Constructivistisch onderwijs:
controversiële constructie
Bijdrage uit
Onderwijskrant nr. 113, september 2000 Raf Feys en Pieter Van Biervliet
1. Inleiding
1.1 Optocht van constructivisme
Waarom
besteden we in deze bijdrage en in dit themanummer over constructivisme en
constructivistisch wiskunde-onderwijs zoveel aandacht aan het constructivisme? Het
constructivistisch leermodel neemt in de huidige onderwijskunde een dominante
positie in. Het constructivisme was/is het onderwerp van veel internationale
conferenties en artikels. Het inspireerde ook in sterke mate het
overheidsbeleid en de vakdidactiek,
vooral voor de positieve wetenschappen
en de wiskunde (b.v. Amerikaanse Standards van 1989).
Gemeenschappelijk
aan de verschillende soorten constructivisme is wel dat ze een gemeenschappelijke afkeer van het bestaande
onderwijs manifesteren en voor een cultuuromslag pleiten. Het huidige onderwijs
zou nog steeds de kenmerken van de 19de
en volgens sommigen zelfs 18de eeuw vertonen. Het constructivisme als onderwijskundige theorievorming bevat een
ongenadige kritiek op de huidige onderwijspraktijk, op het zgn.
instructiemodel. Het huidige leerproces
in klas wordt als passief, receptief,
reproductief, abstract, oppervlakkig,
autoritair,
gekenmerkt en daarom als geestdodend en inefficiënt. In de speurtocht naar alternatieven richt de
aandacht van vooral een groep leerpsychologen zich op de zogenaamde
authentieke, natuurlijke vormen van probleemoplossend leren zoals dat wordt
aangetroffen in alledaagse, buitenschoolse contexten. De school is in hoge mate
vervreemd van het werkelijke leven, zo luidt de conclusie, aldus prof. Jan
Lenders die momenteel de gelijkenissen tussen het constructivisme en de Nieuwe
Schoolbeweging onderzoekt.
1.2 Constructivisme in visie van DVO en
overheid
Met
enige vertraging kwam ook Vlaanderen in de ban van het constructivisme. Niet
enkel de universitaire cursussen onderwijskunde staan er bol van, maar evenzeer
de door de DVO (= Dienst voor Onderwijsontwikkeling) geïnspireerde overheidsteksten. In de uitgangspunten van de basiscompetenties lezen we dat leren moet opgevat worden als een actief en
constructief proces
Bij het formuleren
van het beroepsprofiel en de basiscompetenties van de leraar is uitgegaan van
een optimistische visie op leren en ontwikkeling, vertrekkend van de
groeikracht van kinderen (p. 16)
Onderwijsleersituaties moeten beantwoorden
aan de persoonlijke leer- en ontwikkelingsbehoeften (p. 8).
De traditionele schoolse kennis staat minder
centraal
De nadruk ligt op probleemoplossende
inzichten en vaardigheden (p. 10). Dit wordt ook
verduidelijkt met de beschrijving van een aantal verschuivingen, zoals voorrang voor vaardigheden t.o.v.
kennis, minder vakgericht leren, minder
cognitief en sequentieel
In de memorie van toelichting omtrent de eindtermen
basisonderwijs lezen we ook nog dat de constructivistische benadering
overeenstemt met de nieuwste inzichten inzake didactiek en leerpsychologie. De
DVO pleit dus voor een zelfgestuurd
leerproces, kennisconstructie door de leerlingen, geen overdracht van kennis en
normen
.
De
instructietaak van de leerkracht wordt binnen de basiscompetenties in
vaardigheid 1.7 constructivistisch omschreven in termen van realiseren van een adequate leeromgeving
. De leraar moet vooral het zelf ontdekken en het probleemoplossend vermogen
centraal stellen en de leerinhoud inbedden in authentieke situaties.
Uitdrukkingen die verwijzen naar de klassieke instructiefunctie en naar het
belang van het bijbrengen van voldoende basiskennis komen niet meer voor.
Vanuit haar constructivistische visie pleit de DVO ook steevast voor het werken met haar brede eindtermen als kompas
en tegen de leerplannen die de leerinhoud preciezer omschrijven en meer de
leeropdracht beklemtonen (zie ook hoorzitting over de lerarenopleiding van de
Commissie Onderwijs op 30 maart 2000).
De
opvoedende taak wordt in de uitgangspunten en in de basiscompetenties 2.1 tot 2.6 te eenzijdig
beschreven in termen van het (constructivistisch) ontplooiingsmodel waarbij ook
de invloed van de leerkracht op het affectief welzijn van de leerling en op het klasklimaat schromelijk overschat wordt. Vanuit een dergelijke context schrijft Guy Tegenbos in
De Standaard: In Vlaanderen is nog niet ontdekt dat het meeste leren
spontaan en informeel gebeurt
en ook
plezant kan zijn (7 augustus 2000).
We
merken dat ook minister Vanderpoorten
slaafs de visie van haar topadviseurs
volgt. Zij stelt bijvoorbeeld:
Ons onderwijs legt te veel de nadruk
op kennisoverdracht, terwijl
iedereen weet dat dit eigenlijk voorbijgestreefd is. Mensen met goed
ontwikkelde sociale attitudes hebben evenveel
of meer kansen in de samenleving. In het onderwijs ziet men dat nog niet
in. Dat heeft te maken met het feit dat
leraren zo niet werden opgeleid (Interview in weekblad Exclusief). Daarom gaf
Vanderpoorten ook prioriteit aan de evaluatie en bijsturing van de opleidingen.
Ook in het interview met O.Kr. (nr. 111)
zei Vanderpoorten dat ze akkoord
ging met de stelling in Klasse nr. 101 - januari 2000) dat er in het basisonderwijs
nog les gegeven werd zoals 100 jaar geleden, dat Ambiorix nog voor de klas
staat, dat de nadruk te sterk ligt op kennis, dat het onderwijs niet leuk is,
enz.
1.3 Verwaarlozing leeropdracht
Uit hetgeen de overheidsteksten overbeklemtonen
en/of niet langer beklemtonen blijkt de
uitholling van de leertaak van het
onderwijs en de afbraak van cruciale aanpakken en waarden. De supersonische
opkomst van het constructivisme in Vlaanderen gebeurt precies op het moment
waarop in het buitenland de overheid het
nefaste constructivisme en
ontplooiingsmodel terug wil wegwerken. De Nederlandse oud-minister Van
Kemenade schrijft: Het
vernieuwingsstreven van de voorbije decennia heeft geleid tot situaties waarin
de indruk wordt gewekt dat het onderwijs een speeltuin is of een supermarkt,
waarin niet de overdracht van cultuur,
maar de bevrediging van individuele behoeften en verlangens tot grootste goed
verheven is (Vernieuwing, februari 1999). Ook de Franse inspecteur-generaal
hoorden we op 15 september tijdens het Pivot-programma verkondigen dat de
leeropdracht van het onderwijs opnieuw centraal moet staan. Hiermee sluit hij
zich aan bij zijn Engelse collega Chris Woodhead. Onze inspecteur-generaal
Peter Michielsens, onze DVO en DVO-directeur Roger Standaert, onze minister
Vanderpoorten
denken daar jammer genoeg
totaal anders over.
1.4 Constructivistische opleidingen en
beleidsevaluatie
Ook
de professoren Aelterman, Daems, Engels
en Van Peteghem vinden dat bij de
constructivistische uitgangspunten van de eindtermen en
basiscompetenties een constructivistisch opleidingsprofiel hoort waarbij
de docenten zich leerlinggericht
opstellen en ook uitgaan van een opleidingsdidactiek die vanuit en met de
ervaringen van de student werkt (T.O.R.B., 2000, nr. 4). In de Ondraaglijke
traagheid van onderwijsinnovaties
sluit ook prof. L. Van Looy (VUB) zich aan bij de
constructivistische onderwijsopvatting in beleidsdocumenten van de DVO en de VLOR (T.O.R.B., 2000, nr.
5).
In
het buitenland (Engeland, Amerika, Frankrijk, Nederland
) kregen de opleidingen de voorbije jaren te
horen dat ze de kwaliteit van het onderwijs sterk hebben aangetast door hun
naïeve constructivistische propaganda (ontplooiingsmodel, leerlinggestuurd
leren, kritiek op- en verwaarlozing van
vaste waarden
). Bij ons is het net andersom: de lerarenopleidingen
worden vanuit alle kanten onder druk
gezet om de constructivistische toer op te gaan en het ontplooiingsmodel te
propageren. Precies omdat in Vlaanderen in het verleden de leeropdracht binnen
de scholen en de lerarenopleidingen meer centraal stond, scoorden we ook beter
dan in het buitenland. Bij de overheid
en bij veel beleidsadviseurs is dit jammer genoeg nog niet doorgedrongen
en wordt Vlaanderen als achterlijk voorgesteld.
In
de Beleidsevaluatie Lerarenopleiding
gaat de overheid (o.l.v.
DVO) dan ook na in welke mate de lerarenopleidingen voldoende meewerken aan de
constructivistische evangelisatie van Vlaanderen en getrouw de DVO-uitgangspunten propageren. En door het feit dat de beroepsprofielen en
basiscompetenties vooral slaan op de
pedagogische kant van het lesgeven en de leerinhoudelijke, de vakinhoudelijke en vakdidactische componenten
verwaarlozen, wordt nog een meer een
eenzijdige visie op onderwijs en
opleiding opgedrongen. We vinden overigens dat de overheid geen onderwijsvisie
moet opleggen en zeker geen controversiële. In paragraaf 3 zullen we trouwens zien dat momenteel het
constructivistisch tij aan het keren is en dat tal van onderzoeken wijzen op de
ineffectiviteit en vaak ook onrealiseerbaarheid van deze aanpak.
De
ergernis omtrent de evaluatie van de
lerarenopleidingen is mede een stimulans voor deze bijdrage over het
constructivisme. We ergeren ons aan de stemmingmakerij rond de opleidingen en
aan de aanpak van de evaluatie. Vooreerst wordt
de zgn.evaluatie van het beleid
op vele wijzen uitgehold en omgebogen tot een soort doorlichting van de
opleidingen. De evaluatie wordt
grotendeels beperkt tot het
besluit omtrent de basiscompententies; de overheid die verantwoordelijk is voor
het voorbije beleid, heeft zelf de
leiding over de zgn. beleisdsevaluatie. Het gaat dan ook eerder om controle van
de wijze waarop de opleidingen getrouw de
beleidsvoorstellen
uitvoerden. De overheid hanteert een eenzijdig beroepsprofiel dat geen
evenwichtige evaluatie toelaat en waarin de leertaak te weinig centraal staat.
De geïmproviseerde bevraging slaat veelal op
algemene/vage vragen en/of op
controversiële formuleringen waarmee men alle kanten uitkan (basiscompetenties
zijn vaak toverbollen). Elk van de vele voorgelegde vragen lokt
ellenlange discussies en antwoorden uit.
De toon van de bevraging is
paternalistisch en belerend, het
moeten opbiechten staat centraal.
De selectie van de leden van de
centrale werkgroep en van
commissieleden die de opleidingen
bezoeken gebeurde door G. Monard en R. Standaert. De evaluatie slorpt te
veel energie op; elke docent en student is er in principe bij betrokken.
Enzovoort. Deze bijdrage en dit
themanummer willen tegelijk een reactie
zijn op de enquête (vooral deel
over uitgangspunten) en willen het debat
over de toekomst van de lerarenopleidingen stofferen.
1.5 Constructivisme
binnen wiskundeonderwijs
Ook
binnen de methodiek wiskunde is het constructivisme in optocht, zoals blijkt
uit volgende citaten: Het aan wiskunde doen komt in de plaats
van wiskundige kennis.
Kinderen bouwen
zelf hun wiskunde op
Ze construeren zelf oplossingen. De nadruk ligt op eigen (informele)
constructies en producties van leerlingen. Dit betekent dat de onderwijsgevende
opgelegde methodes moet vermijden. Constructief leren staat haaks op
kennisoverdracht (OVSG-nieuws, 1995, nr. 5). Het klassieke model van de kennisoverdracht biedt weinig garantie voor
die mentale activiteit van de
leerlingen. Die activiteit is er wel wanneer leerlingen zelf oplossingen zoeken
voor wiskundige problemen (OVSG-leerplan, p. 10). Wiskunde wordt door de leerlingen zoveel mogelijk door eigen
activiteit verworven.
We moeten de kinderen begeleiden bij het zelf ontdekken
(ARGO-leerplan).
1.6
Veel soorten constructivisme
Constructivisten houden niet van het klassieke uitleggen van
de leerinhoud aan de leerlingen, van
inductieve opbouw via leerkrachtgeleide
leergesprekken, van gedetailleerde curriculuminhouden en leerplannen. Kennis
wordt immers altijd door de lerende zelf
gemaakt, vanuit de concepten (informele ideeën
) die hij/zij op dat moment
beschikbaar heeft: We cannot know
reality en the individual constructs
knowledge in contrast of it being imprented from the environment. In de
constructivistische benadering wordt
hoofdzakelijk over constructie/construeren gesproken als een individueel proces
en zonder onderscheid tussen leerlingen van verschillende leeftijden, alsof
b.v. het construeren van jonge kinderen
hetzelfde zou zijn als het construeren
van leerlingen uit de bovenbouw
basisonderwijs, voortgezet onderwijs of van volwassenen (Van Oers).
Ernst von Glasersfeld, de goeroe van het constructivisme, beschouwt het constructivisme als een
Copernicaanse omwenteling binnen het onderwijs, maar ook binnen de filosofie
(de kennisopvatting). Volgens hem
ondermijnt het constructivisme grotendeels de traditionele visie op de
werkelijkheid en op het leerproces. Daarom was er in de 18de eeuw zon groot verzet tegen de relativistische
kennisopvatting van de filosoof G. Vico,
de eerste echte constructivist, en later
tegen de visie van de epistemoloog en
psycholoog Jean Piaget.
Onder
invloed van het constructivisme is er ook
een trend ontstaan om het idee van een curriculum met voldoende vooraf
vastgelegde doelen en inhouden te verlaten ten gunste van een heel open
curriculum. Wie vooral de heel persoonlijke constructie van kennis door de
leerling vooropstelt en vooral denkt in termen van algemene competenties
(problemen oplossen
) en niet in termen
van leerinhouden, moet uiteraard ook
curricula verwerpen waarin per leerjaar b.v. de concrete leerdoelen voor
wiskunde opgesomd worden. Bij de
hervorming van het wiskundeonderwijs in de Verenigde Staten koos men
resoluut voor een open curricula à la Standards, waarin geen concrete leerdoelen
en geen leerjaarreferenties meer opgesomd worden, maar vooral algemene en
verheven klinkende oriëntatiedoelen (zie verderop).
Het
constructivisme is geen scherp
afgelijnde stroming is, maar een familie van stromingen en stroompjes (situated
learning & cognition, anchored learning, cooperative learning,
problem-based learning, generative learning,
learning community, communities of practice, integrated environmentalism, zelfstandig leren, ervaringsleren,
zelfontdekkend leren, zelfregulerend leren, authentisch leren, criscrossing
landscapes, powerful learning environments
).
Er zijn dus bijna evenveel soorten constructivisme als er constructivisten
zijn.
1.7 Relatie met Nieuwe Schoolbeweging en
ontplooiingsmodel
Het
constructivisme blijkt ook veel overeenkomsten
te vertonen met het pedocentrische
ontplooiingsmodel van de Nieuwe
Schoolbeweging, met de Engelse open school-aanpak naar het model van het
Plowden-Report van 1967, met het
nondirectieve ontplooiingsmodel
van C. Rogers, met kindgestuurd onderwijs, met het Amerikaanse DAP (=developmentally appropriate practices)
dat veel gelijkenissen vertoont met het
EGKO-model
Critici schrijven
dan ook geregeld dat het hier gaat om
oude wijn in nieuwe (constructivistische) vaten.
Binnen de constructivistische theorievorming
wordt regelmatig verwezen naar
de Nieuwe Schoolbeweging van weleer. Amerikaanse constructivisten
verwijzen veel naar Dewey als inspirator. De Franse prof. Meirieu beroept zich voor zijn constructivistische
opvatting mede op Freinet. Aanhangers van alternatieve scholen zien in
het constructivisme graag een
bevestiging van de visie van Dewey, Freinet
Radicale constructivisten zien het constructivisme zelfs als een radicalisering van de reformpedagogiek:
waar de reformpedagogen nog hun eigen
constructie van het ideale leerproces vanuit het perspectief van
volwassenen vooropstelden, laten de radicale
constructivisten dit nog meer aan de leerlingen zelf over.
2. Verantwoording en overzicht bijdrage
2.1 Eenzijdige didactische modellen afwijzen
Toen
we vanaf 1970 geconfronteerd werden met het technologisch Tyleriaans didactisch model met zijn lineaire en strakke doel-middelprogrammering, zagen we ons
genoodzaakt om dit gesloten model te
contesteren (zie paragraaf 3.1). Nu worden we -vooral sinds 1985- geconfronteerd met een totaal open constructivistisch onderwijsmodel. De
slinger slaat opnieuw door, maar nu in de
andere richting. We voelen ons opnieuw geroepen om te protesteren omdat
er nu nog meer op het spel staat dan dertig jaar geleden. Het constructivisme
kan de relatief hoge kwaliteit van ons Vlaams onderwijs veel schade toebrengen,
zoals dit al gebeurde in Engeland, in de Verenigde Staten
De
constructivisten vertonen o.i. al te weinig respect voor wat door de vorige
generaties is opgebouwd op het vlak van cultuur en onderwijs en ze vertolken
geen evenwichtige visie op het leerproces en op de vakdidactiek wiskunde,
wetenschappen
Dus moeten we opnieuw het streven naar dwangmatige
vernieuwing en deconstructie afwijzen en
ons een beetje conserverend opstellen.
We schreven al sporadisch over
het constructivisme (b.v. in
Onderwijskrant nr. 90), maar gaan nu wat
dieper op deze thematiek in.
2.2 Van
Piagetfan tot Piagetcriticus
Het
constructivisme interesseert ons des te meer omdat we
destijds als student
(1967-1969) zelf in de ban kwamen van Piaget en zijn
constructivistische ideeën. Als gevolg van de Engelse vertaling van Piagets
werk ontstond er in de jaren zestig een
echte Piagetcultus. De Piagetrage
inspireerde ons tot het maken van een uitgebreide licentiaatsstudie over de didactische implicaties van Piagets werk. Vanuit de studie van
Piaget en van de Piagetcultus begrijpen
we dus beter waar de rage van het constructivisme
(vooral vanaf 1985) vandaan komt en waarom die rage zo Angelsaksisch van oorsprong is. Amerika was ook langer in
de ban van het behaviorisme en vanuit de kritiek hierop kozen velen
voor een ander extreem: open education, constructivisme
Piaget
had meer succes in Amerika en Engeland dan op het continent, maar via de import
van het Angelsaksische constructivisme krijgt hij nu ook weer meer aandacht op
het continent. Op basis van onze Piaget-studie konden we in 1969 van de universiteit van Toronto een royale beurs krijgen om ginder deze
studie verder te zetten. We gingen er niet op in, mede omdat de professoren, DEspallier en Nauwelaerts de Piagetrage sterk relativeerden. Bij de
confrontatie met de onderwijsrealiteit zagen we al vlug in dat Vygotsky
terecht stelde dat Piaget voortdurend zijn epistemologische
(filosofische) opvattingen met zijn
empirisch onderzoek vermengde en dat zijn
afwachtende didactische aanpak niet wenselijk was. Vanuit
zijn structuralistische benadering
projecteerde Piaget bepaalde vooropgezette ideeën (b.v. egocentrisch denken, structuren van de
logica en moderne wiskunde
) op de meest uiteenlopende verschijnselen. Hij zag
dan ook overal egocentrisch denken,
overal verzamelingen e.d. bij het tellen en rekenen van kinderen, overal de
structuur van de wiskundige groepen bij
de vele vormen van formeel denken
van adolescenten. De New Math-voorstanders beweerden achteraf dat hun
opvattingen gelegitimeerd werden door de psychologische bevindingen van Piaget
en Piaget was de centrale gast op New Math-congressen. De huidige constructivisten vinden dat
New Math haaks staat op constructivistische wiskunde, maar ook zij
beroepen zich op het gezag van Piaget.
Piaget is dus zowel de patroonheilige van de
hemelse, Platoonse New Math als
van haar tegenpool, de aardse,
constructivistische Robinson Crusoë -wiskunde.
2.3 Overzicht bijdrage
In
deze bijdrage zullen we het in de
volgende paragraaf hebben over de
recente twijfel en
zelfkritiek in het constructivistische kamp en over
tegenvallende onderzoeksresultaten. In
paragraaf 4 (de slinger slaat door) hebben we het over de zgn.
paradigmawissel of cultuuromslag in de didactiek:
het model van de strakke doel-middel-programmering (vanaf 1965), werd (vanaf
ongeveer 1985) ingeruild voor het al even extreme
constructivistisch leermodel. We staan in paragraaf 5 even stil bij de Amerikaanse wiskundehervorming van
1989, de zgn. Standards, die sterk
constructivistisch geïnspireerd zijn en Math Wars uitlokten en in paragraaf 6
komt de
vermeende steun vanuit cognitieve psychologie aan bod. In de
paragrafen 7 tot en met 15 worden de belangrijkste leerpsychologische claims van het constructivisme één voor
één kritisch bekeken. Na de
leerpsychologische analyse, volgen een
aantal andersoortige analyses i.v.m. de betoogtrant, de
epistemologische
achtergrond, de relatie met de
maatschappelijke context waarin het constructivisme ontstond
We eindigen met
een pleidooi voor een meer evenwichtige visie en voor het stuiten van de
constructivistische opmars in Vlaanderen.
3
Twijfel en zelfkritiek in constructivistisch kamp
3.1 Twijfel in constructivistische kamp
De
supersonische opkomst van het constructivisme kunnen we moeilijk loochenen. Zo
wat iedereen die zich als progressief wil voordoen, noemt zich
constructivist. Anderzijds stellen we
vandaag de dag vast dat het constructivistisch tij aan het keren is. Dit bleek
op recente internationale congressen en uit de twijfels die constructivisten
recentelijk zelf uitspraken. Het blijkt
bijvoorbeeld ook uit de teleurstellende
resultaten met het constructivistisch wiskunde-onderwijs (zie paragraaf 5 en
afzonderlijke bijdrage hierover).
Op
het vlak van het wetenschappelijk debat
i.v.m. constructivistische leeromgevingen is
het tijdperk van de slogans (bijna)
voorbij. In het verslag van de recente
conferentie (1999) van de EARLI
(European Association for Research on
Learning and Instruction) lezen we
vooral sterk relativerende standpunten, totaal anders dan de zegebulletins van
weleer. In wetenschappelijke kringen
is de kritiek op het constructivisme
vrij groot geworden en in onze bijdrage
zal dit voldoende tot uiting komen.
Verder
merken we dat een aantal
constructivisten zelf beginnen te twijfelen aan de vruchtbaarheid van hun
constructie. We lichten de
ontnuchtering even toe met
een paar passages uit het
congresverslag van de EARLI-conferentie
(Pedagogische Studiën, 2000 (77), 33-51), waaronder ook de kritische uitspraken
van de Leuvense prof. E. De Corte.
*De
laatste EARLI-conferentie plaatste ons terug met twee voeten op de grond. Het
domein van het gebruik van technologie en
gebied van het ontwerpen van krachtige, veelal constructivistische, leeromgevingen zijn kwetsbare domeinen. Beide domeinen zijn uitermate gevoelig voor modetrends en
slogans. Op het voorbije congres viel
(in vergelijking met vroeger) de
afwezigheid van slogans op.
Uit empirisch onderzoek blijkt veelvuldig het
overtrokken karakter van de ambities van tal van (socio-)constructivistische
leeromgevingen. Er blijken zich eveneens grote moeilijkheden voor te doen bij
het gebruik van technologie in reële settings
*
Het beschrijven van de kenmerken van krachtige leerprocessen is in een rustiger vaarwater
terechtgekomen. In een keynote panel
discussion gaf Erik De Corte (prof.
K.U. Leuven) een ontnuchterend overzicht van het werken aan krachtige,
veelal constructivistische,
leeromgevingen. De Corte kwam tot
volgende conclusies:
-Aan de ene kant wordt er bergen werk verzet
om krachtige leeromgevingen te creëren, maar de leereffecten van krachtige omgevingen zijn
zeer beperkt. -De implementatie-effecten zijn verder van korte duur. De leerkrachten hebben grote moeite met dit type leeromgeving. -Ook
de disseminatie (verspreiding) van
kennis verloopt zeer moeilijk binnen deze aanpak. -Verder is ook de kwaliteit van het
uitgevoerde onderzoek omtrent krachtige leeromgevingen heel mager en
methodologisch heel zwak (p. 46).
(Noot: straks zal prof. Simon
uitvoerig betogen dat serieuze onderzoeken binnen de cognitieve psychologie
meestal de constructivistische claims
weerleggen.)
Op
het ERA-congres van 1997 te Chicago 97 viel er al enige zelfkritiek te
beluisteren. Prof. Walker relativeerde
de exclusieve betekenis van theorieën als het constructivisme. Volgens
Walker (Stanford) kiest men in constructivistische kringen nogal eenzijdig voor
de leefwereld en de idiosyncratische (subjectieve) constructies van de
leerling. De structuur van de wetenschappen en vakdisciplines komt dan niet in
beeld. Hetgeen Walker de kritische vraag ontlokte: Tennis is toch ook veel
leuker met net dan zonder? Walker
stelde dat in tegenstelling met wat veel constructivisten vooropstellen, een
curriculum eerst en vooral een
praktische onderneming is waarbij een
precieze afweging heel belangrijk is (Pedagogische Studiën, 1997 (74), p. 289). Walker zet zich hier dus
ook af tegen het feit dat de constructivisten
tegen curricula zijn met een
duidelijke omschrijving van leerinhouden
en leerdoelen en opgesplitst per leeftijdsgroep. Bij het constructivisme
horen minimale en open curricula. Al in
1994 schreven Louden en Wallace dat de implementatie van constructivistisch
onderwijs moeilijk was en dat de leerlingenresultaten tegenvallen (Knowing and
teaching science: the constructivist paradox).
Op
10 december 1998 vond in Utrecht een debat plaats over de school als rijke
leeromgeving of als plaats waar onderwezen wordt. In de uitnodiging werd
aangekondigd dat het om twee sterk uiteenlopende stellingnamen ging.
Enerzijds namelijk het idee dat de school leerlingen vooral de gelegenheid moet
geven om zelfstandig en zelfgestuurd te
leren (constructivisme), anderzijds de opvatting dat leerprocessen pas
effectief verlopen als de leerlijnen duidelijk zijn uitgewerkt, bijvoorbeeld in
de vorm van uitgeschreven curricula en
methoden. (instructionisme of gestuurd leren).
Jo Nelissen schrijft dat de hooggeleerde sprekers die deelnamen aan het
Pedagogische Studiën-debat er niet
uitkwamen. Men was en bleef erg verdeeld over de tegenstelling
constructie-instructie. Een forumlid was erg tegen het constructivisme
omdat hij het volstrekt overbodig vond
en een ander forumlid verwierp het constructivisme als een schadelijke theorie
(Vernieuwing, april 1999, p. 25).
Tal
van zaken wijzen erop dat het constructivisme op de terugtocht is. Een paar
voorbeelden. Het nieuwe leerplan
wiskunde voor de Staat Californië doet
volledig afstand van het oude leerplan
dat gebaseerd was op de nationale
constructivistische Standards van 1989
en ontzettend veel kritiek uitlokte (zie paragraaf 5 en aparte bijdrage).
In Engeland neemt het officieel onderwijsbeleid al sinds
tien jaar afstand van het constructivistisch ontplooiingsmodel van de voorbije
decennia. De recente nationale
leerplannen voor taal en wiskunde (National Literacy/Numeracy Strategy) sluiten
opnieuw aan bij het instructiemodel. We
merken dat ook in Nederland de twee
kopstukken van het Freudenthalinstituut,
Treffers en de Lange, steeds meer
afstand nemen van de constructivistische aspecten van het realistisch
wiskunde-onderwijs. En in een recent overzicht over structuralistische science-teaching
opgesteld door de Schotse Raad voor
Onderwijsonderzoek lezen we: There is no firm evidence of the effectiveness of
different approaches to develop pupils ideas within a constructivist
framework. There is also less evidence about how to introduce the scientific
view.
(http://www.scre.ac.uk./forum/forum 1999/forum99harlen.html).
In Engeland
worden de lerarenopleidingen bekritiseerd omdat ze de voorbije decennia
al te zeer de constructivistische
opvattingen en het ontplooiingsmodel propageerden (zie b.v. verslag van
een seminarie over the role of universities in the education and training of
teachers in 1997, te vinden op het Internet:
http://www.ucet.ac.uk/op8.html. )
Om
de lage kwaliteit van het Engelse
onderwijs te verhogen moeten een aantal belangrijke waarden in ere hersteld
worden en dan wordt regelmatig verwezen naar het instructiemodel zoals we dat
in Vlaanderen kennen. In de inleiding zagen we echter dat
precies nu veel Vlaamse
beleidsmensen en professoren
een constructivistische
onderwijsopvatting propageren en nu ook van de lerarenopleidingen een meer
constructivistische opstelling verwachten. We merken dat het ook bij de
Beleidsevaluatie Lerarenopleiding die richting uitgaat. We hopen dat we de beleidsmensen, de DVO e.d.
met dit themanummer vooralsnog van mening kunnen doen veranderen.
3.2 Onderzoek
van constructivistisch en leraargeleid onderwijs
Voor
een overzicht van de kenmerken van leraargeleid onderwijs, van het direct en
interactief instructiemodel (dat
sterk de interactie van de leerkracht met de klasgroep, met groepen leerlingen
en met individuele leerlingen beklemtoont) verwijzen we naar drie bijdragen: * Veenman
Simon (1998): Leraargeleid onderwijs: directe instructie, in: Katern
Onderwijzen van kennis en vaardigheden, Onderwijskundig Lexicon, Samsom; *N.
Mercer, Guided construction of knowledge.
(Vertaling: Samen leren, de praktijk van interactief onderwijs,
Sardes, Utrecht, 1999). *M. Kozloff e.a. (1999): Direct instruction in
education, http://www.uncwil.edu/people/kozloffm/diarticle.html .
In
deze bijdrage vermelden we ook nog even enkele overzichtsrapporten over
onderzoek waarin de leerlinggestuurde, constructivistische aanpak vergeleken
wordt met het meer klassieke
instructiemodel, met leraargeleid
onderwijs, met guided construction of
knowledge. Rosenschein, Meister en
Chapman kwamen in hun recent (1996)
overzicht van empirisch onderzoek over leermodellen tot de conclusie
dat de constructivistische benadering minder effectief is (A review of
intervention studies. Review of educ. Research, 66, nr. 2). Veenman vat een
aantal onderzoeken samen en besluit: Leraargeleid onderwijs of directe
instructie is in het basis- en speciaal onderwijs, maar ook in het voortgezet
onderwijs succesvol gebleken. Bovendien
blijkt het zeer effectief te zijn voor kinderen uit achterstandssituaties (o.c.,
p. 32). De bekende onderwijskundige Jeanne S. Chall (Harvard) publiceerde in januari 2000 een boek met
het meest volledige overzicht van een groot aantal onderzoeken (206 p.):
The academic achievement challenge: what
really works in the classroom?. Chall vergelijkt de resultaten van
leraargeleide en leerlinggestuurde aanpakken. Haar conclusies zijn
overduidelijk: Het vele onderzoek wijst uit dat leraargeleide aanpakken veel
betere leerresultaten opleveren dan student-centered-methods, en specifieke voordelen opleveren voor
kinderen uit lagere sociaal-economische milieus en voor kinderen met
leerproblemen ( http://www.amazon.com).
Syntheses
van onderzoek zijn ook vinden op het
internet: http://www.edexcellence.net/library/carnine.html of B. Grossen (1998), Child-directed
teaching methods: a dicriminatory practice of western education: http://darkwing.uregon.edu/~bgrossen/cdp.htm.
In
deze internetpublicaties komen ook de resultaten van het longitudinaal Follow Through evaluatieproject aan bod
waarin bleekt dat de kindgestuurde aanpakken (constructivism, discovery learning, whole language, DAP à la
Weikart, Open Education Model) veel lagere resultaten opleverden dan de meer
geleide instructieaanpak. Vooral ook sociaal en/of cognitief benadeelde kinderen scoorden veel zwakker en dit
niettegenstaande de kindgestuurde projecten veel meer gesubsidieerd werden door
de overheid. Ook inzake betrokkenheid bij het eigen leren en zelfbeeld
(selfesteem) scoorde de instructieaanpak
beter dan de kindgestuurde. In tegenstelling met de kritiek dat de
betrokkenheid en andere affectieve resultaten veel lager zijn bij het instructiemodel, stelden de
onderzoekers het omgekeerde vast. Ook
bij ons veronderstellen aanhangers van het EG(K)O en van het constructivisme
al te graag dat de betrokkenheid lager
is binnen onderwijs waarin relatief veel aandacht is voor meer geleide
leerprocessen.
4
Didactische slinger slaat opnieuw door
4.1 Strakke doel-middel-programmering ingeruild
voor constructivistisch leermodel
Constructivistische
didactici beschouwen het constructivisme als een paradigmawissel en
cultuuromslag in de didactiek. Kösel
bekritiseert sterk het paradigma van de lineaire doel-middelprogrammering van
de Didactische Analyse. Het oude
model ging volgens Kösel uit van een aantal mythes: de mythe van het lineair-causaal
denken, waarbij leerlingen als mechanisch functionerende objecten behandeld
worden, de mythe van de didactiek als mogelijkheid om de mens rechtstreeks te
veranderen, de mythe van de centrale ordeningskracht van de organisaties
(E. Kösel, Die Modellierung von Lernwelten.
Elztal-Dallau, 1995). Samen met andere
constructivisten vervangt Kösel nu
de oude mythes door nieuwe,
postmodernistische mythes, met centraal de mythe van de
zelfconstructie van de kennis en het
motto Jeder baut sich seine Realität (Watzlawick).
De
constructivist J. Neyland schrijft: De doelen van het constructivisme kunnen
niet in output termen (leerresultaten)
worden omgezet. De ontwikkeling van perspectieven, metacognitieve
aanpakken, en andere hogere orde concepten is geen lineair proces met
welbepaalde stappen die gemakkelijk te evalueren zijn. Het (wiskundig) constructivisme ondersteunt de leerlingen bij het leren
van: getalbewustzijn, een gevoel voor
redeneren in onzekere omstandigheden, een
voorliefde om te kwantificeren,
een positieve houding, probleemoplossingsvaardigheden
enz. Het
constructivisme wil dat de leerlingen zich engageren in de continue reconstructie van
mathematische kennis voor de 21ste eeuw. Dat kan je geenszins beschrijven in
termen van leerresultaten. (Philosophy of Mathematics Education,
Newsletter 9, 1996).
Veel constructivisten zetten zich sterk af tegen de vroegere technocratische
ideologie (zie b.v. ook Ernest P., The Philosophy of Mathematics Education, the
Falmer Press, 1991). Ze kozen jammer genoeg
voor een andere, maar even extreme opvatting waarbij de aandacht
voor leerresultaten en leerinhoud te sterk gerelativeerd werd.
|