-
PISA-differentiatietabel
: tracking en groepering volgens capaciteit: Raf Feys
Een groot aantal landen werkt officieel (volgens PISA) al
met de door PISA/OESO gepropageerde gemeenschappelijke lagere cyclus. De
Vlaamse voorstanders van een gemeenschappelijke eerste graad wekken de indruk
dat de leerlingen er ook gemeenschappelijk optrekken in heterogene klassen. De
werkelijkheid ziet er veel genuanceerder uit en toont aan dat zon polaire indelingen
arbitrair en gekunsteld zijn. We laten
in deze bijdrage buiten beschouwing dat zowel de zwakkere als de betere Vlaamse
leerlingen beter scoren voor PISA dan hun Europese lotgenoten in landen met een
gemeenschappelijke lagere cyclus. En dat
is uiteraard het belangrijkste.
Uit de PISA-tabel Types of differentiation in lower secondary
across countries (zie tabel) blijkt dat de landen die (officieel) minder duidelijke/gedifferentieerde
opties voorzien in de lagere cyclus dan Vlaanderen, de leerlingen veelal of minstens soms (=voor
aantal vakken) indelen volgens capaciteiten/niveau. Het samen optrekken binnen
de gemeenschappelijke lagere cyclus moet
dus heel sterk gerelativeerd worden. In die landen deelt men de leerlingen vaak
in niveaus in - volgens capaciteit: in Z-Korea 90%, Engeland 99%, Zweden 74%,
Finland 58%. In België zou het volgens de tabel slechts 46% zijn; maar we
beschikken over geen cijfers voor Vlaanderen.
Veelal wekken ook de PISA-kopstukken en de voorstanders van
een gemeenschappelijke eerste graad dus ten onrechte de indruk dat in die
zogezegd comprehensieve landen de leerlingen zomaar de hele tijd samen
optrekken en les krijgen. In veel van
die landen bedraagt de gemeenschappelijke stam overigens maar een 20- à 25
lesuren iets minder zelfs dan in Vlaanderen; en daarnaast zijn er veelal ook keuzevakken.
Zo kan men ook in Finland het keuzevak Latijn kiezen en zijn het meestal de
sterkere leerlingen die deze keuze maken.


2. Conclusies
omtrent tracking & andere differentiatie in studie Wim Van den Broeck
De analyses betreffende de effecten van late vs.
vroege studiekeuze of tracking op het algemeen
gemiddelde
van landen en op het sociaal
gedetermineerd zijn van prestatiescores lieten een sterk
genuanceerd beeld zien. Enerzijds constateerden we dat indien we alle landen in
beschouwing nemen, zonder rekening te houden met specifieke kenmerken van
landen, vroege of late tracking er nauwelijks of niet toe doet. Dat geldt zowel
voor het algemene prestatieniveau van een land (het gelijk van de voorstanders
van late selectie) als voor het bieden van optimale kansen aan de
(sociaal) zwakkere
leerlingen (het ongelijk van de voorstanders van late selectie).
Het is wel correct
dat door late tracking de verschillen tussen leerlingen afnemen. We
weten nu echter dat dit niet altijd ten goede
komt aan het bieden
van optimale kansen, vooral
wanneer de gemiddelde prestatie
van een land sterk samenhangt met de spreiding van de scores van dat land.
Anderzijds observeerden we
wel differentiële effecten van
vroege vs. late tracking
indien er rekening werd
gehouden met de mate
aan maatschappelijke diversiteit
van de landen.
Zo bleek dat landen met een hoge diversiteitsindex, zoals Vlaanderen, sterker profijt halen uit
een systeem met vroege tracking, zowel wat betreft het algemeen gemiddelde van
de prestatiescores als wat betreft het bieden van kansen aan de (sociaal) zwakkeren.
Voor landen met een lage of
gematigde diversiteitsindex lijkt
de keuze voor een systeem van late of vroege tracking weinig of geen rol te
spelen.
Onderwijs is kennelijk
altijd een oefening in het
bieden van homogeniteit
en omgaan met heterogeniteit. Homogeniteit kan er op
verschillende niveaus zijn: landen zijn verschillend op het vlak van
maatschappelijke en culturele homogeniteit, maar ook scholen en klassen kunnen minder
of meer homogeen zijn. Op grond van de hier gepresenteerde theorie
van de dynamiek van prestatieverdelingen, die
quasi rechtstreeks kon worden afgeleid uit empirische data, kunnen we nu
enkele implicaties formuleren betreffende het
omgaan met gelijkenis en verschil in het onderwijs. Als de
homogeniteit zich op een hoger
aggregatieniveau bevindt, bijvoorbeeld
op het niveau van
een land, dan
heeft dat niveau
meer vrijheidsgraden om die
homogeniteit ook te handhaven op lagere aggregatieniveaus, bijvoorbeeld de school
en de
klas. Landen met
een grotere maatschappelijke heterogeniteit hebben
minder keuze en proberen de diversiteit te kanaliseren door homogeniteit
na te streven op een lager aggregatieniveau, bijvoorbeeld
door verticale stratificatie (zittenblijven of jaar overslaan) en horizontale stratificatie
(bv. tracking). De vuistregel
luidt dan: organiseer
homogeniteit op het hoogst mogelijke niveau
waar het nog kan, dit wil zeggen, waar alle leerlingen nog in staat
mogen geacht worden dezelfde leerdoelen te halen. De voorstanders van late
tracking in Vlaanderen die tegelijk pleiten voor meer
binnen-klas-differentiatie schijnen het probleem van het combineren van streven naar homogeniteit en
rekening houden met heterogeniteit wel ergens te zien, maar zondigen tegen de geformuleerde vuistregel, precies
omdat de nagestreefde homogeniteit onmiddellijk teniet gedaan wordt
door het creëren
van verschillen binnen hetzelfde
niveau. Het idee om comprehensief
onderwijs aan te vullen met sterk
individuele differentiatie
gaat voorbij aan
het feit dat
daardoor belangrijke verschillen
gecreëerd worden tussen de
leerlingen ook op het
vlak van intellectuele capaciteiten
en de leerlingen dus ook
gesorteerd worden. Het is zelfs erg waarschijnlijk dat de verschillen hier nog veel meer opvallen dan in een tracked systeem, precies omdat de leerlingen
hier samenzitten. Leerlingen
zijn immers niet
naïef en voelen
perfect aan wanneer
ze achter blijven bij
de rest. De
reputatie van dit
soort van ability
grouping is in de
internationale literatuur ook niet zo
goed (Slavin, 1990;
Hattie, 2009), wat
we ook bevestigd zagen in de PISA-resultaten. Uit deze resultaten bleek
ook dat landen die laat tracken
meer gebruik maken
van ability grouping
(r = .48),
wat aangeeft dat
de behoefte om
onderscheid te gaan
maken tussen groepen in
elk systeem terugkeert . (PISA, 2012, deel IV, p. 84).
Het is dus lood om oud ijzer.
|