Over de relativiteit van cijfers en statistieken over onderwijs vanwege OESO, Nicaise en andere onderzoekers
1.In Knack van deze week. Volgens Dirk van Damme en de OESO zijn de baten van een diploma hoger onderwijs voor de overheid 6x groter dan de investering in die studies. Volgens onderwijs-economist Ides Nicaise (HIVA-Leuven) daarentegen levert een investering van de overheid 100 in een diploma amper 103,5 op voor de overheid.
Volgens de berekening Van Damme en de OESO zouden veel meer studenten hoger/universitair onderwijs moeten volgen minstens 60% en liefst nog meer. Volgens de logica in de berekening van Nicaise zou de overheid bijna beter af zijn als er geen studenten hoger/universitair onderwijs zouden volgen en zou men zelfs aan de studenten moeten vragen om hun studies zelf en integraal te betalen.
2.De uitspraken van de OESO (PISA) i.v.m. sociale gelijkheid zijn uiterst relatief. Finland wordt er ten onrechte als een superieur toonbeeld van sociale gelijkheid (=lees: lage SES-correlatie) voorgesteld. Vergelijkingen van de correlatie tussen afkomst (SES) en leerresultaten hangen echter heel sterk af van de leeftijd waarop men dat meet : bij PISA is dit 15-jarigen, maar bij meting op het einde van het s.o. zouden we een ander beeld krijgen. In landen als Finland wordt de differentiatie/selectie in de eerste graad wat uitgesteld en laat men de betere leerlingen (veelal dus ook deze uit hogere milieus) onderpresteren, maar bij de start van de hogere cyclus is er wel een sterke selectie en stijgt de SES-correlatie in de hogere cyclus enorm.
In punt 4 zullen we ook aantonen dat de PISA-cijfers inzake leervertraging/zittenblijven eveneens een vertekend beeld opleveren, omdat men enkel vergelijkt bij 15-jarigen en niet bij de aankomst, op het einde van het s.o.
3 .Statistieken en vergelijkingen over zittenblijven en de eraan gekoppelde besluiten kloppen zelden. Enkele voorbeelden.
*Finland, Zweden
landen met weinig officiële zittenblijvers, sparen volgens tal van onderzoekers en de OESO vele honderden miljoenen euros uit per jaar. Toch zijn de leerlingen in die landen bij het afstuderen op het einde van het secundair en hoger onderwijs opvallend ouder dan de Vlaamse leerlingen/studenten en hebben ze dus ook meer gekost.
*De Leuvense auteurs van het OBPWO-zittenblijversrapport van 2012 verwijzen naar Zweden als gidsland inzake zittenblijven. Zittenblijven leidt volgens hen ook tot meer schooluitval. Welnu: in 2010 was er in gidsland Zweden 40% meer schooluitval dan in Vlaanderen (14,1 versus 8,7% ) volgens Eurostat( = 20-à 24-jarigen zonder diploma.)
*Zittenblijven betekent volgens de onderzoekers minder leerwinst. Is dit het geval in hun gidsland Zweden? Net het omgekeerde. De Vlaamse 15-jarigen behaalde voor PISA-2012-wiskunde de Europe topscore (531 punten) en Zweden de staartscore (478). Vlaanderen telt 25% toppers en Zweden amper 3%.
*Volgens de Leuvense onderzoekers zijn er in Vlaanderen veel zittenblijvers in het eerste leerjaar (in 2013: 5,4 %) en zijn er weinig in Zweden & Finland. Ze houden er geen rekening mee dat kinderen in Zweden ten volle 7 jaar moeten zijn om het eerste leerjaar te starten. In Zweden starten ze tussen 6 en 8 jaar naargelang van de schoolrijpheid. In Vlaanderen is 1/3 van de leerlingen bij de start nog geen 6 jaar. Op het einde van de lagere school zijn de Vlaamse leerlingen gemiddeld een jaar jonger dan in Finland. (De Leuvense onderzoekers vermelden ook niet uitdrukkelijk dat er in de leerjaren 2 tot en met 6 maar gemiddeld 1,73% zittenblijvers zijn per jaar 3x minder dan in 1ste leerjaar.)
4. In OESO-studies over zittenblijven verwijzen veelal naar de situatie bij 15-jarigen (bij afname van PISA). Een statistiek omtrent leervertraging en leeftijd op einde s.o zou een ander beeld opleveren!
In de eerste 2 jaar van het s.o. zijn er in Finland en Zweden vermoedelijk wel minder leerlingen die een leervertraging oplopen dan in Vlaanderen (Vlaanderen 2013: 1ste jaar: 2,89% , 2, 58%). Bij de afname van PISA zitten de 15-jarigen in Finland b.v. pas in 3de leerjaar , maar in Vlaanderen zitten ze al in het 4de jaar. Men kan dus het aantal zittenblijvers moeilijk vergelijken, omdat in Finland het overzitten/de leervertraging vooral optreedt op het einde van het derde jaar en in de hogere cyclus. Het gaat om een soort uitgestelde leervertraging. Toch doet de OESO-PISA-studie dat.
Een vergelijking met Finland op het einde van het s.o. inzake leervertraging, leeftijd
zou een totaal ander beeld opleveren dan een vergelijking bij de 15-jarigen (voor Finse leerlingen midden derde jaar: slaat dus enkel op zittenblijven in 1ste en 2de jaar.) Vermoedelijk zou men dan zelfs vaststellen dat Finse leerlingen zelfs gemiddeld meer tijd doen over de 6 jaar s.o. i.p.v. minder.
Op het einde van het derde jaar zijn er in Finland een 5% leerlingen die hun studies na hun schoolplichtdiploma stopzetten. 9% volgt een complementair jaar om vooralsnog aan dit diploma te geraken, of om toegang te krijgen tot aso-scholen. In de loop van de hogere cyclus loopt 30% leervertraging op.
5. Leidt minder zittenblijven tot leerwinst en minder schooluitval in Finland?: Finland behaalde voor PISA-wiskunde 519 punten (Vlaanderen 531) en telde amper 14% toppers (Vlaanderen 25%. Volgens Eurostat is ook de schooluitval in Finland groter: voor 2013: 7,4-5% in Vlaanderen en 9% in Finland.
6.In het OBPWO-zittenblijvers rapport wekken de opstellers ook ten onrechte de indruk dat Vlaanderen Europees kampioen zittenblijven is. Men vermeldt niet uitdrukkelijk dat er bij de Vlaamse 15-jarigen nog meer leerlingen op leeftijd zitten (74%) dan in Duitsland, Oostenrijk, Luxemburg, Portugal, Nederland, Franstalig België (amper 46%)
.
Zo zie je maar hoe relatief statistische vergelijkingen veelal zijn!
|