OESO-rapport
weerlegt 23-jarige zittenblijverskwakkel: Beperkt(er) aantal zittenblijvers in
Vlaanderen is belangrijke oorzaak van Europese PISA-topscore.
1 OESO:Meer 15-jarigen op leeftijd; weinig
zittenblijvers in eerste graad
1 september
komt dichterbij. Mogen we ons dit jaar opnieuw verwachten aan sombere en
alarmerende 1-septemberverklaringen over ons onderwijs? In het verleden ging het op 1 september vaak
over de kanker van het zittenblijven, sociale discriminatie, selecterende
eerste graad s.o., schooluitval ... We
willen alvast in deze bijdrage eens te meer de kwakkels over zittenblijven de
kop in te drukken. We proberen dat al 23 jaar, maar tevergeefs. In een recent rapport van de OESO (PISA) over
zittenblijven lezen we dat Vlaanderen minder zittenblijvers telt dan Nederland,
Frankrijk, Duitsland, Luxemburg, Franstalig België, Duitstalig België, Portugal
... In Vlaanderen zitten volgens PISA-2012 nog een 75% van de 15-jarigen op leeftijd. De OESO
stelt dat onze hoge PISA-score veel verband houdt met het het feit dat
Vlaanderen opvallend minder zittenblijvers telt dan veel andere landen. In 2013
waren er welgeteld 2,89% zittenblijvers in het eerste jaar s.o.; in streken met
weinig anderstalige leerlingen nog een stuk minder. Bij die 2,89% zijn er ook
leerlingen die een B-attest krijgen, maar waarvan de ouders per se willen dat
ze het jaar overzitten om in dezelfde optie te kunnen blijven. Het overzitten
van het eerste jaar o.i. interessanter zijn dan het overstappen naar een minder
abstracte optie. Vooral voor leerlingen die wel een sterke optie aankunnen,
maar om tal van redenen een te grote
(taal)achterstand vertonen. Er zijn ook leerlingen die tegen het advies van de
school in blijven overzitten. In het 2de
jaar s.o. zijn er 2,58% zittenblijvers. In de verguisde eerste graad zijn er
dus gemiddeld 2,73% overzitters. In een bijdrage van een paar dagen geleden
lieten we prof.Jaap Dronkers al uitleggen hoe het komt dat Vlaanderen hoge
(PISA-)scores kan combineren met een grote mate van doorstromingskansen en
sociale gelijkheid.
2 Tendentieuze OBPWO-studie 'Zittenblijven in vraag gesteld
De publieke opinie en zelfs veel
beleidsmakers - zijn is er echter nog
steeds van overtuigd dat Vlaanderen kampioen zittenblijven is en dat onze
eerste graad dé probleemcyclus is die dringend en drastisch hervormd moet worden.
Zittenblijven wordt in termen van kanker in ons onderwijs beschreven en
veelal wordt ook gesteld dat zitenblijven enkel nefaste gevolgen oplevert. Ook
het recent Masterplan (juni 2013) gaat ervan uit dat dit het geval is.In een bericht over zittenblijven in het overheidstijdschrift Klasse van maart 2013 lazen
we eens te meer dat er in Vlaanderen een groot aantal zittenblijvers zijn.
Sinds 1991 komt deze zittenblijversmantra
steeds terug. Dat zittenblijven een ware
kanker is en perfect overbodig is, is overigens ook de indruk die een In 2012
verschenen rapport over zittenblijven gewekt heeft: OBPWO-studie 'Zittenblijven in vraag gesteld. Een verkennende studie naar nieuwe
praktijken voor Vlaanderen vanuit internationaal perspectief'. Dit rapport
is opgesteld door onderzoekers van het
HIVA en van de KULeuven op vraag van minister Smet. Op de blog en op het
facebook van Onderwijskrant hebben we
al we een aantal kritische bijdragen gewijd aan dit rapport en de aan de erin
voorkomende kwakkels en beschuldigingen. Zo zou volgens dit rapport het
zittenblijven enkel tussen de oren van de leerkrachten zitten. Om aan te tonen dat zittenblijven overbodig
is, verwijzen de onderzoekers naar Zweden waar het
zittenblijven eerder zeldzaam is, maar
waar de 15-jarigen volgens de onderzoekers toch een even hoge PISA-score
behalen als Vlaanderen. Niets is minder waar; zowel de beste als de zwakste
15-jarigen presteren er voor PISA-2012 archi-zwak. We begrijpen absoluut niet dat de
onderzoekers durven uitpakken met Zweden, een land dat momenteel inzake
onderwijs in zak en as zit. In Onderwijskrant nr.
171 publiceren we meer diepgaande analyses van dit rapport ook een
vernietigende analyse van de hand van de Bruselse prof. Wim van den Broeck. De
voorsteling van dit OBPWO-studie voedde
nog in sterke mate het kankeren over de kanker van het zittenblijven. Robert
Voorhamme, onderwijsschepen Antwerpen, onderscheidde zich hierbij. We merken
dat er sindsdien op gezag van de Leuvense onderzoekers voortdurend geponeed
wordt dat zittenblijven niet enkel overbodig is, maar ook enkel nefaste
gevolgen heeft voor de betrokkenen.
3 Oorsprong van 23-jarige
zittenblijverskwakkel
De voorbije 23 jaar werden we
voortdurend geconfronteerd met fabuleuze cijfers over zittenblijven en over het
financieel verlies dat dit voor de schatkist zou betekenen. Eind 1991 lazen we al in een studierapport
dat er 9% zitttenblijvers waren in het eerst jaar s.o. (Het educatief Bestel in België, OESO-voorrapport opgesteld o.l.v.
topambtenaar Georges Monard). Op pagina
183 lezen we dat ons eerste jaar
secundair onderwijs een jaar is met veel valstrikken met een ontstellend hoog
aantal leerlingen met achterstanden. Uit de tabbel op p.182 kun je
afleiden dat dit volgens het rapport 9% zou zijn. De eindconclusie op p 198
luidde: Zittenblijven en
schoolachterstand vormen één van de grootste problemen waarmee ons
onderwijssysteem wordt geconfronteerd.
In werkelijkheid waren er maar 3,3% (en zelfs amper 1,6% in veel
landelijke regios). Er waren er dus in 1991 dus ongeveer evenveel als in 2013.
Onze eerste graad was en is dus geen probleemcyclus vol valstrikken, maar een
succescylus met weinig zittenblijvers, een vlotte (her)oriëntering en weinig
uitval.
Sinds 1991 wordt dus officieel en in
de media de kwakkel verspreid dat Vlaanderen wereldkampioen zittenblijven is en
die kwakkel evolueerde al vlug tot een standaardopvatting. Een aantal Leuvense professoren (Jan Van
Damme, Roland Vandenberghe...) waren medeopstellers van het dit rapport en vooral ook de Leuvense assistent Johan Vanderhoeven had als eindredacteur
een grote invloed op het rapport. Achteraf orakelde Vanderhoeven ook dat de
kanker van het zittenblijven in de eerste graad vooral ook wees op het feit dat
de leraars-regenten hun taak niet aankonden en slecht waren opgeleid. Het
tegentaat moest afgeschaft worden, of minstens in sterke mate hervormd worden.
De topmabtenaren Georges Monard en Jan Adé opteerden voor de academisering en
kregen hierbij ook de steun van de universitaire lerarenopleiders. De
begeleidingscommissie van het OESO-voorrapport was samengesteld uit
topambtenaren als Georges Monard en uit inspecteur-generaals. Achteraf hebben Georges Monard en andere
beleidsmakers nooit deze kwakkel willen rechtzetten. Die kwakkels omtrent
zittenblijven en het functioneren van onze eerste graad wezen er ook op hoever
de onderzoekers eb de topambtenaren vervreemd waren van de onderwijspraktijk.
Voor het vrij onderwijs telde Gaby
Feys, directeur college Torhout, in 1993 2,4% zittenblijvers in het eerste
jaar. De mede-opsteller van het OESOrapport-hoofdstuk over het zittenblijven,
Jan Van Damme, stelde achteraf bij een eigen telling (1994) vast dat er maar
3,3% zittenblijvers waren in alle onderwijsnetten samen, maar dit cijfer kreeg
geen aandacht in de media en naar verluidt was Georges Monard ook niet
opgetogen met de blijkbaar voor hem tegenvallende uitslag van deze studie. In
het Onderwijskrantinterview in 2000
met minister Marleen Vanderpoorten,
beweerde ze nog dat er heel veel zittenblijvers waren bij de overgang naar het
secundair en dat de eerste graad dé probleemcyclus was. Dit was ook de
conclusie van de Rondetafelconferentie van 2002. We konden Vanderpoorten in het interview niet
overtuigen van het feit dat de 9% in het rapport van Monard en co op een grote
kwakkel berustte. Mijn topambtenaren zullen het toch wel beter weten, luidde haar
antwoord. Mede op basis van deze kwakkel van 1991 werd de eerste graad
sindsdien ten onrechte als dé probleemcyclus bestempeld. Uit deze kwakkel werd
ook afgeleid dat de opleiding van de regenten-leraars niet deugde en ook
volgens minister Vanderpoorten moest de regentaatsopleiding dringend hervormd
worden. We wierpen nog op dat uit PISA-2000 en uit TIMSS bleek dat onze
regenten van de lagere cyclus Europese topscores behaalden, maar het mocht niet
baten. De eerste graad s.o. en de regentaatsopleiding waren ook voor
Vanderpoorten en later ook minister Vandenbroucke de grote kankers in ons
onderwijs. Ook de de opstellers van het
Masterplan (2013) gingen er nog steeds van uit
dat de eerste graad dé probleemcyclus, tot veel mislukkingen leidt en dan ook hier dringend hervormd moest
worden. Ook de kopstukken van de onderwijsnetten namen sinds 1991 nooit het
initatief om die kwakkel met hun gezag de kop in te drukken. Ze namen ook geregeld de kwakkel over en zo
reageerden ze vorig jaar ook niet op een aantal onterechte en beledigende
uitspraken in het OBPWO-rapport.
4 Lager onderwijs: 1,73% gemiddeld in
leerjaar 2-6; 5,40 % in 1ste lj
Als er volgens
het recent OESO-rapport bij onze
15-jarigen minder leervertraagden zijn als in de meeste andere landen, dan kan
men ook al vermoeden dat ook ons lager onderwijs geen wereldkampioen
zittenblijven kan zijn en dit is ook niet geval.
Twee rapporten
uit 1991 stelden echter ten onrechte dat dit wel het geval was. Het OESO-voorraport van 1991 orakelde ook
over de kanker van het zittenblijven
in het lager onderwijs (o.a. p. 462). En in een Unesco-rapport van 1991 lazen
we eveneens dat ons lager onderwijs wereldkampioen zittenblijven was samen
met Trinidad-Tobago: tot vijf maal meer dan in Nederland. Dit veroorzaakte
opnieuw veel ophef in de media. Zo stelde de Leuvense prof. Roland Vandenberghe
op de VRT dat zittenblijven gewoon een gevolg was van ons nefast
jaarklassensysteem. Hij vergat dat dit systeem omwille van zijn vele voordelen
overal toegepast werd/wordt. We ontdekten pas een paar jaar later dat onze
topambtenaren bij het doorsturen van de cijfers naar de Unesco, gewoon vergeten
waren het aantal leervertraagden eind
lager onderwijs te delen door zes. En zo kwam Nederland maar aan 2,6 %
nietegestaande er minstens evenveel leervertraagden waren.
Volgens officiële cijfers van het ministerie waren
er in 2013 in het tweede tot en
met zesde leerjaar lager onderwijs gemiddeld 1,73 % zitenblijvers: 3%
in tweede,1,88% in derde; 1,59% in vierde,1,1% in vijfde en 0,29% in zesde. Als
we er rekening mee houden dat zittenblijven in een aantal gevallen een gevolg
is van langdurige ziekte, van het feit dat leerlingen instromen zonder kennis
van het Nederlands... dan daalt het percentage van gewone zittenblijvers nog
gevoelig. In heel wat scholen is dit dus nog een stuk minder dan het gemiddelde
van 1,73%. Enkel in het eerste leerjaar, hét scharnierjaar, tellen we opvallend
meer zittenblijvers dan in de andere leerjaren; 5,49%. Voor het meest voorkomen
van het zittenblijven in het eerste leerjaar zijn allerlei verklaringen en o.i.
ook gewettigde redenen. Het eerste leerjaar is dus een geval apart. (In
Onderwijskrant nr. 171 zullen we hier veel aandacht aan besteden.)
5 Besluiten
Uit het OESO-rapport en de officiële cijfers van het ministerie van onderwijs blijkt
dat er al bij al relatief weinig zittenblijvers zijn in de lagere cyclus s.o.
Ook in het basisonderwijs zijn er minder zittenblijvers dan beleidsverantwoordelijken
en een aantal onderzoekers laten uitschijnen.
De kwakkel dat Vlaanderen kampioen
zittenblijven is, werd sinds 1991 doorverteld en werd een standaardopvatting. Zo zijn ook op vandaag nog de Vlaamse publieke opinie en zelfs veel beleidsveratwoordelijken
- ervan overtuigd dat Vlaanderen
kampioen zittenblijven is. De officiële cijfers komen zelden of nooit in de
media en zelfs veel beleidsmakers kennen ze niet, of willen ze niet kennen. We
vernamen ook niets over het recent OESO-rapport over zittenblijven waaruit
bleek dat er in Vlaanderen meer 15-jarigen op leeftijd zitten dan in de meeste West-Europese
landen. Als we studenten in opleiding, gewone burgers en zelfs
leraars het aantal zittenblijvers laten schatten, dan merken we telkens dat het
aantal schromelijk overschat wordt. Meestal schat men dat er per leerjaar en
jaarlijks tot 7 à 10% en zelfs meer zittenblijvers zijn. Ook bij berekeningen
van de zgn. kostprijs van het zittenblijven gaat men er vaak vanuit dat er 7 à
10% leerlingen jaarlijks overzitten. We lazen onlangs zelfs dat het verbieden
van het zittenblijven in België een besparing van niet minder dan 2 miljard
euro - 80 miljard BFR - zou opleveren.
We voegen er ook nog aan toe. Ook
inzake schooluitval (ongekwalificeerde uitstroom) wordt al vele jaren de indruk
gewekt dat Vlaanderen kampioen schooluitval is. Niets is minder waar. Ook de opstellers van het recent Masterplan voor de
hervorming van het s.o. sloegen ten onrechte alarm inzake schooluitval. Volgens de officiële Eurostat-cijfers bedroeg
de schooluitval in 2013 amper 7,5% en dit is opvallend minder dan in de andere
Europese landen - ook minder dan in Finland (Schooluitval volgens Eurostat =
20-24-jarigen zonder (eind)diploma.)
Er zijn
kleine leugens, grote leugens en statistische leugens over zittenblijven en
schooluitval.
|