Opvoeder/leerkracht als deskundige en gezagsvolle
gids:
versus visie Kinderrechtencommissaris en minister Vanderpoorten
Raf Feys (bijdrage uit
Onderwijskrant nr. 128 febr. 2004)
1 Inleiding en overzicht
-
'Le grand retour de l'autorité'
en van
de 'leerschool'
Voor de Franse onderwijsministers
Ferry en Dacros is het herstel
van het prestige en het gezag van de 'leer'school en van de leerkrachten
prioriteit nummer 1. Dit standpunt sluit aan bij het thema 'L'autorité en panne'
van een recent colloquium aan de universiteit Aix-Marseille. Ook de
Duitse filosoof Peter Sloterdijk hield onlangs een pleidooi voor het herstel
van gezag en opvoeding: "Onze
cultuur is de afgelopen decennia meer veranderd dan in de duizenden jaren
daarvoor. Dat komt doordat we onze kennis en cultuur niet meer doorgeven aan de
volgende generatie. Alles wat we cultuur noemen, vindt haar wortels in het
doorgeven van waarden en kennis aan een nieuwe generatie. Dat is geen
communicatie die horizontaal en symmetrisch is. Transmissie is verticaal en
asymmetrisch. Maar wij kunnen/mogen niet meer doorgeven, omdat we geen zonen,
dochters of leerlingen meer hebben. Zelfs kinderen zijn klanten geworden van
hun docenten. Ze eisen voor zichzelf het recht op om verveeld te zijn, en het
recht vermaakt te worden. We zijn allemaal wezen. Vaderloos'
" (Trouw, 28.11.2003, opgetekend door Yoram Stein). Deze oproepen en aanklachten staan in
schril contrast met recente uitspraken en campagnes over de rechten van het kind vanwege het Kinderrechtensecretariaat en
met de vele pogingen van minister
Vanderpoorten om de leerlingen op een piedéstal te plaatsen en in de watten te
leggen.
In het radiodebat 'Le grand
retour de l'autorité' werd o.a. geponeerd dat in het Kinderrechtenverdrag (1998) aan het kind ten onrechte een statuut
van volwassene en volwaardige burger toegekend werd, dat niet verenigbaar is
met het moreel en intellectueel gezag van opvoeders en leerkrachten (France 5 van 3.10.03, Internet).
Inderdaad. N.a.v. de recente publicatie
'Kom je dat thuis eens vertellen'? beweert Kinderrechtencommissaris Ankie Vdk dat de ouders en leerkrachten
niet langer meer als een deskundige gids mogen optreden. Ze pleit er opnieuw
voor een onderhandelingshuishouding
en voor symmetrische relaties tussen
opvoeders en kinderen; en dit allemaal op basis van het Kinderrechtenverdrag.
Ook op recente studiedagen over de rechten
van het kind kwam het o.i. belangrijkste kinderrecht het recht op
deskundige en gezagsvolle opvoeders/leerkrachten niet eens aan bod, maar wel
de visie van Ankie Vdk en co en pleidooien voor een 'machtsvrije
participatiepedagogiek'.
Minister Vanderpoorten krijgt geregeld de kritiek dat ze het gezag van
de school en van de leerkrachten ondermijnt.
'Leerkrachten mogen niet langer
vooraan in klas staan', zo klinkt haar parool (DS, 1.09.01). Enkele recente voorbeelden. Marleen Vdp stelde in
haar campagne over 'onderwijs en ondernemingszin' dat ze alle heil verwacht van
het ervaringsgericht ontplooiingsmodel à la Laevers waarbij de zelfsturing
centraal staat (zie bijdrage over 'ondernemingszin'). Met haar
'flexibilisering' van het hoger onderwijs zal ze studenten nog meer in de
watten leggen. Binnen haar participatiedecreet beschouwt ze de leerlingen
binnen de 'schoolraad' als even belangrijke participanten als de leerkrachten
en de directie; dit kadert binnen het model van de gezagsvrije participatiepedagogiek.
1.2 Overzicht bijdrage
Mag een opvoeder/leerkracht nog als een deskundige gids optreden? In
punt 2 staan we stil bij uitspraken van Ankie VdK over de rechten van het kind
en bij de kritiek hierop vanwege Misjoe
Verleyen (KNACK), Ph. Béague en L.
Doms. De sacralisering van het kind komt volgens hen neer op de ontkenning
van het recht op opvoeding. In punt 3 betwisten een aantal opvoedkundigen en
filosofen (Masschelein, Simons, Arendt, van Crombrugge) dat autonomie en
vrijheid van de kinderen a priori gegeven is en dat leerlingen zelf beslissen
wat ze (willen) leren en hun kennis kunnen construeren. Ze pleiten voor een
leerkracht als een soort Mozesfiguur en voor cultuuroverdracht. In punt 5 'Confronteren met regels: rigoureus en
soepel' hebben we het over de soorten 'regels' op school en over het
tegelijk rigoureus en soepel omgaan ermee.
In een pleidooi voor een copernicaanse revolutie in een bijlage
betreurt professor J.F. Mattéi dat de 'moderne' pedagogiek de 5 belangrijkste
begrippen van de onderwijsgrammatica negeert en door alternatieve termen
vervangt: lerende i.p.v. leerling, begeleider i.p.v. meester, leerling centaal
i.p.v. kennis centraal, learning by
doing i.p.v. diepgaande reflectie, zelfontplooiing i.p.v. e-ducatie: uitleiden
uit ego-wereldje in de richting van de wereld en de cultuur.
-
Opvoeder: (g)een deskundige gids
2.1 Visie van Ankie VdK
N.a.v. de publicatie 'Kom je dat
thuis eens vertellen'? (Acco, 2003) schrijft kinderrechtencommissaris Ankie Vandekerckhove dat de ouders en leerkrachten
niet langer meer als een deskundige gids mogen optreden, maar enkel als een
onderhandelende coach. Ouders worden 'aangespoord
om de toegeëigende gidsopdracht van een vaststaand parcours los te laten en
zichzelf te profileren als een coach van een gezamenlijke verkenningstocht'. Dit
sluit aan bij haar keuze voor de zgn. 'onderhandelingsopvoeding' en voor
'symmetrische relaties'. In september 2002 lanceerde Ankie Vdk al de 'Megafoon-
en oortjescampagne' tegen de zgn. bevelshuishouding.
Paradoxaal genoeg wil ze tegelijk dat de overheid en het
kinderrechtencommissariaat de rol van deskundige gids op zich nemen: ze moeten
de 'onzekere' ouders en de kinderen begeleiden. Op een recente studienamiddag
pleitte ze voor een sterke toename van de overheidstussenkomsten inzake
opvoeding. De overheid moet via campagnes het pedagogisch optreden van de
ouders ondersteunen en sturen en de kinderen moeten via overheidscampagnes
ervaren dat hun dagelijkse zorgen door iedereen herkend worden (cf. De Bond ,21.11.03). De Jongerenjaarkrant van het commissariaat
informeert de jongeren nu al rechtstreeks over hun rechten.
-
Kritiek van Misjoe
Verleyen
KNACK-redactrice Misjoe Verleyen
neemt aanstoot aan het vermanende vingertje van Ankie VdK en aan haar
gevaarlijke visie op opvoeding en onderwijs. Ze schreef hierover een kritisch
stukje 'Volg de gids', KNACK, 5 november 2003). We citeren even
Misjoe Verleyen. "Er bestaat volgens Ankie VdK een
levensgroot probleem in de Vlaamse gezinnen: kinderen hebben te weinig inspraak.
Hun ouders leggen nog steeds grotendeels de regels vast en eisen dat die ook
gevolgd worden. Dat is het probleem. Tenminste, volgens
kinderrechtencommissaris Ankie
Vandekerckhove. Zij kreeg in 1997 van het Vlaams parlement de opdracht om
te waken over het Kinderrechtenverdrag. Dus als zij signaleert dat er wat
misloopt, dan moeten we dat ernstig nemen. En het is ernstig, zo lezen we in de
samenvatting van het boek 'Kom je dat
thuis eens vertellen?' die op de website van het kinderrechtencommissariaat
staat. Dat boek is bedoeld voor de 'opvoedingsonzekere ouder', want 'ongeveer
de helft van de ouders vindt het ouderschap moeilijker dan gedacht'.
In plaats van dat toe te juichen, wordt er fijntjes op gewezen dat
ouders zich nog steeds gedragen als 'deskundige gidsen' in plaats van als
'coaches'. Als we goed lezen, heeft coaching alles te maken met 'een
democratische opvoedingsstijl' die niet in alle gezinnen even sterk aanwezig
is'. want ouders (o schande) gaan ervan uit dat hun kinderen 'nog-niet-bekwaam-genoeg'
zijn. Met andere woorden: nog wat opvoeding kunnen gebruiken. Blijkbaar mag dat
niet vanuit het Kinderrechtenverdrag. Hoewel het niet zo is dat het 'verdrag
daarmee ouders en kinderen tegen elkaar opzet'. Vanzelf niet. Ouders worden
alleen 'aangespoord om de toegeëigende
gidsopdracht van een vaststaand parcours los te laten en zichzelf te profileren
als een coach van een gezamenlijke verkenningstocht'. In volle interactie:
zowel ouders als kinderen zijn coaches voor elkaar. Eigenlijk was dat toch wat
Dexia wilde, Kinderen onderhandelen met hun ouders over de hoeveelheid zakgeld
en sluiten meteen vol respect voor elkaar een contract af. Democratischer
kan niet.
Jammer alleen dat vorige week een groep wetenschappers van de
Universiteit van Gent aan de alarmbel trok. Er komen namelijk steeds meer
kinderen die zich niet aan de regels houden en 'asociaal' gedrag vertonen. We
vinden ze nu al in de kleuterscholen. De remedie? Ouders moeten duidelijke
regels stellen en daar niet van afwijken. Nu heet dat in het woordenboek gewoon
opvoeden. Daar dienen ouders toch voor? Om kinderen en jonge mensen te leren
dat een maatschappij (en een gezin) maar kan draaien als iedereen de regels
respecteert."
2.3 Ph. Béague: recht op opvoeding
Ook de psycholoog Philippe
Béague, voorzitter van de Stichting Françoise Dalto, wees onlangs op de
absurde en nefaste interpretatie van kinderrechten (à la Ankie Vdk) die steeds
meer veld wint. Het recht op opvoeding en op leidinggevende opvoeders wordt in
naam van de kinderrechten voortdurend in vraag gesteld en dat maakt de
opvoeders heel onzeker, waardoor ze b.v. steeds minder grenzen durven stellen.
Veel gedragsproblemen bij jongeren zijn volgens hem daarvan het gevolg. Ph. Béague, gespecialiseerd in
ouder-kindrelaties, ondervindt dagelijks dat ouders onzeker zijn over de
opvoeding van hun kinderen. 'Zij streven
maar één ding na, het geluk van hun kind maar het blijkt dat ze daardoor hun
kinderen steeds minder grenzen durven stellen' (De Morgen, 21.11.03, p.5).
De verkeerde interpretatie van respect voor kind en kinderrechten heeft
volgens Béague het perverse gevolg dat kinderen nu verwend worden en als minivolwassenen gezien worden. Het
probleem daarmee is 'dat zo'n kinderen
later totaal niet voorbereid zijn op de beperkingen van het echte leven. Steeds
meer jongeren hebben daar een probleem mee omdat hun ouders hen nauwelijks
grenzen opgelegd hebben. Dat worden ongelukkige volwassenen.
Het opleggen van
structuur betekent niet dat men het kind onderdrukt, integendeel. Zo leert een
kind hoe het gelukkig kan zijn ondanks zijn beperkingen.
Echt respect voor
kinderen is hen kind laten zijn en hen dus niet zomaar vrijlaten. Natuurlijk
hebben zij recht op een mening, maar ouders hebben ook het recht om daar
compleet tegen in te gaan. Opgevoed worden is ook een kinderrecht.' Ook de
bedrijven spelen volgens hem in op de voorstelling van het kind als
mini-volwassene, met allerlei miniversies van zaken voor volwassenen. De Gentse
prof. P. Verhaeghe stelde enkele
maanden geleden dat ouders en opvoeders meer duidelijke regels moeten stellen
en daar niet mogen van afwijken; een opvoeder is volgens hem niet zomaar een
onderhandelende coach (zie O.Krant nr. 124).
2.4 Ankie Vdk en overheid als
gids: staatspedagogiek
In een lezersbrief ('Kinderrechten', KNACK, 19.11.03) vond Ludo Dom de reactie van Misjoe Verleyen een goede aanleiding om het
onderwerp 'opvoeding en kinderrechten' uitgebreider aan bod te brengen. De
discussie zou ook moeten gaan over de wenselijkheid dat de overheid zich via
b.v. de kinderrechtencommissaris in sterke mate mengt in de materie
'opvoeding'. Zelf vindt hij dat een verkeerde zaak. De actieradius van het
commissariaat moet veel strikter omlijnd worden; en dan nog zal men niet kunnen
voorkomen dat de standpunten van Ankie inzake kinderrechten vaak lijnrecht
zullen ingaan tegen deze van haar Franstalige collega Claude Lelièvre.
Verder neemt Ludo Dom
aanstoot aan de doorgedreven psychologisering van de invloed van de
opvoedingsrelatie voor het zelfbeeld en de relationele vaardigheden van je
kind. Hieromtrent lezen we verder: "Mijn
stelling is dat als de ouder ruimte geeft aan zijn 'innerlijk weten' en
vertrouwen heeft in zijn 'maturiteit', hij de opvoeding van zijn kind in goede
banen zal leiden. De aanbevelingen van Ankie Vandekerckhove in de stijl van
'gaan coachen' en 'kinderen bekwamer achten', vinden hun oorsprong in
veralgemeningen en hebben als effect dat er meer vanuit het hoofd dan vanuit de
buik wordt opgevoed, met vervreemding tot gevolg. Deze aanbevelingen stemmen
niet overeen met de realiteit van hier en nu." Ludo Dom vindt verder
dat de kinderrechtencommissaris over het hoofd ziet "dat de relatie
ouders-kind onder invloed van maatschappelijke verschuivingen op het vlak van
rollen, waarden en normen, sterk geëvolueerd is." Zo leert een onderzoek dat 'In Petto' uitvoerde dat jongeren
tussen dertien en achttien jaar gemiddeld hun ouders 7,68 op 10 geven. Voor
jongeren die in een kritische levensfase verkeren is dit opvallend veel. Ankie
VdK wekt te vlug de indruk dat we in het gezin en op school nog leven in een
bevelshuishouding.
3 E-ducatie versus gezagsvrije
participatiepedagogiek
-
Leerkracht als gids
versus
gezagsvrije
participatie-pedagogiek
Volgens de zgn. 'gezagsvrije participatie-pedagogiek' (Berding, De Winter, Dewey
) zijn opvoeding
en onderwijs geenszins een kwestie zijn van cultuurinitiatie o.l.v. van een
deskundige gids, maar wel van een collectief onderhandelings- en zoekproces
waarin alle betrokkenen - ook de leerlingen
mee gestalte geven aan de invulling van het opvoedings- en/of
onderwijsgebeuren en als volwaardige en symmetrische participanten
functioneren. Vooraf wordt weinig of niets vastgelegd en de betrokken actoren
bepalen gezamenlijk wat er moet gebeuren binnen de gezamenlijke
verkenningstocht.
De Leuvense professoren Masschelein
en Simons stellen in hun boek 'Globale
immuniteit' (Acco, 2003) dat de pedagogische relatie niet zomaar mag
omschreven worden in termen van 'onderhandelen' en sluiten van zakelijke
'overeenkomsten'. Bij het onderhandelingsmodel worden de regels via geven en
nemen vastgelegd tussen 'gelijke' partijen. Dit lijkt op een eerste gezicht
kindvriendelijk en democratisch, er is echter bij het onderhandelen geen gemeenschappelijk belang, het gaat
vooral om conflictvermijding en verzoening van tegengestelde belangen.
De relatie tussen opvoeders en opvoedelingen is ook geen symmetrische
relatie en de leerling/opvoedeling is niet zomaar een zelfstandige ondernemer
die zichzelf stuurt. In een symmetrische relatie wordt verondersteld, aldus
Masschelein en Simons, dat de autonomie en vrijheid van de leerlingen a priori
gegeven is en dat ze zelf beslissen wat ze (willen) kennen, wat ze (willen)
leren. Men houdt geen rekening met de realiteit van het kind als opvoedeling en infans dat de opvoeders en leerkrachten oproept hun
verantwoordelijkheid en leiding op te nemen. In die zin heeft echte opvoeding
altijd te maken met een bepaalde vorm van 'overdracht' van kennis en waarden,
het aanleren van de taal aan een infans dat de taal nog niet beheerst.
Veel opvoedkundigen beklemtonen opnieuw de plaatsvervangende
verantwoordelijkheid van de opvoeder. Deze is niet gericht op de belangen van
de opvoeder, maar op een 'gemeenschappelijk' doel: de opvoeding zelf. In de 'klassieke' visie mogen en moeten
opvoeders de kinderen met voldoende structuur en regels confronteren; het gaat
niet zozeer om het verzoenen en afwegen van de tegenstrijdige belangen in een
permanent en energieverslindend onderhandelingsproces. E-ducatie betekent voor
hen het kind wegvoeren uit het eigen beperkt wereldje, de straat op, de wereld
in. Leerkrachten zetten leerlingen/studenten aan tot nadenken over de manier
waarop zij met de wereld en anderen willen omgaan en zijn hierbij deskundige en
gezagsvolle gidsen. De Gentse pedagoog Hans
van Crombrugge omschreef dit op een Dialoogdag van DIROO aldus: "het gaat bij e-ducatie om het
uit-leiden van de kinderen uit hun gewone dagelijkse leven. Een leraar is
eigenlijk een soort Mozesfiguur".
-
De wereld presenteren
=
cultuuroverdracht
Volgens de joodse filosofe Hannah
Arendt heeft de kern van de pedagogische opdracht alles te maken met de
intergeneratieve en maatschappelijke verantwoordelijkheid van de opvoeders.
Hierbij staat het begrip 'nataliteit'
het vermogen opnieuw te beginnen centraal. Onder 'nataliteit' verstaat Arendt het door maatschappelijk handelen en
spreken binnentreden in de wereld, een tweede geboorte waarin we zelf
verantwoordelijkheid voor de al bestaande wereld opnemen. Het gaat bij het maatschappelijke
en politiek handelen om het participeren in een te delen wereld die steeds
opnieuw gesticht moet worden, niet het minst door een nieuwe generatie die in
al haar verscheidenheid - steeds weer opnieuw - aantreedt.
Nataliteit of het vermogen tot sociaal handelen komt pas tot
ontplooiing als de volwassene zich tegenover het kind plaatst en het kind de
wereld laat zien. We schenken onze kinderen het leven, maar we moeten ze als
opvoeder ook nog 'ter wereld brengen', we moeten de jongere generatie inleiden
in de wereld en ze oproepen tot sociaal handelen. In publicaties van de jaren
zestig betreurde Arendt al dat de volwassenen in toenemende mate die
verantwoordelijkheid ontlopen of zelfs niet meer mogen opnemen. De school is de ruimte bij uitstek tussen
het ouderlijk huis en de openbare ruimte die de overgang van familie naar
wereld mogelijk maakt en waarin de leerkrachten de wereld presenteren. De
leerkrachten bepalen grotendeels het menu; zij stellen de wereld voor.
Ook de emancipatorische pedagoog Klaus
Mollenhauer beschreef in 1983 de leidinggevende rol in termen van
overdracht van kennis en cultuur en (re)presentatie van de werkelijkheid. Bij
de reactie van het kind op dat aanbod gaat het niet enkel om nabootsingen;
leerkrachten werken vaak met
probleemstellingen die het kind door zijn eigen geestelijke activiteit
moet helpen oplossen. In en via zo'n activiteiten bereikt het kind meer
zelfstandigheid, vrijheid en identiteit (Vergeten
samenhang, Boom Meppel, 1985). De leerkrachten stimuleren de
'nataliteit' (tweede geboorte) van de
leerlingen en bevorderen aldus hun
deelname aan de verdere emancipatie van de wereld. In een relatie van gezag
zijn de leerlingen geen concurrenten en tegenstanders, maar medespelers en
gesprekspartners. Onder leiding van leerkrachten (meesters) kunnen de kinderen
zelf ooit meesterschap verwerven en op hun beurt doorgeven
-
-
.'Confrontatie met regels': rigoureus en soepel
-
Naast kennisoverdracht is het confronteren met regels een specifieke
vorm van gezagsvol optreden dat ingaat
tegen het gezagsvrije participatiemodel. Op vandaag beklemtonen velen opnieuw
dat de confrontatie met regels een belangrijk kenmerk is binnen het optreden
van ouders en leerkrachten. Ook volgens de Canadese prof. Denis Jeffrey blijven de leerkrachten, de directies, de
schoolbesturen, de schoolraad, de wetgever
gezagsfiguren die de gemeenschappelijke normen aanwijzen, de
sociale en persoonlijke limieten die gunstig zijn voor de ontwikkeling van de
leerlingen. We verwijzen hier naar de bijdrage van Denis Jeffrey in O.Krant nr. 124.
Als opvoeders en leerkrachten voortdurend onderhandelen als gelijke
partners worden de kinderen niet op een adequate wijze geconfronteerd met
gemeenschappelijke regels en waarden. Maar ook het werken met blinde en starre
bevelen biedt geen alternatief. Niet enkel het feit dat opvoeders de kinderen
moeten inleiden in regels en de
regels doen respecteren is belangrijk, maar ook de wijze waarop ze ermee
omgaan. Het gaat niet om een soort blinde bevelshuishouding. In het boek Hoezo pedagogisch?' wordt het belang
beklemtoond van het leren van regels
én vooral ook van de wijze waarop die geleerd worden en hoe een opvoeder ermee
omspringt. ('Hoezo pedagogisch' van E.A. Godot schuilnaam voor groep
pedagogen, o.a. de Leuvense prof. P.
Smeyers; zie bespreking elders in dit nummer.)
Een leerkracht moet zich volgens Godot
enerzijds rigoureus houden aan de regels, maar ze anderzijds soepel en
intuïtief toepassen. Het inleiden in regels is een wezenlijk aspect van
opvoeding, maar het kennen van de regels volstaat niet om te weten wat je als
opvoeder moet doen: 'Om te kunnen
uitmaken welk gedrag in een gegeven situatie passend of vereist is, zijn
allerhande morele gevoeligheden en intuïties vereist die zich niet in regels laten
vangen: het vermogen zich in een ander te kunnen verplaatsen, engagement,
wilskracht, verbeelding, het vermogen om op een situatie te reflecteren,
belangen af te wegen, een morele overtuigingskracht al dan niet uit te oefenen'
(p. 50). Het gaat om het soepel toepassen van regels. Kinderen op een goede
manier 'inleiden in regels' betekent ook hen geleidelijk aan meer betrekken in
de afwegingen die we in het dagelijkse leven maken, hen laten zien met welke
waarden en waarheden we leven, van gedachten wisselen daarover en hen wijzen op
de onderliggende regels die daarbij in het geding zijn.
In opvoeding en onderwijs kan men dus niet zonder regels. Er zijn
vooreerst een aantal opgelegde regels die nodig zijn om een instelling als een
school te laten functioneren en die zonder rechtstreekse instemming van de
leerlingen zijn vastgelegd door gezagsdragers allerhande: de wetgever, het
bestuur en de directie van de school en de leerkrachten. Deze schoolse regels
komen niet zomaar via permanente onderhandelingen met de leerlingen tot stand;
een deel van die regels zijn overigens collectief aanvaarde en bekrachtigde regels die door de
maatschappij en de overheid aan de scholen zijn opgelegd. Het gaat veelal om
regels die niet permanent ter discussie staan en waarbij langetermijn-denken en
deskundigheid een belangrijke rol spelen. In dit opzicht kan men ook een school
niet vergelijken met een soort democratie waarbij elke betrokken partij over
evenveel stemmen beschikt.
Binnen het kader van die opgelegde regels blijft er echter voldoende
ruimte om samen met de leerlingen binnen een school of een klas een aantal regels vooral leefregels af te spreken. Dit laatste gebeurt b.v. in de
meeste scholen via leerlingen- en klassenraden. Ook op participatieraden S.O.
(of toekomstige schoolraden) kunnen afgevaardigden van de leerlingen
occasioneel uitgenodigd worden als adviseurs als het gaat om zaken die hen
aanbelangen en waar ze enig zicht op hebben. Hiermee is ook het kader geschetst
waarbinnen de inspraak van de leerlingen (L.O. + S.O.) o.i. gesitueerd moet
worden.
5 Besluit
Samen met vele anderen betreuren we dat veel opvoeders en leerkrachten
hun leidinggevende rol niet meer mogen en/of willen opnemen en dat de
leerlingen als gelijke partners aangezien worden. Ook minister Vanderpoorten
miskent de rol van de school als overdrager van kennis en cultuur en het
specifieke gezagsmandaat van leerkrachten en directie.
|