Grootschalige en bedrijvige scholen
& schoolbesturen; verbestuurlijking
en bureaucratisering: aantasting primaire schoolopdracht
Raf Feys (bijdrage uit Onderwijskrant nr. 131, november 2004)
1
Probleemstelling
1.1 Verbestuurlijking
In beleidskringen merkten we de voorbije 15
jaar veel sympathie voor het model van de 'bedrijvige school'. In ons hoger onderwijs
is de evolutie van de opleidingen in de richting van grootschaligheid en van
het bedrijfsmodel al ver gevorderd; deze evolutie gaat gepaard met een sterke
toename van de bureaucratie en van de reglementitiskwaal op centraal niveau en
op het niveau van de (hoge)school zelf. Volgens 'Accent op talent' moet ook een secundaire school als organisatie zich
opstellen als een groot, autonoom en goed draaiend bedrijf. De meest
waardevolle hoge(school) is volgens bedrijfsleider Bart Verhaeghe "diegene die het meest bedrijfsgericht
is, want dat bepaalt uiteindelijk de marktwaarde". Hij voegt er aan
toe:"Ik weet dat onderwijs als een
commercieel goed bij velen vrees uitlokt, maar het heeft geen zin je daartegen
te verzetten" (De Tijd, 30.09.04, p. 16).
Dergelijke standpunten en de grote sympathie
van veel beleidsadviseurs en van het regeerakkoord voor de 'Accent op talent' -bijbel verontrusten ons. Het verheugt ons dat
niet enkel in Onderwijskrant, maar in
tal van publicaties, in vakbondskringen, op de recente DIROO-dialoogdagen
(Sint-Niklaas 21.01.04; Gent, 22.09.04)
de toenemende economisering,
bureaucratisering en verbestuurlijking van het onderwijs gehekeld worden. Dit alles gaat gepaard met een sterke
afname van de identiteit en van de professionele autonomie van de leraar (als
individu en als groeplid).
Door de vele bestuurlijke hervormingen
verplaatst de aandacht zich van het primaire proces (leerling, leraar,
opvoeding en instructie) naar het administratieve (schoolorganisatie,
management, bestuur, administratieve rompslomp). Dit alles leidt mede tot een
verwaarlozing en daling van de kwaliteit van het primaire onderwijsproces. Het
evenwicht tussen de onderwijsbestuurlijke en de pedagogische/onderwijskundige
benadering is verstoord. Al bij al heeft de grotere sturing van het gedrag van
de (hoge)school en van de leraar het gehaald op de met de mond beleden
deregulering en autonomie. De elementaire kwaliteit van het onderwijs wordt
aangetast en dit ondanks of dankzij de obsessie rond (formalistische) IKZ. In
een afzonderlijke bijdrage in dit nummer van Onderwijskrant betoogt ook de bekende socioloog Niklas Luhmann dat het model van de
'bedrijvige school' een aantasting betekent van de identiteit van het
onderwijssysteem.
De vader van de HOBU-hervorming, Luc Van den Bossche, probeerde onlangs de handen
in onschuld te wassen door de bureaucratisering eenzijdig in de schoenen van de
hogescholen te schuiven. Hij stelde bij de opening van de Katholieke Hogeschool
Mechelen (14.09.04): "Het intern
management van onze hogescholen is bureaucratisch, traag en lijdt aan
vergaderitis. Het hoger onderwijs heeft dringend nood aan een efficiënte,
doelgerichte bedrijfscultuur." Zijn invoering van het 'bedrijvige
HOBU' is echter de hoofdoorzaak voor de gesignaleerde bureaucratisering en zijn
Copernicaanse managementhervorming van de federale administratie is mislukt. De
'cultuur' van de managerswereld, van
de bedrijvige Vlerick-wonderboys en van de vele consultance-bureaus waarmee VdB
zo graag uitpakt, staat overigens volop ter discussie.
In een bijdrage over de 'Bedrijvige en bureaucratische (hoge)school' schreven we jaren
geleden al in Onderwijskrant over de
vermarkting en bureaucratisering van het hoger onderwijs. We stelden o.a.: 'Hogescholen zijn enorme bureaucratische
instellingen aan het worden, log en overgeorganiseerd. Niets mag meer informeel
of improviserenderwijs worden afgehandeld, voor alles zijn er commissies
(praatbarakken) en bijzondere functionarissen nodig." We maakten ons
zorgen over de scheve verhoudingen tussen essentiële taken en
randvoorwaardelijke ondersteuning, over het afstoten van docenten ten voordele
van werkingskosten en infrastructuur, enz. Naar aanleiding van het aantreden
van een nieuwe regering en onderwijsminister analyseren we nu meer uitvoerig de
vele nieuwe vormen van verbestuurlijking en stroomlijning binnen het model van
de 'bedrijvige school'; ze leiden tot een afnemende aandacht voor het primaire
onderwijsproces en de primaire kwaliteit.
1.2 Overzicht bijdrage
We starten in punt 2 met een aantal
getuigenissen waarin verschillende vormen van bureaucratisering binnen de 'bedrijvige school' beschreven worden.
Zo analyseren de professoren Masschelein
en Simons het fenomeen van de 'ondernemende
en zich steeds vernieuwende school'. Hiermee is meteen de actualiteit en de
veelzijdigheid van het thema aangetoond. In punt 3 typeren we de oprukkende
bureaucratisering in termen van 'beheersings-
en standaardiseringsdwang'. In punt 4
gaat het over de obsessie met formalistische vormen van IKZ, gecombineerd
met de verwaarlozing van de primaire kwaliteit van de school en de daling van
het onderwijsniveau. In punt 5 diepen we de thematiek van de eenzijdige, procedurale kwaliteitszorg verder uit.
In punt 6 bekijken we vooral de
nefaste invloed van het nieuwe bestuursmanagement op de professionele autonomie
van de leerkracht. We eindigen met een aantal besluiten.
2 Bureaucratisering, stroomlijning & economisering
2.1
Rapport Nederlandse Onderwijsraad
Onlangs (26 april 2004) publiceerde de Nederlandse Onderwijsraad een kritisch
rapport over de bureaucratisering van het onderwijs. Op basis van een onderzoek
van het IOO (Instituut Onderzoek Overheidsuitgaven) naar de besteding van
onderwijsmiddelen aan primaire (=lesgeven) en secundaire onderwijstaken,
concludeert de Onderwijsraad dat de toename sinds 1990 van het macrobudget voor
de gehele onderwijsstructuur vooral ten goede is gekomen aan secundaire
onderwijstaken, aan beheers- en
ondersteuningstaken. De Raad
concludeert dat er in de begrotingen en de bestedingen van
onderwijsinstellingen verschuivingen zijn opgetreden ten nadele van de primaire
processen (het lesgeven). De meeste centen gaan naar de beheers- en
ondersteunende instanties. 'De menselijke maat in het onderwijs is zoek'.
De eindconclusie luidt: "Over een langere periode bezien zijn extra middelen voor het
onderwijs zelden ten goede gekomen aan het primaire proces (het lesgeven zelf).
Dat geldt zij het in verschillende mate voor alle onderwijssectoren."
De bureaucratisering is volgens de Onderwijsraad
wel veel sterker doorgedrongen binnen het hoger en het secundair onderwijs
dan binnen het basisonderwijs. Uit een bevraging van de leerkrachten bleek
verder dat de overgrote meerderheid de mening toegedaan is dat de hervormingen
en extra-investeringen slechts de bureaucratie
hebben versterkt. Zij bestempelen de sterke toename van de bureaucratie als
heel negatief.
2.2 Managerscultuur en verbestuurlijking
De bureaucratisering en verbestuurlijking
nemen vele vormen aan. De Nederlandse filosoof en docent Ad Verbrugge wijst er in zijn boek 'Tijd van onbehagen' (SUN, 2004) enkele aan. Verbrugge poneert: 'De neoliberale vermarkting van alle
levenssferen is uitgemond in een bureaucratische managerscultuur. Onder het mom
van efficiëntie en effectiviteit worden complete tradities omvergeschopt,
veelal door mensen die geen voeling hebben met de werkvloer. Er is een schema
van het bedrijfsleven over het onderwijs gelegd.
We hebben een gigantische
ombouw gehad, van de lagere school tot de universiteit, met een enorme
schaalvergroting, omdat dat efficiënter zou zijn. Nu blijkt dat er alleen maar
meer geld wordt uitgegeven aan het management, en de kwaliteit is alleen maar
slechter geworden.
Het is b.v. toch schrikbarend dat ik studenten op college
heb die na zes jaar gymnasium nog de meeste moeite hebben met spelling"(De
Morgen, 21.05.04).
De conclusies in het rapport van de Nederlandse Onderwijsraad en van Ad
Verbrugge gelden ook voor de evolutie in het Vlaamse onderwijs en in het HOBU
in het bijzonder. Ook binnen de (hoge)scholen stellen we een grote toename van
de investering in beheers- en ondersteuningstaken vast en dit ten koste van de
investering in leerkrachten. De te grote investering in randvoorwaardelijke
activiteiten, leidt tot een uitholling van de essentiële onderwijstaken.
Op de al vermelde DIROO-dialoogdagen werden
verschillende vormen van bureaucratisering en administratieve rompslomp
gehekeld, met veel aandacht voor de bureaucratische wijze waarop de overheid,
maar evenzeer de koepels van de verschillende hogescholen en de
schoolleiders-managers de leerkrachten allerhande regels en stroomlijning
opleggen. In de lerarenopleiding stelden we zelf vast hoe sinds de
HOBU-hervorming het zwaartepunt stap voor stap verlegd wordt van het leslokaal
naar het vergaderlokaal en naar bezigheden op het vlak van de papieren
verantwoording. Tegelijk nam de professionele autonomie van de docenten sterk
afnam.
Op de DIROO-dialoogdag van 22 september j.l.
verwoordde Margriet Vos,
afdelingshoofd regentaat Heverlee, de bureaucratisering in de
lerarenopleidingen als volgt "We
hebben sinds het HOBU-decreet een vermenigvuldiging gezien van raden, commissies
en vergaderingen die telkens moeten worden bemand. Daarnaast hebben de
Hogescholen centrale functies in het leven geroepen voor de coördinatie van
zaken als onderwijsbeleid, internationalisering, ICT, kwaliteitszorg,
publiciteit
Elk van deze hogeschoolfuncties vraagt dan weer om een pendant of
minstens een aanspreekpunt in de verschillende departementen en opleidingen.
Intussen is er nog een 'super'-echelon bijgekomen: de associatie, alweer met
eigen bevoegdheden. De vermeerdering van het aantal niveaus zorgt voor een
grote investering van mankracht en energie die telkens aan de kerntaken worden
onttrokken, en waarvan de return niet altijd zichtbaar en voelbaar is. Voor de
gewone lector of docent is het in toenemende mate onduidelijk waar en door wie
de beslissingen over de koers van de opleiding en dus over zijn/haar onderwijs
worden genomen. Docenten krijgen steeds minder greep op wat er gebeurt. Verlies
aan autonomie staat in deze gelijk aan verlies van motivatie en
werkplezier" (In: "Is de
leraar een coach?', DIROO-Academia nr. 5, Gent, Academia Press, 2004, p.
18). Er werd ook op gewezen dat het adviseringscircuit en de vele praatbarakken
meer en meer bevolkt wordt met mensen die geen voeling hebben met de werkvloer.
2.3
Bedrijvige, ondernemende school
De toenemende bureaucratisering is vooral een
gevolg van het feit dat de voorbije jaren veel heil verwacht werd van
schaalvergroting en van het model van de school als een onderneming, een
bedrijf. De onderwijssector onderging de invloed van de tijdsgeest, van een
doorgeschoten liberalisme dat vooral economische en bestuurlijke criteria
hanteert en zowel de school als de leerling als een soort zelfstandige
ondernemer beschouwt. Er verschenen tal van publicaties over de 'bedrijvige
school'; ook 'Accent op talent' pleit hiervoor. De invoering van het
bedrijfsmodel gaat gepaard met de invoering van een nieuw, bedrijfseconomisch management. Dit alles betekent een sterke
aantasting van het primaire onderwijsproces en van de pedagogische opdracht van
de school.
De
professoren J. Masschelein en M. Simons situeren het
fenomeen van de bedrijvige school binnen de filosofie van het doorgeschoten liberalisme: "Niet enkel de leerling, maar ook de
leerkracht/docent en de school worden gezien als zelfstandige ondernemers; de
school moet vooral een ondernemende en zich steeds vernieuwende school
zijn."
"Onderwijsinstellingen (scholen, hogescholen,
universiteiten) verschijnen als ondernemingen die scholing produceren of de
vorming van menselijk kapitaal als hun product of dienst aanbieden, waarvoor
ouders (en studenten als zij zichzelf gaan beheren) gaan kiezen als een
investering" (Globale immuniteit,
Acco, 2003, p. 54). De scholen worden hierbij bekeken als 'autonome'
instellingen die het via hun eigen ondernemerschap waar moeten waarmaken in een
vrije markt van onderling concurrerende scholen. Aan de hand van een eigen
project (missie) legitimeert de school zichzelf als een onderneming, dit wel
zeggen tegenover alle belanghebbenden, tussen andere autonome scholen.
"Een excellente (hoge)school is een
school die zich beter dan een andere voortbeweegt in een omgeving, de middelen
beter besteedt, beter rekening houdt met de stakeholders, beter tegemoet treedt
aan behoeften en dus kwaliteit beter garandeert, beter zicht heeft op kansen
die waarde kunnen toevoegen" (p. 61).
"Scholen
worden ondernemingen die vooral een rol spelen in de productie van opgelegde en
gestandaardiseerde basiscompetenties en die de vorming van menselijk kapitaal
als kwaliteitsvol product of dienst aanbieden". "Sociale relaties zoals die tussen leerkracht en leerling, prof en
student moeten we dan ook fundamenteel als ruil of dienstverleningsverhoudingen
beschouwen (die passen in ondernemende relaties), dit wil zeggen als zaak van
berekening" (p. 60). Ze voegen er aan toe: "Iedereen die in pedagogische relaties betrokken is, 'weet'
echter dat het niet mogelijk is om over deze relaties enkel in termen van
overeenkomsten te spreken"( p. 82).
"De
economisering van het onderwijs is dus niet enkel karakteristiek voor de
zelfsturing van de leerlingen; ook het bestuur van het onderwijs onderwerpt
zich aan het 'economisch tribunaal'. Het politiek
bestuur bekijkt het onderwijs in termen van een dienstverlening, als een "kwaliteitsvol product dat geproduceerd
wordt in publieke ondernemingen (scholen). Het voortgezet liberalisme aanziet
het als haar taak om het ondernemerschap (op individueel, maar ook op
organisatorisch vlak) mogelijk te maken. Zo verschijnen concurrentie,
mobiliteit, toegang tot informatie, efficiëntie van de administratie, autonomie
en verantwoordelijkheid van instituties en diensten, inzetbaarheid van mensen
en controle door audit als bekommernis voor het besturen."
"Vanuit
een permanente en van bovenaf opgelegde obsessie voor kwaliteit, zijn systemen
voor interne en externe kwaliteitszorg heel belangrijk."
2.4 Economisering, concurrentie & vrije
markt
Ook in het rapport 'Accent op talent' (KBS) over de hervorming van het secundair
onderwijs lopen de auteurs hoog op met de vrije markt, met het bedrijfsmodel en
de sterke afstemming van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Dit verklaart mede
de sympathie van minister Vanderpoorten en van andere beleidsmensen. Valeer
Van Achter schrijft in dit verband het volgende: "Wouter Van den Berghe, projectleider
van de Task Force voor het project 'Accent op talent', stelt zonder meer dat de
school als organisatie veel dynamischer moet worden door zich gewoon gelijk te
stellen aan een goed draaiend bedrijf. Dat bedrijf moet weten wat er met zijn
producten en diensten gebeurt, en moet zich continu afvragen of de producten en
diensten nog steeds tegemoet komen aan de wensen en noden van de gebruikers
(
). Er wordt een onderwijsaanbod bepaald, men weet in welke mate dit aanbod
tegemoet komt aan de noden, en men stuurt bij waar nodig'. Verder zweren Van
den Berghe en 'Accent op talent' wel het bureaucratisch centralisme vanuit
Brussel af, maar ze verwachen veel heil van directeurs die managers worden
volgens een bepaald voorgeschreven model" (Is de leraar een coach?, DIROO-Academia nr. 5, 2004, Gent, Academia
Press, p. 59). Van Achter verwijst hier naar de bijdrage van W. Van den Berghe
in Nova et Vetera, 2003-2004 -
nrs.1-2: 'Onderwijsvernieuwing. Hoe
remmend werkt het onderwijssysteem?' In 'Accent
op talent' staat ook het nuttigheidsdiscours centraal; dat betekent ook
meer 'van doen naar denken' dan 'van denken naar doen'. Het verwondert
ons dat de Guimardstraat-koepel de
bijdrage van Van den Berghe zonder enige commentaar opnam in haar tijdschrift 'Nova et Vetera' en nog geen kritische
commentaar bij 'Accent op talent' publiceerde. Naar verluidt zou CODIS, de
vertegenwoordiging van de directies, momenteel een standpunt aan het uitwerken
zijn.
Verderop in deze bijdrage zullen we duidelijk
maken dat een school geen autonoom instituut of privébedrijf is dat zomaar
klantgerichte diensten verleent en het nuttigheidsdiscours centraal stelt. Een
school is een maatschappelijke instelling die zich inlaat met educatieve behoeften, individuele én
maatschappelijke en waarbij de bestuurlijke omgeving in functie moet staan van
de interactie tussen leerkracht en leerling. Een school is iets totaal anders
dan een autonoom productiebedrijf dat geen 'gemeenschappelijke belangen' moet
dienen en dat er alle belang bij heeft de concurrerende bedrijven uit te
schakelen. Scholen mogen dan ook geen afspiegeling worden van de
allerindividueelste opvattingen van enkele plaatselijke 'managers'. We zijn het
helemaal niet eens met de filosofie van de projectleider van 'Accent op talent' - waarin de vrije
markt en het nuttigheidsdiscours centraal staan en met de wijze waarop dit
project geconcipieerd wordt. In de Task
Force zitten vooral mensen van Deloitte
en een drietal topambtenaren. Een breed debat hierover dringt zich op; ook Onderwijskrant wil hier aan meedoen. We
verwijzen hier ook naar de kritische bijdragen hierover in het COC-vakbondsblad
'Brandpunt'.
Volgens prof. Willy Wielemans past "de liberalistische reductie van
scholen tot onderling concurrerende entiteiten in de darwinistische
competitielogica van de 'survival of the fittest'. Vergroting van lokale
autonomie en concurrentiestimulering gaan dan meestal hand in hand, aldus de
kritische literatuur. Precies over dit weinig doordacht sleutelbeginsel,
namelijk competitie of concurrentie, moet worden opgemerkt dat de heersende
economie zich blijkbaar stevig heeft gevestigd op een systeem van dogma's die
appelleren op 'natuurwetten'. De essentiële code van de evoluerende kosmos zou
samengevat kunnen worden in het begrip 'competitie'. Mede daarom is
'competitie' het kernprincipe van de huidige economie." Volgens Wielemans moeten vrije markt en
'competitie' als referentiepunten voor onderwijs en onderwijsbeleid aan
ernstige kritiek onderworpen worden. (Onderwijs
en economie. Op gespannen voet?, 'Impuls', september 2003).
Margriet
Vos stelde op de DIROO-studiedag (22.09.04) dat de
lerarenopleidingen als gevolg van de autonomie van de hogescholen veel grotere
concurrenten geworden zijn en dat daardoor onderlinge samenwerking bijna
onmogelijk is. Vroeger werden opleidingen en universiteiten veel minder gezien
als autonome en met elkaar concurrerende entiteiten; men slaagde er dan ook in
om onderlinge afspraken te maken omtrent de inhoud en de kwaliteitskenmerken.
Zo werd b.v. de opportuniteit van de oprichting van een nieuwe afdeling binnen
het regentaat op het centraal niveau van de koepel bekeken. Door de invoering
van het HOBU-decreet en het principe van de autonomie en de vrije markt is het
aantal afdelingen regentaat lichamelijke opvoeding quasi verdubbeld; wildgroei
is de norm geworden. De lerarenopleidingen bieden nu ook sterk verschillende
inhouden en opleidingen aan; zo zijn er hogescholen die als vorm van reclame
ermee uitpakken dat er praktisch geen contacturen meer zijn. De
profileringsdrang is vrij groot. In b.v. de radio-reclamespotjes van Groep-T
wordt verkondigd dat Groep-T uit de band springt en een totaal andere
lerarenopleiding aanbiedt dan de andere hogescholen. De samenwerking tussen de
lerarenopleidingen is sterk afgenomen.
Rector B. Van Camp (VUB) stelde bij de opening
van het academiejaar: 'De toenemende
concurrentie tussen universiteiten en de machtsontplooiing van bepaalde
associaties hinderen de samenwerking tussen universiteiten sterk.
Marketingtechnieken die de perceptie van kwaliteit moeten promoten, worden
ontplooid' (DS, 28.09.04). Hierdoor en door de Bologna-hervorming is de
invulling van de bachelor- en master-opleidingen aan de universiteiten totaal
verschillend. Er was geen interuniversitair overleg. "Met als resultaat dat er weinig coherentie is tussen de
opleidingsvoorstellen die de universiteiten hebben ingediend. Er wordt 'naast
elkaar' gewerkt. Je kunt zeggen: dat hoort erbij. Accreditatie is competitie,
dat is je opleidingen verkopen aan de goegemeente en je plannen beramen binnen
je 'associatiefort".
2.5 Vrije markt en nuttigheidsdiscours
Volgens Wielemans
(o.c.) werden belangrijke aspecten van het onderwijs 'geëconomiseerd'. De
vrijemarkteconomie is niet zozeer geïnteresseerd in het onderwijs als een
pedagogisch proces maar veeleer als een instelling die voorwaarden schept voor
economische groei. Economisch geïnteresseerde belangenorganisaties zullen dan
ook in de eerste plaats richting willen geven aan kwalificaties die voor het
arbeidsproces bruikbaar zijn en bijgevolg door het onderwijs gevormd zouden
moeten worden; daardoor komen belangrijke onderwijsdoelstellingen (b.v.
kritische zin) in het gedrang. Daarnaast vertoont het economisch subsysteem
dictatoriale trekken omdat het blijkbaar (succesvol) zijn eigenschappen en
mentaliteit overdraagt op alle andere sectoren van de samenleving. Het gevolg
is dat de maatschappij niet meer een economie 'heeft'; de hele samenleving 'is' een economie geworden!
Alles
wordt gezien in termen van ondernemen en ondernemingsmanagement." De
economisering komt b.v. ook tot uiting in het zgn. 'competentieleren' en in de
versmalling van de universitaire bachelor-opleiding tot vooral beroepsgerichte
componenten; met een bachelordiploma moet men (in principe) na drie jaar het
bedrijfsleven kunnen instappen.
Prof. Didier Pollefeyt sprak op
een dialoogdag van DIROO (21.01.04) zijn ongerustheid uit over de
Lissabon-pogingen om het onderwijs te hervormen en te stroomlijnen vanuit de
logica van de economie en van de zgn. kennismaatschappij. Hij stelde: "Het onderwijs wordt op die manier één
van de belangrijkste instrumenten in handen van de beleidsmakers die Vlaanderen
op de internationale kaart willen plaatsen. In die context wordt aan bepaalde
vormen van kennis een grotere objectieve waarde toegekend en wordt de
belangrijkste vraag naar het onderwijs het halen van bepaalde economische en
technische eisen." De taal van de beleidsmakers is het
nuttigheidsdiscours.
Prof.
Rik Torfs schrijft: "De universiteit van Leuven ontsnapt niet aan de crisis van de
Europese universiteit, ooit een betrekkelijk onafhankelijke gemeenschap van
denkende mensen, vandaag vooral een 'speler' op de vrije markt met studenten
als cliënten" (DS, 27.09.04). Prof.
Eric Defoort verduidelijkt: "We moeten
met zijn allen richting Lissabon. In de Portugese hoofdstad spraken de Europese
regeringsleiders in 2000 af dat Europa tegen 2010 de meest concurrerende en
dynamische kenniseconomie van de wereld zou zijn.
De geluiden die sommige
universitaire bestuurders laten horen, creëren de indruk dat zij in de eerste
plaats spreken als bestuurders en aandeelhouders van spin-offs, van
multinationale bedrijven, als beheerders van een banksector, als topmensen van
het VEV of van het VBO " (Academische
vorming met winstoogmerk DS, 27.09.04).
2.6 Grootschaligheid, stroomlijning,
reglementitis & centralistisch bestuur
Naast het feit dat de autonome opleidingen en
(hoge)scholen steeds sterker uit elkaar groeien, merken we tegelijk vele vormen
van stroomlijning & reglementitis en een toename van het centralistische bestuursvormen.
In diverse artikels in Onderwijskranten
beschreven we al en paar jaar geleden hoe de HOBU- en de de Bologna-hervorming
aangegrepen werden om het onderwijs te stroomlijnen en te uniformiseren en
aldus te beheersen. De verbestuurlijking nam sterk toe, zowel op nationaal als
op regionaal/lokaal niveau.
In een recente bijdrage over 'knelpunten in de lerarenopleiding' wijst
Margriet Vos afdelingshoofd regentaat Heverlee op de sterke toename van
controle en reglementitis. Ze schrijft: "De
controle en de reglementitis zijn nog nooit zo groot geweest. De decreten
volgen elkaar in sneltempo op: HOBU-decreet, decreet op de lerarenopleiding,
BAMA-decreet, flexibiliseringsdecreet, een nieuw decreet op de lerarenopleiding
dat op komst is
Telkens worden nieuwe taken en verplichtingen doorgeschoven
naar de hogescholen.
En daarnaast heb je nog de druk die voortkomt uit de
niet-aflatende stroom van vernieuwingen tengevolge van decreten of van het
beleid van de eigen hogeschool of departement" (In: "Is de leraar een coach?', DIROOAcademia
nr. 5, Gent, Academia Press, 2004, p. 17).
M. Vos situeert dus de toename van de controle
en reglementitis zowel op het nationaal als op het lokaal niveau. Inzake
overheidsbeleid kenden we een sterke toename inzake het opleggen van regels en
procedures. In een studie van Olaf McDaniel kwamen zeshonderd deskundigen uit
het hoger onderwijs tot een vernietigend oordeel over het bedilzuchtig
onderwijsbeleid van de voorbije jaren (Didaktief,
juni 1997). Het overheidsbeleid wordt
volgens hen gemaakt binnen de ivoren toren van de hoge ambtenaren en van de
bewindslieden, zonder open gedachtewisseling met het onderwijsveld.
Instellingen kregen ook niet de tijd om zich op de veranderingen voor te
bereiden en het beleid werd ook nooit geëvalueerd.
Het HOBU-decreet stroomlijnde alle vormen van
HOBU via het standaardiseren van alle reglementering en via het onderbrengen in
één multisectorale hogeschool. Zelf hebben we ons steeds verzet tegen de
smeltkroes van hogeschoollegeringen en tegen het uithollen van de eigenheid en
van de specifieke normaalschoolcultuur (Onderwijskrant,
april 1993). We schreven o.a. dat tal van opleidingen die weinig overeenkomst
vertonen kunstmatig verbonden en gestroomlijnd werden. Deze nivellerende
stroomlijning (b.v. ook inzake examenreglement) tastten de eigenheid van de
PHO-opleiding aan. De schaalvergroting leidde tevens tot een centralistisch
bestuur op regionaal niveau; de beslissingslijnen worden te lang: leerkrachten
en opleidingen krijgen de indruk dat alles boven hun hoofd wordt beslist en dat
ze hun greep verliezen op de eigen opleiding.
Na de smeltkroes van hogeschoollegeringen,
kregen we met Bologna de smeltkroes van associatie- en euro-legeringen. De grote
associaties leidden tot verdere stroomlijning, verlies van identiteit en
bestuurlijke autonomie. De door Bologna ingevoerde Europese
accrediteringsn(v)ormen leiden eveneens tot een verdere stroomlijning van de
lerarenopleidingen. De opleidingsvisies verschillen momenteel nochtans sterk
van land tot land.
De verschillende vormen van stroomlijning
leiden tot een sterke uitholling van de eigenheid van de opleidingen en
scholen, van de professionele autonomie van de leerkracht en van het
lerarencorps en van gedecentraliseerd bestuur.
2.7
Universiteit: gigantische bureaucratie,
aantasting
democratische bestuurstraditie
In zijn bijdrage 'Liefdesbrief' in DS van 25 september 2003 uitte prof. Rik Torfs zijn bezorgdheid over de
bureaucratisering van de universiteiten: "De
universiteit moet natuurlijk rekeningschap geven aan de samenleving,
accountability behoor ik duidelijkheidshalve te zeggen. Maar rekenschap geven
is nog wat anders dan onder een centralistisch bestuur papieren invullen,
interne documenten vervolledigen, vragenlijsten beantwoorden, met nu eens een
beetje follow-up en dan weer wat feedback. Rekenschap geeft de universiteit
niet door het opzetten van een gigantische interne bureaucratie, die een eigen
techniciteit met eigen specialisten vereist, maar waarvan de buitenwereld niet
eens het bestaan afweet. En rekenschap verschaft ze evenmin door haar
democratische bestuurstraditie op te geven of door te zwichten voor de zuivere
economische logica. Hoe geeft ze dan wel rekenschap? Door openlijk voor haar ideeën
en bevindingen uit te komen en door hen te toetsen aan wat in de samenleving
leeft.
Ook het
debat met de intellectuele en culturele avant-garde, waarvan de universiteit
geruisloos is weggegleden, moet dringend worden aangezwengeld.
Destijds had rector
Piet De Somer vooral een open geest en hij was van niemand bang. Iemand met een
open geest die van niemand bang is: dat is voor mij nog altijd de robotfoto van
de ware universitair geschoolde. De universiteit waarvan ik hou is vrij, open
en onbevangen. Ze creëert ook een kader van gezelligheid
"
In 'De Standaard' van 22 april 2004 hekelde
Torfs het autoritaire optreden van rector Oosterlinck. Hij schreef: "Aan
de universiteit is al te veel democratie schadelijk, zo verneem ik uit de mond
van de Leuvense rector André Oosterlinck. De universiteit is geen politiek
systeem, deelt de rector mee in De
Standaard: 'Je kunt misschien zeggen
dat het goed is dat je de steun van de meerderheid moet blijven hebben, maar
specialisten geloven er niet in als vorm van goed bestuur.' Leuvense
rectoren, deskundigen allerhande, ik heb eerbied voor hen, maar ik volg hen
niet. Want het grootste gevaar voor democratie komt van mensen die haar willen
verbeteren, die ijverig zoeken naar formules om kwaliteit en democratie te verzoenen.
Die verzoening is volstrekt overbodig. Democratie is zelf een kwaliteit. Of
nog: de kwaliteit van democratie schuilt in haar democratisch karakter."
2.8 Bedrijfscultuur als mythe
We kunnen ons uiteraard ook afvragen of de
moderne vormen van management binnen de bedrijven zo succesvol zijn. In binnen-
en buitenland staan het optreden van veel topmanagers, de zgn. bedrijfscultuur
en het werkklimaat ter discussie. We citeren in dit verband een paar
interessante uitspraken van F.J. Weeber
en van de Nederlandse FNV-vakbond over het bedrijfsleven als mythe. Weeber
stelt: "De afgelopen jaren, en nog
steeds, was het de mode om een voorbeeld te nemen aan het bedrijfsleven. De
meeste organisatiemodellen en instrumenten voor veranderingsmanagement zijn voor
het bedrijfsleven ontwikkeld. Overgoten met een onderwijssausje doen ze ook
weer dienst binnen het onderwijs, waar veel gemanaged en veranderd moet worden.
Het doet vermoeden, dat leidinggevenden in het bedrijfsleven stukken beter
presteren dan schoolleiders. De vakbond (het FNV) heeft in 2000 die mythe
genadeloos doorgeprikt.
Een
veelzeggend citaat: 'Driekwart van de vakbondsleden heeft kritiek op het
functioneren van hun chef. Leidinggevenden treden volgens de vakbonden te vaak
op als een politieagent, die bovendien te weinig doet aan de toegenomen
werkdruk. Bijna de helft van de ondervraagden vindt verder dat de chef niet
objectief kan oordelen over de prestaties van de werknemer. Hij (soms een zij)
luistert slecht, staat niet open voor ideeën van het personeel en laat het
afweten wanneer er conflicten zijn.'
Ik hoop
dat dit citaat bijdraagt aan het ontzenuwen van de mythe. In veel bedrijven is
het werkklimaat ronduit verschrikkelijk, gekenmerkt door amateurisme,
achterklap en een verziekte werksfeer. Het onderwijs moet niet naar het
bedrijfsleven kijken om een kwaliteitsslag te maken. Misschien wordt dat niet
met zoveel woorden gezegd, maar veel adviesjargon doet dat wel vermoeden. U
kent ze wel: de school als onderneming, klantvriendelijk werken, het gaat om de
kwaliteit van het product of marktgericht werken" (F.J. Weeber, Leiding geven aan
verandering, 2001, Samsom, Alphen aan den Rijn, p. 36-37).
3 Beheersings- en standaardiseringsdwang
Vanaf de jaren negentig werd inzake
verbetering van het onderwijs veel heil verwacht van nieuwe vormen van bestuur
en bedrijfseconomisch management, van een Tayloriaanse verbetering van de
schoolorganisatie met als metafoor het functioneren van een machine waarbij een
groot aantal managers en vrijgestelden van bovenaf het functioneren van de
school proberen uit te tekenen, te standaardiseren en te controleren. Er werd
vooral heil verwacht van een ander soort beheer van de (hoge)school en het
aantal beheersfuncties nam sterk toe. We schreven in Onderwijskrant nr. 98 (september 1997) dat de (hoge)school echter
geen bedrijf is en dat dus een verkeerd bestuursmodel werd opgedrongen.
In het klassieke bestuursmodel werd de school
meer beschouwd als een levende en informele gemeenschap waarin de inbreng en de
interactie van de individuele leerkrachten centraal stonden. De eerder
losjesgekoppelde en 'platte' schoolorganisatie werd vrij ambachtelijk bestuurd,
met heel weinig bestuursmensen en vrijgestelden; zelfs in een grotere school
telde men slechts 1 directeur en een paar secretarissen. Er was weinig
hiërarchie en er werd weinig geïnvesteerd in administratie en bestuur, in
beheers- en ondersteuningsfuncties. Binnen onze normaalschool hebben we
gedurende een kwarteeuw (19701995) deze situatie meegemaakt; het was zelfs zo
dat onze directeur tegelijk directeur was van een grote secundaire school. Zijn
optreden was gebaseerd op 'vertrouwensmanagement'; de docenten voelden zich
gewaardeerd en beschikten over een relatief grote autonomie; dit leidde tot een
sterke betrokkenheid bij de eigen school en tot een hoge motivatie. Het
primaire proces stond centraal en niet de bestuurlijke omkadering. Binnen de
bedrijvige hogeschool verdwijnen steeds meer de vanzelfsprekende vormen van
loyaliteit en solidariteit. Als elke stap voorgeschreven, gemeten, gewogen en
beoordeeld wordt, zet niemand meer een stap te veel.
Vanaf de jaren tachtig wordt steeds meer
gesteld dat het oude 'ambachtelijke', kleinschalige en 'platte' bestuursmodel
van de school vervangen moest worden door het (bedrijfs)management, met als
centrale topics: schaalvergroting, topmanagement, middenmanagement, lange
beslissingslijnen, marketing, total quality, IKZ, benchmarking,
innovatiemanagement, strategische vijfjarenplannen, controle, budgettering,
enveloppenfinanciering, klant-gerichtheid, assessment, audit,
last-minute-qualification, PR,
Het besturen van een school wordt aldus ook
een arbeidsintensieve aangelegenheid, ten koste van de investering in
leerkrachten en lesuren. Sinds de HOBU-hervorming van 1995 hebben we dit aan
den lijve ervaren. Binnen de nieuwe hogescholen besteedt het management veel
tijd aan het bedenken en vastleggen van officiële structuren, met elkaar
verbonden door middel van duidelijke coördinatie- en gezagslijnen, en aan het
uitwerken van allerhande blauwdrukken en plannen. Veranderingen worden nu veel
meer door het management en door de vrijgestelde experts uitgedacht en dwingend
opgelegd. Dit leidt tot bureaucratische verstarring. De docenten vinden dat ze
nu meer als radertjes binnen de grote hogeschoolmachine behandeld worden en dat
sterk geraakt wordt aan hun 'academische' vrijheid. De informele netwerken van
weleer functioneren nu veel minder en we krijgen hogescholen met een
'waterhoofd', met veel vrijgestelden. Waar ik als coördinator van de
normaalschool zelf nog 12 uren per week les bleef geven en me gedurende een
aantal weken fulltime met stagebezoek kon inlaten, zijn de coördinatoren
'nieuwe-stijl' nu vaak docenten die geen (of bijna geen) les meer geven en
aldus vervreemden van de praktijk.
Het opgelegde nieuwe management en de
opgelegde 'autonome zelfsturing' en bestuurscriteria, een uiting van de
neoliberale beheersings-en controledwang, werkten in sterke mate de
vervlakkende standaardisering en de bureaucratisering in de hand. De
bureaucratisering uit zich ook in de sterke toename van allerhande bestuurs- en
managementsfuncties (volgens de wet van de multiplicatieve toename van
Parkinson), dit leidt tot (hoge)scholen met een waterhoofd. Dit heeft ook als
gevolg dat veel leerkrachten minder echt contact hebben met de
leerlingen/studenten, maar geheel of deels bureau- of papierwerk verrichten en
bezig zijn met plannen, overleggen, registreren en verantwoorden; het aantal
contacturen vermindert drastisch. Ook bij politiehervorming sloegen de
beheersingsdrang en de bureaucratisering toe; onderzoeksrechter Bruno Bulthé stelt: "In 1995 brachten politieagenten nauwelijks tijd door achter hun
bureau, maar kantoorwerk slorpt vandaag een substantieel deel van hun tijd
op" (KNACK, 25.02.04, p. 13).
Mede om het onderwijs beter te kunnen
vermarkten en besturen, proberen ook de Europese en Vlaamse beleidsmensen om
het onderwijs en het hoger onderwijs in het bijzonder meer in hun greep te
krijgen en nieuwe inhoudelijke en bestuurlijke normen op te leggen. De
Europeanisering en vermarkting van het onderwijs gaan samen met een sterke
beheersings- en standaardiseringsdrang en dat leidt tot verbestuurlijking en
bureaucratisering. Dit alles is momenteel het meest doorgedrongen in het hoger
en het universitair onderwijs; op dit niveau is de misnoegdheid van de leraars
ook het grootst. Precies door de ervaring met de HOBU- en Bolognahervorming,
werden velen ook gevoeliger voor deze bedreigingen.
In de bijdrage "Kritische kanttekeningen bij de week van de diversiteit", lezen
we dat vier docenten filosofie stellen dat minister Vanderpoorten en de
beleidsmensen wel slogans als diversiteit propageren, maar dat zij zelf in de
praktijk het onderwijs steeds gestroomlijnder, homogener en dus minder divers organiseren.
Het gaat hier om een standpunt van Raf
Debaene, Marc De Kesel, Ignaas Devisch en Frank vande Veire, docenten aan
de Arteveldehogeschool in Gent, dat we graag bijtreden:
"Deze
week beleeft het onderwijs in Vlaanderen voor de tweede maal zijn 'week van de
diversiteit', een initiatief van de Vlaamse minister van Onderwijs.
Het
blijft merkwaardig hoe ons onderwijs via dergelijke acties uitdrukkelijk
diversiteit hoog in het vaandel voert, terwijl het in zijn eigen praktijk
streeft naar een uitermate homogenisering. Niet alleen moet de Europese
onderwijsruimte overal eenzelfde vorm van hoger onderwijs installeren, ook het
onderscheid tussen onderwijs en bedrijfsleven wil men wegwerken.
Visitatiecommissies, kwaliteitszorgsystemen en alle mogelijke andere
controlesystemen zorgen er tenslotte voor dat overal op dezelfde wijze wordt
gewerkt. Alles wijst erop dat de beklemtoning van de diversiteit alleen maar
een ideologische versluiering is van een algehele homogenisering, waarin
allerlei machtsaanspraken aan de algemene aandacht ontsnappen. De nadruk op het
leuke van verschillen dient we
|