Minister Crevits vergist zich deerlijk in haar negatieve
uitspraken over sociale discriminatie en sociale mobiliteit in het Vlaams
onderwijs
In de beleidsnota van
minister Crevits treffen we uitspraken over ongelijke onderwijskansen aan die we zelf in Onderwijskrant en ook een aantal onderzoekers al sinds PISA-2000
herhaaldelijk weerlegd hebben.
Minister Crevits beweert in de beleidsnota: Het Vlaams Onderwijs slaagt er
onvoldoende in sociale mobiliteit te realiseren. Meerdere onderzoeken (PISA en
TIMSS) tonen aan dat in Vlaanderen de socio-economische status
een impact heeft op
schoolse
prestaties. Het Vlaams
onderwijssysteem wordt in
vergelijking met andere Europese landen gekenmerkt door grote
verschillen in PISA-scores tussen secundaire scholen onderling. Die verschillen
hangen onder meer samen met verschillen in onderwijsaanbod en socio-economische
samenstelling van de leerlingenpopulatie. Vooraf: de socio-economische
status (vooral ook het scholingsniveau van de ouders) heeft uiiteraard overal
en uiteraard een impact op de leerprestaties. In de hogere cyclus van het s.o.
in Finland is die invloed vermoedelijk nog groter dan in Vlaanderen.
Minister Crevits en Co baseren zich voor hun uitspraak over
sociale discriminatie ten onrechte op
het egalitaire en foute prestatiekloofdenken (zie verder) en niet op de PISA-leerprestaties die de
leerlingen uit laaggeschoolde milieus effectief
behalen. Ook voor PISA- 2009 en -2012 behaalde Vlaanderen inzake gelijke
onderwijskansen nog een Europese topscore: b.v. meer leerlingen met de laagste
25% SES
die een score behaalden even hoog
als deze van de hoogste 25% van de
Vlaamse leerlingen. In recente studies toonde de Nederlandse socioloog Jaap Dronkers
eveneens aan dat Vlaanderen ook inzake gelijke kansen vrij goed presteert.
Volgens Dronkers presteren de autochtone Vlaamse leerlingen uit lagere sociale
groepen zelfs even goed als de Finse en dit niettegenstaande in Vlaanderen veel meer van die jongeren in
armoede leven (Zie bijdrage over recente studie van Dronkers op
www.onderwijskrant.be, nr. 171). De conclusie in een andere recente studie van
Dronkers luidde: We stellen vast dat het
Vlaams onderwijssysteem gelijke kansen tussen de leerlingen bevordert zonder
daarbij afbreuk te doen aan de effectiviteit (b.v. Europese topscore voor
PISA-2012-wiskunde). De Brusselse psycholoog Wim Van den Broeck kwam vorig jaar tot dezelfde conclusie. Hij wees
er tegelijk op dat hoge Vlaamse resilience score (= aantal leerlingen uit laaggeschoolde
milieus die een hoge score behalen); ook
wees op de grotere sociale mobiliteit in het Vlaams onderwijs.
Dat die sociale mobiliteit in Vlaanderen overigens al lange
tijd vrij hoog is, bleek ook uit een recent OESO-rapport waarin Dirk
van Damme schreef: "Countries
that enjoy greater social equality, such as Flanders (Belgium) and the Nordic
countries, generaly have fewer low skilled and more high skilled adults".
De gedifferentieerde structuur van ons
secundair onderwijs bevorderde in het verleden heel sterk de sociale
mobiliteit; dankzij de hoge kwaliteit
konden wij b.v. als arbeiderskinderen destijds onze handicaps compenseren. Maar
ook nog de voorbije 15 jaar blijkt uit TIMSS en PISA dat onze gedifferentieerde
eerste graad meer scholingskansen biedt aan zowel getalenteerde als zwakkere
arbeiderskinderen dan het geval is in landen met een gemeenschappelijke lagere
cyclus - waar die kinderen omwille van
het nivellerend karakter minder uitgedaagd worden.
Minister Crevits en Co baseren zich voor hun uitspraak over
sociale discriminatie ten onrechte op het
egalitaire prestatiekloofdenken: onderwijs is volgens hen pas democratisch als
de kloof tussen de sterkste en de zwakste leerlingen en/of tussen de leerlingen
uit de hoogste en laagste sociale groepen,
zo klein mogelijk is. Zo is de
kloof in Vlaanderen groter door b.v.
alleen al het feit dat Vlaanderen veel
meer PISA-toppers (excellente leerlingen) telt dan in de meeste landen.
Al in 2003 wezen wijzelf den de Gentse
PISA-verantwoordelijken erop dat het Vlaams onderwijs op het vlak van het
bieden van onderwijskansen aan kinderen van laaggeschoolde ouders vrij goed
presteert in vergelijking met andere OESO-landen. Ook zij namen afstand van het
egalitaire prestatiekloof-denken en baseerden zich op de (absolute)
leerresultaten van leerlingen uit lagere
milieus. In een interview in het
tijdschrift Brandpunt van september 2003 stelden zij expliciet dat het Vlaams
onderwijs ook volgens PISA goed scoort inzake
onderwijskansen. We lezen: Voor Luc Van de Poele (LVDP), die voor Vlaanderen
het PISA-onderzoek leidde, en prof. Jean-Pierre Verhaeghe (JPV) van de
universiteit Gent is het duidelijk: We scoren internationaal uitstekend
(derde plaats na Japan en Zuid-Korea),
óók bij de kansarme leerlingen. Stop het doemdenken over het Vlaams onderwijs!
Ook volgens de Gentse PISA-verantwoordelijken mag men
zich niet baseren op de egalitaire
prestatiekloof : Wat men niet ziet of
wil zien is, waar bij ons de laagste leerlingen (dat zijn leerlingen van wie
de ouders behoren tot de laagste socio-economische klasse) zich situeren. Op
Finland na scoren onze socio-economisch zwakste leerlingen nog beter dan in
alle andere landen; alleen Nederland en Ierland scoren even goed. Sterker nog : onze zwakste leerlingen doen
het op de schoolbanken nauwelijks slechter dan pakweg de sterkste leerlingen in
Luxemburg. De uiterst positieve resultaten van
de leerlingen met een hoge SES gaan dus niet ten koste van die van de
laagste leerlingen.Ons Vlaams onderwijs slaagt er dus in om het beste te
halen uit de leerlingen van de betere sociaal-economische klasse, dat is
duidelijk. En we halen ook bijna het beste uit leerlingen van de lagere
sociaal-economische klasse.
Ook de berekening van die zgn. prestatietiekloof levert een vertekend beeld op. (1) Zo stelden
de Gentse PISA-verantwoordelijken herhaaldelijk dat de score van de zwakke
leerlingen in Vlaanderen vertekend wordt omdat in Vlaanderen de zwakke
leerlingen uit het buitengewoon onderwijs participeren en in andere landen is
dit niet het geval. (2) Ook de wijze van berekening van die Vlaamse kloof
vertekend de werkelijkheid. Om die kloof zo groot mogelijk te doen lijken,
vergelijken de PISA-verantwoordelijken en Vlaamse sociologen als Dirk Jacobs niet de
hoogste 25% met de laagste 25%, maar de hoogste en laagste 10%. Door het feit
dat onze leerlingen met de 10% hoogste SES zo superieur presteren in
vergelijking met andere landen, is uiteraard de kloof met de 10% leerlingen met de laagste SES vrij
groot. Hierbij is het ook zo dat er problemen zijn met die laagste 10%, omdat
er bij de vergelijking grote problemen opduiken i.v.m. de samenstelling van die
laagste 10%. De uitslag van die laagste Vlaamse 10% wordt vertekend omdat b.v.
in Vlaanderen ook de buso-leerlingen uit het buitengewoon onderwijs
participeren en dit in andere landen
veel minder het geval is. Het is
verder ook zo dat b.v. de ouders van
Finse leerlingen met de laagste 10% SES, nog steeds gemiddeld beter geschoold
en rijker zijn dan de onderste 10% in Vlaanderen en dat in Vlaanderen ook veel
meer (anderstalige) allochtone leerlingen deel
uitmaken van die 10%. Dit is ook
de reden waarom b.v. de Nederlandse socioloog Dronkers terecht een aparte berekening
maakt voor de autochtone leerlingen.
|