Superdiversiteit :
een nieuwe visie op integratie? Planbureau: concept integratie biedt nog
perspectief.
Prof. Maurice Crul,
pleit in zijn boek Superdiversiteit. Een
nieuwe visie op integratie voor het
radicaal verlaten van de klassieke visie op integratie. Dit komt ook deels tot
uiting in zijn opiniebijdrage in De
Morgen van zaterdag 18 januari: Multiculturalisme is dood, rechts-populisme
is achterhaald.
We merken dat tegelijk veel mensen in Nederland het niet
zomaar eens zijn met het schrappen van het concept integratie omwille van de
superdiversiteit en het feit dat allochtonen in Amsterdam en wellicht ook
binnen een aantal jaren in Antwerpen de meerderheid vormen. Volgens Crul is het
vanwege de superdiversiteit niet langer duidelijk aan welke opvattingen en
gebruiken minderheden zich moeten aanpassen.
In een recent rapport Biedt
het concept integratie nog perspectief? (december 2013) neemt het
Nederlands Sociaal en Cultureel Planbureau
afstand van de nogal extreme visie van prof. Crul en anderen. We citeren een
aantal conclusies uit het recente rapport van het Planbureau.
Planbureau: Dat vanwege superdiversiteit niet langer duidelijk
is aan welke opvattingen en gebruiken minderheden zich moeten aanpassen, en dat
daardoor iedereen zich aan iedereen gaat aanpassen lijkt ons een vreemde
voorstelling van zaken. Alsof verschuivende getalsmatige verhoudingen ertoe
leiden dat centrale elementen van een cultuur van de ontvangende samenleving
als vanzelf en zonder problemen mee gaan schuiven.
Superdiversiteit strijkt cultuurverschillen niet glad en met
superdiversiteit zijn de discussies over de betekenis van verschillende normen
niet beslecht. Niet al de genoemde argumenten om het integratiebegrip terzijde
te schuiven vinden we dus even overtuigend. Nog niet genoemd, maar toch niet onbelangrijk
is dat deze discussie erg Nederlands lijkt te zijn. In veel internationaal onderzoek
en beleid wordt de term integratie volop gebruikt. In Europees verband bestaan er
tal van activiteiten, zowel beleidsmatig als in het onderzoek, die vertrekken
vanuit het concept integratie. Het is belangrijk om hierop te kunnen blijven
aansluiten.
Integratie als (beleids)concept is nog steeds waardevol Deze
argumenten voor en tegen afwegend zijn wij van mening dat integratie als
(beleids) concept in ere gehouden moet worden. Het integratievraagstuk speelt
nog in volle omvang, en dan is het vreemd om dit niet als zodanig te benoemen.
Een hoge en snel oplopende werkloosheid onder migranten, etnische en religieuze
scheidslijnen die zich lijken te verdiepen, discriminatie, hom-grown strijders die
naar de burgeroorlog in Syrië trekken, wijken waar om religieuze redenen vrouwen
worden aangesproken op hun kledingkeuze, het zijn allemaal
integratievraagstukken die op dit moment de aandacht trekken.
Met de komst van migranten uit Midden- en Oost-Europa dienen
zich bovendien nieuwe integratievraagstukken aan. Het integratieconcept heeft
bovendien sterke kanten; nog een reden om eraan vast te houden. Het verwijst
naar een tweezijdig proces. Bij integratie zijn twee partijen betrokken: de immigranten
met hun eigen kenmerken en aspiraties en de ontvangende samenleving, die eveneens de
uitkomst van de integratie beïnvloedt. De interactie tussen beide partijen is
bepalend voor het verloop van de integratie (Penninx 2005, 2013).
Onderzoek en beleid zouden dus aan beide partijen en aan het
interactieproces aandacht moeten besteden. Integratie verwijst naar
verschillende dimensies. De interactie vindt plaats in diverse domeinen zoals
het sociaaleconomische en het sociaal-culturele. Onderzoek en beleid zullen dus
beide kanten moeten belichten en aandacht moeten hebben voor hoe die interactie
verloopt. Die tweezijdigheid zou ook zichtbaar moeten zijn in het beleid, gericht
op de (achterstands)kenmerken van migranten en gericht op de ontvangende samenleving.
Zonder integratiebeleid is het risico groot dat aandacht voor deze onderwerpen
naar de achtergrond verdwijnt. Dat is al zichtbaar in gemeenten waar het integratiebeleid
is afgeschaft. Tegelijkertijd blijkt dat de draai naar algemeen beleid vaak maar
ten dele kan worden gemaakt. Gemeenten voeren geen integratiebeleid meer, maar
ontkomen er in hun beleidspraktijk niet altijd aan. Ook de ontwikkelingen in diverse
beleidssectoren wijzen erop dat de problematiek soms te specifiek is om uitsluitend
aan algemeen beleid over te laten.
Integratiebeleid
blijkt dan eenvoudigweg nog nodig te zijn. Dat is wat anders dan doelgroepenbeleid.
Het gaat veel meer om de erkenning van verschil en aandacht daarvoor in het
beleid. De keuze voor andere beleidsconcepten of het niet meer noemen van
integratie doet in dit licht dan ook nogalvreemd aan. Alsof daardoor de
problemen er niet meer zijn en vormen van specifiek beleid (soms) niet meer
nodig zouden zijn. Pragmatische overwegingen over wat werkt en efficiënt is
moeten hier de doorslag geven.
Het integratiebeleid is sterk in ontwikkeling. Het doelgroepenbeleid
is grotendeels verdwenen en dit wordt door weinigen betreurd. Dit haalt ook een
deel van de kritiek weg dat integratiebeleid uitgaat van het denken in groepen
en tegenstellingen zou vergroten. De trend is om via algemeen beleid integratiedoelstellingen
te realiseren, waarbij de beleidspraktijk laat zien dat ruimte voor specifieke
aanpakken in sommige omstandigheden een belangrijk complement zou moeten zijn.
Bij individualisering van het
integratiebeleid en bij het uitgangspunt dat ook de ontvangende samenleving onderdeel
uitmaakt van het integratiebeleid past actief antidiscriminatiebeleid. Dit
sluit ook aan bij de ontwikkelingen die het beleid heeft doorgemaakt. In het
integratie- en migratiebeleid worden wel twee modellen onderscheiden, het
Franse en het Anglo- Amerikaanse model (bv. Penninx 2005). Het Anglo-Amerikaanse
model sluit aan bij het doelgroepenbeleid: hier staat het streven naar gelijke
uitkomsten (bv. via streefcijfers) centraal, waarbij expliciet groepen worden
benoemd waarop het beleid is gericht. In het Franse model is de oriëntatie individueel;
groepslidmaatschappen zijn niet relevant.
In dit model worden termen als etniciteit, minderheden en
multiculturalisme vermeden omdat ze verwijzen naar groepsverschillen op basis
van onder meer religie, herkomst en cultuur. Formele gelijkheid van individuen
is het centrale uitgangspunt, het streven naar gelijke behandeling de kern van
het Franse model. In Nederland is duidelijk afstand genomen van het
Anglo-Amerikaanse model en is tot op zekere hoogte opgeschoven naar het Franse
model. Het voeren van actief antidiscriminatiebeleid zou aansluiten bij de
beleidsontwikkelingen. Het past ook bij het tweezijdige karakter van het integratiebegrip.
Integratiebeleid via effectief algemeen (achterstanden)beleid, met waar nodig
specifieke instrumenten en een doeltreffend antidiscriminatiebeleid, zou voor
de komende jaren een wenkend perspectief kunnen zijn.
P.S. 1 We zijn het wel eens met bepaalde
onderwijsvoorstellen van prof. Crul. Net zoals wij pleit ook Crul b.v. voor veel meer intensief NT2-onderwijs in het
kleuteronderwijs. Nogal wat Nederlanders
stellen ook voor om het kleuteronderwijs naar het voorbeeld van Vlaanderen
te laten starten op de leeftijd van 2,5 jaar. Deze vroege start in Vlaanderen
biedt inderdaad veel mogelijkheden, maar jammer genoeg hebben we nog steeds
geen doorgedreven NT2-onderwijs o.m. omdat de (progressieve)
taalachterstandsnegationisten tegenstander zijn van intensief NT2.
In een recente spreekbeurt antwoordde hij op een vraag uit
de zaal dat er ook volgens hem geen echte
stelselwisseling moet komen in Nederland, geen invoering van een
gemeenschappelijke eerste graad, maar wel meer stapelmogelijkheden voor
vmbo-leerlingen van de theoretische leerweg (vroeger mavo). Hij
stelde ook dat er in Vlaanderen meer allochtone leerlingen uit het tso
doorstroomden naar het hoger onderwijs dan in Nederland het geval was.
P.S.2 We zijn het wel
absoluut niet eens met de stelling van
Crul dat het onderwijs in dé Scandinavische landen - en vooral ook in Zweden -
superieur presteert in landenvergelijkend
onderzoek. Ook Kherbache bewondert Zweden. (Onze onderwijssociologen zien hier
onmiddellijk een argument in voor het invoeren van een gemeenschappelijke
comprehensieve - lagere cyclus.) Niets is minder waar. Precies comprehensieve
landen - met Zweden en Noorwegen op kop - presteren uiterst zwak voor PISA en
TIMSS. Op PISA-2012 behaalde Zweden amper 478 punten, Vlaanderen 532. Dit is
een enorm verschil. Ook de allochtone leerlingen behaalden een lage score in
Zweden - en zelfs in Finland - en dit niettegenstaande die landen veel minder
armoede- en arbeidsmigratie kennen.