Examens met meerkeuzevragen: toepassen van giscorrectie en
voorstel alternatieve verbetermethodes. Hoe partiële kennis eerlijk belonen?
Bijdrage van Paul Dudal
Paul Dudal schreef
in Onderwijskrant nr. 170 (juli 2014: zie www.onderwijskrant.be)
een gestoffeerde en originele bijdrage over de beoordeling van meerkeuzevragen
en de vraag of we al dan niet een giscorrectie moeten toepassen. We citeren
even de belangrijkste passage (punt 6) waarin Dudal een origineel voorstel
publiceert waarin hij pleit voor het eerlijk belonen van partiële kennis. Het laten aanstrepen van die afleiders die
men met zekerheid als fout herkent staat hierbij centraal (Raf Feys,
hoofdredacteur Onderwijskrant)
6. Partiële kennis
eerlijk belonen
Bij de reeds besproken varianten (zie bijdrage op
www.onderwijskrant.be) wordt er een examen opgesteld met meerkeuzevragen,
waarbij één alternatief het juiste antwoord is. De opdracht is steeds om dit
ene juiste antwoord aan te duiden. Bij mc-examens wordt zelden afgeweken van
dit klassieke model.
In de meeste artikels of bedenkingen over deze examenvorm
en vooral over het
bijhorende antwoordgedrag, lezen we dat studenten veelal
niet blind gokken bij vragen waarvan ze het ene juiste antwoord niet kennen. Ze
zullen integendeel eerst de afleiders uitsluiten waarvan ze zeker weten dat die
fout zijn. Pas daarna wordt er gegokt uit de 3 of zelfs 2 resterende
alternatieven. Deze veelgevolgde antwoordstrategie wordt aangeduid als
beredeneerd gokken, waarbij de kans op een treffer wordt verhoogd. Bij n=4
wordt in die gevallen de succeskans 1 op 3 of zelfs 1 op 2.
Maar, zelfs bij kiezen uit 3 of uit 2 overblijvende alternatieven
is er de ongewenste invloed van het toeval en blijft de kans op een
juiste/foute gok steeds aanwezig. Individuele studenten scoren, zelfs bij
gelijke zekere en partiële kennis, zelden exact hetzelfde resultaat.
Dan volgt een logische vraag. Wordt blind en beredeneerd
gissen (en dus de rol van het toeval) niet grotendeels opgelost, indien de
student als opdracht krijgt om bij elke vraag die alternatieven (of afleiders)
aan te duiden die hij als zekere fouten herkent. In plaats van te moeten
kiezen voor het ene juiste antwoord, kan hij bij deze omgekeerde instructie,
genuanceerd reageren en ofwel 3 of 2 of 1 of geen enkel alternatief aanduiden
als zekere fout.
We blijven bij ons voorbeeld van een examen met 40
meerkeuzevragen met steeds één juist antwoord en drie foute afleiders. Het
examen blijft dus voor de student volledig identiek wat betreft de opstelling
naar inhoud en vorm en ook qua denkopdracht.
Bij zoveel mogelijk
vragen moet het
ene juiste antwoord worden
herkend. Alleen de manier om het antwoord
aan te duiden, verandert. De aanwezige partiële kennis (kunnen
uitsluiten van foute afleiders) die anders ook (maar als beredeneerd gissen) de
score meebepaalt, wordt hier op een rechtstreekse en eerlijke wijze beloond.
We laten onze student A het examen beantwoorden volgens de
nieuwe instructie. Bij de 24 vragen waar hij zeker is van het juiste antwoord,
duidt hij de drie afleiders aan (drie bolletjes kleuren: de drie foute
antwoorden). Hij scoort hier 24 x (3 x 1/3) = 24 punten. Bij 6 vragen herkent
hij 1 foute afleider en duidt die aan. Hij krijgt hiervoor 6 keer 1/3 = 2
punten. Bij 6 vragen ziet hij dat 2 afleiders fout zijn en scoort hij 6 x 2/3 = 4 punten. Bij 4 vragen herkent hij
geen enkele afleider als fout en zal hij niet gissen (ook al kan dat, maar het
levert hem niets op).
De totaalscore van student A wordt 24 + 2 + 4 + 0 = 30/40.
Belangrijk is dat bij deze instructie en bij dit antwoordgedrag, gokken en dus
de rol van het toeval worden vermeden. Alleen de zekere kennis (van het ene
juiste antwoord) en de zekere partiële kennis (de als fout herkende
afleiders) hebben de score bepaald en hierbij is niet gegokt.
We geven nu meer uitleg over deze alternatieve manier van
antwoorden en punten scoren. Voor elke afleider die als foutief antwoord wordt
herkend en aangeduid, krijgt de student 1/3 punt (bij n = 4). Indien hij 2
afleiders per vraag juist aanduidt, krijgt hij 2/3 punt en als hij ziet dat
alle afleiders fout zijn en hij dus het ene juiste antwoord weet, scoort hij 1
punt (de 3 afleiders als fout herkennen =3 keer 1/3). Zowel zijn zekere kennis,
maar ook zijn partiële kennis worden rechtstreeks beloond. Alleen wanneer hij
geen enkel alternatief kan uitsluiten, haalt hij (terecht) geen puntenwinst.
Hij kan dan wel gokken, maar dit levert hem niets op. In dit geval van lukraak
gissen, duidt hij op toeval bij elk van die vragen 3 alternatieven aan. Hij
heeft hierbij slechts 1 kans op 4 dat hij volledig juist de 3 afleiders kiest
(dus 1 punt), maar hij heeft 3 kansen op 4 dat hij 2 afleiders samen met het
ene juiste antwoord aanduidt. In die gevallen is zijn kans 3 keer 1/3 (telkens:
2 keer 1/3 - 1).
Wij geven alle mogelijke scores bij een meervoudige
keuzevraag (n=4) waarbij de instructie
wordt gegeven om de drie of zoveel mogelijk foute antwoorden te herkennen en aan te duiden.
*1: men kent het juiste antwoord en duidt de drie foute
antwoorden aan (= 3 x 1/3). Dit is de situatie van de zekere en volledige
kennis.
*2/3: er worden 2 van de 4 alternatieven als fout antwoord
herkend en aangeduid. Er is een partiële kennis over het ondervraagde item.
*1/3: van 1 van de afleiders is men zeker dat die fout is.
De partiële kennis is hier minder groot en wordt dus ook minder beloond.
*0: men kan geen enkele van de alternatieven uitsluiten. Men
geeft geen antwoord of men gokt lukraak (op toeval 3 opties aanduiden).
*-1/3: men duidt 3 alternatieven aan, maar 1 van de 3 is het
ene juiste antwoord. Het juiste alternatief als een fout aanduiden, wordt
bestraft: er wordt 1 punt afgetrokken bij het kiezen van het juiste antwoord als een foute oplossing op de
vraag.
*-2/3: men duidt 2 fouten aan, maar 1 van de 2 is het ene
juiste antwoord.
*-1: men duidt slechts 1 antwoordoptie aan als fout, maar
dit is het ene juiste antwoord. We mogen dit terecht beschouwen als een zware
fout: slechts 1 antwoordoptie als fout zien terwijl dit precies de ene juiste
oplossing is op de vraag.
Bij deze zeven mogelijke scores is het waarschijnlijk dat de
drie negatieve scores weinig zullen voorkomen bij studenten die de cursus
kennen. Het ene juiste alternatief (de oplossing voor het gestelde probleem)
als enige fout antwoord aanduiden, wordt hierbij het strengst bestraft.
Indien verbeteren en rekenen met kommagetallen of breuken
vervelend is voor de examinator, kan men de toets met 40 vragen ook quoteren op
120. Men krijgt dan volgende mogelijke scores bij de beantwoording van een
vraag: 3, 2, 1, 0, -1, -2 en -3.
Bij aanduiden van de foute antwoordopties lijkt het
correctiewerk misschien ingewikkelder.
In realiteit is dit nauwelijks zo. Om een examen te scoren heeft men voldoende
aan twee antwoordsleutels: een eerste die het totaal van de aangestreepte
afleiders optelt (aantal x 1/3 pt) en een tweede antwoord-sleutel, die de
aangeduide juiste alternatieven telt (aantal x 1 pt).
7 Voordelen van deze instructie
Omdat bij de klassieke meerkeuzevragen het juiste antwoord
als enige antwoordmogelijkheid moet worden aangeduid, komen vele studenten
dikwijls in stresserende twijfelsituaties (bij de giscorrectie) of worden ze
gestimuleerd tot verplicht gokken bij onzekerheid of bij gebrek aan kennis
(standard setting). In beide gevallen krijgt het toeval een reële, maar
ongewenste en ook niet te meten invloed op de score van de student.
De verklaring voor deze ongunstige exameneigen-schap is dat
er ofwel geen rekening wordt gehouden,
ofwel op de verkeerde manier wordt
rekening gehouden (bijv. bij beredeneerd gokken) met gedeeltelijke of
partiële kennis van het bevraagde item.
Ook bij open vragen ziet men dat een examinator nuances en
gradaties in zijn evaluatie inbouwt. Tussen een volledig gebrek aan kennis en
een volledig juist antwoord ligt een tussenruimte van min of meer juiste
antwoorden. Gedeeltelijke kennis over een onderwerp is een realiteit en
mag dus ook gedeeltelijk en meer beloond
worden dan een volledig gebrek aan kennis.
Indien men akkoord kan gaan met voorgaande stelling, moet
die partiële kennis ook bij mc-examens op een eerlijke en rechtlijnige manier
worden beoordeeld en beloond en moet het toeval (zoals bij beredeneerd gokken
en bij verplicht antwoorden) nu zoveel mogelijk worden uitgesloten.
Het voorgestelde alternatief (aanstrepen van die afleiders
die men met zekerheid als fout herkent) lijkt een oplossing te zijn voor veel
van de gehoorde bezwaren tegen de klassieke meerkeuzevragen. Het stimuleert de
student tot een vorm van nauwgezet en afgewogen nadenken, waarbij risico nemen en gokken (statistisch) nooit
worden beloond. Alleen zekere kennis van wat juist en van wat niet juist is,
levert punten op. Voor de student is blind en zelfs beredeneerd gokken niet langer
een gunstige optie of een verplichting.
Studenten krijgen de mogelijkheid om op een genuanceerde
manier na te denken en te antwoorden op een voorgelegd probleem. Ze komen niet
automatisch terecht in een dwingende wit-zwart situatie. Dit kan een vorm van
irrelevante examenstress en ook de
tegenzin om te moeten gokken voor een flink stuk wegnemen.
Een bijkomend voordeel is dat deze antwoordvorm zwakheden in
de opstelling van het examen gedeeltelijk ondervangt. Het is niet realistisch
om te denken dat examinatoren nooit fouten maken bij het uitdenken van vragen
en bij het formuleren van antwoordalternatieven. Zo kan het gebeuren dat knappe
studenten terecht denken dat 2 van de 4 alternatieven eigenlijk een juist
antwoord zijn op de gestelde vraag. In dit geval kunnen ze nog altijd met
zekerheid de 2 foute afleiders aanduiden en blijft hun terechte ongenoegen over
deze ingebouwde zwakheid beperkter dan indien ze verplicht worden om één juist
antwoord aan te duiden (alles of niets principe). Aanstrepen van foute
alternatieven schept een ruimte tot nuanceren.
Zijn er ook nadelen inherent aan deze manier van antwoorden?
Er zijn lesgevers die menen dat deze antwoordvorm té expliciet de aandacht
richt op negatieve kennis en op die manier wegdrijft van het positieve zoeken
naar juiste oplossingen voor een gesteld probleem.
Hierbij volgende bedenking. Bij deze antwoordvorm blijft het
examen, zowel wat betreft de inhoud (de gestelde vragen, maar ook de keuze en formulering van de alternatieven)
als wat betreft de vormgeving, volledig identiek aan de opstelling en
vormgeving van examens met giscorrectie
en standard setting.
Het verschil is de manier waarop het antwoord genuanceerd
wordt aangeduid op het antwoordblad. We veronderstellen dat het bedoelde denk-
en op-losgedrag bij de student niet anders zal zijn. In de meeste artikels over
giscorrectie en standard setting wordt trouwens bijna steeds verwezen naar kunnen
elimineren van afleiders als inherente denkactiviteit om zo tot een goed
doordacht antwoord te komen.
8 Bepalen van de cesuur
Bij toepassen van de klassieke giscorrectie wordt de
slaaggrens gewoonlijk vastgelegd op 20/40 (10/20). Bij standard setting plaatst
men de cesuur ofwel bij 25/40 (op de meetschaal 0 tot 40) ofwel op 20/40 indien
men het begin van de meetschaal start op -5.
Bij de voorgestelde antwoordvariant (aanduiden en belonen
van de foute alternatieven) is het niet onmiddellijk duidelijk waar de grens
voor een juist voldoende moet komen. De examinator kan oordelen dat 20 van de 40 vragen volledig
juist moeten worden beantwoord. Daarnaast zal hij moeten bedenken hoe hij de
toegekende bonus voor de partiële kennis beloont en meerekent om een
verantwoorde slaaggrens vast te leggen. Zoals bij standard setting zou de
cesuur 25/40 kunnen zijn. Terwijl bij standard setting het toeval een rol
speelt en een individuele student kan straffen, is dit niet of veel minder het
geval bij de methode om de foute antwoordopties aan te duiden.
*Lees de volledige
bijdrage op www.onderwijskrant.be
nr. 170 (juli 2014)
*Reacties zijn
welkom: raf.feys@telenet.be
|