De nieuwe wetenschappelijke studie en analyse van PISA door
prof. Wim Van den Broeck (zie bijlage) bevestigt de vele analyses die
Onderwijskrant al sinds PISA-2000 publiceerde. Ze weerlegt de vele aantijgingen
i.v.m. Vlaanderen als kampioen sociale discriminatie en ongelijke
onderwijskansen. We toonden de voorbije 14 jaar telkens aan dat het omgekeerd
was. We verwezen naar de cijfers in het officiële PISA-rapport en naar studies
van J. Hofman e.a., Jaap Dronkers en Ludgerd Woessmann die eveneens uitwezen
dat Vlaanderen ook inzake onderwijskansen voor leerlingen die zwak en/of
sociaal benadeeld zijn een topscore behaalt. Jammer genoeg kreeg Onderwijskrant
tot nog toe weinig steun vanuit academische kringen. We stonden lange tijd
alleen met onze gestoffeerde analyse en weerlegging.
De analyse en conclusies van Van den Broeck staan haaks op
deze van onze beleidsmakers en sociologen. Van den Broeck toont met zijn studie
aan dat Vlaanderen niet minder, maar precies meer onderwijskansen biedt ook
aan leerlingen die zwak zijn en/of afkomstig uit lagere milieus.
Wij hebben steeds de
dwaze mythe van de kloof dempen - het
eerst gelanceerd door het duo Frank Vandenbroucke-Dirk Van Damme - bestreden.
We stelden dat degelijk onderwijs niet enkel leidde tot een goede score voor de
zwakkere leerlingen, maar ook tot topscores en dat de kloof dus best niet
klein, maar eerder groot was. We betreurden dat in PISA-2012 de kloof iets
kleiner werd. Ook Van den Broeck wijst erop dat de slogan de kloof dempen een domme slogan
is en dat precies door het feit dat zowel onze betere als onze lagere
leerlingen beter presteren, de kloof ook iets groter is.
Voor PISA-2012 (wiskunde) behaalt Vlaanderen de Europese
topscore met 531 punten. Finland- een land met heel weinig allochtone en
anderstalige leerlingen, behaalt 519 punten.
Vlaanderen telt 25% toppers en (onderwijsparadijs?) Finland 14%. Prof. Van den Broeck betreurt wel terecht de
achteruitgang van de Vlaamse score de voorbije 10 jaar. .Die achteruitging is
in de meeste Europese landen nog iets groter en is deels te wijten aan de
toename van het aantal anderstalige leerlingen. De achteruitgang in Vlaanderen
is ook deels te wijten aan de invoering van nivellerende eindtermen en
leerplannen (zie analyse in Onderwijskrant nr. 168, www.onderwijskrant.be).
De studie van Van den Broeck bevat een aantal nieuwe en
terechte statistische berekeningswijzen die relevanter zijn dan deze die
centraal staan in de publicaties van de PISA-top. In zijn lezing vorige
donderdag in Gent bracht Van den Broeck een rijk gestoffeerd overzicht van de
belangrijkste zaken. Die technische berekeningen en de ermee verbonden analyses
komen uiteraard maar deels in de bijdragen in De Morgen voor. De studie zelf staat op de website van prof. Van
den Broeck.
Een paar belangrijke conclusies: Maar ook nu nog heeft Vlaanderen het hoogste percentage veerkrachtige
leerlingen van heel Europa. Hiermee doen we het aanzienlijk beter dan alle
comprehensieve landen (met late studiekeuze) in Europa. Verder blijkt dat voor
landen met een geringe maatschappelijke diversiteit, zoals sommige oosterse en
Scandinavische landen, vroege of late studiekeuze weinig verschil uitmaakt.
Landen met een grote maatschappelijke diversiteit, zoals Vlaanderen, hebben
echter de meeste baat bij een vroege studiekeuze, zowel voor het algemene
niveau als voor het bieden van kansen aan de sociaal zwakkeren." De
gemeenschappelijke lagere cyclus in een aantal landen moet ook gerelativeerd
worden. Er zijn landen die de leerlingen minder opties aanbieden in de lagere
cyclus dan Vlaanderen, maar die de leerlingen wel vaal indelen in niveaus,
volgens capaciteit: In Z-Korea 90%, Engeland 99%, Zweden 74%, Finland 58%. Vaak
wekken ook de PISA-kopstukken ten onrechte de indruk dat in die zogezegd
comprehensieve landen de leerlingen zomaar samen optrekken en les krijgen.
De invoering van structuurhervormingen in het s.o. werd steeds
gelegitimeerd met de stelling dat Vlaanderen kampioen was inzake sociale
discriminatie en schooluitval (ongekwalificeerde uitstroom). Nu blijkt dat het
hier om twee grote kwakkels gaat en dat onze goede score (+ beperktere
schooluitval) mede te wijten is aan de differentiatie en soepele
(her)orïëntatie in onze eerste graad, moeten o.i. de hervormingsplannen opnieuw
bekeken worden. De hervorming zal precies de sterke kanten van ons secundair
onderwijs afbreken. Tegelijk waren de hervormers blind voor de nefaste gevolgen
van een aantal ontscholende hervormingen uit het verleden: zoals de invoering
van nivellerende eindtermen, de uitholling van de taalvakken, het uitblijven
van intensief NT2 ... Het is precies door die nivellering dat onze toppers
momenteel onderpresteren. We hadden vroeger voor PISA 33% toppers en nu nog
25%. In de Europese landen met een gemeenschappelijke lagere cyclus telt men
opvallend weinig toppers - ook in Finland zijn er maar 14%. Zweden - het
comprehensief land bij uitstek - zit momenteel in zak en as, amper 478 punten!
Zweden werd nochtans nog onlangs door het HIVA en Bieke De Fraine de hemel in
geprezen als het land waar het zittenblijven was opgedoekt.
Vlaams onderwijs
kampioen ongelijke kansen? Een mythe!
Opiniebijdrage van
prof. Wim Van den Broeck (De Morgen, 1 maart)
Wim Van den Broeck is psycholoog en onderwijsdeskundige aan
de Faculteit Psychologie en Educatiewetenschappen van de Vrije Universiteit
Brussel. "Onze scholen doen het helemaal niet slecht voor kansarme
leerlingen, zo bewijzen objectieve cijfers", schrijft hij. .
Vlaanderen heeft het hoogste percentage veerkrachtige
leerlingen van heel Europa. Het zijn weliswaar geen gelijke kansen, maar wel de
best mogelijke kansen
Sinds jaar en dag melden de media, gesteund door allerlei
onderzoeksrapporten, dat het Vlaamse onderwijs weliswaar kampioen is in
wiskunde, lezen of wetenschappen, maar helaas ook kampioen is in het in stand
houden en zelfs creëren van ongelijke kansen. De kloof tussen sterke en zwakke
leerlingen zou nergens zo groot zijn als bij ons en bovendien zou die kloof
vooral lopen tussen de sociale klassen, zeg maar tussen arm en rijk. Dit
argument werd ook het belangrijkste motief voor de voorstanders van een
structuurhervorming van ons secundair onderwijs in de richting van een latere
studiekeuze en een gemeenschappelijke eerste graad.
De redenering in heel wat studies volgde uit het objectieve
gegeven dat de peilingsscores systematisch lager liggen voor kinderen uit
gezinnen met een lagere socio-economische status (SES) dan die van kinderen uit
hogere SES-gezinnen. Op grond van de aanname dat intelligentieverschillen
gelijk verdeeld zijn over de verschillende sociale klassen kwam men vanzelf tot
de conclusie dat het onderwijs er niet in slaagt de bestaande sociale
ongelijkheden weg te werken, en erger nog, het deze verschillen zelfs
versterkt. Daarvoor zou dan ons onderwijssysteem met vroege studiekeuze
verantwoordelijk zijn, omdat daardoor kinderen te veel kiezen in functie van
hun sociale klasse, en te weinig in functie van hun echte talenten. Daarom ook
wordt er met bewondering verwezen naar gidsland Finland waar men er kennelijk
in slaagt een uitstekende gemiddelde prestatie te combineren met kleine
verschillen tussen kinderen van verschillende sociale klassen.
Hefboom
Het bestaan van prestatieverschillen tussen sociale klassen
kan echter niet zomaar op het conto geschreven worden van het onderwijssysteem
omdat vast staat dat intelligentie niet perfect gelijk verdeeld is over de
sociale klassen en dus nergens ter wereld een onderwijssysteem bestaat dat geen
sociale ongelijkheid vertoont. De verwevenheid van intelligentie en sociale
klasse vermindert echter in geen enkel opzicht het aanzienlijke belang van
sociale factoren. Integendeel: ze zijn en blijven een belangrijke hefboom om
iedere leerling optimale kansen te bieden.
In de bestaande studies had men uitsluitend aandacht voor de
grootte van de verschillen in leeruitkomsten en voor de mate waarin die
verschillen samenhangen met de sociale klasse, en dus helemaal niet voor het niveau
van de prestaties zelf van de zwakste leerlingen.
Nochtans zou men precies vanuit een sociale bezorgdheid
verwachten dat men vooral begaan is met de reële kansen van jongeren die toch
vooral voortvloeien uit hun reële kennis en vaardigheden. Kleine verschillen in
prestaties tussen de zwakste en de sterkste leerlingen of tussen sociale
klassen, maar telkens op een laag niveau, zijn veel minder goed nieuws voor
kansarme leerlingen dan indien die verschillen wat groter zouden zijn maar de
prestaties op een hoger niveau liggen.
Het probleem is dat men zich in de meeste studies bijna
uitsluitend baseerde op deze ongelijkheidsmaten, die slechts een heel beperkte
waarde hebben. Men hield er immers nooit rekening mee dat ze in sterke mate
afhankelijk zijn van de sociale diversiteit van een land en ook van de
moeilijkheidsgraad van de toets die ervoor kan zorgen dat een hoog gemiddelde
van een land vanzelf samengaat met grotere verschillen. Gelukkig heeft men in
het meest recente PISA-rapport (2013) een nieuwe, interessantere maat
toegevoegd, m.n. de 'resilience' (of veerkracht), dat is het percentage
jongeren uit de laagste sociale klasse van een land dat toch hoog scoort op de
prestatiemaat over alle landen heen.
Wereldtop
Uit onze analyses blijkt nu dat op het ogenblik dat er in de
media zwaar uitgehaald werd naar het Vlaamse onderwijs omdat het sociale
ongelijkheid zou bestendigen, we in werkelijkheid behoorden tot de absolute
wereldtop, niet alleen op het vlak van het algemene niveau, maar ook wat betreft
de kansen die we gaven aan de zwakkere leerlingen, ongeacht wat de kenmerken
zijn van deze groep (bv. kansarm of allochtone herkomst).
Het feit dat we nu wat gezakt zijn qua algemeen niveau
impliceert meteen dat we het nu iets minder goed doen voor de zwakkere
leerlingen, in tegenstelling tot wat de media daarover berichtten. Maar ook nu
nog heeft Vlaanderen het hoogste percentage veerkrachtige leerlingen van heel
Europa. Het zijn weliswaar geen gelijke kansen, maar wel de best mogelijke
kansen. Hiermee doen we het aanzienlijk beter dan alle comprehensieve landen
(met late studiekeuze) in Europa. Verder blijkt dat voor landen met een geringe
maatschappelijke diversiteit, zoals sommige oosterse en Scandinavische landen,
vroege of late studiekeuze weinig verschil uitmaakt. Landen met een grote
maatschappelijke diversiteit, zoals Vlaanderen, hebben echter de meeste baat
bij een vroege studiekeuze, zowel voor het algemene niveau als voor het bieden
van kansen aan de sociaal zwakkeren.
En Finland? Dat doet het veel slechter op vlak van sociale
ongelijkheid. Vergelijkbare Turkse leerlingen scoren daar zomaar eventjes meer
dan een vol leerjaar onder het niveau van onze Turkse leerlingen.
|