In een recente publicatie wijst H. Taelman, lector lerarenopleiding Aalst, op uiteenlopende visies op woordenschatstimulering. De auteur wijst in deze context o.m. op het feit dat het Leuvens Centrum voor Taal en Onderwijs (voorheen: Steunpunt NT2-Leuven) enkel voorstander is van impliciet leren. Zij vermeldt wel niet dat het CTO vanuit die visie ook tegenstander is van de invoering van expliciet en intensief NT2. In haar interessante studie gaat ze ook niet in op de NT2-thematiek en op de specifieke noden van anderstalige leerlingen. Jammer!
Taelman, H. (2013). De effectiviteit van woordenschatinterventies in de kleuterklas. P-reviews: praktijkgerichte vakdidactische reviews van onderzoek.Leuven: P-reviews editorial board
Uiteenlopende visies op woordenschatstimulering in het Nederlandse taalgebied
De hamvraag van deze review is wat we kunnen doen om de woordenschatgroei te stimuleren bij kleuters (met een achterstand). We beschrijven hier twee tegengestelde opinies die wijd verspreid zijn in het Nederlandse taalgebied.
Enkel incidenteel leren
Sommige actoren stellen dat er geen expliciete aandacht mag gaan naar woordenschatstimulering als doel op zich. Nieuwe woorden komen immers vanzelf aan bod wanneer de kleuteronderwijzer een rijk taalaanbod hanteert. Het Centrum voor Taal en Onderwijs (KULeuven, voorheen: Steunpunt NT2-Leuven) vertegenwoordigt deze visie.
Volgens Van den Branden (2012) moeten kleuteronderwijzers niet expliciet woorden aanbrengen via een gestructureerd programma. Enkel wanneer de gelegenheid zich voordoet, wordt er aandacht geschonken aan de woordbetekenis.
Expliciete aandacht voor de betekenis van een woord of voor een grammatica of spellingregel heeft binnen taakgericht taalvaardigheidsonderwijs een plaatsen een tijd: namelijk binnen de taakcontext en bij voorkeur, bijvoorbeeld als de leerlingen vastlopen op het taalelement in kwestie terwijl dat binnen de taak een essentiële rol heeft. Zo kan expliciet worden stilgestaan bij de betekenis van de woorden oorzaak en gevolg als de leerlingen een tekst te lezen krijgen over bedreigde diersoorten, of de vorming van de superlatief als ze een informatiefolder moeten schrijven waarbij ze verschillende producten met mekaarmoeten vergelijken. (Taalbeleid op school. Instrument voor een analysevan de beginsituatie. Basisonderwijs, 2008: 34)
Verder legt het CTO de nadruk erg op schooltaalwoorden ten nadele van thematische woordenschat:{de leerkracht} doet de kinderen niet teveel woorden leren die ze in het kader van hun schoolse taalvaardigheid niet echt nodig hebben. In de kleuterklas heeft ze vooral aandacht voor begrippen die nodig zijn om te leren lezen, schrijven en rekenen later: vooraan, achteraan, boven, onder, dezelfde, anders, lichter, zwaarder, groter, kleiner, leeg, vol, ... Ze geeft geen woordenschatonderwijs waarbij de kinderen hele woordvelden rond voorwerpen (de cassetterecorder), planten (de paddenstoel), dieren (de mol), situaties (in het postkantoor),... moeten leren. (Devlieger, Goossens, Van den Branden, & Verhelst, 2009)
Om de intensiviteit van taalstimulering te verhogen moeten leerkrachten een rijk taalaanbod hanteren met veel aandacht voor interactie met de kleuters. Die interactie komt best tot stand tijdens motiverende, functionele taken
Incidenteel én intentioneel leren
Andere actoren zijn ervan overtuigd dat incidenteel leren niet volstaat om achterstanden weg te werken, maar dat woordenschatstimulering ook moet gebeuren door woorden intentioneel te onderwijzen aan de kleuters.Van der Nulft & Verhallen (2009) zijn in het Nederlandse taalgebied belangrijke promotorenvan het intentioneel leren van woordenschat. Zij ontwikkelden een viertaktmodelom woorden te onderwijzen:
1. voorbewerken: een context geven 2. semantiseren: de betekenis verduidelijken 3. consolideren: door middel van speelse oefeningen de woorden verankeren, waarbij de kinderen geleidelijk aan evolueren van receptieve naar actieve kennis4. evalueren: testen of de woorden beheerst zijn.
Bij de selectie van woorden voor intentionele woordenschatstimulering raden de auteurs aan om te kiezen in functie van de context (onmiddellijke relevantie), de frequentievan voorkomen (eerst de hele frequente, dan de minder frequente), en de bruikbaarheidop korte termijn.
Ook het Expertisecentrum Nederlands (Radboud Universiteit Nijmegen) is voorstander van intentioneel leren. Zij hebben in de Taallijn een vertelcyclus uitgewerkt waarin plaats is voor intentionele woordenschatinstructie voor, tijdens en na het vertellen en waarbij de doelwoorden ook in uitgebreide verwerkingsactiviteiten herhaald en geoefend worden (van Elsäcker, van der Beek, Hillen, & Peters, 2006). De doelwoorden moeten functioneel zijn en passen bij het thema. Bovendien moeten de doelwoordenonbekend zijn voor minstens een deel van de kleuters.
In de kennisdatabank van de Nederlandse Taalunie over taal- en onderwijsachterstand wordt deze tegenstelling vastgesteld, maar niet opgelost (Taalforum taal- en onderwijsachterstand). We willen de tegenstelling in deze review ook niet op de spits drijven. Er zijn immers een aantal raakvlakken.