Achterstandskinderen en GOK:
achteruitgang prestaties & nefaste do-it-yourself aanpak Raf Feys (bijdrage uit
Onderwijskrant nr. 129, mei 2004)
1 Inleiding
De kinderen van laagopgeleide ouders vormen een belangrijke doelgroep
binnen het achterstandsbeleid in Nederland en Vlaanderen; ze worden vaak
aangeduid met de term 'achterstandskinderen'. Daarnaast zijn er uiteraard
kinderen van beter opgeleide ouders die achterstanden oplopen. In deze bijdrage
beperken we ons tot een analyse van het lot van de achterstandskinderen in de
enge zin van het woord. Niet zolang geleden constateerde de Algemene Rekenkamer dat de bestrijding
van onderwijsachterstanden de afgelopen 20 jaar niet de gewenste resultaten
heeft opgeleverd in Nederland. De voorbije maanden lazen we ook geregeld dat de
prestaties van de autochtone achterstandsleerlingen er sterk terugliepen. In
dit artikel bespreken we een paar recente publicaties hierover.
In hun studie stelden R. Vogels
en R. Bronneman-Helmers vast dat de schoolprestaties van autochtone
achterstandskinderen in Nederland de voorbije decennia sterk terugliepen en dat
weinigen zich realiseren hoe groot dit probleem is en hoe omvangrijk deze groep
autochtone achterstandsleerlingen nog steeds is (Autochtone achterstandsleerlingen: een vergeten groep. SCP, Den
Haag 2003).
Alleen al in het basisonderwijs gaat het om bijna 200.000 leerlingen.
R. Vogels schrijft: "De aandacht van
beleidsmakers ging de afgelopen jaren vooral uit naar de verbetering van de
onderwijspositie van allochtone leerlingen. Deze leerlingen zijn het de
afgelopen jaren steeds beter gaan doen. Autochtone achterstandsleerlingen zijn
daarentegen nagenoeg geheel uit het zicht verdwenen. Uit onderzoek blijkt
nochtans dat de prestaties van de autochtone leerlingen sinds 1994 er sterk op
achteruit gegaan zijn en dat voor de meeste geen extra uren zorgverbreding
voorzien zijn" (Een vergeten groep' , Didaktief, januari 2004). Ze wijzen er verder
op dat de modieuze 'do-it-yourself- aanpak bijzonder nadelig is voor
achterstandsleerlingen. In deze bijdrage staan we stil bij dit onderzoek en bij
een bijdrage van Ton Gloudemans, adviseur achterstandsbeleid. Zijn
basisstelling luidt: "De
leerlinggerichte aanpak die lerarenopleidingen en nascholingsinstituten
voorstaan, werkt(e) averechts bij de bestrijding van
onderwijsachterstanden" (Stel
leerstof centraal voor achterstandskind, Didaktief, januari 2004).
2 Achteruitgang prestaties
achterstandskinderen
R. Vogels en R.
Bronneman-Helmers stelden vooreerst vast dat allochtone achterstandskinderen duidelijk
minder goed presteren dan tien jaar geleden het geval was. Zij vermelden hierbij
volgende oorzaken.
2.1 Zelfstandig leren werkt discriminerend
Een eerste factor die hierin meespeelt is volgens de onderzoekers "de sterke nadruk die het onderwijs
tegenwoordig legt op zelfstandig en actief leren en initiatief tonen, een aanpak die ook slechter aansluit bij de
opvoedingsnormen in laaggeschoolde milieus". Volgens hen hebben
achterstandsleerlingen het dus moeilijker omdat tal van modieuze aanpakken
minder effectief zijn voor zwakkere leerlingen. Dit laatste werd al vastgesteld
in het academisch proefschrift 'Onderzoek
naar de institutionalisering en de effecten van het OVB-circuitmodel in het
basisonderwijs.' (Dit proefschrift van Anja Van den Broeck werd uitgegeven
door Garant/Leuven, 2000). In Nederland werd in het kader van het zorgverbredings-
en OVB-beleid veel heil verwacht van sterke individualisering en van
zelfsturing. Zo werd o.a. veel propaganda gemaakt voor het leren volgens het
circuitmodel waarvoor de Violenschool van Hilversum model stond. Het
circuitmodel is een organisatievorm waarbij de leerlingen voor de meeste vakken
werken in verschillende hoeken. Een aantal Vlaamse pedagogen en het
'Pedagogisch Centrum van de Stad Gent' verwachtten destijds veel heil van dit
circuitmodel.
De psycholoog Bandura en vele
anderen stellen eveneens dat de overaccentuering van zelfsturing,
individualisering en selfmanagement alleen maar de ongelijkheid deed toenemen.
Niet alleen verschillen in kennis en cognitieve vermogens, maar ook
zelfregulatie-, plannings- en controlevaardigheden spelen dan een grote rol. De
capaciteit tot zelfsturing wordt in sterke mate bepaald door de eigen aanleg en
door de opvoeding en de gezinservaringen. De sociaal en/of cognitief kansarme
leerlingen zullen daarom een nog zwaardere prijs betalen voor het grotere
beroep op eigen zelfstandigheid en verantwoordelijkheid (Self-efficacy in changing societies. Cambridge: University Press,
1995).
We zijn het eens met deze verklaring, maar zijn bovendien de mening
toegedaan dat er momenteel voor lezen, rekenen en spellen vaak vakmethodieken
toegepast worden die minder effectief zijn dan de meer 'ouderwetse'. Dat is ook
de reden waarom we in onze publicaties over rekenen, lezen en spelling de
klassieke methodieken weer centraal stellen en proberen te optimaliseren; we denken
o.a. aan het opnieuw meer aandacht besteden aan de factor 'automatiseren'.
2.2 Minder leerpotentieel
Volgens de onderzoekers "lijkt
het verder ook aannemelijk dat de intellectuele capaciteiten van de
achterblijvers in de onderwijswedloop de laagopgeleiden de afgelopen
decennia zijn afgenomen. Er is veel
minder dan in de jaren zeventig nog sprake van onbenut talent." Deze
conclusie is een bevestiging van vroeger onderzoek door de Nederlandse
sociologen Ultee en Wesselingh.
In het GOK-debat wezen ook wij al enkele keren op de afname van het
intellectueel potentieel in handarbeidersmilieus; we spraken o.a. over de
afroming van de handarbeidersklasse mede als gevolg van de democratisering
van onderwijs en maatschappij. Deze stelling werd ons niet in dank afgenomen.
Nico Hirrt bestempelde ons als aanhangers van een elitaire visie en als
tegenstanders van GOK. Hirtt, Nicaise en co gaan ervan uit dat het lagere
cognitieve presteren van achterstandsleerlingen niet ligt aan een mindere
cognitieve aanleg (nature), maar enkel aan een mindere 'sociale' stimulering
van taal-en denkprocessen vooral in de eerste kinderjaren (nurture).
De onderzoeksters stellen ook terecht dat de vermindering van het
intellectueel potentieel in laaggeschoolde milieus een dubbele handicap
betekent. De kinderen krijgen genetisch minder leerpotentieel mee en ze krijgen
tegelijk minder culturele en sociale bagage mee. Vroeger waren er niet enkel
meer getalenteerde kinderen uit laaggeschoolde milieus, maar ook meer laaggeschoolde
ouders die hun kinderen konden helpen en die meer sociale en culturele bagage
konden meegeven. Dit verklaart ook waarom veel van mijn generatiegenoten
afkomstig uit laaggeschoolde milieus (enkel basisonderwijs) destijds goede
leerresultaten behaalden en zonder problemen doorstroomden naar het hoger
onderwijs. Zij hadden meer aanleg en hun (laaggeschoolde) ouders konden hen
beter steunen en helpen.
2.3 Te lage verwachtingen
Volgens de onderzoeksters kunnen ook lage(re) verwachtingen van
leerkrachten van invloed zijn. Zij stellen: "Leerkrachten
zijn overwegend afkomstig uit middenklassemilieus en hebben daardoor misschien
minder affiniteit met de problemen van de autochtone achterstandsleerling. Het
is niet ondenkbaar dat velen van hen hun geloof in de 'vooruitgang' van deze
groep leerlingen hebben verloren." Leerkrachten basisonderwijs komen
vaak nog uit arbeidersmilieus, maar minder uit de laagstgeschoolde milieus. Het
is ook best mogelijk dat de hedendaagse leerkracht te weinig vooruitgang
verwacht van achterstandskinderen omdat hem is wijsgemaakt dat problemen met
lezen, rekenen en spelling zo complex zijn dat ze enkel door 'specialisten'
allerhande kunnen aangepakt worden.
3 Vergeten doelgroep binnen zorgverbreding
R. Vogels en R. Bronneman-Helmers stelden verder vast dat veel van
die achterstandsleerlingen niet in aanmerking komen voor extra uren
zorgverbreding. Anders dan allochtone achterstandsleerlingen, die overwegend
geconcentreerd in de grotere steden wonen en vaak ook bij elkaar op school
zitten, zijn autochtone achterstandsleerlingen veel meer over de scholen
verspreid, zowel op het platteland als in de steden. Een Nederlandse school
krijgt pas een behoorlijk aantal uren zorgverbreding als minstens een derde van
de leerlingen uit laaggeschoolde milieus afkomstig zijn. Het gevolg hiervan is
dat slechts een deel van de scholen met autochtone achterstandskinderen extra
ondersteuning krijgen om de achterstanden weg te werken. Zo heeft op het
platteland driekwart van de scholen geen recht op extra formatie.
Bij het eerste ontwerp van GOK-decreet formuleerden we in
Onderwijskrant nr. 120 scherpe kritiek.
Volgens dit ontwerp zouden enkel nog scholen met een groot aantal
doelgroepleerlingen zorgverbreding krijgen. In de praktijk zou het dan vooral
gaan om scholen met veel allochtone leerlingen of scholen in achtergestelde
wijken. We stelden dat aldus de meeste autochtone achterstandsleerlingen in de
kou zouden blijven staan omdat deze verspreid zitten over scholen met minder
dan 10 % doelgroepleerlingen en omdat grote achterstanden ook voorkomen buiten
de groep van de doelgroepleerlingen. Momenteel zijn er veel scholen met een
aanzienlijk aantal achterstandsleerlingen die niet de 10 % bereiken en aldus
geen uren zorgverbreding krijgen.
4 Leerlingvolgende aanpak contraproductief
-
Aantasting van
leraarschap & instructie
De Nederlander Ton Gloudemans,
adviseur gemeentelijk achterstandsbeleid, stelt in de bijdrage 'Stel leerstof centraal voor
achterstandskind', dat de leerlinggerichte do-ityourself aanpak die vaak
ook in het kader van zorgverbreding gepropageerd werd, averechts werkt. Hij
stelt tegelijk dat scholen die meer de directe instructie centraal stellen meer
succes boeken. Ook in Vlaanderen propageren de instellingen die het zorgbeleid
coördineren (CEGO-Leuven, ICO-Gent, NT2-Leuven) vooral het
do-it-yourself-model. Zij wijzen ook nooit op het grote belang van directe en
expliciete instructie voor de achterstandsleerlingen.
Gloudemans schrijft: "In de
afgelopen jaren heb ik me beurtelings verwonderd en geërgerd over een fenomeen
dat mijns inziens schadelijk is voor de leerlingen die binnen de doelgroep van
het achterstandenbeleid vallen. Het gaat om het gegeven dat binnen
lerarenopleidingen en nascholingsinstituten het pedagogisch-didactisch denken
en het onderricht worden gedomineerd door stromingen die propageren dat in het
onderwijs de leerkracht een coach dient te zijn, een stimulator die een àppel
doet op de natuurlijke ontwikkelingskracht van de leerling. De docent moet een
begeleider zijn die de leerling vanuit 'de zone van de naaste ontwikkeling' en
door het scheppen van 'betekenisvolle leeromgevingen' uitnodigt en uitdaagt een
volgende stap te zetten in zijn/haar ontwikkeling. Deze denkstromingen
samengevat onder de noemer 'leerlinggerichte' benadering, zetten zich af tegen
de 'oude' invulling van het leraarschap, waarbij de overdracht van kennis en
vaardigheden van leraar op leerlingen centraal staat."
We willen hier nog aan toevoegen dat de Vlaamse 'lagere normaalscholen'
in het verleden minder de 'leerlingvolgende' aanpak gepropageerd hebben dan de
Nederlandse Pabo's; de voorbije jaren merken we wel een toename. Binnen de
Vlaamse kleuternormaalscholen wordt de leerlingvolgende aanpak (à la Laevers)
al veel langer gepropageerd. In 'Onderwijskrant' wijzen we al meer dan twintig
jaar op de grote gevaren die verbonden zijn aan de leerlingvolgende aanpak en
aan de sterke individualisering van het leerproces en van het leertraject.
-
Stel expliciete
instructie centraal
Gloudemans gaat verder in op de gevaren die verbonden zijn aan de leerlingvolgende aanpak voor het
onderwijs aan kinderen van laagopgeleide ouders, de doelgroep van het
achterstandenbeleid. Hij stelt dat de huidige tendens om scholing en nascholing
van docenten onvoorwaardelijk te baseren op de leerlinggerichte
pedagogisch-didactische inzichten, voorbij gaat aan de werkelijkheid en aan de
onderzoeksgegevens.
*Binnen de leerlinggerichte visie is de individuele ontwikkelingskracht van de leerling het kerninstrument.
De leerling wordt vooral gezien als een zelfstandige ondernemer en door de
individualisering van het leerproces krijgen leerlingen minder directe
instructie en al bij al ook minder hulp.
De ontwikkelingskracht van achterstandskinderen inzake zelfsturing e.d.
is geringer en is in de eerste levensjaren ook onvoldoende gestimuleerd,
waardoor die minder vanzelfsprekend valt te activeren. Feitelijk betekent het
onverkort vasthouden aan de leerlinggerichte werkwijze een vergroting van de
achterstand ten opzichte van kinderen die vanaf hun eerste levensdag worden
gestimuleerd de wereld om hen heen te verkennen en die vaak ook meer aanleg
hebben. Deze stelling sluit aan bij de visie van R. Vogels en R. Bronneman-Helmers. We verwijzen hier ook naar de
bijdrage over de 'do it yourself -pedagogie' in dit nummer van Onderwijskrant.
*Achterstandskinderen moeten volgens Gloudemans op het gebied van taal-
en denkontwikkeling een inhaalslag maken binnen een (te) beperkte tijd. Miek van Dam schrijft in een recente
column over 'Core business' dat er momenteel te veel zaken doorgeschoven worden
naar het onderwijs en dat er te weinig aandacht is voor de kerntaak: "Het gaat hartstikke goed op school met
dochter Eva en toch ben ik ontevreden. De juf doet haar stinkende best. En ze
doet héél veel leuke dingen. En toch ben ik ontevreden. Jullie doen te veel
leuke dingen, denk ik stiekem. Misschien zijn al die onderwijzers daar zo moe
van. Niet van het uitvoeren van hun kerntaken: kinderen leren rekenen, lezen en
schrijven, maar van alle rimram erom heen. Al die leuke dingen veroorzaken
onrust in een klas, golven die moeten wegebben, en ze kosten extra
voorbereiding: ouders mobiliseren, lokalen ruilen, materialen maken" (Didaktief, december 2003, p. 40). Ook
volgens prof. Wim Meijnen moet de leertaak opnieuw meer centraal geplaatst
worden.
*Uit onderzoek blijkt verder dat
de leerlinggerichte en individualiserende werkwijzen die gehanteerd werden op
scholen met veel leerlingen van laagopgeleide ouders tot op heden geen
werkelijke successen hebben opgeleverd. Gloudemans heeft in zijn loopbaan als
leerkracht en als adviseur achterstandenbeleid vastgesteld dat scholen die
overschakelden op een do-it-yourself-aanpak wel enthousiast starten, maar dat
er na een enthousiaste beginperiode na verloop van tijd vaak sprake is van
frustratie, ongestructureerdheid en chronische vermoeidheid. In do-it-yourself
scholen waar het enthousiasme onverkort bleef, bleven de cognitieve resultaten
erg laag. Ook in het boven vermelde onderzoek van Anja Van den Broeck over de effecten van het circuitmodel werd dit
laatste bevestigd.
Gloudemans stelt verder dat de lerarenopleidingen in de grote steden
die in hun curriculum een eenzijdige nadruk op de do-it-yourself-visie leggen,
geen enkele binding lijken te hebben met wat op een groot deel van de
basisscholen in de grote steden de praktijk is. In de praktijk blijkt het dan
bijvoorbeeld vooral te draaien om het bieden van structuur aan leerlingen die
moeite hebben zelf structuur aan te brengen in het eigen gedrag, in de leerstof
en in de impulsen die ze binnen krijgen. Het gat tussen het geschetste
ideaalbeeld in de opleiding en de schoolpraktijk is dermate groot dat er voor
studenten alleen maar verwarring ontstaat.
Verder lezen we dat scholen die meer kiezen voor een gestructureerde en
prestatiegerichte aanpak, "dit wil
zeggen een stroming die de 'te beheersen' kennis en vaardigheden als
richtinggevend voor de structuur van het onderwijs beschouwt, de
onderwijspraktijk wel degelijk op een voor de buitenwereld evalueerbare manier
lijkt te verbeteren. De zogenaamde Effectieve School, waarbij naast het
duidelijk structureren van de lespraktijk ook zaken als 'hoge verwachtingen
hebben' en het 'zich veilig voelen' een duidelijke plek krijgen, is daar een
voorbeeld van."
In de bijdrage 'Zorgverbreding en
onderwijskansenbeleid: versterken i.p.v. afbreken basisgrammatica' (Onderwijskant nr. 126, juni 2003)
bespraken we een aantal van die effectieve aanpakken. In de bijdragen
BOV-project en effectief achterstandsonderwijs, 'zorgzame leerkracht en
doordeweekse zorg' en 'achterstandskinderen
', komt deze thematiek verder aan
bod.
|