Een kwart eeuw uitholling
moedertaalonderwijs & afwijzing van NT2:
onvergeeflijke aantasting talentontwikkeling en onderwijskansen
Raf Feys & Noël Gybels, bijdrage uit Witboek
Moedertaalonderwijs, Onderwijskrant 153
1 Taalrelativisme & negatie
taalproblemen en NT2
1.1 Taalrelativisme, uitholling van NT1-
en NT2-onderwijs
Vooral vanaf de jaren tachtig kwam ook Vlaanderen in de ban
van een aantal relativistische taalmythes veelal overgewaaid vanuit Nederland
en vanuit de universiteiten. Beleidsverantwoordelijken allerhande gaven alle
advisering inzake eindtermen Nederlands e.d. in handen van mensen buiten het
onderwijs, van de universiteit en van de educatieve infrastructuur. De
bureau-experten pakten uit met vernieuwingsideeën die al vlug escaleerden en
exclusief werden. Deze ideeën sloegen niet aan bij de praktijkmensen, maar de
ontwikkeling van de eindtermen en van de nieuwe leerplannen vanaf 1992 werd
door de DVO en door linguïstische opiniemakers aangegrepen om die taalmythes
beter ingang te doen vinden in de praktijk. Vanaf het eind van de jaren tachtig
kwam het taal(onderwijs)relativisme al duidelijk tot uiting in publicaties van
verantwoordelijken voor de vakdidactiek Nederlands aan de universiteiten,
binnen het tijdschrift VONK, in leerplanpublicaties e.d. De modieuze concepten
leid(d)en tot een sterk verengde invulling van het vak Nederlands. Het
relativisme komt tot uiting in het in sterke mate relativeren van de
standaardtaal en van alles wat te maken heeft met taalkennis en systematisch
onderwijs van AN-woordenschat en -idioom, zuivere uitspraak, spelling,
grammatica .... Deze visie stond
centraal binnen de nieuwe vakdidactiek, maar ook binnen de eindtermen (1995)
en (in iets mindere mate) binnen de leerplannen (1998).
Onze linguïstische opiniemakers banaliseerden bijna alles
wat in het verleden was opgebouwd. Er was best wel hier en daar wat kritiek
mogelijk en wenselijk op het taalonderwijs, maar de kritiek sloeg al vlug op
hol. Ook de beproefde waarden werden voorgesteld als waardeloos en
perspectiefloos: het roer moet om en alles moet anders. Piet Van Avermaet
(directeur Steunpunt GOK) en Jan Blommaert drukken het zo uit: De taalvisies
die ons onderwijs domineren zijn volkomen en onherroepelijk versleten. Men kan
een paar schoenen niet eindeloos oplappen; op een bepaald moment zijn ze zo
totaal versleten en moet men een nieuw paar kopen (Taal, onderwijs en de
samenleving, Epo 2007, p. 115). De nieuwlichters pakten voortdurend uit met
simplistische en polariserende alternatieven, met wondermiddelen als
normaal-functioneel in plaats van schools-functioneel, analytisch i.p.v.
synthetisch; taalvaardigheid i.p.v. taalkennis, communicatieve competentie;
task-based of taakgericht; geïntegreerd taalonderwijs, inductief,
constructivistisch, leervraag- of leerlinggestuurd, ... Onlangs kwam hier ook nog de slogan
poststandaardtaalonderwijs bij.
Bij het nieuwe Nederlands gaat het om utopische en
simplistische benaderingen, om verabsoluteringen van partiële invalshoeken en
hypothesen. Het nieuwe taalonderwijs werd/wordt meestal vrij simplistisch en
eenpolig omschreven in termen van normaal-functioneel i.p.v.
schools-functioneel, communicatief, constructivistisch, taakgericht,
analytisch, whole-language, inductief en impliciet leren, taal verwerven i.p.v.
taal leren, vaardigheden i.p.v. kennis
... Het gaat om polariserende kernconcepten en wervende etiketten die
tot de verbeelding spreken, maar die bij nader toezien moeilijk aflijnbare en
niet-werkbare concepten blijken te zijn. De verlossers slaagden er ook niet in
om hun alternatieve visie te concretiseren en te instrumentaliseren; het bleef
meestal bij losse ideetjes. Het Steunpunt NT2-Leuven ondernam wel een flink
gesponsorde poging en bracht zo de taalmethode Toren van Babbel op de markt;
maar dit werd een grote flop. De Toren van Babbel leidde in de praktijk tot
eenzijdig babbel-onderwijs ook in de leeslessen; systematiek en inoefenen
ontbraken volledig. We noemen de taalrelativisten ook utopisten omdat ze
simplistische of utopische alternatieven voorstellen.
De vervreemding van de werkelijkheid en klasrealiteit blijkt
ook uit het feit dat de taalrelativisten en dominante vakdidactici nooit
gepleit hebben voor het dringend invoeren van intensief NT2-onderwijs en dit
meestal zelfs bestreden hebben. Zo beweren ook de professoren Kris Van den
Branden en Frans Daems dat we binnen de vakdidactiek geen aandacht moeten
besteden aan de specifieke NT2-aanpak omdat er toch geen verschil zou zijn
tussen NT1 en NT2. De nieuwlichters en het Steunpunt NT2 lieten belangrijke
domeinen als NT2, aanvankelijk en technisch lezen ... links liggen. Veel
taalrelativisten horen tegelijk thuis in het kamp van het
taalachterstandsnegationisten die doorgedreven NT2-onderwijs overbodig vinden
en zelfs als discriminerend bestempelen (zie bijdragen hierover in het tweede
deel van dit nummer). In de hierop volgende punten analyseren we het
taalrelativisme en de invloed op de vakdidactiek. Opvallend hierbij is ook dat
de nieuwlichters zelf schrijven dat de leerkrachten e.d. hun visie niet lusten
en waar mogelijk lippendienst aan hun vernieuwing betuigen. Uit de vorige
bijdrage bleek ook dat veel bekende taalkundigen afstand nemen van de
nieuwlichterij; geef het taalonderwijs terug aan de leerkrachten, verlos ons
van de nieuwlichterij, luidt het devies van prof. Piet Van Sterkenburg.
1.2 Uitholling NT1- en NT2-onderwijs in
VLOR-publicatie 2005
De relativistische en
simplistische taalvisie en de verwaarlozing van de specifieke NT2-aanpak vinden
we in sterke mate terug in het rapport Taalvaardigheidsonderwijs. Wat ze zelf
doen, doen ze beter! van het Steunpunt GOK & de VLOR (2005). Met dit
rapport wou de VLOR in samenwerking met het Steunpunt GOK (Kris Van den Branden
en co) de stand van zaken binnen de taaldidactiek opmaken. We citeren even de
kerngedachte uit het rapport: De effectieve manier om de schooltaalvaardigheid
van de leerlingen te bevorderen is de taakgerichte aanpak. Die neemt de
spontane taalverwerving in een natuurlijke (nietschoolse) omgeving als model.
Terwijl je de taken van het dagelijkse leven uitvoert, leer je taal al doende,
met het nodige vallen en opstaan, missen en treffen. En niet dankzij
uiteenzettingen over hoe het systeem van de taal in kwestie in elkaar zit. Bij
de meeste leerders, kinderen zowel als volwassenen, verloopt dat niet-gestuurde
proces van zelfontdekking heel succesvol. Parallel met de situatie in het
natuurlijke leven wordt bij de taakgerichte aanpak in klas uitgegaan van het
principe dat je taal leert via zelfontdekking, door taal te gebruiken in
functie van een bepaald (niet-talig) doel dat moet worden bereikt: een voorwerp
moet worden gemaakt, een handeling uitgevoerd, een probleem opgelost. ...
Terwijl hun aandacht toegespitst is op het uitvoeren van de taak, komt bij de
leerlingen een proces op gang waarbij ze betekenis toekennen aan tot dan toe
onbekende woorden en woordvormen en waarbij ze allerlei deelvaardigheden en
strategieën aanspreken. Ze leren taal door taken uit te voeren, en niet door
onderwezen te worden over taal. Het verwondert ons ten zeerste dat niemand het
nodig vond te protesteren tegen deze simplistische VLOR-publicatie en tegen het
ontbreken van aandacht voor NT2.
In dit rapport lezen we eens te meer dat systematisch
onderwijs in woordenschat, spelling, grammatica uit den boze is: Expliciete
aandacht voor de betekenis van een woord of voor een grammatica- of
spellingregel heeft binnen taakgericht taalvaardigheidsonderwijs enkel een
plaats binnen de 'taakcontext' en (bij voorkeur) als de leerlingen vastlopen op
het taalelement in kwestie terwijl dat binnen de taak een essentiële rol heeft,
bijvoorbeeld de woorden oorzaak en gevolg als de leerlingen een tekst te lezen
krijgen over bedreigde diersoorten, of de vorming van de superlatief als ze een
informatiefolder moeten schrijven over 'buitengewone' gebouwen in een
(fictieve) stad. Op dat ogenblik zijn leerlingen immers het meest ontvankelijk
voor 'beschouwing' omdat ze gekoppeld is aan een hogergelegen en niet altijd
talig doel.
2 Normaal-functioneel en al doende
Binnen de sektarische vernieuwing van het taalonderwijs
stond de slogan 'normaal-functioneel' centraal. Volgens die slogan dient het
(taal)onderwijs enkel aan de orde te stellen wat de leerling/cursist op korte
termijn functioneel kan gebruiken en/of van belang acht voor zichzelf. Steven
Ten Brinke is de neerlandicus die in 1976 het polariserend toverwoord
normaal-functioneel lanceerde; hij bestempelde tegelijk de beproefde waarden
als schools-functioneel. De normaal-functionele visie stond ook centraal binnen
de publicatie Moedertaaldidactiek van de Leidse Werkgroep (Coutinho,
Muiderberg, 1980), een publicatie die veel invloed had in Vlaanderen en op de
latere eindtermen. Bijna alles wat te maken heeft met het klassieke vak
Nederlands valt dus buiten het normaal-functionele. Zo is systematisch
AN-woordenschatonderwijs & taalidioom en AN-uitspraak niet
normaal-functioneel, want leerlingen zouden buiten de school toch de term
ventiel niet spontaan gebruiken, maar soupape ... Niet verwonderlijk dat
lerarenopleiders en professoren wijzen op de sterke achteruitgang van de
elementaire woordkennis. Vanuit een normaal-functioneel standpunt maakt men
zich weinig zorgen over het begrijpen en gebruiken van de correcte
algemeen-Nederlandse termen en uitspraak, van de correcte spelling en
grammatica,
Als we op school enkel normaal-functioneel werken dan sneuvelen
de meeste leerinhouden - niet enkel voor
taal, maar ook voor wiskunde en de vele andere vakken.
De nieuwlichters kiezen ook voor het leren al doende',
waarbij de taak van de leerkracht-coach vooral bestaat in het scheppen van
situaties (authentieke taken, leeromgeving) waarin de leerlingen
taalactiviteiten uitvoeren en aldus hun 'taalvaardigheid' zelf construeren. Het
taalhandboek van Frans Daems, Kris Van den Branden, Koen Van Gorp, Ides
Callebaut ... heet niet toevallig Taal verwerven op school (Acco, 2004).
Taalverwerving zou - in tegenstelling
met taal leren via gerichte instructie e.d. -eerder onbewust en al doende plaatsvinden. Woordenschat,
spelling, grammatica, zuivere uitspraak, schrijven ...moeten dan niet langer
expliciet, stapsgewijs en in voldoende aparte lessen aangeleerd worden. Dit
zou eveneens gelden voor het verwerven van NT2 en daarom is er volgens de
taaltenoren geen aparte NT2-methodiek nodig. In het verlengde hiervan noemen de
nieuwlichters de leerlingen voortaan leerders en de leerkracht de coach aan de
zijlijn.
3 Kennisloos
(schijn)vaardigheidsonderwijs & zonder vaardigheidsmethodiek
De nieuwe methodiek, de eindtermen en leerplannen stelden
zogezegd het 'taalvaardigheidsonderwijs' centraal en niet langer de taalkennis.
Het vak Nederlands werd hiermee vooreerst een 'inhoudsloos en fundamentloos
vak' zonder kennisonderbouw. Het gaat volgens de leerkrachten bij de meeste
taalkennis ook geenszins om kennis die vlug veroudert, maar om
breed-toepasselijke kennis als basiswoordenschat, grammatica, spelling ... met
eeuwigheidswaarde. De leerplannen en eindtermen propageren vaardigheidsonderwijs
op lemen voeten.
Het gepropageerde vaardigheidsonderwijs blijkt paradoxaal
genoeg ook een vak zonder vaardigheidsdidactiek te zijn. Christien van Gool,
hoofdredacteur Levende Talen Magazine, drukt het zo uit: Onder de mom van
taalvaardigheidsonderwijs, van het werken met globale en authentieke taaltaken,
wordt er vandaag de dag al te eenzijdig de nadruk gelegd op het toepassen van
de taal en is er tegelijk steeds minder aandacht voor het stapsgewijs
aanleren en oefenen van vaardigheden (2004, nr. 3). We stellen dan ook een
sterke achteruitgang van de taalvaardigheid vast. De nieuwlichters besteden
geen aandacht aan de specifieke methodiek voor het aanleren van vaardigheden:
de stapsgewijze opbouw en opsplitsing in deelvaardigheden, het inoefenen,
automatiseren en memoriseren. Ze houden geen rekening met de cognitieve
architectuur van de leerlingen, met de belasting van het werkgeheugen, enz. Dit
alles leidde er toe dat veel 18-jarigen minder taalvaardig zijn en zelfs nog
grote problemen hebben met elementaire zaken als de vervoeging van de
werkwoorden en eenvoudig taalidioom. Veel zaken worden even aangeraakt, maar
niet langer vastgezet in het langetermijngeheugen. De taalklachten slaan niet
enkel op het tekort aan taalkennis, maar nog meer op het tekort aan
taalvaardigheid op het vlak van de geschreven taal en het vlak van het zich
mondeling en in het AN kunnen uitdrukken. De leerkrachten besteedden vroeger
veel aandacht aan de vaardigheidsmethodiek en in onze vakdidactische
publicaties over Nederlands, wiskunde,
... besteden ook wij hier heel veel aandacht aan. Volgens de officiële
richtlijnen moet tijdens de les Nederlands veel meer tijd besteed worden aan
(orale) communicatie-activiteiten dan aan het leren van de deelvaardigheden van
de geschreven en gesproken taalbeheersing en aan de onderliggende basiskennis
als fundament.
4 Communicatie:
einddoel én weg naar doel
In zijn afscheidsrede (2007) betreurde de Leidse taalkundige
Toine Braet het verraad van de taalbeheersers, of Hoe moedertaalonderwijs
moest wijken voor communicatiewetenschap. Samen met de sterke afname van de
aandacht voor de schoolse taalbeheersing binnen de vakwetenschap, merkten we
ook dat in het onderwijs de taalbeheersing en het klassieke moedertaalonderwijs
niet langer meer centraal stonden en dat communicatief onderwijs de grote
slogan werd ook binnen de taalbeschouwing. Vanaf de jaren tachtig was steeds
meer sprake van communicatief taalonderwijs en van nieuwe tovertermen als
communicatieve competentie. In de Krachtlijnen Moedertaalopvoeding in de
basissschool (katholiek onderwijs, 1989) werd voortdurend geschermd met deze
nieuwe term die vaag omschreven werd als het vermogen om taalvormen te kiezen
die passen in een concrete situatie. Ook Hilde Vanden Bossche, lector
Nederlands normaalschool Sint-Niklaas en medewerkster Taalunie, beweerde dat
vooral het correct inschatten van de communicatieve situatie belangrijk was
en niet langer de klassieke leerinhouden. De nieuwlichters vergeten dat de
basis voor goede en brede communicatie in de eerste plaats te maken heeft met
het beschikken over een rijke woordenschat, verzorgde uitspraak,
Standaardnederlands ...
Niet enkel het uiteindelijk doel, maar ook de leerweg moet
uit communicatie bestaan: leerlingen moeten taalhandelingen kunnen verrichten
in voor hen relevante situaties (aan de telefoon, aan de kassa, om te overtuigen
...) in de vorm van rollenspel e.d. Communicatief taalonderwijs werd
geassocieerd met veel orale communicatie en babbellessen. De leerlingen moeten
vlot leren communiceren in concrete situaties als telefoongesprekken,
gesprekken om iemand te overtuigen e.d. Volgens ex-leerplanvoorzitter Callebaut
moet meer dan de helft van de tijd besteed worden aan spreken, discussiëren en
luisteren. (Terloops: in een klas met 25 leerlingen betekent dit dat een
leerling dan gemiddeld een minuut per les aan het woord is). In de nieuwe visie
rest er veel minder tijd voor alles wat te maken heeft met de geschreven taal
en het AN: AN-woordenschat en -uitspraak, spelling, grammatica, taalzuiverheid,
stijloefeningen, literatuur ...
5 Analytisch, taakgericht,
zelfgestuurd, geïntegreerd taalonderwijs
Het Steunpunt NT2-Leuven (nu CTO) pakte begin de jaren
negentig uit met de term analytisch taalonderwijs als tegengesteld met de
klassieke aanpak die ten onrechte als louter synthetisch, als een
opeenstapeling van losse weetjes en deelvaardigheden werd bestempeld. In een
interview met Onderwijskrant in 1996 omschreef Koen Jaspaert als directeur
Steunpunt NT2-Leuven hun nieuwe taalvisie als volgt: "Ons analytisch
taalonderwijs gaat er van uit dat kinderen 'leren al doende' (= impliciet)
vanuit een confrontatie met een geheel, een taaltaak, en dat ze zelf uit de
aldus opgedane ervaringen patronen distilleren en voor verder gebruik onthouden
(Analytisch of taakgericht taalonderwijs, Onderwijskrant, nr. 93, sept. 1996).
Het Steunpunt NT2 pleitte steeds voor het zelfstandig leren al doende met de
leraar als coach en niet als model en lesgever een aanpak die ook haaks staat
op een effectieve taalachterstandsdidactiek. In dezelfde bijdrage pleitte
Jaspaert ook voor de globale leesmethode voor aanvankelijk lezen, een aanpak
die in de periode 1930-1950 officieel gepropageerd en opgelegd werd, maar die
de meeste leerkrachten terecht niet wilden volgen (zie R. Feys & P. Van
Biervliet, Naar beter lezen. De directe systeemmethodiek, Acco, 2009).
Wat later pakte het Steunpunt plots uit met de nieuwe term
taakgericht taalonderwijs, een kopie van de Engelse task-based-visie.
Taakgericht taalonderwijs werd voorgesteld als de zoveelste totale omwenteling
en ook de VON nam die visie over. In 1996 beschreven Kris Van den Branden en
Piet Van Avermaet van het Steunpunt
NT2-Leuven hun simplistisch concept taakgericht taalonderwijs als volgt in de
VON-visiepublicatie: "De leerkracht laat de leerder (!) taken in
zinvolle contexten uitvoeren (b.v. drankje bestellen, krant lezen, brief
schrijven). Het gaat er vooral om dat leerders door middel van taal weten te
bereiken wat ze willen of moeten bereiken, zelfs als op het vlak van de
correcte vorm daarvoor soms wat oneffenheden door de vingers worden gezien. Bij
een taakgerichte aanpak vloeit het verwerven van de taalelementen automatisch
en voor een groot deel onbewust voort uit het succesvol uitvoeren van de taak
(VON-werkgroep: 'Taakgericht taalonderwijs: een onmogelijke taak?, Plantyn,
1996). Het simplistisch en taakgericht alternatief luidt: geef kinderen de taak
een drankje te bestellen, de weg te vragen, een brief te schrijven, te
telefoneren, de krant te lezen ... en al de rest komt vanzelf. Ook volgens Marc
Stevens (lerarenopleider en VON) moet uitsluitend met taaltaken gewerkt worden
en moeten die taken ontstaan vanuit leernoden of interessen bij leerlingen van
nu zoals Wat is het effect van een aan¬spreking als beste dames en lieve
heren? (EHB(T)O-website). Zon taakvoorbeelden wijzen erop dat het hier
vooral om slogans, losse ideetjes en praktijkvreemde zaken gaat en niet om een
werkbaar en integraal alternatief. We kunnen toch niet voortdurend dezelfde
authentieke taalsituaties laten spelen en nog minder situaties waarmee jongere
leerlingen nog niet te maken krijgen. We weten ook dat het laten spelen van
authentieke situaties al vlug als saai en afstompend ervaren wordt.
In de nieuwe Franse leerplannen 2008 werd terug de
systematische en aparte aanpak van grammatica e.d. ingevoerd. De Franse prof.
Alain Bentolila zegt hierover: Les
leçons de grammaire doivent être des espaces pédagogiques à part entière
chacune construite pour un objectif spécifique qui sinscrit dans une
programmation logiquement organisée. Op de website van de Nederlandse Taalunie
stelt het Steunpunt NT2 expliciet dat er binnen zijn 'taakgericht
taalonderwijs' "geen aparte leerlijnen voor spelling en taalbeschouwing
bestaan, enkel richtlijnen voor gepaste feedback op waargenomen problemen
tijdens het werken aan taaltaken". Ook de leerplannen pleiten er jammer
genoeg voor om woordenschat, spelling, grammatica ... te integreren binnen integrale taaltaken.
Voor spelling (basisonderwijs) slaagden we er de voorbije jaren wel in om terug
aparte en systematische leerpakketten in te voeren en dit tegen de eindtermen
en leerplannen in.
Veel bijdragen in de
vakdidactische tijdschriften VONK & MOER getuigden de voorbije 25 jaar van
taalrelativisme. Grammatica was volgens veel VON-bestuursleden puur
tijdsverlies, het spellingonderwijs werd sterk gerelativeerd. Bijdragen over
het grote belang van AN en AN-woordenschat trof men er niet in aan. Klachten
over de verloedering van het vak Nederlands werden stelselmatig geweerd. Er
werd ook nooit gepleit voor doorgedreven NT2-onderwijs. Met betrekking tot het
spellingonderwijs was de opstelling van de VON destijds nog extremer. De
Vlaamse VON sloot zich bij het begin van de jaren zeventig aan bij de
toenmalige voorstellen om de odeklonje-spelling in te voeren net als de Nederlandse
VON. We merkten destijds ook veel sympathie voor globale of natuurlijke
methodes voor aanvankelijk lezen en deden ons best om die tijdig te bestrijden.
De voorbije 2 jaar schreef Jan TSas een paar bijdragen over de zinloosheid van
grammatica als reactie op onze taalcampagne.
6 Vakdidactiek nieuwlichters:
uitholling Nederlands en verwaarlozing NT2-aanpak
Het taalrelativisme is ook sterk aanwezig in de meer
uitgebreide vakdidactische publicaties van de nieuwlichters zoals het handboek
Taal verwerven op school, Acco- 2004.
Een paar voorbeelden. De neerlandici Frans Daems (UA en VON) en Kris Van den
Branden (Steunpunt NT2- Leuven) schrijven dat vanuit hun 'normaal-functioneel'
vertrekpunt 'systematisch expliciet onderwijs van elementen, zoals woordenschat,
grammatica, spellingregels e.d. weinig effectief is' (o.c., p. 17). In de
bijdrage over Taalbeschouwing stelt ex-leerplanvoorzitter Ides Callebaut dat
velen zich ten onrechte druk maken over de teloorgang van het
grammaticaonderwijs en dat het kunnen uitmaken of een woord een bijwoord of
bijvoeglijk naamwoord is, niet langer nuttig en zinvol is. Enorm belangrijk is
dan wel dat zelfs jonge kinderen van de lagere school de termen zender,
ontvanger, boodschap, bedoeling en situatie kunnen gebruiken en dus weten dat
die factoren bij elke communicatie een rol spelen (p. 193). Merkwaardig genoeg
moeten leerlingen van de eerste graad s.o. volgens de eindtermen de termen
bedoeling en situatie plots niet meer kennen. In het verlengde van het
beklemtonen van taalvariatie en van zijn sterke relativering van de
standaardtaal, juicht Callebaut ook toe dat de televisiemakers steeds meer
gebruik maken van de volkstaal, dat taalkundigen hun accent niet meer proberen
te verbergen ... Er moet dus ook in klas veel minder aandacht besteed worden
aan alles wat te maken heeft met de standaardtaal.
In zijn bijdrage over spreken drijft Kris Van den Branden
het respect voor het dialect zo ver door dat hij schrijft dat expliciete
foutencorrecties, zoals het is niet jij heeft, dat moet jij hebt zijn
uit den boze zijn (p. 109). In Nederland lokte een taalkundige met haar
bewering dat uitdrukkingen als hun hebben niet langer gecorrigeerd mogen
worden, veel protest uit ook vanwege onderwijsminister Plasterk. In een
andere bijdrage fulmineert Koen van Gorp (Steunpunt NT2) eens te meer tegen
alle vormen van expliciete instructie; hij pleit voor een 'constructivistische
aanpak': voor het "actief construeren van kennis, vaardigheden en
attitudes" en voor het "leren al doende aansluitend bij de
behoeften van de leerlingen"
"Wat de leerlingen zelf ontdekken,
blijft hangen en leidt tot fundamenteel leren, in tegenstelling tot het
oppervlakkige leren dat door een uitleg van de leraar bereikt wordt. Goed gekozen
taken werken dit fundamenteel leren in de hand. ... Er moet steeds gewerkt
worden vanuit 'globale en zelfontdekkende taken'; het onderscheiden en
inoefenen van deelvaardigheden is uit den boze (p. 314).
In dit handboek wordt dus weinig of geen aandacht meer besteed
aan belangrijke ingrediënten van degelijk moedertaalonderwijs en aan de
belangrijke rol van de standaardtaal hierbij. Daems en Van den Branden stellen
ook dat ze geen aparte aandacht besteden aan NT2, aangezien de NT2-aanpak net
dezelfde is als deze van NT1. Deze linguïstische opiniemakers negeren zomaar
dat NT2-leerlingen nog het ABC van het Nederlands moeten leren. In Finland en
elders krijgen oudere anderstalige kleuters tot 20 uur per week intensief en
apart NT2-onderwijs in kleine groepen. Doorgedreven NT2-onderwijs is momenteel
in de meeste landen prioriteit nummer 1. Taalrelativisten als Piet Van
Avermaet, Jan Blommaert en vele anderen stellen het belang van het leren van de
standaardtaal aan anderstalige leerlingen in vraag en beschouwen dit zelfs als
een vorm van discriminatie. Hun alternatief klinkt simplistisch en sloganesk: Leerlingen moeten
vooral sociolinguïstisch competenties verwerven, en dat betekent: de
competentie om variatie in taal te herkennen en te erkennen, de waarde ervan in
te schatten, en de functie ervan te begrijpen. ... Men kan nog steeds de
standaardvariant onderwijzen, maar men moet hem onderwijzen als variant van de
taal, niet als de taal (Taal, onderwijs en de samenleving, Epo 2007, p.
113). We moeten volgens deze taalgoeroes overschakelen op een totaal ander
taal-lexicon met als centrale termen: genres, registers, repertoires,
leefomgevingen en informele markten, versnipperde meertaligheid,
multimodaliteit en polycentriciteit. Ook ex-leerplanvoorzitter Callebaut sloot
zich onlangs nog bij de visie van Van Avermaet en Blommaert aan.
7 Uitholling literatuuronderwijs
De uitholling van het taalonderwijs kwam ook tot uiting op
het vlak van het literatuuronderwijs. De letterkundige René Van Stipriaan
formuleerde scherpe kritiek op de relativistische literatuurvisie van de Gentse
lerarenopleider Ronald Soetaert (Goede lezers, Ons Erfdeel nr. 3, 2007). Hij
nam prof. Soetaert (U Gent) op de korrel die in De cultuur van het lezen zich
minachtend uitliet over de hogere literatuur en schreef dat literaire
geletterdheid een verouderde, elitaire visie is die vervangen dient te worden
door culturele geletterdheid. Soetaert
en Mottart willen dat de leerkrachten vooral inspelen op de leefwereld van de
leerlingen, de wereld van de media, de straat, de tv, de reclame. Soetaert schreef relativerend: Kunnen mensen
niet gelukkiger zijn met hun eigen waarden, culturele ervaringen dan van die
van de lezende en peinzende bovenlaag.
Jan Van Remoortere gaat niet akkoord met zon visie en schreef ons:
Jaren geleden al kreeg ik van mijn inspectrice Nederlands te horen dat ik
voortaan alleen nog onderwerpen uit de leefwereld van mijn leerlingen mocht
behandelen, lees: artikels uit jongerenblaadjes als Joepie.
Ook drie Leuvense professoren letterkunde - Hugo Brems,
Karel Porteman en Frank Willaert - namen afstand van de relativistische
literatuurvisie van André Mottart en Ronald Soetaert en van de eindtermen (DS,
11 december 2006). Het is volgens Brems en co precies de taak van de school de
leerlingen even weg te halen uit hun leefwereld in plaats van telkens opnieuw
hetzelfde te bevestigen en om hen te laten zien hoe de eeuwige dingen als
schoonheid, liefde of dood nu en vroeger, hier en elders altijd hetzelfde en
toch weer anders worden beleefd en verwoord.
8 Relativering AN in
poststandaardtaaltijdperk
Veel taalgoeroes relativeren het belang van de standaardtaal
en van alles wat hieraan verbonden is. Het standaardtaalrelativisme werd
recentelijk ook gevoed door het boek Het einde van de standaardtaal van de
Leuvense prof. Jaap Van der Horst (2008) en de vele sympathiserende reacties
erop. Taalvarianten staan volgens Van der Horst, Jürgen Jaspers, Jan Blommaert,
Piet Van Avermaet ... op gelijke voet naast elkaar, zonder een algemeen
aanvaarde norm als ijkpunt zoals in het verleden. Volgens deze professoren en
hun sympathisanten (Ides Callebaut, Bart Masquillier en vele anderen) moesten
we ons absoluut geen zorgen maken over slordig taalgebruik en de achteruitgang
van woordenschat en standaardtaal, van spelling en grammatica ... De oorzaak
hiervan heeft niets te maken met het onderwijs de eindtermen, leerplannen en
modieuze methodieken maar enkel en alleen met de taal die zelf voortdurend
evolueert, met het feit dat de standaardtaal als één van de taalvariëteiten
niet zo belangrijk meer is. Het klassieke vak Nederlands ging altijd over het
onderwijs van de standaardtaal. In het poststandaardtaaltijdperk zou het vak er
totaal anders (moeten) uitzien dan voorheen. De vigerende eindtermen en de
vakdidactiek Nederlands speelden volgens Van der Horst, Callebaut ... al in
sterke mate in op de veranderde positie van het Standaardnederlands.
In Wat doen we dan met ons taalonderwijs als er geen
standaardtaal meer is?' (o.c.) beaamt Callebaut dat het Algemeen Nederlands
zijn status en belang al een tijdje verloren heeft. Ook zonder de standaardtaal
is er volgens Callebaut goed taalonderwijs mogelijk (School- en klaspraktijk,
nr. 199, 2009). Callebaut citeert in dit verband instemmend Van der Horst: Als
gesproken taal niet langer secundair is ten opzichte van geschreven taal, maar
evenwaardig of zelfs belangrijker, dan moet ook in het onderwijs de aandacht
verlegd worden. Dan moeten grammatica en vertalen en lezen en spelling plaats
inruimen voor luisteroefeningen, voor mondelinge presentatie, voor
discussietechnieken enzovoort ... Nieuw Nederlands betekent dus ook dat er veel minder aandacht
besteed wordt aan de geschreven (AN)-taal
en aan alles wat ermee samenhangt. Op pagina 7 à 9 werd al duidelijk dat veel gerenommeerde
taalkundigen vinden dat het belang van het Standaardnederlands belangrijker is
dan ooit.
9 Identiteitscrisis: Nederlands als
leeg vak
Uit wat vooraf ging blijkt dat toonaangevende vakdidactici
de klassieke inhouden van hun vak grotendeels in vraag stelden en zo hun eigen
discipline uitholden. De taalkundige Piet-Hein van de Ven gewaagt van een
identiteitscrisis binnen het vak Nederlands die veroorzaakt werd door de
taalkundige tenoren zelf. Hij schrijft: "De VON (Vereniging voor Onderwijs
in het Nederlands) is eind december 2004 opgeheven en ook het tijdschrift MOER
is opgedoekt. Ook het schoolvak Nederlands lijkt opheffing nabij. Het vak
verkeert immers in een identiteitscrisis. Het is een 'inhoudsloos
vaardigheidsvak' geworden. Het vak wordt zelfs afgeschaft op moderne
vooruitstrevende scholen als Slash/21. Het vak verdwijnt, de Vereniging voor
Onderwijs in het Nederlands dus ook" (VONtooid Verleden Tijd, Moer, nummer
4, 2004, p. 112-121).
Jan T'Sas (UA, eindredacteur Klasse) en Bart van der Leeuw
stellen in het rapport Nieuwe vormen van leren en het onderwijs Nederlands
(Nederlandse Taalunie, 2008) dat het nieuwe Nederlands aansluit bij de
filosofie van het nieuwe leren: Het nieuwe leren wil leerlingen betekenisvolle zaken leren en
dit sluit aan bij de functionele inslag
die het vak Nederlands de jongste twintig jaar heeft gekregen. Zo zijn velerlei
informatieverwerkingsvaardigheden expliciet deel van het leerplan Nederlands en
zijn de leerstofordeningsprincipes veranderd (getuige het werken vanuit
taaltaken). Van een alleenstaand vak met eigen doelen is het onderwijs
Nederlands geëvolueerd tot een vak dat niet meer zelfstandig op het rooster
hoeft te staan, maar functioneel verbonden wordt met andere leergebieden.
Leerlijnen kunnen dan zo geformuleerd worden dat door de vakgebieden heen
duidelijk wordt hoe leerlingen functionele taalvaardigheden ontwikkelen. De
bijdragen die Neerlandici als Dirkje Ebbers hebben geleverd aan de voorlopers
onder de Nieuw-Leren scholen zoals Slash 21 getuigen van deze ontwikkeling.
Als de meeste vakspecifieke inhouden niet meer belangrijk zijn, maar enkel nog
de kansen tot spreken, luisteren ... in
normaalfunctionele contexten, dan kan men die het best integreren in andere
vakken. Nederlands wordt zo een inhoudsloos vak.
10 Kloof tussen nieuwlichters en
leerkrachten & taalkundigen
De taaltenoren gaan er prat op dat ze er in de jaren
negentig in slaagden hun visie te laten doordringen in de officiële eindtermen (1995) en
leerplannen. In het rapport Onderwijs Nederlands tussen gisteren en morgen
lezen we dat er in Vlaanderen en Nederland al 25 jaar een officiële consensus
bestaat over een totaal nieuw en emancipatorisch taalonderwijs. De grote
ommekeer wordt omschreven in termen als de zorg voor taalcorrectheid moet
voortaan ondergeschikt zijn aan het vermogen om talig te functioneren
(Rapport van de werkgroep Onderwijs van
de Raad voor de Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie, 2006). Tegelijk
wijzen rapporteur Koen Jaspaert (Steunpunt NT2, secretaris Taalunie) en co op
de diepe kloof tussen hun mooie theorie
en de dagelijkse klaspraktijk: Er werd en wordt fors in de implementatie van
de vernieuwing geïnvesteerd. De geleverde inspanningen ontberen rendement omdat
er blijkbaar krachten actief zijn die het traditionele onderwijs Nederlands
voor de vernieuwing afschermen.
In het rapport 25 jaar leerplanontwikkeling onderwijs
Nederlandse Taal in de basisschool (2004) luidt de ontgoochelende conclusie
van de Nederlandse Stichting Leerplanontwikkeling (SLO): In hoeverre het
huidige taalonderwijs beïnvloed is door de vernieuwingspogingen in de jaren 70
en daarna is niet duidelijk. Wel kan betwijfeld worden dat dit in sterke mate
het geval is. De nieuwe taalvisie wordt vaag omschreven als: Aansluiting op
de behoeften en het eigen taalgebruik van de individuele leerling en meer
aandacht voor mondelinge communicatievaardigheden. Volgens de SLO ligt/lag in
de klassieke taalvisie het accent tijdens de taallessen (ten onrechte) op de
schriftelijke vaardigheden, op het gebruik van de standaardtaal (ten koste van
de eigen dialecten van kinderen), op het leren van technische vaardigheden en
op gekunstelde taaloefeningen. De SLO stelt zich wel de vraag: Zijn de
idealen van de vernieuwers nog steeds de moeite van het nastreven waard, of is
het tijd om de koers te wenden en andere doelen voor vernieuwing na te streven?
Misschien ook zijn de idealen op zich wel mooi, maar moeten we na een kwart
eeuw erkennen dat de praktijk harder is dan de leer. Ook het Steunpunt NT2-Leuven stelde in 2004
in een bevraging vast dat (aspirant)leerkrachten hun relativistische en
taakgerichte taalvisie niet lustten (Koen Van Gorp & Kris Van den Branden,
'Hoe vernieuwend denken studenten in de lerarenopleidingen over
taalonderwijs?', 2004, Internet.) Ex-leerplanvoorzitter Ides Callebaut
betreurt: Leraren en schoolboeken
slagen er bijna systematisch in de boeiendste onderwerpen te verprutsen tot
saaie schoolse leerstof (Onderwijskrant
142). Ook een aantal inspecteurs stelden in inspectierapporten en in reacties
op O-ZON dat de leerkrachten de constructivistische en competentiegerichte
eindtermen niet volgen en nog steeds te veel aandacht besteden aan taalkennis en klassieke
vakinhouden.
Als blijkt dat hun vernieuwingen nefaste gevolgen hebben of
onvoldoende doordringen, dan zoeken de taaltenoren naar verontschuldigingen. In
het in vorig punt vermelde rapport Onderwijs Nederlands tussen gisteren en
morgen beschuldigen Koen Jaspaert, Koen van Gorp (CTO), Rita Rymenans (UA),
Riet Jeurissen (lerarenopleiding Xios) ...
de conservatieve leerkrachten die het handelen volgens de traditionele
culturele normen als hoogste goed propageren en methodes selecteren die het
dichtst bij dat onderwijsbeeld aansluiten. Ze stellen verder: Heel wat
leraren vinden blijkbaar dat ze de leerlingen te kort doen als ze niet vooral
spellingsregels uitleggen en laten inoefenen, als ze niet vooral leerlingen
zinnen leren ontleden, als ze leerlingen niet inwijden in de wereld van de
literatuur. Ook al lezen ze zelf veel minder literatuur dan ze propageren, al
schrijven ze zelf e-mails met aangepaste spelling, al spreken ze zelf
Vlaams-Nederlands.
Koen Jaspaert gaat er in dit rapport prat op dat de Vlaamse
overheid zijn Leuvens Steunpunt NT2 veel subsidies toekende voor de
ontwikkeling van lesmateriaal om de emancipatorische functie van het
taalonderwijs te ondersteunen. Maar hij voegt er aan toe: Ondanks het succes
van het Steunpunt NT2 kan men in Vlaanderen constateren dat de methodes die de
vernieuwingen het best incorporeren niet automatisch het best verkopen.
... De taalmethode Toren van Babbel
voor het basisonderwijs werd een echte flop en de leerkrachten s.o. toonden
weinig of geen interesse voor hun taakgerichte leermaterialen van het
Steunpunt. Het Steunpunt kreeg vanaf 1990 een half miljard BFr om het
NT2-onderwijs te ondersteunen, maar remde zelfs specifiek en effectief
NT2-onderwijs af. Via de propaganda voor modieus taakgericht taalonderwijs en
de invloed op de eindtermen e.d. tastte het Steunpunt het niveau van ons
taalonderwijs aan. Lieve Vandenhoudt schrijft cynisch: Ik heb als
CLB-psychologe een walgelijke herinnering aan het 'Steunpunt NT2' dat onze
Nederlandse Taal onmiddellijk bombardeerde tot een tweederangstaal en dit ook
nog voor allochtone leerlingen. Linguïst Koen Jaspaert verzon samen met zijn
volgelingen een gigantische 'zwijnenparel', alternatief taakgericht
taalonderwijs - ook voor allochtone leerlingen! Leraren wisten niet wat hen
overkwam, en om te overleven speelden ze maar wat mee met het Leuvense
geklungel en geklooi, want het hele NT2-project, een miljoenenproject, leek op
niets anders dan op een lappenpop waaraan losse draadjes bengelden en die
amateuristisch ineengeknutseld was... Een lappenpop die vele miljoenen
kostte!... (Internetblog, 17.10.09). Taakgericht en zelfgestuurd taalonderwijs
staat inderdaad haaks op een effectieve achterstandsdidactiek.
De nieuwlichters wekken ten onrechte de indruk dat er bij de
taalkundigen en vakmensen een consensus over hun visie bestaat. Antwerpse taalrelativist Jürgen Jaspers
schreef onlangs dat het water tussen taalkundigen en niet taalkundigen alleen
maar dieper dreigt te worden (Weg met de taalkundigen? in Streven, januari
2010). Ook taalrelativist Steven Ten Brinke wees in 2007 op de flinke kloof
tussen de opinie van het vak Nederlands en het buitengebied. Hij riep de
vakmensen op om dringend te starten met een grote voorlichtingscampagne om de
gewone mensen en politici te overtuigen van hun grote gelijk (Ten Brinke
Steven, Pleidooi voor voorlichting van het buitengebied, in: Rymenans, R.
e.a., Tussen taal, spelling en onderwijs, Academia Press, Gent, 2007). Jaspers,
Ten Brinke, Jaspaert, Callebaut, Daems, TSas,
... verzwijgen dat opvallend veel bekende taalkundigen hun
nieuwlichterij kotsbeu zijn. Geef het taalonderwijs terug aan de leerkrachten
en verlos ons van de vernieuwingsgoeroes, aldus de verontwaardigde taalkundige
Piet Van Sterkenburg (Een kleine taal met een grote stem, Schiedam, Scriptum,
2009).
11 Besluit: aantasting Nederlands en
talentontwikkeling
De linguïstische opiniemakers - meestal stuurlui aan wal
- propageren al lange tijd een radicale
breuk met het klassieke taalonderwijs en dit met de officiële steun van de DVO,
de VLOR-vrijgestelden en het ministerie. Dit leidde tot een uitholling van het
vak Nederlands, tot een vak op lemen voeten: zonder kennisfundament, zonder
vaardigheidsmethodiek, zonder voldoende kennis van de Standaardtaal ... De
nieuwlichters hebben geschopt en getrapt tegen het taalonderwijs, maar ze geven
zelf toe dat ze niets blijvends hebben neergezet. Dit alles leidde tot een
sterke aantasting van de talige talentontwikkeling en van de onderwijskansen en
tot schuldig verzuim inzake NT2.
|