Goedkeuring M-decreet
door goedgelovige leden van de commissie onderwijs. Kroniek van een aangekondigd M-
drama net als met het Passend onderwijs in Nederland.
Vorige donderdag keurde de commissie onderwijs het M-decreet
goed. Die commissieleden beseffen o.i.
niet wat de draagwijdte van hun
beslissing is. .Nederland werkt al 6 jaar aan de invoering van het decreet Passend
Onderwijs dat heel wat gelijkenissen vertoont. De invoering is voorzien voor 1 augustus 2014.
Het Nederlands onderwijs en de leerkrachten trekken aan de alarmbel. De
invoering dreigt een catastrofe te worden. Ook voor de leerlingen met een
handicap; velen dreigen per 1 augustus geen plaats te vinden. In een blog van Bert Westenbrink wordt die paniek vrij goed verwoord (zie
bijlage). We raden minister Smet en de
leden van de commissie onderwijs aan om eens dringend op bezoek te gaan bij de
Noorderburen.
Bijlage: Blog bert westenbrink | Passend onderwijs: straks leuren met kinderen. Onderwijs niet klaar voor passend onderwijs
Nog ruim een half jaar te gaan. Dan (1augustus 2014) moet
het reguliere onderwijs leerlingen met leer- en gedragsproblemen passend
onderwijs geven. Gaat dat goedkomen? De kritiek op de onderwijsvernieuwing is
nooit verstomd, maar wordt nu indringend. Docenten zijn er niet klaar voor.
Deskundigen zeggen: stel het uit. Er dreigt geleur met kwetsbare kinderen.
In de Tweede Kamer geven partijen blijk van grote zorg. Maar staatssecretaris
Sander Dekker geeft geen krimp. De invoering gaat door.
In zijn Amsterdamse woning is Dolf van Veen er eens goed
voor gaan zitten. Van Veen, lector Grootstedelijk Onderwijs en Jeudgbeleid en
bijzonder hoogleraar, is druk. Vorig jaar werd hij verkozen tot lector van het
jaar. Bij die landelijke verkiezing zwaaide de jury hem lof toe voor zijn
praktijkgerichte onderzoek naar het passend onderwijs en werd hij geprezen om
zijn toonaangevende rol als inspirator. Maar
nu is de inspirator vervuld van zorg over de invoering van het passend
onderwijs. En soms gaat die zorg verder, vertelt hij. Dan kijk ik er met
angst en beven naar. Het passend onderwijs zit in feite nog niet eens in een
experimentele fase, zegt hij. Een leerling met leer- of gedragsproblemen komt
niet in een gespreid bed. Hij komt in een pand dat grondig verbouwd moet worden
en waarin nog allerlei voorzieningen getroffen moeten worden, zonder dat de
vakmensen een plan lijken te hebben hoe ze dat aan gaan pakken.
Noot van Onderwijskrant: naast de grote problemen inzake
integratie/participatie in het leerproces, blijkt ook de sociale integratie en
participatie vaak een groot probleem te zijn. Studies ( Freeman & Alkin, Koster &Pijl, Nakken en Van Houten)
wijzen
uit dat de sociale participatie in vergelijking met leerlingen zonder
beperkingen vaak minder positief verloopt. Plaatsing van leerlingen met
beperkingen in het reguliere onderwijs leidt niet automatisch tot het ontstaan
van vriendschappen of tot een toename
van de acceptatie. Uit studies is b.v. gebleken dat leerlingen met ernstige gedragsproblemen en
leerlingen binnen het autismespectrum moeite hebben om vriendschapsrelatie op
te bouwen met kinderen zonder beperkingen en meer risico lopen om in sociaal
isolement te geraken (Pedagogische Studiën, 2013).
Vanaf augustus volgend jaar moeten het reguliere basis en
voortgezet onderwijs probleemkinderen passend onderwijs bieden. Kinderen met
autistische stoornissen, leerproblemen, epilepsie, adhd, hoogbegaafdheid of
chronische ziekten zitten straks gewoon in de klas met hun vrienden uit wijk of
dorp en krijgen onderwijs op hun eigen niveau in een veilige omgeving. Dat is
het idee. Die onderwijsvernieuwing moet een einde maken aan de almaar duurder wordende
opvang van leerlingen met leer- en gedragsproblemen in het speciaal onderwijs.
Van Veen maakte dit jaar op het congres van de hogescholen
mensen uit het hoger onderwijs deelgenoot van zijn twijfels over de invoering
van het passend onderwijs. De boodschap van Van Veen was: er zijn veel
aarzelingen in het onderwijs. Sterker, het onderwijs is er niet klaar voor. Nog
steeds niet.
De infrastructuur van steun en jeugdzorg rondom de scholen
brokkelt af, scholen kampen met financiële problemen waardoor interne
ondersteuning verschraalt, kortom: veel leerkrachten staan er straks alleen
voor. Waarbij de lector aantekende dat de pabos en tweedegraads
lerarenopleidingen in het hoger beroepsonderwijs hun studieprogrammas nog niet
hebben toegesneden op deze
Een belangrijke reden
voor de groeiende twijfel en onrust over de invoering van het passend onderwijs
is dat een substantieel deel van de leraren in het regulier onderwijs er niet
klaar voor is. Ze beschikken niet over de meer pedagogische-didactische vaardigheden
om leerlingen met complexe en geëscaleerde gedrags- en leerproblemen onderwijs
te geven, zegt Van Veen. En dat is volgens hem niet zo raar. We hebben veel
van deze kinderen met hun probleemgedrag lange tijd gewoon geëxporteerd uit het
regulier onderwijs naar het speciaal onderwijs en ons niet afgevraagd wat er
nodig is om deze leerlingen verantwoord op te vangen in het regulier
onderwijs.
Nederland koos voor passend onderwijs. Dat is niet hetzelfde
als inclusief onderwijs, stelde minister van onderwijs Marja van Bijsterveldt
in 2011. Plaatsing in speciaal onderwijs blijft mogelijk voor leerlingen die
blind, slechtziend of spraakmoeilijkheden hebben, terwijl inclusief onderwijs
uitgaat van het principe dat élk kind recht heeft op een plek in regulier
onderwijs.. Maar over de vraag
hoe de scholen het onderwijs moeten inrichten om die leerlingen met leer- en
gedragsproblemen in een gewone klas passend onderwijs te geven woedt van dag
één een discussie.
En dat debat wordt (weer) heftiger naarmate de
invoeringsdatum van 1 augustus 2014 nadert. Er komen steeds meer signalen dat
het onderwijs er nog steeds niet klaar voor is, ook al is de invoering al een
keer een jaar uitgesteld. CNV Onderwijs deed onderzoek en stelde vorige maand
vast dat 58 procent van de ondervraagde schoolleiders van basisscholen,
middelbare scholen en mbo-instellingen zich niet in staat acht om vanaf 1
augustus volgend jaar passend onderwijs in te kunnen voeren. Een ander
onderzoek wees uit dat scholen in het middelbaar onderwijs leerlingen met
autistische stoornissen weigeren. Het meldpunt AUTI-Weigerscholen verzamelde in
een paar maanden tijd 176 meldingen van autisten die naar hun zeggen geen
toegang kregen tot het middelbaar beroepsonderwijs vanwege hun stoornis.
Het beeld tekent zich af dat het reguliere onderwijs zich
geen raad weet met kinderen die leer- en gedragsproblemen hebben. Nu worden ze
geweigerd aan de deur, straks wordt er met ze geleurd, omdat scholen volgens de
wet passend onderwijs zorgplicht hebben. Dat betekent dat scholen binnen het
samenwerkingsverband waartoe ze behoren een passende plek moeten zoeken voor
een probleemkind als ze dat zelf niet kunnen opvangen. Maar hoe moet dat als
leerkrachten er niet klaar voor zijn in hun overvolle klassen?
.
Het passend onderwijs is nog steeds overwegend een
bestuurlijk verhaal, zegt Van Veen. Terwijl het moet gaan om de leraren, de
leerlingen, het primaire proces. Er had een concreet beeld moeten zijn: hier
gaan we naar toe en dat en dat hebben we nodig om daar te komen. Maar er is
geen plan, er is geen plán. De scholen en daarmee de leerkrachten moeten
ondersteund worden door collegas en andere professionals die sjoege hebben van
onderwijs, die sjoege hebben van speciale onderwijszorg en vraagstukken als
autisme en die leerkrachten kunnen coachen, zegt Van Veen. Dat móet er zijn.
Dat is de basis.
Maar zon structuur van ondersteuning is er niet in
Nederland, voegt hij er aan toe.
Als preventief ambulant begeleider volgt Margreet Schipper
al meer dan 20 jaar de ontwikkelingen in het reguliere basisonderwijs op negen
scholen in Amsterdam. Daar krijgen in de aanloop naar het passend onderwijs al
steeds meer probleemleerlingen les. Schipper ziet het aan en maakt zich zorgen.
Ze treft regelmatig overvraagde leerkrachten die het idee hebben dat ze falen
als ze er niet in slagen om te bepalen wat een kind precies nodig heeft. Ik
moet jonge en oude leerkrachten vaak weer oppeppen omdat ze het geloof in
zichzelf kwijt zijn.
Leerkrachten moeten in volle klassen met kinderen van
uiteenlopende ontwikkelings- en instructieniveaus rekening houden met
individuele leerbehoeften, verschillende leerstijlen toepassen en kinderen hun
eigen programmas laten afwerken. Dat ze daarin regelmatig de weg kwijtraken
vindt Schipper niet gek. Leraren moeten door de grote diversiteit aan
hulpbehoeften en specifieke stoornissen wel heel veel tegelijk weten en kunnen.
Het zijn geen duizendpoten. In feite moet je twee goed geschoolde leerkrachten
voor zon groep hebben.
Leraren lopen nogal eens vast in het voorgeschreven
handelingsgericht werken. Volgens dat protocol moeten ze signaleren welke
kinderen extra begeleiding nodig hebben, wat hun onderwijsbehoeften zijn en ze
in groepjes plaatsen met kinderen met vergelijkbare onderwijsvragen. Voor deze
groepen moet de leerkracht plannen schrijven en ze uitvoeren.In de praktijk
blijkt het allemaal niet zo simpel, zegt Schipper. Gesprekken met kind en ouders
om de behoeftes te inventariseren vreten tijd en de frustratie slaat toe als
moeizaam tot stand gekomen groepsplannen achteraf gezien weer aangepast moeten
worden. Schipper: En dan nog: hoeveel van die gevonden behoeftes kun je
werkelijk realiseren in een groep?
Bij aanvang van de beleidsontwikkeling van passend onderwijs
werd bepaald dat het beleid van onderop vorm en inhoud moest krijgen.
Begrijpelijk, stelde hoogleraar bestuurskunde Victor Bekkers van de Erasmus
Universiteit in 2011. Passend onderwijs is een complexe vernieuwing in het
onderwijs, ontwerp en invoering vragen om maatwerk en creëren van draagvlak,
schreef hij in een essay, dat hij op verzoek van de Evaluatie en Advies
Commissie Passend Onderwijs (ECPO) opstelde. Maar, gaf de hoogleraar aan, zon
gekozen benadering van onderop zonder een duidelijke regie heeft ook een
keerzijde: het gaat alle kanten op. Taken, verantwoordelijkheden en
bevoegdheden zijn nauwelijks belegd. De beleidsontwikkeling van het passend
onderwijs leek op een stuk zeep dat steeds weer uit je handen glipt'.
Henrik de Moel was er in maart 2012 bij, vertelt hij. De
docent geschiedenis en maatschappijleer en
hoofdbestuurslid van de Algemene Onderwijsbond geeft les op het
Augustinescollege in Groningen (havo, vwo). Hij staat al 14 jaar voor de klas.
Veel docenten in het voortgezet onderwijs weten niet wat op ze afkomt met het
passend onderwijs, vertelt hij. Wel weten ze dat ze weer een taakverzwaring
voor de kiezen krijgen. De Moel: Passend onderwijs is een bezuiniging in een
mooi jasje. En nee, we zijn niet voorbereid. Maar zo gaat het vaak in het
onderwijs, hè. De auto is al gestart, terwijl het rijbewijs nog gehaald moet
worden.Van tijd tot heeft hij autisten in zijn klas of zoals nu een leerling
in een rolstoel. Zon leerling met een fysieke handicap geeft geen enkel
probleem; zij zijn vaak heel gemotiveerd. Dat is anders bij leerlingen met
gedragsproblemen. Dat ligt meestal veel moeilijker.
Hij vertelt over de adhder die hij eruit stuurde met de
opdracht de trap een paar keer op en neer te rennen, om overtollige energie
kwijt te raken. En de leerling met PPD NOS die met iedereen in de klas ruzie
maakte. Zon conflict tast de onderlinge verhoudingen in de klas aan, zegt hij.
Je moet realistisch zijn in extra aandacht die je aan die kinderen kunt geven.
Ik heb klassen met dertig leerlingen en meer en dan gaat dat dus niet. Als ik
het wel doe, lijden álle leerlingen er onder. En uiteindelijk kies je altijd
voor de groep. Elke leerling heeft recht op goed onderwijs, ook die zonder
label.
De Moel voorziet dat zorgleerlingen gedumpt gaan worden in
het voortgezet onderwijs. Scholen worden steeds meer afgerekend op hun
resultaten, dus dan kun je het beste aandacht besteden aan leerlingen die geen
problemen geven. De vrees is dan ook dat veel leerlingen met gedrags- of
leerproblemen in de laagste regionen van het voortgezet onderwijs terecht
komen. En daar maken docenten in het vmbo zich zorgen over.
In het organisatiemodel dat voor het passend onderwijs wordt
opgetuigd, vormen samenwerkingsverbanden het cement. Er komen er 150. Binnen
die verbanden moet voor elke leerling een passend onderwijsarrangement worden
gezocht. Dat vloeit voort uit de zorgplicht die in de nieuwe wet is opgenomen.
Kan een school een kind met een beperking niet het gewenste onderwijs geven,
dan moet het bestuur binnen het samenwerkingsverband op zoek naar een school
die dat wél kan. Die zorg hebben ouders dus niet langer, zodat er ook een einde
komt aan de situatie dat zíj moeten leuren met hun kind als een school het niet
wil hebben.
Mooi toch? Nou
Arga Paternotte, adviseur van
Oudervereniging Balans: Een school kan zeggen: de zorg die het kind nodig
heeft kunnen wij niet leveren, hij moet naar een school tien kilometer
verderop. Als ouders dat niet zien zitten, hebben ze geen recht om tegen dat
besluit in beroep te gaan. Paternotte vindt het stuitend dat ouders geen
instemmingsrecht hebben in het onderwijsplan voor hun kind. In 2011 voerde ze
met Balans, de Nederlandse Vereniging voor Autisme, het Platform Verstandelijk
Gehandicapten en de Chronisch zieken en Gehandicapten raad actie voor het
instemmingsrecht. Vergeefs. Ouders mogen meepraten over hun kind, maar doen
niet meer mee als er besluiten worden genomen, aldus Paternotte. Nu moeten ze
opkomen voor hun kind in de gesprekken met de leerkracht. En dat is moeilijk
als het armoe troef is op een school, waar leerkrachten weinig ondersteuning
krijgen, met overvolle klassen zitten en er niet op voorbereid zijn. Zon
leerkracht is ook een kind van de rekening.
Van alle samenwerkingsverbanden in het basisonderwijs moeten
38 verbanden in totaal ruim 44 miljoen euro bezuinigen op hun
ondersteuningsbudgetten. Die korting vloeit voort uit een herverdeling van de
beschikbare middelen voor ondersteuning van probleemleerlingen. Regios waar relatief
veel leerlingen speciaal onderwijs volgen moeten inleveren. De
samenwerkingsverbanden hebben tot 2020 de tijd om de korting op te vangen, maar
in de praktijk betekent het gewoon: minder leerlingen in het speciaal
onderwijs, minder begeleiding en minder geld voor ondersteuning.
Met name in Brabant en Limburg pakt de herverdeling slecht
uit. Daar moeten álle samenwerkingsverbanden inleveren. Zo krijgt het
samenwerkingsverband Breda e.o., een grote associatie van 145 scholen waar
36.000 leerlingen onderwijs krijgen, op een ondersteuningsbudget van 12,8
miljoen euro een verevening van 2,1 miljoen euro voor de kiezen. Het verband
heeft zich verzet. Vergeefs. Voorzitter Jan Aarts: Je krijgt gemiddeld
hetzelfde bedrag per leerling, maar je moet leerlingen wel passend onderwijs
bieden. Daar zit een tegenstrijdigheid in. Maar we hebben er mee te dealen.
De Algemene Rekenkamer signaleert in het onderzoeksrapport
een wankel evenwicht tussen wat scholen aankunnen en wat er van ze gevraagd
wordt. De onderzoekers zien op scholen zorgwekkende ontwikkelingen in het
evenwicht tussen middelen en mensen, taken en tijd en taken en mensen. Ze
schrijven: Het ministerie van OCW laat regelmatig onderzoek doen om na te gaan
of het goed gaat met het basisonderwijs. Deze onderzoeken laten geen
verontrustende ontwikkelingen zien. (
) Maar op het niveau van individuele besturen,
scholen en groepen, zijn de ontwikkelingen verontrustender.
De verontrusting zit m erin dat scholen door dalende rijksbijdragen
en afnemende kinderaantallen moeten bezuinigen. In feite leeft een flink aantal
boven zijn stand, 20 procent van de basisscholen staat rood, aldus de
Rekenkamer. Nogal wat scholen houden met buffers mensen in dienst omdat ze dat
voor de kwaliteit van het onderwijs wenselijk vinden. Maar die buffers raken
uitgeput. De komende jaren moet er meer personeel afvloeien. In de afgelopen
jaren is in het onderwijs meer bezuinigd op intern begeleiders, remedial
teachers en onderwijs- en klassenassistenten dan op de leraren. De hoeveelheid
extra handen om leraren te ondersteunen, neemt dus af, aldus de Rekenkamer.Zo
worden schoolteams waarbinnen de leraar steun en feedback moet krijgen,
langzaam maar zeker uitgekleed.
Naast de verschraling binnen de school, wordt het er buiten
ook niet beter op. Volgens de opzet van het passend onderwijs moet er
afstemming komen tussen onderwijs en jeugdzorg, want ondersteuning van
leerlingen moet binnen en buiten de scholen integraal worden aangepakt. In
Haagse kringen spreken ze over spiegelwetgeving. De Wet op het Passend
Onderwijs en de nieuwe nog vast te stellen Jeugdwet maken scholen en gemeenten
samen verantwoordelijk voor een sluitend aanbod van ondersteuning en hulp aan Voorzitter
Aarts van het samenwerkingsverband Breda e.o. weet inmiddels hoe dat in de
praktijk uitpakt. Van plannen maken met de gemeenten is vooralsnog geen sprake,
zegt hij. En dat wringt. In februari volgend jaar moeten de
ondersteuningsplannen waar samenwerkingsverbanden en gemeenten overeenstemming
over moeten bereiken, worden voorgelegd aan de gemeenteraden. Aarts ziet het
niet gebeuren: Geen wethouder heeft dan tijd, die is druk met de
gemeenteraadsverkiezingen.
De fase waarin het passend onderwijs zich nu bevindt, duurt
volgens lector Van Veen een jaar of zes. Is dat verantwoord als je het hebt
over de opvang van kwetsbare kinderen? Van Veen: Ik vind dat die kinderen niet
terecht mogen komen in situaties waar het ontbreekt aan goede condities voor
leren en onderwijzen. Zeker, er zijn goede voorbeelden maar lukraak experimenteren
lijkt mij niet de weg. De orthopedagoog Peter Mol, voorzitter van de
landelijke werkgroep ambulante begeleiders, is meer uitgesproken: Het moet
ernstig overwogen worden om de implementatie nu te stoppen. De invoering
rommelt van alle kanten. Waarom dat niet gebeurt? Financiële redenen.
Gezichtsverlies, invoering is al een keer uitgesteld. Bagatelliseren van de
problemen, wat het ministerie doet door allerlei goede voorbeelden voor te
schotelen.
|