Inhoud blog
  • Test
  • BOEK: De Bourgondiërs (Bart Van Loo) 2019
  • BOEK: Sinuhe de Egyptenaar (Mika Waltari) 1945
  • BOEK: Dwaal zacht (Lore Mutsaers) 2019
  • BOSCH: Higgs Strickland 2016
    Zoeken in blog

    Over mijzelf
    Ik ben Eric De Bruyn
    Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
    Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
    Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
    WEMELDINGEN
    Tijd is ruimte in beweging
    31-12-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Habemus papam (Nanni Moretti) (I, 2011)
    HABEMUS PAPAM (Nanni Moretti) (Italië, 2011)
    (102’)

    Het begint met een niet onaardig ideetje: er wordt een nieuwe paus verkozen maar die blijkt om een of andere reden zijn nieuwe taak niet aan te kunnen: hij weigert zich voor te stellen aan de massa op het Sint-Pietersplein en loopt weg uit het Vaticaan. Vervolgens stort deze hele film als een pudding in elkaar. Terwijl de nieuwe paus door Rome dwaalt en eventjes terechtkomt bij een theatergezelschap (hij wilde zelf ooit acteur worden, maar was niet goed genoeg), worden de op hem wachtende kardinalen beziggehouden (onder meer met een volleybaltoernooi) door een voor de paus opgetrommelde psychoanalyticus (rol van Moretti zelf). Uiteindelijk keert de paus na enkele dagen terug en deelt hij aan de nog steeds op post staande massa gelovigen mee dat paus zijn niets voor hem is.

    Dit hele verhaaltje slaat werkelijk compleet als een tang op een varken en wordt zeer oppervlakkig en onovertuigend uitgewerkt. Hoofdrol Michel Piccoli loopt er totaal in verloren. Is dit bedoeld als satire, dan komt dat er hoegenaamd niet uit. En ook als het niet bedoeld zou zijn als satire, is dit manifest een pijnlijk mislukte en oninteressante film.

    Quotering: ** (29 december 2012) (dvd – bib Brecht)

    31-12-2012 om 22:55 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Legenda aurea (Jacobus de Voragine) ca. 1260
    LEGENDA AUREA (Jacobus de Voragine) circa 1260

    [Engelse vertaling: William Granger Ryan (vert.), Jacobus de Voragine. The Golden Legend. Readings on the Saints. Twee delen, Princeton University Press, Princeton (New Jersey), 1993, 391 + 400 blz. = Legenda aurea I/II ed. 1993]

    [Duitse vertaling: Richard Benz (vert.), Die Legenda aurea des Jacobus de Voragine. Aus dem Lateinischen übersetzt. Verlag Lambert Schneider, Heidelberg, 1979 (9), 1027 blz. = Legenda aurea ed. 1979]

    Genre

    Een in Latijns proza geschreven verzameling of compilatie van heiligenlevens. De oorspronkelijke titel was Legenda Sanctorum (Teksten over de Heiligen). Door zijn immense populariteit verwierf het werk (nog vóór het einde van de dertiende eeuw) een nieuwe titel: Legenda aurea (De Gulden Legende) [Carosso-Kok 1997: 32]. Omwille van het voorlaatste hoofdstuk, dat een complete geschiedenis van Noord-Italië of Lombardije bevat, werd de tekst soms ook Historia of Legenda Lombardica genoemd, maar gebruikelijk was deze titel niet [Carasso-Kok 1997: 31-32]. De Legenda aurea behoort niet tot het traditionele genre van de legendaria, maar tot het toentertijd nieuwe genre van de legenda nova of abbreviationes: bestaande heiligenlevens worden bekort weergegeven, voorzien van een proloog en tot een samenhangend geheel gesmeed [Carosso-Kok 1997: 32-33].

    Auteur

    Jacobus de Voragine (circa 1230-1298). In 1244 werd deze in Varazze (in de buurt van Genua) geboren ‘Italiaan’ lid van de Orde der Dominicanen en in 1292 werd hij aartsbisschop van Genua. [ed. I 1993: xiii, Carosso-Kok 1997: 27]

    Situering / datering

    De Legenda aurea werd voltooid omstreeks 1260. De Latijnse tekst werd in 1845 uitgegeven door Th. Graesse. De tweede editie hiervan (uit 1850) lag aan de basis van Ryans vertaling. Graesse beschouwde 182 hoofdstukken als Jacobus’ eigen werk, en voegde hier nog 61 door anderen geschreven hoofdstukken aan toe. Deze extra hoofdstukken werden door Ryan niet vertaald. [ed. I 1993: xiii-xiv]

    Inhoud

    De Legenda aurea is in essentie een compilatie, waarin zo’n 130 bronteksten werden verwerkt. Jacobus de Voragine bespreekt de ‘officiële’ heiligen die de Kerk in zijn tijd had aanvaard. Jacobus voegde nieuwe, uit zijn bronnen geëxcerpteerde elementen toe aan de reeds bestaande heiligenlevens in martyrologieën en legendenverzamelingen en ordende ze volgens hun feestdagen binnen de liturgische kalender, met als ijkpunten de Advent, Kerstmis, de Vasten, Pasen en Pinksteren (deze kerkelijke hoogdagen krijgen telkens een aparte behandeling). Jacobus’ methode bestaat erin bijbelcitaten en citaten uit kerkelijke ‘autoriteiten’ te vermengen met stichtelijke anekdotiek. Het voorlaatste hoofdstuk omvat een vooral op kerkelijke gebeurtenissen en mirakelen gefixeerde Geschiedenis van de Lombarden die loopt van het midden van de zesde eeuw tot kort voor 1250 en het laatste hoofdstuk behandelt het wijden van een kerk. [ed. I 1993: xiv-xvi]

    De Legenda aurea was geen statisch geschrift: afhankelijk van de opdrachtgevers en het doelpubliek van kopieën werden heiligen weggelaten of toegevoegd. Barbara Fleith, die alle bewaard gebleven handschriften inventariseerde, komt tot een mogelijk oorspronkelijk corpus van 177 hoofdstukken waarvan driekwart aan heiligen was gewijd. [Carasso-Kok 1997: 32]

    Thematiek

    Het hoofdonderwerp is de bemoeienissen van God met de mensheid, met andere woorden: de heilsgeschiedenis zoals ze zich manifesteert via Gods werkinstrumenten, de heiligen. Het christelijke ideaal dat uit deze heiligenlevens naar voren komt, vertoont sterke monastieke en ascetische trekjes die gebaseerd zijn op de verachting van de aardse ijdelheden, op nederigheid, kuisheid en gehoorzaamheid aan God en aan de Kerk, en op het geduldig verdragen van de lasten van het aardse leven. Dit alles gekaderd in de hoop op een beloning in het hiernamaals en de hemel [ed. I 1993: xiv/xviii]. Carosso-Kok [1997: 29] noemde de Legenda aurea ‘een soort encyclopedische geschiedenis van de kerkelijke doctrine en een geïllustreerd traktaat van heiligheid’.

    Receptie

    De Legenda aurea was bijzonder populair in de Late Middeleeuwen. Ongeveer duizend Latijnse handschriften bleven bewaard en na de uitvinding van de boekdrukkunst verschenen honderden edities van de originele Latijnse tekst en van vertalingen in elke West-Europese taal. Men heeft wel eens gezegd dat het enige boek dat in de Late Middeleeuwen méér gelezen werd dan de Legenda aurea, de Bijbel was [ed. I 1993: xiii]. Vermoedelijk was Jacobus’ (Latijnse) tekst primair bedoeld als verzamelbron van materiaal voor predikers en leraars van predikers, vooral in de studiehuizen van de Orde der Dominicanen [ed. I 1993: xvii].

    De Legenda aurea werd twee maal in het Middelnederlands vertaald en werd in de Nederlanden bekend onder de titel Passionael. Ook hier stond het corpus niet vast, want de verschillende handschriften en drukken bevatten telkens weer andere weglatingen en toevoegingen. De zogenaamde Zuid-Nederlandse vertaling, van de hand van de ‘Bijbelvertaler van 1360’, was zeer populair: 108 handchriften en dertien drukken bleven bewaard. Het doelpubliek was in de eerste plaats te vinden in kloosters, vooral die van de Moderne Devotie. Waarschijnlijk was de tekst hoofdzakelijk bestemd voor lekenbroeders en vrouwen. De zogenaamde Noord-Nederlandse vertaling kwam rond 1400 tot stand. De circa 15 bewaarde handschriften bevatten 128 hoofdstukken, samen een volledig Winterstuk plus een flink deel van het Zomerstuk. [Van Dijk 1997: 61-67]

    In 1478 verscheen de eerst druk van het Passionael (naar de Zuid-Nederlandse vertaling) te Gouda bij Geraert Leeu. In 1480 verscheen, eveneens bij Geraert Leeu te Gouda, de tweede druk, met toevoegingen. Deze tweede druk zou de standaardversie worden. In totaal zijn er van het Passionael (de Middelnederlandse tekst dus) negen Noord-Nederlandse, twee Zuid-Nederlandse en twee buitenlandse (Parijs en Keulen) drukken bewaard gebleven. Informatie over de receptie van de drukken wordt geboden door laatmiddeleeuwse catalogi, door de samenstelling en de presentatiewijze van de drukken zelf en door bezits- en gebruiksaantekeningen in de bewaard gebleven drukken. Hoewel het rceptieonderzoek toch problematisch blijft, valt hieruit te concluderen dat het doelpubliek niet alleen bestond uit het kloosterlijk en semi-religieus milieu, maar ook uit in de wereld levende leken. [Goudriaan 1997: 73-87]

    Profaan / religieus?

    Manifest stichtelijk-religieus.

    Persoonlijke aantekeningen

    De Legenda aurea is weer zo’n forse middeleeuwse tekst die je niet op korte tijd van kaft tot kaft kan uitlezen. Wijzelf hebben er jàààren over gedaan en het is pas sinds we in de Antwerpse Stadsbibliotheek de Engelse vertaling konden fotokopiëren, dat het wat vooruit is beginnen gaan (daarvoor hadden wij alleen de Duitse vertaling en die is gedrukt in – bijzonder enerverende en vermoeiende – gotische letters). Je kan ook niet zeggen dat Jacobus de Voragine’s werkstuk tegenwoordig tot de middeleeuwse canon behoort, zoals dat wel duidelijk het geval is met Chaucers The Canterbury Tales of Dante’s La Divina Comedia: wie leest in godsnaam die Legenda aurea nog, en als het al gebeurt, dan is het meestal zeer selectief, vanuit een bepaalde cultuurhistorische of iconologische interesse. Eerlijk is eerlijk: wij zijn blij dat wij het er goed vanaf gebracht hebben, en dat laatste komt doordat wij ons de laatste paar jaren iedere zaterdagochtend min of meer gedwongen hebben een koppel heiligenlevens te degusteren, samen met een glas fruitsap op onze nuchtere maag.

    Het zal duidelijk zijn: veel leesplezier of esthetische ervaringen heeft deze dominicaanse Jacobus ons niet bezorgd. Bovendien is al dat gedoe over voorbeeldige heiligen en hun mirakelverhalen niet echt meer van deze tijd, zeker niet als je er bijna tweehonderd tegelijk voorgeschoteld krijgt. In feite komt het toch allemaal neer op zuiver bijgeloof (dat hadden de protestanten in de zestiende eeuw al fijntjes door) en de grote teneur is altijd en opnieuw hetzelfde: verzaken aan de aardse ijdelheden en vooral aan alles wat met seks te maken heeft, is de boodschap. Dus laat jezelf maar doodmartelen, eet, drink, slaap en forniceer zo weinig mogelijk en kwel je lichaam als het kan nog wat meer met allerlei verstervingen en asceses, daarna komt de Grote Beloning in de hemel. Typerend voor die ultraconservatieve kerkelijke houding tegenover lijfelijkheid en genot is de volgende passage uit het hoofdstuk over de geboorte van Johannes de Doper. De Voragine heeft net verteld dat Johannes’ oude moeder Elizabeth, die tot dan kinderloos was, toch zwanger is geworden: It is a source of shame for women not to have the reward that belongs to marriage, since it is in view of that reward that marriage is a happy event and that carnal union is justified [Legenda aurea I ed. 1993: 330]. Als je maar kinderen baart, dan is het dik in orde, en zeggen dat die kerkelijke visie na al die eeuwen nog steeds dezelfde is! Hoeft het gezegd dat wij daar vierkant tegen zijn, tegen dat waanidee van ‘je mag niet genieten van seks, het is alleen goed voor de procreatie’.

    Het moet dus allemaal met een flink korreltje zout genomen worden, dit monnikengepreek, en de Legenda aurea bevat dan ook een hoog bullshit-gehalte, al blijkt Jacobus af en toe toch tot op zekere hoogte kritisch te staan tegenover zijn bronnen. Het luidt dan: This, at any rate, is what we are told; but I find the story very hard to believe [Legenda aurea I ed. 1993: 14], of: All that has been said so far, however, is apocryphal [Legenda aurea II ed. 1993: 82], of nog (opvallend modern van instelling): So far, however, what we have set down comes from the aforesaid apocryphal history, and whether it should be retold is left to the reader’s judgment, though probably it is better left aside than repeated [Legenda aurea I ed. 1993: 168. Zie voor gelijkaardige waarschuwingen: 213, 277, 369].
     
    Toch blijven deze vitae heel wat ongeloofwaardige flauwekul bevatten, zoals in het verhaal over Sint-Clemens en de Romeinse keizer Traianus (2de eeuw A.D.) (wij vertalen voor het gemak even naar het Nederlands): Hij liet Clemens in de zee gooien met een anker vastgemaakt rond zijn nek en zei dat de christenen zo niet in staat zouden zijn hem als God te vereren. Er stond een grote massa op de oever en Cornelius en Probus, Clemens’ leerlingen, verzochten de mensen om de Heer te bidden dat Hij hen het lichaam van de martelaar zou tonen. Plots trok de zee zich drie mijlen terug en iedereen liep droogvoets vooruit. Zij vonden een klein gebouw dat door God in de vorm van een tempel was klaargemaakt en daarbinnen bevond zich in een ark het lichaam van de H. Clemens met het anker ernaast [Legenda aurea II ed. 1993: 331].

    Even onnozel is die typische anti-aardse, fanatiek op het hiernamaals gerichte christelijke wereldvisie waarbij de ascese nooit ver genoeg kan gaan. Een straf voorbeeldje, uit het hoofdstukje over de bisschop Sint-Germanus: Germanus verdeelde toen zijn weelde onder de armen, leefde met zijn vrouw als broer en zus, en onderwierp gedurende dertig jaar zijn lichaam aan de grootste strengheid. Hij at nooit tarwebrood of groenten, dronk geen wijn, bracht zijn voedsel niet op smaak met zout. Slechts twee keer per jaar, met Pasen en Kerstmis, nam hij wijn tot zich, maar zelfs dan verknoeide hij de smaak door er te veel water bij te doen. Hij begon elke maaltijd met een beetje asse in te slikken, gevolgd door roggebrood. En hij vastte onophoudelijk door nooit te eten vóór de avond. Winter en zomer droeg hij enkel een haren hemd, een tuniek en een kap, en tenzij hij een kledingstuk weggaf, behield hij het tot het in lompen uiteenhing. Hij strooide asse over zijn bed. Zijn enige bedekking was een haren hemd en een zak, en hij had geen kussen om zijn hoofd op te leggen. Hij weende veel, droeg relieken van de heiligen in een zakje rond zijn nek, deed nooit zijn kleren uit en maakte zelden zijn riem of de veters van zijn schoenen los [Legenda aurea II ed. 1993: 27-28].

    Seks en aards genot werden door Jacobus (en niet alleen door hem natuurlijk) dus absoluut afgekeurd, maar wat wel opvalt in zijn teksten, is het enthousiasme en de nauwkeurigheid waarmee geweld (meestal in een martelarencontext uiteraard) wordt beschreven. Zo wordt verteld hoe bij de H. Christina, alvorens zij haar laatste adem uitblies, de borsten werden afgesneden (er vloeide melk in plaats van bloed), vervolgens werd haar tong uitgerukt en ten slotte werden er pijlen in haar hart en zijde geschoten [Legenda aurea I ed. 1993: 387]. Nog veel verregaander is het hoofdstukje over Sint-Jacobus De-Van-Zijn-Ledematen-Beroofde en zijn foltering door een Perzische prins. Eerst worden één voor één de vingers van zijn rechterhand afgesneden, dan die van zijn linkerhand. Vervolgens worden één voor één de tenen van zijn rechter- en linkervoet afgekapt. Dan volgen de rechtervoet, de linkervoet, de rechterhand, de linkerhand, de rechterarm, de linkerarm, het rechterbeen en het linkerbeen. Dit wordt allemaal uitgebreid en bladzijdenlang beschreven, en als Jacobus dan nog altijd het christendom niet heeft willen afzweren, wordt hij ten slotte onthoofd [Legenda aurea II ed. 1993: 344-346]. Het is bij de sadistische sfeer van voor het overige toch compleet christelijk-correcte passages als deze dat een film als Mel Gibsons The Passion of the Christ aanknoping zoekt!

    Voor ons niet gelaten natuurlijk, maar wij hebben de Legenda aurea in de eerste plaats gelezen om materiaal te zoeken voor ons onderzoek naar symbolische topoi (en in die context was het zeker de moeite waard). Daarnaast waren er heel af en toe toch ook enkele opmerkelijke, zelfs grappige passages en die willen wij u, ter afsluiting, zeker niet onthouden. Droogkomisch is één van de mirakelen die gebeuren na de dood van Thomas van Canterbury: Een vogel die had leren spreken, werd achtervolgd door een havik, en riep een zinnetje dat hij geleerd had: ‘Heilige Thomas, help mij!’ De havik viel dood neer en de vogel ontsnapte [Legenda aurea I ed. 1993: 62]. Pure sensatie dan weer is het verhaal van de foltering van twee jonge christenmannen (in het hoofdstuk over de eremiet Sint-Paulus): De andere werd op een donzig bed gelegd op een aangename plek, verkoeld door zachte briesjes, gevuld met het geluid van murmelende riviertjes en vogelgezang en welriekend met de zoete geur van bloemen. Hij was vastgebonden met touwen, doorvlochten met bloemen, zodat hij handen noch voeten kon bewegen. Toen werd er een zeer mooie maar compleet verdorven jonge vrouw op hem afgestuurd om het lichaam van de jongen, die alleen van God hield, te bezoedelen. Zodra hij zijn vlees in beweging voelde komen en besefte dat hij geen wapen had om zich te verdedigen, beet hij zijn tong af en spuwde ze in het gelaat van de ontuchtige vrouw. Zo verdreef hij de bekoring door de pijn van zijn wonde en won hij de martelarenkroon [Legenda aurea I ed. 1993: 84].

    Middeleeuwse slapstick ontmoeten we in het verhaal over de Romeinse keizer Julianus de Afvallige (in het hoofdstuk over de onthoofding van Johannes de Doper). In Antiochië berooft een prefect in opdracht van Julianus de kerken van hun kelken en dergelijke en onteert ze door erop te urineren met de woorden: ‘Kijk daar het vaatwerk waarin de Zoon van Maria wordt gediend!’ Onmiddellijk veranderde zijn mond in een anus en hij bleef daarna op dezelfde manier functioneren [Legenda aurea II ed. 1993: 136]. Kan je het je voorstellen? Nog eentje om het af te leren, uit het hoofdstuk over Sint-Maarten en de mirakelen die na zijn dood gebeurden: Er wordt ook verteld dat er twee kameraden waren, de ene blind, de andere lam, en de blinde voerde de lamme rond in een karretje en de kreupele gaf aan hoe hij moest rijden. Door op deze manier te bedelen verdienden zij goed hun boterham. Toen hoorden zij dat heel wat zieke mensen genezen werden als zij dicht bij het lichaam van Sint-Maarten kwamen, en dat vooral wanneer het lichaam rond de kerk werd gedragen. Zij begonnen te vrezen dat het lichaam van de heilige dicht langs het huis zou gedragen worden waar zij woonden zodat zij bij toeval genezen zouden worden – wat zij niet wilden, want het zou hen van hun inkomen beroven. Dus verhuisden zij naar een andere straat, waar zij dachten dat het heilige lichaam nooit zou passeren. Maar net toen zij aan het verhuizen waren, ontmoetten zij het lichaam in een processie, en aangezien God zelfs Zijn gunsten geeft aan wie er niet om vraagt, ontdekten de twee kameraden dat zij tegen hun wil volledig genezen waren en zij waren zeer bedroefd door deze speling van het lot [Legenda aurea II ed. 1993: 300].
    Jammer genoeg zijn hoegenaamd niet alle 791 bladzijden van deze Legenda aurea zo leerzaam en vermakelijk.

    Verdere lectuur

    - Deschamps 1952: J. Deschamps, “De Middelnederlandse vertalingen van de Legenda aurea van Jacobus de Voragine”, in: Handelingen van het 22e Nederlandse Philologencongres, Groningen, 1952, pp. 21-22.
    - Carasso-Kok 1997: Marijke Carasso-Kok, “Een goed geordend verhaal. Jacobus de Voragine en de Legenda aurea”, in: Anneke B. Mulder-Bakker en Marijke Carasso-Kok (red.), Gouden Legenden. Heiligenlevens en heiligenverering in de Nederlanden. Verloren, Hilversum, 1997, pp. 27-48.
    - Van Dijk 1997: Hans van Dijk, “Karel de Grote in het Passionael”, in: Anneke B. Mulder-Bakker en Marijke Carasso-Kok (red.), Gouden Legenden. Heiligenlevens en heiligenverering in de Nederlanden. Verloren, Hilversum, 1997, pp. 61-72.
    - Goudriaan 1997: Koen Goudriaan, “Het Passionael op de drukpers”, in: Anneke B. Mulder-Bakker en Marijke Carasso-Kok (red.), Gouden Legenden. Heiligenlevens en heiligenverering in de Nederlanden. Verloren, Hilversum, 1997, pp. 73-88.

    De voorlopige standaardeditie van de Latijnse tekst is: Giovanni Paolo Maggioni (ed.), Iacopo da Varazze, Legenda Aurea. Edizione critica. Twee delen, Firenze, 1998. Zie voor een recensie van deze editie (met kritische kanttekeningen): Carolien Hilhorst-Böink en Ton Hilhorst, “De Gulden Legende”, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, jg. 113 (2000), nr. 1, pp. 49-54.

    Naar verluidt werkt de Zwitser Bruno W. Häuptli aan een nieuwe editie (mét Duitse parallelvertaling), te verschijnen in 8 delen in de reeks Fontes Christiani bij Brepols-Turnhout. Het echtpaar Carolien en Ton Hilhorst is bezig aan een integrale Nederlandse vertaling van de Legenda aurea.

    Een editie van de Zuid-Nederlandse vertaling van de Bijbelvertaler van 1360 (ondertussen ontmaskerd als zijnde Petrus Naghel) is reeds half verschenen: Amand Berteloot, Geert Claasens en Willem Kuiper, De gulden legende. De Middelnederlandse vertaling van de Legenda Aurea door Petrus Naghel, uitgegeven naar het hs. Brussel, KB 15140, tweede deel, Brepols, Turnhout, 2011. Het eerste deel is aangekondigd voor 2013.
    Zie over de Zuid-Nederlandse vertaling ook: A. Berteloot, H. van Dijk en J. Hlatky (red.), “Een boec dat men te Latine heet Aurea Legenda”. Beiträge zur niederländischen Übersetzung der Legenda aurea. Niederlande-Studien 31, Waxmann, Münster, 2003. In deze bundel draagt M. Kors stevige argumenten aan voor de identificatie van de Bijbelvertaler van 1360 als Petrus Naghel (+1395), monnik en prior te Herne. Een recensie van deze bundel door Paul Wackers in: Millennium, jg. 18 (2004), nr. 1/2, pp. 160-162.
     
    [explicit 3 juli 2005 / 31 december 2012]

    31-12-2012 om 00:00 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    29-12-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Frits & Freddy (Guy Goossens) (B, 2010)
    FRITS & FREDDY (Guy Goossens) (België, 2010)
    (90’)

    Frits (Peter Van den Begin) en Freddy (Tom Van Dyck) zijn twee totaal niet op elkaar lijkende broers. Het zijn ook twee Antwerps pratende en zich als typische opvliegende Antwerpenaars gedragende hyperkinetische onnozelaars die zogenaamd als bijbelverkopers aan de kost komen maar in feite kleine criminelen zijn. Als ze zonder veel succes een West-Vlaamse gangsterbaas (Wim Opbrouck) overvallen en vervolgens diens vrouw (Tania Kloek) kidnappen om een losgeld te vragen, beginnen de problemen. Zeker als ze door de omstandigheden gedwongen worden om ook nog een politieman (Lucas Van den Eynde) en een liftster (Erika Van Tielen) gevangen te nemen. Het eindigt ermee dat ze met lege handen achterblijven, terwijl de vrouw van de gangsterbaas met het losgeld gaat lopen.

    Het scenario van deze komedie (van de hand van Marc Punt) is bijzonder zwak uitgevallen, maar van zodra men erin slaagt dit door de vingers te zien, blijft er een weliswaar nooit hilarische, maar toch redelijk amusante prent over die het vooral moet hebben van de sappige, in allerlei dialecten (Antwerps, West-Vlaams, Kempisch, Waals) gesproken dialogen en de verdienstelijke, vaak erg komische interactie tussen Van den Begin en Van Dyck. De film werd vlot gemonteerd en voorzien van een functionele muziekscore, maar zoals Lieven Trio in Filmmagie [nr. 611, januari 2011, p. 36] noteerde, zitten alle écht leuke momenten reeds in de trailer, en die duurt natuurlijk geen anderhalf uur. En toch hebben we twee maal kort na elkaar met het nodige plezier naar deze Vlaamse kolder zitten kijken. Tijdens de eindgeneriek nog even een cameo van Erik Van Looij. Ondertussen is er ook een vervolg, dit keer geregisseerd door Marc Punt: Frits & Franky.

    Quotering: *** (2de visie: 27 december 2012) (dvd – bib Brecht)

    29-12-2012 om 16:40 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    28-12-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.VERTALING: Carmen 70 (Catullus) 1ste eeuw v. Chr.
    Gaius Valerius Catullus (ca. 84-54 v. Chr.), Carmen 70
     
    Nulli se dicit mulier mea nubere malle
    quam mihi, non si se Iuppiter ipse petat.
    Dicit: sed mulier cupido quod dicit amanti,
    in vento et rapida scribere oportet aqua.

    [Lucette M. Oostenbroek (vert.), Catullus. Verzamelde verzen, p. 93, 1986]

    Niemand wil mijn eigen Vrouwe liever trouwen, zegt ze,
    dan mij, ook al dingt Jupiter zelf naar haar liefde.
    Dat zegt ze – maar wat een vrouw haar gretige minnaar zegt,
    schrijf dat maar in de wind en het snelstromend water…

    [Paul Claes (vert.), Catullus. Verzen, p. 128, 1995]

    Mijn vriendin zegt dat ze met
    niemand liever vrijt dan met mij
    (al vroeg Jupiter het zelf).

    Dat zegt ze, maar wat een vrouw zegt
    tegen een vurig minnaar, staat geschreven
    in de wind en het vlietende water.

    [onze vertaling]

    Met niemand, zegt mijn liefje, vrijde zij zo graag
    als met mijzelf, al had een god het haar gevraagd.
    Zij zégt! Maar wat een vrouw vertelt aan hete katers,
    dat schrijft men best in wind of in verglijdend water.

    [explicit]

    28-12-2012 om 00:00 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (2)
    26-12-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.MIDDELNEDERLANDS: Rijmbijbel (Jacob van Maerlant) 1271
    RIJMBIJBEL [Scolastica] (Jacob van Maerlant) 1271

    [Teksteditie: J. David (ed.), Rymbybel van Jacob van Maerlant, met voorrede, varianten van hss., aenteekeningen en glossarium. Drie delen, M. Hayez, Brussel, 1858-1859-1859 = Rijmbijbel I/II/III ed. 1858/1859/1859]

    [Teksteditie: M. Gysseling (ed.), Corpus van Middelnederlandse teksten (tot en met het jaar 1300). Reeks II: Literaire handschriften. Deel 3: Rijmbijbel, Tekst. Leiden, 1983 = Rijmbijbel ed. 1983. Deze editie is ook bereikbaar via de CD-Rom Middelnederlands, Sdu Uitgevers-Standaard Uitgeverij, Den Haag-Antwerpen, 1998]

    Genre

    Een berijmde Middelnederlandse historiebijbel (zie over dit genre ook De Noordnederlandse historiebijbel ed. 1998) en meer bepaald een berijmde bewerking van de Historia scolastica van Petrus Comestor. In zijn Algemene Proloog gebruikt Maerlant als (middeleeuwse) genreaanduiding de termen jeeste en hystorie [Rijmbijbel I ed. 1858: 2 (vers 19) / 3 (vers 37)]. ‘Met termen als geeste en historie duidt Maerlant ( … ) niet zozeer de Rijmbijbel in toto aan, maar de verhalende lijn binnen dit werk, die voor hem voorop staat’ [Van Oostrom in Van Moolenbroek/Mulder 1991: 136].
    De titel Rijmbijbel dateert uit de achttiende eeuw. Maerlant zelf noemde zijn tekst Scolastica, naar zijn hoofdbron. In de Algemene Proloog lezen we bijvoorbeeld: Scolastica willic ontbinden / in dietsche wort uten latine [Rijmbijbel I ed. 1858: 2 (proloog, verzen 21-22)]. Ook in zijn circa 1285 geschreven Spiegel Historiael verwijst Maerlant meermaals naar zijn eigen Scolastica. Enkele voorbeelden hiervan: Maer omme dat ic tminste ende tmeeste / ghedicht hebbe in Scolastica [Spiegel Historiael I ed. 1982: 46 (Partie I, Boek I, hoofdstuk 46, verzen 30-31)], hi lese Scolastica dat ic dichte [ibidem: 54 (Partie I, Boek II, hoofdstuk 2, vers 7)], indien bouc van Scolastica [ibidem: 59 (Partie I, Boek II, hoofdstuk 6, vers 41)], ic wille dat hi Scolastica souct [ibidem: 75 (Partie I, Boek II, hoofdstuk 25, vers 40)], in Scolastica machmen lesen [ibidem: 120 (Partie I, Boek III, hoofdstuk 32, vers 17)]. De beide titels worden tegenwoordig door elkaar gebruikt, hoewel zich een tendens aftekent ten voordele van het gebruik van Scolastica.

    Auteur

    Jacob van Maerlant.

    Situering / datering

    Volgens Maerlants eigen zeggen [Rijmbijbel III ed. 1859: 390 (epiloog, verzen 34.877-34.885)] voltooide hij zijn Rijmbijbel op 25 maart 1271 (waarbij hij waarschijnlijk niet gebruik maakte van de kerst- of de paasstijl, maar van de minder bekende annunciatie- of boodschapsstijl die een nieuw jaar doet aanvangen op 25 maart, het feest van Maria Boodschap: zie hierover Berteloot 1991). De Rijmbijbel is overgeleverd in 15 min of meer volledige middeleeuwse handschriften en vele tientallen fragmenten. Hieronder volgt een overzicht van de belangrijkste handschriften [ontleend aan Van Moolenbroek/Mulder 1991: 145].

    - Handschrift A: Berlijn, Staatsbibliothek der Stiftung Preussischer Kulturbesitz, Germ. fol. 622. Dit handschrift werd volgens de kopiist (die zichzelf Jacobus Filius Petri = Jakob Pieters noemt) in 1321 voltooid in Waterduinen [zie Rijmbijbel III ed. 1859: 391]. Het ligt aan de basis van de ed. I-III 1858/1859. Waterduinen was een dorpje aan het noordwestelijke uiteinde van Cadzand, maar werd later verzwolgen door de zee [Rijmbijbel III ed. 1859: XIII].
    - Handschrift B: Brussel, K.B. Albert I, 19545. Gedateerd: circa 1300.
    - Handschrift C: Brussel, K.B. Albert I, 15001. Gedateerd: circa 1285. Ligt aan de basis van de ed. 1983. Is opvallend mooi geïllumineerd.
    - Handschrift D: Den Haag, K.B., 76 E 16. Gedateerd: midden 14de eeuw.
    - Handschrift E: Den Haag, K.B., 129 A 11. Gedateerd: circa 1400.
    - Handschrift F: Den Haag, K.B., bruikleen Kon. Ned. Akademie van Wetenschappen, XVIII. Gedateerd: circa 1400.
    - Handschrift G: Groningen, U.B., 405. Gedateerd: circa 1339.
    - Handschrift H: Leiden, U.B., Bibliotheca Publica Latina, 14c. Gedateerd: circa 1465. Bevat niet de Wrake van Jherusalem.
    - Handschrift J: Leiden, U.B., Letterkunde 168. Gedateerd: circa 1451.
    - Handschrift K: Londen, British Library, Add. 10.044. Gedateerd: 14de eeuw.
    - Handschrift L: Londen, British Library, Add. 10.045. Gedateerd: 1393.
    - Handschrift M: Den Haag, Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum, 10 B 21. Gedateerd: circa 1330. Is opvallend mooi geïllumineerd, volgens een inscriptie: door Michiel van der Borch in 1332 [een weergave van alle miniaturen in Ekkart 1985].
    - Handschrift N: Den Haag, Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum, 10 C 19. Gedateerd: 1453.
    - Handschrift bu: Brussel, K.B. Albert I, 720-722. Gedateerd: 15de eeuw. Bevat alleen de oudtestamentische stof.
    - Handschrift hk: Den Haag, K.B., 75 E 20. Gedateerd: circa 1475. Bevat alleen de oudtestamentische stof, maar een groot aantal bladen ontbreken.

    Inhoud

    De Rijmbijbel bestaat uit drie grote onderdelen. Het eerste deel (20.944 verzen in de ed. I/II 1858/1859) is een bewerking van de volgende boeken van het Oude Testament: Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri, Deuteronomium, Josue, Rechters, 1 en 2 Samuel, 1 en 2 Koningen, Tobias, Godolias, Daniel, Judith, Esther en 1 en 2 Maccabeeën. In het tweede deel (6.160 verzen in de ed. II 1859) worden de vier Evangeliën eclectisch tot één geheel verwerkt, met links en rechts invloed van de apocriefen. Dit deel eindigt met de Hemelvaart van Jezus. Het derde deel (7.789 verzen in de ed. III 1859), Die Wrake van Jherusalem, is een bewerking van Flavius Josephus’ De Bello Judaico en wordt door ons apart besproken. De Rijmbijbel in zijn geheel telt dus 34.893 verzen (in de ed. I-III 1858/1859 = handschrift A: het aantal verzen kan van handschrift tot handschrift verschillen). In de editie-David begint de hoofdstuknummering met elk deel opnieuw, maar de verzennummering loopt door.

    In de eerste twee delen geeft Maerlant een gecomprimeerde volkstaalversie in vraye rime van het in Latijns proza gestelde theologische werk Historia scolastica, in 1169-73 geschreven door de Franse magister Petrus Comestor (+kort na 1180) die doceerde aan de kathedraalschool van Troyes en vanaf omstreeks 1167-68 kanselier van de Parijse Notre Dame was. De Historia is een compendium van bijbelwetenschap voor aankomende theologen (gaande van de Schepping tot de Hemelvaart van Christus). Het bestaat uit een doorlopend commentaar op de historische boeken van de bijbel, beperkt zich tot de letterlijke schriftzin en laat spirituele exegese achterwege. Het boek werd snel populair en fungeerde aan de universiteiten en daarbuiten als handboek voor bijbelse geschiedenis [Van Moolenbroek/Mulder 1991: 36]. Rond 1500 kende het werk ten gevolge van de uitvinding van de boekdrukkunst een tweede bloei [Rijmbijbel III ed. 1859: III].

    Wat de eerste twee delen betreft, was de Historia Maerlants hoofdbron, maar hij maakte daarnaast blijkbaar ook gebruik van de Vulgaat [Van Moolenbroek/Mulder 1991: 44]. Uit zijn hoofdbron neemt hij, naast het lopende verhaal (dat meestal stevig ingekort werd), regelmatig ook additiones (glossen) en incidentia over: korte flitsen uit de profane geschiedenis voorzover die met de bijbelse geschiedenis synchroon lopen. Opvallend daarbij is de uitgebreide aandacht die besteed wordt aan Alexander de Grote, die in 1 Maccabeeën slechts enkele verzen in de schijnwerpers staat (hoofdstuk 1, verzen 1-7). De belangrijkste afwijking die de Rijmbijbel vertoont ten opzichte van Comestor is de aanwezigheid van een groot aantal typologieën (figuren, voorwerpen en gebeurtenissen in het Oude Testament die een voorafschaduwing zijn van personen en heilsfeiten in het Nieuwe Testament). Deze typologieën vallen uiteen in twee groepen: de Maria-prefiguraties en de andere (die voornamelijk slaan op Christus en de Kerk). De bron voor Maerlants Maria-prefiguraties is tot nu toe onbekend gebleven, de bron voor de andere prefiguraties is de Glossa ordinaria [Van Moolenbroek/Mulder 1991: 49].
     
    Thematiek

    ‘Samenvattend kunnen we zeggen dat Maerlant de wetenschappelijk-theologische component van de Historia scolastica grotendeels heeft weggewerkt (al heeft hij nog heel wat encyclopedisch materiaal laten staan), en zich concentreert op het historisch-narratieve’ [Berendrecht 1992: 24, dezelfde tekst in Berendrecht 1996: 115]. ‘Met zijn werk pretendeert Maerlant het referentiekader van zijn publiek op te schonen, het te zuiveren van legendarische (vaak Franse) invloeden, om er de waarheid uit betrouwbare, Latijnse bronnen voor in de plaats te stellen’ [Van Oostrom in Van Moolenbroek/Mulder 1991: 132].

    Af en toe voegt Maerlant ten opzichte van zijn brontekst passages in die kritisch zijn voor zijn eigen tijd. Zo gispt hij bijvoorbeeld de toenemende corruptie [Rijmbijbel I ed. 1858: 234 (hoofdstuk 112, verzen 5263-5264): Want wet heeft verloren hare macht / ende nu eist al coop ende cracht]. Opvallend is daarbij ook Maerlants kritiek op de clerus. Hij beschuldigt deze onder meer van dronkenschap [Rijmbijbel I ed. 1858: 238 (hoofdstuk 114, verzen 5356-5358): Maer dit ghebod si nu verkeren / clerke vander nuwer wet: / dronkenscap heeftse al besmet], van ongeoorloofde omgang met vrouwen [ibidem: 240-241 (hoofdstuk 115, verzen 5398-5401): Dies sijn werdech groter pinen / onse papen al nu bi daghen / die Gode in die hande draghen / die vule sijn ende so besmet], van vaak te vroege toetreding tot het priesterambt [ibidem: 245-246 (hoofdstuk 118, verzen 5502-5504: Maer nu werden si vele te vroe / papen in die nuwe wet. / Ic wane sijt some lieten bet] en van hebzucht en eerzucht [Rijmbijbel II ed. 1859: 610 (hoofdstuk 83, verzen 25.485-25.488): Omme ghewin omme meesters namen / staet die clergie al te zamen / ende niet om der zielen bejach: / dies waenic dat naect die doemsdach]. De prelate der helegher kercken beschuldigt hij ervan de armen te vergeten, terwijl ze te veel geven aan de menestrele [Rijmbijbel II ed. 1859: 110-111 (hoofdstuk 297, verzen 15.257-15.272)].

    Receptie

    Naar Maerlants eigen getuigenis in de Spiegel Historiael was de Rijmbijbel reeds tijdens zijn leven wijd en zijd verbreid, wat bevestigd wordt door het handschriftenonderzoek. De Rijmbijbel kreeg lof toegezwaaid door onder meer Jan van Boendale (omstreeks 1325-30) en de dichtende Ieperse dokter Jan de Weert (omstreeks 1350). Merkwaardig is dat de anonieme auteur van de Noordnederlandse historiebijbel in verband met het Boek Tobias, dat inderdaad door Maerlant opvallend uitgebreid behandeld wordt [vergelijk Berendrecht 1996: 99-103], noteert: Ende Maerlant heeftet geset uuten Latijn in Dietscer talen [De Noordnederlandse historiebijbel ed. 1998: 671].

    Werd Maerlants educatief-dichterlijk werk vroeger primair gerelateerd aan een burgerlijk publiek, thans wordt (voornamelijk onder impuls van professor Frits van Oostrom) verdedigd dat hij in de eerste plaats schreef voor een adellijk lekenpubliek, dat, leergierig maar niet geleerd, door middel van zijn didactische poëzie in staat werd gesteld zich bij te scholen [zie voor deze alinea Van Moolenbroek/Mulder 1991: 10-11 / 138]. In 1996 opperde Van Oostrom dat Nicolaas van Cats (de opdrachtgever van Maerlants Der naturen bloeme) een goede kandidaat zou zijn voor het opdrachtgeverschap van de Rijmbijbel, maar dit blijft voorlopig ‘pure speculatie’ [Van Oostrom 1996: 146]. Het feit dat de handschriften waarin de tekst is overgeleverd, vaak verlucht zijn, wijst in elk geval in de richting van een adellijk publiek [Berendrecht 1996: 89].

    Dat de Rijmbijbel zeker niet voor geestelijken werd geschreven, zoals in 1991 nog verdedigd werd door Ada Postma [Van Moolenbroek/Mulder 1991: 53-70], maar voor een lekenpubliek, blijkt manifest uit de receptiesignalen die Maerlant zelf geeft. Bijvoorbeeld wanneer hij dingen uit zijn bron weglaat omdat ze te moeilijk of weinig interessant zijn: Ende leec volc sout qualeke verstaen. / Ter ystorien willic ghaen [Rijmbijbel I ed. 1858: 233 (hoofdstuk 112, verzen 5223-5224)].

    Merkwaardig is dat Maerlant naar aanleiding van zijn Rijmbijbel blijkbaar moeilijkheden heeft ondervonden van kerkelijke zijde. In de proloog van zijn Spiegel Historiael stelt hij namelijk dat hij de clergie (theologische geleerdheid) wil overlaten aan de geestelijkheid, want anders zou die wel eens boos kunnen worden: Ende anderwaerven hebbic gewesen / in haer begripen van desen, / want ic leeken weten dede / uter Byblen die heimelechede (en bij een andere gelegenheid ben ik door hen al eens bekritiseerd, omdat ik leken bekend maakte met mysteriën uit de Bijbel) [Spiegel Historiael I ed. 1982: 16 (proloog, verzen 83-86)]. Volgens Jaap van Moolenbroek sloeg deze kerkelijke kritiek niet alleen op de Rijmbijbel en de daarin ten opzichte van de Latijnse hoofdbron toegevoegde typologische Schriftverklaringen, maar ook op gedichten zoals Vander Drievoudichede en Die clausule vander Bible [Van Moolenbroek/Mulder 1991: 24-34, vergelijk ook ibidem: 130 en Van Oostrom 2006: 538, waar Van Oostrom het aannemelijk acht dat vooral Maerlants toegevoegde typologieën kwaad bloed hebben gezet]. Dat Maerlants eigen kritiek op de clerus in de Rijmbijbel (vergelijk ‘Thematiek’) aan de basis lag van zijn problemen, acht Van Moolenbroek niet erg waarschijnlijk. Nog merkwaardiger in verband met dit alles is dat in een Engels (Oxfords) traktaat van omstreeks 1400 (waarin het lezen van de bijbel in de volkstaal verdedigd wordt) te lezen is dat de Vlaming James Merland omwille van zijn bijbelvertaling voor de pauselijke curie gedaagd werd, maar na grondig onderzoek werd hij vrijgesproken [Van Moolenbroek/Mulder 1991: 30, Van Oostrom 2006: 540]. Ofschoon in de Engelse tekst een betrouwbare Duitser (a worthi man of Almaine) als bron genoemd wordt, doet Van Moolenbroek het verhaal af als mythevorming en hij besluit: ‘Op grond van welke publikaties en op welke wijze Maerlant door verbolgen geestelijken begrepen is geweest, laat zich wel nooit meer met zekerheid vaststellen’.

    Profaan/religieus?

    Manifest religieus.

    Persoonlijke aantekeningen

    In 1991 schreef Ada Postma: ‘Er zullen in onze tijd weinig mensen zijn die de Rijmbijbel geheel of gedeeltelijk hebben gelezen. Velen zullen zelfs nooit van dit werk van Maerlant gehoord hebben’ [Van Moolenbroek/Mulder 1991: 53]. En Jaap van Moolenbroek en Maaike Mulder noteerden: ‘Maerlant schreef een leerdicht, en het didactische karakter van zijn poëem is voor moderne lezers geen pluspunt: weinigen zullen thans het lange rijmwerk louter voor hun genoegen ter hand nemen’ [Van Moolenbroek/Mulder 1991: 11]. In 1939 bitste professor Van Mierlo reeds: ‘Maar het werk is gesteld in dorren kroniekstijl en heeft met poëzie weinig te maken’ [Van Mierlo 1939: 292]. In 1970 besteedde Knuvelder slechts één armzalige alinea aan de Rijmbijbel en hij eindigde zijn globale beoordeling van Maerlants oeuvre met het zinnetje: ‘Van Maerlant blijft merkwaardig, al valt zijn dichtkunst uit artistiek oogpunt niet overmatig te bewonderen’ [Knuvelder I 1970: 212 / 216]. En De Schutter verzuchtte in 1992: ‘De trieste waarheid is dat Van Maerlant een zeer middelmatig dichter met uiterst beperkte talenten was’ [De Schutter 1992: 148].
     
    Na al deze kritische geluiden komt het dan ook op zijn minst wat bedenkelijk over wanneer Van Oostrom het heeft over ‘soepele verzen’, een veel te positief oordeel dat enkele bladzijden verder weliswaar gemilderd wordt door het zinnetje ‘soms zijn Maerlants verzen wel degelijk te waar om mooi te zijn’ [Van Oostrom 2006: 538 / 549]. In de laatste twee decennia van de twintigste eeuw is Van Oostrom zich meer en meer beginnen opwerpen als de Grote Voorvechter van Maerlant met in zijn kielzog een bescheiden reeks op Maerlant promoverende doctorandi en doctorandae, uiteindelijk culminerend in het bekroonde boek Maerlants wereld (1996). Tijdens het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw is de storm rond de Maerlant-mania ondertussen stilletjes tot bedaren gekomen.

    Zelf hebben wij, van januari tot december 2012, een heel jaar (weliswaar met talrijke en lange onderbrekingen) nodig gehad om de bijna 35.000 verzen van de Rijmbijbel door te nemen en we kunnen ons nu ook met enige misplaatste trots rekenen tot de weinigen die volgens Ada Postma de Rijmbijbel geheel gelezen hebben. Natuurlijk heeft die lectuur ons flink wat materiaal opgeleverd in verband met taal, topoi en bijbelkennis tout court, maar als het gaat om zuiver leesplezier hebben wij toch het nodige voorbehoud. Voor zover de materie van beide werken parallel loopt, hebben wij namelijk de Rijmbijbel en de in proza gestelde Noordnederlandse historiebijbel (XIVB, editie-1998) afwisselend gelezen en daarbij viel het ons toch op dat wat Maerlant dicht, niet alleen onhandig verwoord is, maar vaak ook gewoonweg verward en zelfs onbegrijpelijk. Terwijl het proza van de anonieme Noordnederlandse historiebijbel waarin dikwijls dezelfde dingen behandeld worden, doorgaans zo helder is als zuiver bronwater. Dat heeft in de eerste plaats te maken met de soms ronduit irritante manier waarop Maerlant zijn Latijnse bron besnoeit en inkort en, toegegeven: af en toe (maar zeker niet altijd) zal het ook te wijten zijn aan het geknoei van kopiisten. Daar komt dan nog eens bij dat de Rijmbijbel het niet getroffen heeft met zijn moderne edities, die weinig gebruiksvriendelijk zijn: ‘Noch de editie-David met zijn gotische letter, noch de editie-Gysseling met zijn hyperdiplomatisch tekstbeeld kunnen nu bepaald uitnodigend voor letterkundig onderzoek worden genoemd’ [Van Oostrom in Van Moolenbroek/Mulder 1991: 128]. De bottom line is echter: Maerlants (in Europa opvallend vroege) pionierwerk bij het populariseren van Latijnse geleerdheid in de volkstaal was ongetwijfeld bewonderenswaardig en verdienstelijk, maar hij overstijgt zelden of nooit (en zeker niet in deze Rijmbijbel) het niveau van de rijmelarij en dat gaat onvermijdelijk ten koste van de esthetische kwaliteit van zijn werk.

    Hoeft het dan ook te verwonderen dat de meta-literaire aspecten van de Rijmbijbel in het verleden meer de aandacht hebben getrokken dan de literaire en esthetische? De dingen die rond of met de Rijmbijbel-tekst gebeurden (datering, autobiografische signalen, handschriftelijke overlevering, vermeldingen bij andere middeleeuwse auteurs) zijn inderdaad vaak boeiender dan wat erin staat, zoals fraai wordt aangetoond door de vraag of Maerlant zich nu inderdaad is moeten gaan verantwoorden bij de paus voor zijn bijbelbewerking. ‘Een bovenmatig deel van de schaarse publikaties over de Rijmbijbel handelt over deze kwestie; niet dat de zaak zonder belang zou zijn, maar gemeten aan onze mogelijkheden om er het fijne van te achterhalen lijkt ze als onderwerp van onderzoek toch weinig perspectief te bieden’, noteerde Frits van Oostrom [in Van Moolenbroek/Mulder 1991: 129]. In dit verband kunnen wij niet nalaten zijdelings even op te merken hoe negatief Jaap van Moolenbroek in 1991 deed over die Engelse bron van omstreeks 1400 (zie ook ‘Receptie’). Het geldt vast niet alleen voor de Maerlant-filologie, ook bij de Bosch-studie valt het ons soms op: hoe sommige moderne onderzoekers het op vele eeuwen afstand vaak toch beter willen weten dan (bijna-)tijdgenoten van de bestudeerde auteur of schilder. In zulke gevallen van onduidelijkheid zijn wij, de nodige voorzichtigheid in acht nemend, toch steeds geneigd om de bijna-tijdgenoten het voordeel van de twijfel te verlenen boven de moderne betweters.
     
    Een woordje ten slotte nog over Maerlants preutsheid, om niet te zeggen: kwezelachtigheid. Als het gaat over Jozef die in Egypte weerstaat aan de ongewenste seksuele toenaderingen van de vrouw van Potifar, dan is Maerlant plots héél kort van stof [Rijmbijbel I ed. 1858: 129 (hoofdstuk 63, verzen 2865-2874) en laat hij ‘de omstandigheden van de verleidingspoging door de vrouw van Potifar’ weg [Van Moolenbroek/Mulder 1991: 42]. Omdat wij de Historia Scolastica (nog) niet zelf gelezen hebben, moeten we van een ander horen dat Maerlant ook de verhalen van de liefdesappels van Ruben (Genesis 30: 14-24) en van de sekuele ontmoeting tussen Juda en zijn schoondochter Tamar (Genesis 38) wegcensureerde [Van Moolenbroek/Mulder 1991: 43]. Men zou ‘in de verleiding komen te denken dat Maerlant pikante scènes niet aandurfde’, noteerde Koen Goudriaan in 1991 [Van Moolenbroek/Mulder 1991: 44], maar omdat Maerlant het wel heeft over Noachs naaktheid, Semiramis’ incest en Merlijns bovennatuurlijke verwekking betwijfelt hij dat. Van Oostrom zit naar ons aanvoelen dichter bij de waarheid wanneer hij opmerkt: ‘(Maerlant) plaatste (…) de liefde buitenspel. Rond dit thema, literair naast strijd het productiefst van de toenmalige volkstalen, heerst bij hem grote stilte. De enige dragende, innige en geïdealiseerde liefdesrelatie in heel Maerlants werk is die tussen de dichter en Maria’ [Van Oostrom 2006: 541].

    Geraadpleegde lectuur

    - Van Mierlo 1939: J. Van Mierlo, Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden. Deel I: De Letterkunde van de Middeleeuwen. N.V. Standaard Boekhandel-Teulings’ Uitgevers-Mij., Antwerpen-Brussel-’s-Hertogenbosch, 1939, pp. 291-292.

    - Knuvelder I 1970: G.P.M. Knuvelder, Handboek tot de Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde. Deel I. L.C.G. Malmberg, ’s-Hertogenbosch, 1970 (vijfde, geheel herziene druk).

    - Ekkart 1985: R.E.O. Ekkart, De Rijmbijbel van Jacob van Maerlant. Een in 1332 voltooid handschrift uit het Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum. Staatsuitgeverij, ’s-Gravenhage, 1985.

    - Berteloot 1991: Amand Berteloot, “Wanneer voltooide Jacob van Maerlant zijn Rijmbijbel?”, in: Spiegel der Letteren, jg. 33 (1991), nr. 1-2, pp. 69-72.

    - Van Moolenbroek/Mulder 1991: Jaap van Moolenbroek en Maaike Mulder (red.), Scolastica willic ontbinden. Over de Rijmbijbel van Jacob van Maerlant. Middeleeuwse studies en bronnen – XXV, Verloren, Hilversum, 1991.

    - Berendrecht 1992: Petra Berendrecht, “Maerlants ‘Scolastica’ (c.q. ‘Rijmbijbel’) in relatie tot zijn directe bron. Een verkenning’, in: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, deel 108 (1992), afl. 1, pp. 2-31.

    - De Schutter 1992: Freddy De Schutter, Het verhaal van de Nederlandse literatuur. Band 1: Middeleeuwen – Renaissance – Barok. DNB/Uitgeverij Pelckmans-Wereldbibliotheek, Kapellen-Amsterdam, 1992.

    - Van Oostrom 1993: Frits van Oostrom, “25 maart 1271: Jacob van Maerlant voltooit de Rijmbijbel. De dichter als leraar, en omgekeerd”, in: M.A. Schenkeveld-van der Dussen e.a., Nederlandse Literatuur, een geschiedenis. Martinus Nijhoff Uitgevers, Groningen, 1993, pp. 29-35.

    - Van Dalen-Oskam 1994: Karina van Dalen-Oskam, “Verdwaalde voorouders. De herkomst van v. 9115-9154 van Jacob van Maerlants Rijmbijbel”, in: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, deel 110 (1994), afl. 3, pp. 198-211.

    - Van Herwaarden 1994: Jan van Herwaarden, “(recensie van Van Moolenbroek/Mulder 1991)”, in: Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden, deel 109 (1994), afl. 3, p. 550.

    - Berendrecht 1996: Petra Berendrecht, “Een harde noot om te kraken. Maerlants Scolastica in relatie tot zijn direchte bron. Een verkenning”, in: idem, Proeven van bekwaamheid. Jacob van Maerlant en de omgang met zijn Latijnse bronnen. Nederlandse literatuur en cultuur in de middeleeuwen – XIV, Prometheus, Amsterdam, 1996, pp. 87-116.

    - Van Oostrom 1996: Frits van Oostrom, Maerlants wereld. Prometheus, Amsterdam, 1996.

    - Postma 1996: Ada Postma, “De berijmde inhoudsopgave van ‘Scolastica’”, in: Queeste, jg. 3 (1996), nr. 2, pp. 162-178.

    - Van Oostrom 2006: Frits van Oostrom, Stemmen op schrift. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur vanaf het begin tot 1300. Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2006.

    [explicit 25 december 2012]

    26-12-2012 om 02:34 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    23-12-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Wijvenheide (Luuk Gruwez) 2012
    WIJVENHEIDE (Luuk Gruwez) 2012

    [Gedichten, Uitgeverij De Arbeiderspers, Utrecht-Amsterdam-Antwerpen, 2012, 81 blz.]

    Als we goed geteld hebben reeds de twaalfde dichtbundel van Luuk Gruwez, een schepper van nieuw-romantische verzen die we al lang volgen. Dat laatste komt natuurlijk doordat we ons aangesproken voelen door de nog steeds lichtjes door Paul Snoek beïnvloede poëzie van Gruwez, wiens thematiek draait rond liefde, verval en pikante erotiek, dat alles meestal gegoten in speelse, toegankelijke verzen. Met daartussen regelmatig formuleringen die een aanzienlijk poëtisch talent verraden. Alleen al de titel van deze nieuwe bundel, Wijvenheide, doet bij ons meteen een lampje flikkeren (al valt het titelgedicht in kwestie een beetje tegen), maar het is vooral de cyclus Een minnaar voor elk lichaamsdeel, gedichten rond een schilderij van Lucas Cranach (een Venus), die deze keer de aandacht trekt.

    In een schone recensie van deze bundel door Sarah Vankersschaever [‘De mens in mineur. De kwinkslagpoëzie van Luuk Gruwez’, in: De Standaard der Letteren, 30 maart 2012, pp. 12-13] worden enkele rake dingen gezegd. ‘Met thema’s als vleselijkheid, erotiek en vergankelijkheid tapt Gruwez uit zijn bekende vaatje’, noteert de recensente, maar zij signaleert ook dat er in deze bundel voldoende glimpen zitten van de meester-dichter die Gruwez is, zodanig dat zij er bij het lezen bijna licht-blozend opgewonden van werd. Dat woordje ‘glimpen’ wijst echter tegelijk op de beperktheid van de dichter en als zij het heeft over de Venus-cyclus, luidt het: ‘De plagerige poëzie vervalt er tot een rist korte sketches waarvan de pointe op de duur nog weinig verrassend is, de toon eentonig en de betekenis mistroostig mager’. Inderdaad: al zitten er heel wat knappe verzen in deze bundel, gedichten die echt volledig en onvoorwaardelijk weten te bekoren, zijn zeldzaam. Zo sterk als in de gedichten Venus’ voorspel [p. 41], Een hoge borst [p. 47] of Venus’ epiloog [p. 51] wordt het (te) zelden. Toegegeven: of wijzelf het met de frivole sonnetten in onze Rhetorica erotica-reeks zoveel beter doen, blijft nog maar zeer de vraag.

    Quotering: *** [explicit 23 december 2012]

    23-12-2012 om 21:59 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-12-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Schilderijen echt-fraude-vals (R.H. Marijnissen) 1985
    SCHILDERIJEN ECHT-FRAUDE-VALS
    Moderne onderzoekingsmethoden van de schilderijenexpertise
    (R.H. Marijnissen) 1985

    [Elsevier, Brussel-Amsterdam, 1985 = Marijnissen 1985]

    Met dit (mooi uitgegeven en dus nogal dure) boek heeft Marijnissen alweer een onmisbaar standaardwerk geschreven. Wie zal nog kunnen praten over laboratoriumresearch van schilderijen zonder naar dit werk te verwijzen?

    Wie een samenraapsel van anekdoten in verband met schilderijenvervalsing verwacht, komt bedrogen uit. Het boek bevat wel enkele van die verhaaltjes (sommige ten zeerste tragikomisch), maar de hoofdbrok bestaat uit een wetenschappelijk verantwoorde ‘proeve van methode’ voor de schilderijenexpertise, waarbij de nadruk uiteraard (de auteur is/was directeur van de afdeling ‘Conservatie & Restauratie’ van het Brusselse Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium) komt te liggen op het fysisch onderzoek van de verschillende onderdelen van het schilderij. Marijnissen geeft daarnaast ook nog een kort overzicht van de niet-materiële aspecten van het onderzoek, een overzicht dat – hoewel niet diepgaand – toch erg verhelderend werkt. Het boek ziet eruit als een universiteitscursus (met vele tussentitels en streepjesopsommingen), maar het leest als een roman.

    Het is daarom des te spijtiger dat de afdeling ‘illustraties’ weinig functioneel werd uitgewerkt: de meeste afbeeldingen werden samengekletst in het midden van het boek, tussen de ‘proeve van methode’ en een aantal (interessante) toepassingen daarvan. Die afbeeldingen zijn (wat normaal is) vaak erg droog en technisch (detailfoto’s van omlijstingen, van craquelé enz.) en de begeleidende commentaar is soms zo summier dat een niet-vakman nauwelijks begrijpt wat een bepaalde afbeelding nu eigenlijk wil illustreren. In de tekst wordt via nummertjes wel vaak naar de illustraties verwezen, maar dan zit je weer met het probleem van terug- of vooruitbladeren, wat storend werkt voor de leesact.

    Het is het enige wat aan te merken valt op deze monografie en het verbaast ons toch enigszins van iemand die zo intelligent en efficiënt te werk gaat als Marijnissen. Dat dit laatste geen ijdele lof is, moge alleen reeds blijken uit de schutbladen voor en achter, die ontleend zijn aan het schilderij De Vlaamse Spreekwoorden van Bruegel en aan een kopie daarvan. Vooraan vindt men twee afbeeldingen van de zegswijze ‘de kat de bel aanbinden’ en achteraan worden ‘elkaar bij de neus nemen’ en ‘op de kaak spelen’ (= zich iets onrechtmatig toeëigenen) weergegeven. Op een originele wijze wordt zo het thema van het boek uitgebeeld: Marijnissen pakt in dit werk grondig het probleem van kunstbedriegers en –vervalsers aan.

    [explicit 31 december 1985]

    21-12-2012 om 23:43 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: De anatoom (Federico Andahazi) 1997
    DE ANATOOM (Federico Andahazi) 1997

    [Roman, uit het Spaans vertaald door Fred de Vries, De Boekerij, Amsterdam, 1997 (origineel Spaans: El Anatomista)]

    Het hoofdpersonage in deze roman van de Argentijn Federico Andahazi (°1963, Buenos Aires) is de zestiende-eeuwse Italiaanse anatoom Matteo Realdo Colombo, een leerling van onder meer Vesalius en werkzaam als professor aan de universiteit van Padua. Volgens de recensie van Marijke Arijs in De Standaard der Letteren [29 januari 1998, p. 12] zou deze naamgenoot van de ontdekker van Amerika écht bestaan hebben en inderdaad een boek getiteld De re anatomica geschreven hebben, maar wij persoonlijk hebben daar de grootste twijfels over want de roman steekt vol anachronismen, pseudohistorische gegevens en bewuste verdraaiingen van feiten, precies zoals dat ook het geval was met De naam van de roos van Umberto Eco. Die sfeer van historische juistheid wordt voortdurend gecreëerd via erg serieus overkomende voetnoten waarin verwezen wordt naar echt bestaande historische en filosofische boekwerken (onder meer van Alfred Weber en George Duby), alsook naar werken van Aristoteles. In de Nederlandse vertaling wordt deze sluier op bladzijde 188 echter brutaal weggetrokken door een voetnoot van de vertaler waarin deze laatste signaleert dat paus Paulus III (Alessandro Farnese) gestorven is in 1549 en dat de hoofdpersoon deze paus in 1558 dus onmogelijk kan ontmoet hebben.

    Dit alles doet echter geen afbreuk aan de literaire waarde van de roman, integendeel: het verhoogt allemaal in sterke mate het leesplezier. Waar gaat de plot namelijk over? De anatoom Matteo Colombo raakt verliefd op Monna Sofia, de mooiste luxehoer van Venetië die echter tegelijk beschikt over een extreem koud karakter. Zij wil van Colombo’s liefde niet weten en het enige wat hij (telkens tegen betaling van 10 dukaten) mag doen, is haar gedurende een uurtje als naaktmodel gebruiken voor zijn schilderijen. Na zestig minuten zegt zij dan steevast: ‘Je tijd is om’.

    Op een dag wordt Colombo’s hulp ingeroepen in verband met Inés de Torremolinos, een Castiliaanse dame, weduwe van een Italiaanse edelman, die in Florence een klooster heeft gesticht. Wanneer de buiten bewustzijn verkerende dame door de anatoom onderzocht wordt, ontdekt hij een vlezige uitstulping bovenaan haar vaginamond en door deze met de vinger te beroeren, slaagt hij erin de kuise Spaanse dame te doen ontwaken uit haar lethargie, badend in seksueel genot. De ‘therapie’ wordt daarna nog een tijd voortgezet, telkens op dezelfde wijze, zodat Inés geheel aan de anatoom gehecht raakt: Colombo heeft de clitoris ontdekt (door hem amor veneris vel dulcedo genoemd: de liefde of zoetheid van Venus) en beschouwt dit als het middel bij uitstek om de wil van de vrouw te breken en te controleren.

    De anatoom schrijft vervolgens een boek (De re anatomica) waarin hij een apart hoofdstuk wijdt aan zijn ontdekking, maar de hem vijandig gezinde dekaan van de universiteit zorgt ervoor dat hij gevangen wordt gezet en zich moet verantwoorden voor een inquisitoriale commissie van Doctores Ecclesiae. Ondanks zijn zeer overtuigend overkomende verdediging staat Colombo op het punt om tot de brandstapel veroordeeld te worden. Op dat moment komt echter het bericht dat hij tot lijfarts benoemd is van de op sterven liggende paus Paulus III. Colombo wordt vrijgesproken, maar zijn boek belandt wel op de Index.

    In Rome slaagt de anatoom erin de oude, ziekelijke paus weer op de been te helpen door hem melk te laten drinken uit de borsten van jonge minnen en bloed van kleine meisjes (die speciaal voor dit doel door een beul geslacht worden). Als de paus na een tijdje toch sterft, moet Colombo de benen nemen want de volgende paus is de voorzitter van de inquisitiecommissie en deze haat de anatoom. Colombo trekt naar Venetië om eindelijk door middel van zijn ontdekking Monna Sofia voor zich te winnen. Deze laatste blijkt echter afschuwelijk verminkt ten gevolge van syfilis. Colombo wrijft nog even over de clitoris van het halve lijk, maar het enige wat zij tegen hem zegt vóór zij haar laatste adem uitblaast, is: ‘Je tijd is om’. Ondertussen hebben we nog vernomen dat Inés de Torremolinos bij zichzelf en haar drie dochters de clitoris heeft weggesneden, waarna zij in Spanje een succesvolle prostitutieketen heeft opgezet. Omwille van het schrijven van pornografische poëzie zal zij uiteindelijk mét haar dochters op de brandstapel belanden. Het laatste hoofdstukje leert ons dat Colombo zelfmoord heeft gepleegd door een mes in zijn hart te steken.

    Deze Argentijnse roman kreeg in 1996 de Premio Fortabat voor het beste debuut, maar de mevrouw die over deze prijs gaat, Amalia Lacroze de Fortabat, weigerde de geldsom persoonlijk te overhandigen omdat het om ‘communistische pornografie’ zou gaan. De geldsom werd wel op de rekening van Andahazi gestort maar de dame in kwestie plaatste advertenties in de kranten om de Argentijnen te waarschuwen tegen deze vuilpijperij. Een betere reclame hadden auteur en uitgeverij zich natuurlijk niet kunnen wensen en het boek werd dan ook een bestseller in Argentinië en het werd aangekocht door Amerikaanse en Europese uitgeverijen.

    Terecht, al deze commotie? Ja en nee. De anatoom is een uitermate vlot geschreven, schalks en vermakelijk werkstukje met een flinke dosis pikanterie (én een portie perversie), maar de structuur van de roman bevat toch een aantal zwakke plekken, in de vorm van losse draadjes, overbodige uitweidingen en onevenwichtigheden (zoals het toch wel vrij lang gerekte en nogal bombastische verweerschrift dat Colombo presenteert aan de commissie van doctores en dat integraal wordt weergegeven). Wij hebben deze roman met veel plezier uitgelezen, maar je voelt voortdurend dat hier een debutant aan het woord is die nog naar een vaste bedding voor zijn eigen stijl aan het zoeken is.

    In 1998 hadden wij nog geen Internet. Nu blijkt dat volgens Wikipedia Matteo Colombo wel degelijk echt bestaan heeft, dat De re anatomica zijn bekendste werk is en dat hij inderdaad aanspraak kan maken op de ‘ontdekking’ van de clitoris …

    Quotering: ***½

    (explicit 7 juni 1998 / 21 december 2012)

    21-12-2012 om 16:13 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-12-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.CD: Our Version of Events (Emeli Sandé) 2012
    Emeli Sandé: Our Version of Events (2012)

    Het debuutalbum van de Schotse kleurlinge en singer-songwriter Emeli Sandé dat in 2011 al aangekondigd werd via onder meer de single Heaven [1]. Emeli valt in ieder geval op door haar kapsel (een geblondeerde wilde haardos van boven en kortgeschoren slapen en achterhoofd), maar de veertien songs op deze cd doen dat al veel minder, opvallen. Het meiske, dat links en rechts enkele prijzen voor veelbelovende artiesten heeft gewonnen, bezit weliswaar een meer dan verdienstelijke stem maar de grotendeels zelf gecomponeerde soul die ze hier brengt, is wat te braaf en te middle-of-the-road om goed te zijn. Niet alleen gaan er van dit soort zangeresjes tegenwoordig dertien in een dozijn, maar haar liedjes gaan dan ook nog eens heel gauw allemaal hetzelfde klinken, en zeker de ballads. Altijd kunnen wij ons vergissen, maar we geloven niet dat we in de toekomst nog veel baanbrekende dingen van deze Emeli Sandé moeten verwachten. Een erg zwak album.

    Quotering: ** (13 december 2012)

    13-12-2012 om 22:17 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.CD: Mad About Mountains (Mad About Mountains) 2012
    Mad About Mountains: Mad About Mountains (2012)

    Het debuutsoloalbum van Piet De Pessemier, ex-lid van de groep Monza en gitarist-zanger-componist van de groep Krakow, werd opgenomen ergens in de Ardennen en bestaat uit een ingetogen mengeling van folk en country die soms aan (de trage nummers van) Neil Young doet denken en nog een resem andere invloeden van links en rechts vertoont. Verrassend of origineel klinkt dit dus allemaal niet, maar er wordt op verdienstelijke wijze een voor de laatavond geschikt sfeertje van eenzaamheid, rust en weg-van-alle-drukte gecreëerd. De tien door De Pessemier zelf geschreven songs zijn niet onaardig, maar hoge ogen gooit deze cd toch niet, hoor.

    Quotering: **½ (13 december 2012)

    13-12-2012 om 21:55 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    02-12-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Drive (Nicolas Winding Refn) (USA, 2011)
    DRIVE (Nicolas Winding Refn) (USA, 2011)
    (100’)

    Voor deze in Hollywood gemaakte film kreeg de Deense regisseur Nicolas Winding Refn op het filmfestival van Cannes 2011 de prijs voor Beste Regisseur. Het scenario van Hossein Amini is gebaseerd op het gelijknamige boek van James Sallis. Uit een interview met hoofdacteur Ryan Gosling [in Knack Focus, 26 oktober-1 november 2011, pp. 10-13] leren we dat hij van de producers de regisseur mocht uitkiezen en dat werd Winding Refn, na het bekijken van diens back catalogue.

    De structuur van Drive bestaat uit drie onderdelen, mooi verdeeld over telkens een half uur. In de proloog en het eerste deel maken we kennis met het naamloze hoofdpersonage, de driver. We zien hoe hij ’s nachts opereert als chauffeur van een vluchtwagen voor criminelen, we vernemen dat hij overdag werkt als stuntman en als monteur in een garage (een zekere Shannon is zijn baas) en hoe hij kennismaakt met buurvrouwtje Irene en haar zoontje Benicio. Irene’s man zit in de gevangenis. Via Shannon, die met Driver (zoals we hem maar zullen noemen) races wil gaan rijden, komt deze laatste in contact met enkele figuren uit de onderwereld van Los Angeles: Mr. Bernie Rose en diens partner, de joodse Nino. We leren de Driver kennen als een ongelooflijk coole, zelfverzekerde en bijzonder zwijgzame kerel die verscheidene malen optrekt met Irene, maar verder dan handjes vasthouden komt het niet. Tijdens de begingeneriek hebben we dan al de song Nightcall van de Franse groep Kavinsky gehoord, met onder meer de regels there’s something inside you / it’s hard to explain / they’re talking about you, boy / but you’re still the same. Het geeft de kijker het onbehaaglijk stemmende gevoel dat er iets aan de hand is met deze man.

    Het tweede deel begint wanneer Irene verneemt dat haar man, Standard Gabriel, de gevangenis mag verlaten. Al snel blijkt dat Standard in de gevangenis schulden heeft gemaakt en om deze af te lossen moet hij voor de maffia een klus opknappen, met name: een overval plegen op een pandjeshuis. De Driver zal hem daarbij helpen, maar de zaak loopt mis. Standard wordt neergeschoten en de Driver (en nog een vrouwelijke medeplichtige) wordt door een anonieme auto bijna van de weg gereden. Via een tussenpersoon (Cook/Chris) ontdekt de Driver dat de joodse Nino achter dit alles zit: hij wilde geld (laten) stelen van de East Coast maffia en de uitvoerders van de overval uitschakelen, zodat die East Coast maffia nooit zou te weten komen wie hun geld heeft. Doordat de Driver ontsnapt is, worden hij, zijn baas Shannon én Irene en haar zoontje nu bedreigd met de dood, door Nino én diens partner Mr. Rose.

    In het derde deel is de Driver uit op wraak. Ofschoon hij Irene voorstelt om met het geld weg te vluchten, weigert zij dit. Om Irene toch te beschermen kan de Driver niet anders dan ten oorlog trekken tegen de maffia in L.A., meer bepaald tegen Mr. Rose en Nino. Het hoofd van een handlanger van Nino wordt in een lift kapotgetrapt, Mr. Rose vermoordt de lastige getuigen Cook en Shannon, de Driver rijdt Nino van de weg en verdrinkt hem in de oceaan en uiteindelijk steekt de Driver ook Mr. Rose neer op de parking van een restaurant, nadat hij zelf een messteek heeft geïncasseerd. Met bloedend middenrif rijdt de Driver weg, we zien nog hoe Irene tevergeefs aan de deur van haar buurman gaat kloppen, en: doek.

    De grote aantrekkingskracht van deze prent ligt in de wijze waarop de combinatie van beelden en muziek een intrigerend, mysterieus sfeertje creëert. Het supercoole gedrag van Ryan Gosling, de regelmatig aangewende slowmotion-techniek, de nachtelijke panorama’s van Los Angeles en de relaxed mood die over het geheel hangt, gaan wonderwel samen met de songs op de klankband, die zowel qua tekst als qua sound zeer functioneel overkomen. De sfeer lijkt in deze film dan ook belangrijker te zijn dan de plot, want die laat manifest een aantal steken vallen. Heel die set-up bijvoorbeeld waarvan Standard en de Driver het slachtoffer zijn, wordt erg vaag en oppervlakkig uitgewerkt en verder worden een aantal zaken nooit duidelijk: waarom weigert Irene met de Driver te vluchten, waarom maakt de Driver soms gebruik van een masker (die valse kaalkop) en loopt hij rond met een schorpioen op de rug van zijn jasje (er wordt wel even verwezen naar de fabel van de schorpioen en de kikker, maar veel levert die hint niet op) en vooral: wat voor iemand is die Driver eigenlijk en wat drijft hem?

    In het interview uit Knack Focus beantwoordt Ryan Gosling (die overigens een prima acteerprestatie levert) die vraag: ‘We besloten al snel dat we het ietwat banale scenario moesten oppimpen met een mythische onderlaag. Zo ontstond het idee om mijn personage te benaderen als een weerwolf die zijn lot probeert te ontlopen. Hij gaat als loner door het leven om geen slachtoffers te maken tot zijn affectie voor zijn buurvrouw en haar zoontje hem dwingt zijn ware gezicht te tonen’. Een weerwolf? Dat komt er dan toch niet helemaal uit en ook die liefde voor Irene is vrij flodderig uitgewerkt, vooral doordat Irene eerst wel optrekt met een vreemde man terwijl haar echtgenoot gevangen zit, maar hem ten slotte (nadat haar eigen man nota bene dood is en zij bescherming nodig heeft) een nee verkoopt. Of moeten we begrijpen dat die Irene zo’n onnozel treesje is dat zij helemaal niets doorheeft? En moeten we dan daarom in de Driver des te meer de grote sympathieke held zien die uit liefde dat treesje beschermt (zoals door College in de film enkele malen gezongen wordt: a real human being and a real hero)? De held waarmee we moeten sympathiseren blijft dan wel een crimineel die achter andermans vrouw zit en bovendien manifest een vijs los heeft zitten (zoals duidelijk blijkt wanneer hij in die lift de kop van Nino’s handlanger in stukken en brokken blijft trappen).

    Het in deze film getoonde geweld is inderdaad op verscheidene momenten ongemeen brutaal (zouden sommigen het daarom een ‘geweldige’ prent vinden?). Gosling hierover: ‘Natuurlijk zullen sommige kijkers zich aan dat geweld storen, maar wij vinden die scènes onontbeerlijk. Ontdoe een sprookje van zijn gruwelijke details en je houdt een slap aftreksel over’. Hm. Misschien is het niet helemaal onbelangrijk hier even te vermelden dat Nicolas Winding Refn’s back catalogue (gaande van de Pusher-reeks over Bleeder en Fear X tot en met Valhalla rising en Bronson) werkelijk bol staat van het brutaal geweld. Ten zeerste relevant is daarom de documentaire over Winding Refn die bij de dvd zit: NWR van Laurent Duroche (2011). Daaruit leren we niet alleen dat de Deen dyslectisch is en tot zijn 17de opgroeide in New York, maar ook dat zijn intellectueel denkraam bijzonder beperkt overkomt en dat hij van zichzelf zegt dat er een donkere kant in hem zit en dat hij die alleen kan in toom houden door films (vol geweld, horen we tussen de regels) te maken. Zodat we kunnen vermoeden dat er heel veel van Winding Refn zelf in die Driver-figuur steekt. Maar heeft de film Drive ons daardoor meer te vertellen?

    Quotering: ***
    (1ste visie: 13 oktober 2012 – dvd) (2de visie: 19 oktober 2012 – Kinepolis Antwerpen – filmforum) (3de visie: 1 december 2012 – dvd)

    [explicit]

    02-12-2012 om 21:45 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    01-12-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Hugo (Martin Scorsese) (USA, 2011)
    HUGO (Martin Scorsese) (USA, 2011)
    (126’)

    Hugo is de opvolger van Scorsese’s Shutter Island maar tapt uit een geheel ander vaatje. Het verhaal, dat gebaseerd is op de jeugdroman The invention of Hugo Cabret van Brian Selznick, valt uiteen in twee delen. Na het overlijden van zijn vader wordt het jongetje Hugo door zijn oom Claude ingewijd in het onderhouden van de klokken van het Parijse treinstation Montparnasse (we zitten in de jaren dertig van de twintigste eeuw). Na het overlijden van die oom onderhoudt Hugo enkele maanden lang de klokken op zijn eentje. Hij moet daarbij opletten dat hij niet gearresteerd wordt door de stationswachter en diens gevaarlijke hond, maakt kennis met papa Georges (die een speelgoedwinkeltje uitbaat) en diens geadopteerde dochtertje Isabelle en sleutelt ondertussen aan een automaton: een robot die door Hugo’s vader ooit meegebracht is van het museum waar hij werkte. Een scharniermoment in de structuur is wanneer die robot eindelijk begint te werken en een tekening maakt van de maan die een raket in haar oog krijgt. Op die manier ontdekken Hugo en Isabelle dat papa Georges in feite niemand minder is dan Georges Méliès, de Franse filmpionier die onder meer de film Le Voyage dans la Lune (1902) maakte waaruit het nog altijd beroemde en als het ware iconische beeld van die maan met een raket in haar oog afkomstig is. Het tweede deel van de film is een regelrecht eerbetoon aan Georges Méliès, die door de Eerste Wereldoorlog failliet ging als filmproducent en zich verbitterd terugtrok. Dankzij Hugo en Isabelle en met de hulp van een professor in de filmgeschiedenis krijgt Méliès alsnog het respect en de waardering die hij verdient. Het eerherstel in deze film leidt natuurlijk tegelijk tot een eerherstel buiten de film. Via Selznick’s boek uit 2007 en Scorsese’s film is het pionierwerk van Méliès (tijdelijk?) aan de vergetelheid ontrukt.

    Scorsese draaide de film in 3D en ofschoon wij Hugo twee maal ‘slechts’ in 2D bekeken, was het ook zo overduidelijk dat de vormgeving indrukwekkend is. Dat begint al meteen bij het begin van de film met een adembenemende travelling over Parijs, doorheen het treinstation Montparnasse, tot aan de grote stationsklok waarachter Hugo verscholen zit. Andere hoogstandjes zijn de beelden van de met stoom omgeven raderwerken achter de muren van het station en de twee keer terugkerende beelden (één maal in een droom, één maal in het echt) van een trein die afstevent op de op de sporen terechtgekomen Hugo. Aantrekkelijk en boeiend zijn ook de fragmenten uit oude films van Méliès en anderen die Scorsese inlast en die ons een goed idee geven van de reacties van een publiek dat nog helemaal niet vertrouwd was met de wondere wereld van bewegende beelden die nu voor ons zo gewoontjes is.

    Zoals gezegd is Scorsese’s film gebaseerd op een jeugdroman, en helaas is de plot van Hugo niet vrij te pleiten van een aantal zwakheden die typisch zijn voor jeugdboeken. Het verhaal is nu eens voorspelbaar (wanneer Hugo naar het einde toe naar het station rent om de automaton te gaan halen, kan je met je ogen dicht aanvoelen dat hij nog eens op die stationswachter gaat botsen), dan weer ongeloofwaardig (het hartvormige sleuteltje dat nog ontbreekt om die robot op gang te krijgen, hangt toevallig rond de hals van Isabelle / die professor die alles weet over en heeft van Georges Méliès, maar toch gelooft dat Méliès gestorven is in de oorlog). Verder zijn er de weinig functionele uitweidingen (de stationswachter met zijn kunstbeen die verliefd is op een bloemenmeisje, de krantenverkoper die flirt met een oude dame met hondje), de oppervlakkige psychologie (zie onder meer de weinig uitgewerkte verhouding van Hugo met zijn vader, de moeder is al helemaal onzichtbaar) en de opdringerige moraal (opvallend aanwezig wanneer Hugo op het einde begint te filosoferen over het doel – purpose – van ieders leven). De humor die regelmatig present meldt, werkt wel maar komt tegelijk ook wat naïefjes over (Isabelle die voortdurend moeilijke woorden gebruikt: ze leest immers veel boeken, de norse stationswachter die smelt tegenover dat bloemenmeisje en last heeft van zijn soms tiltslaand kunstbeen, de krantenman die met een tweede hond het hart van de oude dame verovert).

    Daar staat weliswaar tegenover dat het verhaal op een aantal momenten best wel ontroerend is, dat er op een zeer hoogstaand niveau geacteerd wordt (met licht voorbehoud voor Isabelle = Chloë Grace Moretz) en dat, hoe men het ook draait of keert, deze film een warme hommage is aan Georges Méliès, niet in het minst door de overrompelende wijze waarop alles in beeld wordt gebracht. Toch zouden we durven besluiten: een beetje te veel vorm, en wat te weinig vent, deze Hugo.

    Quotering: *** (1ste visie: 25 november 2012 – dvd) (2de visie: 27 november 2012 – Kinepolis Antwerpen – filmforum)

    01-12-2012 om 21:47 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    18-11-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Tinker, Tailor, Soldier, Spy (Tomas Alfredson) (F-UK-D)
    TINKER, TAILOR, SOLDIER, SPY (Tomas Alfredson) (Frankrijk-UK-Duitsland, 2011)

    (127’)

    Het verhaal van deze spionagefilm, gebaseerd op een boek van John le Carré, speelt zich af in 1973-74 en draait rond een voor de Russen werkende dubbelspion in de Britse inlichtingendienst MI6. Het begint met het neerschieten van een Britse agent (Jim Prideaux) in Budapest, waarna de veteraan George Smiley en zijn baas Control op vervroegd pensioen worden gesteld. Smiley wordt echter al snel door de Britse regering opnieuw geactiveerd om zo’n twee filmuren lang uit te zoeken wie van de MI6-topmannen de mole is. Het blijft spannend tot het einde, want iedereen blijkt verdacht te zijn: niet alleen Bill Haydon, Roy Bland, Toby Esterhase en Percy Alleline, maar op een bepaald moment ook Smiley zelf. Uiteindelijk blijkt de gezochte dubbelspion Bill Haydon te zijn.

    Laten we meteen stellen dat het grote minpunt van deze prent de structuur is. ‘Het belangrijkste probleem dat zich vanaf het begin stelde, was de simpele kwestie hoe je een razend ingewikkelde spionageroman van zo’n 400 bladzijden op twee uur tijd moest samengebald krijgen’, noteert Dennis Van Dessel in zijn recensie in Filmmagie [nr. 622, februari 2012, pp. 12-13]. Niemand zal ontkennen dat de plot inderdaad mighty complicated is. Als men dan niet alleen de talrijke puzzelstukjes afraffelt aan een rotvaart en bepaalde dingen vaak slechts héél eventjes toont, maar ook nog eens met verwarrende flashbacks gaat werken, wordt het begrijpelijk dat men tijdens een eerste visie van deze film gewoonweg in de plot verdrinkt. Er bestaat trouwens van dit verhaal ook een TV-serie (uit 1979) die bijna 5 uur duurt. Die 5 uur zijn er nu hooguit 2 geworden, met alle gevolgen vandien (wegknippen, aan elkaar plakken, compileren). Bij een tweede visie kan men al iets beter volgen, maar het blijft constant superaandachtig opletten geblazen. ‘Kortom, Tinker, Tailor, Soldier, Spy is een film die een inspanning vereist, en zelfs dan is meer dan één kijkbeurt geen overbodige luxe’, concludeert Dennis Van Dessel in Filmmagie. Of zulk een film dan geschikt is als filmforumfilm voor middelbare scholen, is een vraag die men zelf kan beantwoorden.

    Tijdens onze tweede visie hebben we wel een diepere thematische rode draad ontdekt. Het geïntrigeer, het voortdurende kille wantrouwen en de harteloosheid die het spionagewerk met zich meebrengt, blijken ten koste te gaan van het persoonlijke gevoelsleven en meer bepaald van liefdesrelaties. Centrale figuur in dit verband is de Britse spion Ricki Tarr die in Turkije een Russische spionne leert kennen en op haar verliefd wordt (zij wordt echter door haar eigen opdrachtgevers uitgeschakeld en Ricki zal haar dus nooit weerzien). Het is deze Ricki die ergens halverwege de film tegen Smiley cum suis zegt dat hij weg wil uit de geheime dienst want ‘I don’t want to end up like you lot’. Dat laatste is een sleutelzinnetje dat onder meer verwijst naar Smiley’s rechterhand Peter (een homo die zijn vriend het huis moet uitwijzen opdat men hem niet zou kunnen chanteren), naar de gepensioneerde vrouwelijke collega van Smiley (die hem toevertrouwt dat zij completely underfucked is de laatste tijd), naar Smiley zelf (wiens vrouw Ann een buitenechtelijke relatie heeft met Bill Haydon) en uiteindelijk ook naar Bill Haydon (die blijkbaar biseksueel is, nog andere vriendinnetjes én vriendjes heeft en op het einde van zijn homovriendje Jim Prideaux een genadeschot krijgt, zodat hij niet naar Rusland kan getransporteerd worden). In deze context lijken we de hoofdpersoon George Smiley te moeten zien als een voorbeeld van negatieve zelfdefiniëring naar de kijker toe: hij gedraagt zich heel de film als een koele, berekenende kikker en het laatste beeld is een close-up van Smiley’s bebrilde pokerface: hij heeft zich dan net als nieuwe, zelfvoldane baas van MI6 aan een bureau neergezet.
     
    Verder dient toegegeven dat het geheel op een zeer degelijke, vakkundige manier in beeld wordt gebracht, al is er weinig sprake van echt opvallend knappe dingen. De enige keer dat er iets esthetisch in het oog springt, is in het begin, wanneer de camera na een panorama van Budapest achteruittravelt en er precies op dat moment twee gevechtsvliegtuigen door de Hongaarse lucht scheren. En natuurlijk wordt er door alle acteurs op hoog niveau geacteerd. Maar zoals gezegd: Tinker, Tailor, Soldier, Spy is een film die veel van zijn pluimen laat door het te compacte, te veel van de kijker eisende scenario.

    Quotering: ***
    (1ste visie: 24 september 2012 – Metropolis – filmforum) (2de visie: 17 november 2012 – dvd – bib Brecht)

    [explicit]

    18-11-2012 om 23:25 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    17-11-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: De Heidense Middeleeuwen (Ludo Milis e.a.) 1991
    DE HEIDENSE MIDDELEEUWEN (Ludo Milis e.a.) 1991

    [Belgisch Historisch Instituut te Rome – Bibliotheek – deel XXXII, Brussel-Rome, 1991, 183 blz. = Milis e.a. 1991]

    In dit zeer toegankelijke en toch wetenschappelijk verantwoorde boek tracht professor Ludo Milis van de Universiteit Gent in samenwerking met zijn ULB-collega Alain Dierkens en enkele oud-studenten een correctie aan te brengen op het traditionele maar eenzijdige beeld van de zogenaamd door-en-door christelijke Middeleeuwen. Dat beeld is niet helemaal verkeerd, zo luidt de basisstelling van Milis cum suis, maar wel onvolledig. De greep van de Kerk was in de Middeleeuwen (zeker tot de dertiende eeuw) beperkter dan meestal wordt aangenomen: na duizend jaar kerstening overleefden nog heel wat heidense (klassieke en Germaanse) relicten. De moeilijkheid in deze materie ligt voornamelijk bij de bronnen: de contemporaine bronnen die bewaard bleven, bestaan vooral uit geschriften van geleerde geestelijken en die geschriften bieden op die manier een vertekend beeld.

    Bovendien ligt de schuld gedeeltelijk ook bij het moderne onderzoek dat altijd veel meer aandacht besteedt aan de oudste vermeldingen van opkomende fenomenen, en veel minder aan de laatste vermeldingen van fenomenen die in verval zijn. En verder waren de heidense relicten vooral aanwezig in de mondelinge overlevering en daarvan is uiteraard zeer veel verloren gegaan, terwijl wat overbleef slechts moeizaam te achterhalen is [10-11 / 173]. Soms zijn ze nochtans wel te achterhalen, bijvoorbeeld via een werk als de Corrector sive Medicus, een boeteboek van circa 1000, geschreven door Burchard van Worms: hierin worden een aantal straffen voorzien voor niet-christelijke, heidense gedragingen. Burchards bedoeling was natuurlijk deze heidense relicten weg te zuiveren, maar tegelijk biedt hij ons – ongewild – een ware catalogus van heidense gebruiken die rond het jaar 1000 blijkbaar nog actueel genoeg waren om er een boeteboek aan te wijden.

    De Heidense Middeleeuwen zelf is geen cataloog van heidense gebruiken in de Middeleeuwen geworden. Veeleer wil het een antropologische beschrijving zijn van de manier waarop christendom en heidendom in de vroege Middeleeuwen met elkaar in contact kwamen en wat de gevolgen van dit contact waren. Dit onderzoek leidt uiteindelijk tot twee belangrijke conclusies.

    a. De kerstening verliep in drie fasen: aanpassing van het extern (sociaal) collectief gedrag, aanpassing van het extern individueel gedrag, aanpassing van het intern invidueel gedrag. Blijkt dan dat het laatste stadium pas een kans kreeg om door te dringen in brede maatschappelijke lagen vanaf de dertiende eeuw [16 / 168].

    b. Heidense elementen konden alleen overleven als ze bepaalde religieuze functies vervulden waarvoor het christendom niets had voorzien: genezen van ziektes, zich wreken op vijanden, kinderloosheid en kinderoverschot bestrijden. Op die manier vulde het overlevende heidendom de lacune van het vaak te transcendente christendom op, door meer greep op het aardse leven toe te laten. Dit alles kon bovendien op twee manieren gebeuren: door de heidense relicten op te nemen in het christendom onder een aangepaste vorm (zie bijvoorbeeld de noodheiligen die konden geraadpleegd worden tegen ziekte enzovoort) of door ze als een vorm van bijgeloof half naast, half binnen het christendom te tolereren (zie bijvoorbeeld het gebruik van bepaalde kruiden) [168-170 / 173].

    Interessant is ook dat in dit boek regelmatig gewezen wordt op het feit dat een aantal van die heidense relicten nu nog altijd doorleven (autosleutels met Sint-Christoffel, bedevaarten naar Lourdes, enzovoort), hoewel de laatste jaren door de toenemende secularisatie veel van dit ‘bijgeloof’ aan het verdwijnen is (maar dat geldt ook voor de zuiver christelijke elementen zelf). Het bovenstaande is een samenvatting van de inleiding en het slothoofdstuk die beide door Ludo Milis werden geschreven. Daartussen bevinden zich nog zes andere hoofdstukken waarvan hieronder een overzicht volgt.

    De missionering (Martine De Reu)

    Een boeiende kijk op de activiteiten van de eerste missionarissen in Europa. Qua maatschappelijke visie (vooral wat het huwelijk betreft) was de nieuwe Kerk weinig inschikkelijk, op het terrein van de cultus werden wel toegevingen gedaan: de oude vormen kregen een nieuwe inhoud (goden werden heiligen, amuletten werden relieken, bezweringsformules werden gebeden en het kruisteken, heidense feesten werden christelijke feesten, oude cultusplaatsen werden kerken en kapellen … ) [20]. Globaal genomen reageerden de missionarissen op twee manieren tegen het heidendom: gewapend verzet en aanpassing/integratie [37].

    Het getuigenis van de archeologie (Alain Dierkens)

    De archeologie kan zorgen voor ‘harde bewijzen’. Concreet voor dit onderwerp: het opgraven van oude kerken, cultusplaatsen en begraafplaatsen. Toch moet men voorzichtig zijn met de resultaten: men moet de opgegraven dingen in hun juiste context kunnen plaatsen en dat is niet altijd gemakkelijk [47-48].

    Leven en dood (Christophe Lebbe)

    Over heidense relicten in de visie op het hiernamaals.

    De middeleeuwse sybille (Annick Waegeman)

    De band tussen antieke en middeleeuwse visionaire vrouwen. De vrouwendiscriminatie van de Middeleeuwen is op dit terrein veel minder scherp: omdat de vrouw van oudsher meer in contact staat met de ‘geheimen van het leven’ en zij in deze zaken dus meer ‘aanvaard’ werd? [112]

    De kennis van de kruiden (Véronique Charon)

    Over kruidenkennis in de Middeleeuwen. Schrijfster betwijfelt het ten zeerste dat Hildegard van Bingen hallucinogerende kruiden gebruikte. [137]

    Reinheid, sex en zonde (Ludo Milis)

    Over poenitentialia (boeteboeken) en biechtboeken [147]. Over ascese en anti-seksualisme in het christendom. Het christendom heeft onze kijk op goed en kwaad veranderd: het religieuze fenomeen van een ‘ritus met dwang’ evolueerde tot een ‘verinnerlijkt streven’.

    Besluit. De Heidense Middeleeuwen is een boek dat een breed, geïnteresseerd publiek kan aanspreken en dat perfect aansluit bij de wetenschappelijke trend van de laatste jaren die wijst op het belang van doorlevende heidense gebruiken en ideeën in de Middeleeuwen en zelfs tot op de dag van vandaag. Daarbij mag niet ontkend worden dat de Europese maatschappij vanaf de Middeleeuwen inderdaad zeer sterk christelijk gekleurd was en is, maar het valt evenmin te ontkennen dat er daarnaast ook een belangrijke doorstroming was (en is) van oude, heidense elementen. Om aan te tonen dat dit thema ‘in’ is, slechts twee recente voorbeelden: Herman Pleij’s Het Gilde van de Blauwe Schuit (over het doorwerken van oud-Germaanse vruchtbaarheidsriten in het middeleeuwse carnaval) en uit de stripwereld De Laatste Zang van de Malaterres uit de reeks De Gezellen van de Schemering van François Bourgeon.

    Recensies

    - P. Trio, in: Bijdragen tot de Geschiedenis, jg. 75 (1992), afl. 1-2, pp. 93-94.

    - J. van Herwaarden, “De grenzen van de kerstening”, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, jg. 105 (1992), nr. 2, pp. 253-254.

    [explicit 9 december 1991]

    17-11-2012 om 21:22 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-11-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Heethoofden, misbaksels en halve garen (Korine Hazelzet) 1988
    HEETHOOFDEN, MISBAKSELS EN HALVE GAREN. De bakker van Eeklo en de burgermoraal
    (Korine Hazelzet) 1988


    [Uitgeverij Catena, Zwolle, 1988, 64 blz. = Hazelzet 1988]

    Van de voorstelling van de ‘hoofdenbakkerij’, waarop mannen en vrouwen in een bakkerij worden onthoofd, tijdelijk een kool op de romp krijgen en daarna weer worden voorzien van hun nieuw gebakken hoofd, zijn uit de zestiende en zeventiende eeuw ten minste negen geschilderde versies bekend, waarvan één zich tegenwoordig bevindt in het Rijksmuseum Muiderslot. De kunsthistorica Korine Hazelzet, die als gids rondleidingen op dit kasteel heeft gegeven, gaat in dit boekje de betekenis na van dit beeldthema.

    Nauw verwant met dit laatste is de legende volgens dewelke ooit in het huidige Eeklo (Oost-Vlaanderen, België) een bakker woonde die hoofden kon ombakken. Mensen die een hoofd hadden dat hen niet aanstond, konden daar terecht om dat belangrijke onderdeel van hun lichaam en persoonlijkheid naar believen te laten veranderen. Hazelzet veronderstelt dat de slechts in details van elkaar afwijkende schilderijen teruggaan op een thans verdwenen Vlaams origineel uit het midden van de zestiende eeuw. Uit die tijd zijn geen schriftelijke bronnen bekend die de voorstelling zouden kunnen verduidelijken, maar de auteur neemt aan dat het hier ging om een opwekking tot morele verbetering waarbij de normen en waarden van de christelijk-burgerlijke moraal een belangrijke rol speelden [p. 30].

    Relevante teksten verschijnen pas in de zeventiende eeuw, toen naar deze voorstelling prenten werden gemaakt waaraan een verduidelijkend gedicht werd toegevoegd of die als illustratie werden opgenomen in een boek. Hazelzet verwijst naar een prent van de Antwerpse graveur Philibert Bouttats de Jongere (1652-1728) [pp. 12-13] en naar een tekst van pater Adriaen Poirters (1605-1674) [pp. 30 e.v.]. Uit deze teksten blijkt dat mensen een nieuw gebakken hoofd aangemeten kregen om hen te genezen van bepaalde ondeugden. Anderen verzochten uit eigen beweging om een nieuw uiterlijk om beter te kunnen slagen in bepaalde vormen van verwerpelijk gedrag. De voorstelling van de ‘hoofdenbakkerij’ diende er in het laatste geval toe, door de satirische hekeling van het tegendeel, om bepaalde opvattingen over wenselijk gedrag kracht bij te zetten. Verwante thema’s, zoals verjongingskuren door middel van een smid, een molen of een klokkengieter of zoals het motief van de vuuroven, voorkomend in prenten en toneelstukken, vervulden een gelijkaardige functie. Hazelzet wijst erop dat de grondgedachte achter de afbeeldingen van de hoofdenbakkerij weliswaar steeds dezelfde is, maar dat deze in de loop van de geschiedenis steeds benut is om veranderende morele boodschappen uit te dragen.

    Pas in 1792 wordt de hoofdenbakkerij voor het eerst in Eeklo gesitueerd en wel door een verhaal van de schoolmeester Jacobus van Damme dat verscheen in een te Eeklo gedrukte almanak. Het verhaal van Van Damme heeft de christelijke betekenis van het verhaal het zuiverst overgeleverd en bovendien strookt zijn uitleg geheel met de praktische burgermoraal die sinds de vijftiende eeuw werd gepropageerd. In de tweede helft van de negentiende eeuw en sinds de jaren zestig van de twintigste eeuw heeft het plaatselijk chauvinisme zich van de figuur van de hoofdenbakker meester gemaakt. Onder meer door in Eeklo gehouden folkloristische evenementen kreeg deze een grotere bekendheid.

    Zoals J. Helsloot terecht schrijft in zijn recensie van deze uitgave [in: Volkskundig Bulletin, jg. 15, nr. 2 (juni 1989), pp. 213-214] is het boekje van Hazelzet fraai geïllustreerd en vlot geschreven, maar ook nogal rommelig van opbouw.

    [explicit 16 april 2002]

    14-11-2012 om 23:51 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    11-11-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Mijn Middeleeuwen (Willem Wilmink) 1998
    MIJN MIDDELEEUWEN (Willem Wilmink) 1998

    [Bert Bakker, Amsterdam, 1998, 124 blz.]

    Willem Wilmink is (was) vooral bekend als dichter van ‘kleine poëzie’ (wie slecht geslapen heeft, zou hem echter botweg een rijmelende versjesmaker kunnen noemen). Hij werkte ook mee aan nieuwe edities van enkele Middelnederlandse klassiekers, waarbij het telkens zijn taak was een modern-Nederlandse, rijmende parallelvertaling van de tekst in kwestie te bezorgen. Dat was onder meer het geval met de in 1997 verschenen editie van De burggravin van Vergi, waarbij Wilmink tevens een korte inleiding mocht schrijven die overigens ook al ‘Mijn Middeleeuwen’ getiteld was. Behalve het feit dat Wilmink op deze paar bladzijden allerlei vertelde dat niets met de geëditeerde tekst te maken had, viel ons daarin vooral op hoe hij bekende dat zijn hertaling door de begeleidende wetenschapper (in casu professor Wim Gerritsen) voortdurend tot de orde diende geroepen, omdat zij vaak volledig in het luchtledige hing, en hoe hij daar wel eens moedeloos van werd.

    Dit alles deed het ergste vermoeden toen bleek dat Wilmink een (gelukkig erg dun) boekje had geschreven waarin hij zijn ‘zeer persoonlijke kijk’ op de Middeleeuwen ten beste geeft. Dit boekje bestaat uit een twaalftal hoofdstukjes die totaal willekeurig en onsamenhangend van het ene onderwerp op het andere springen (van kathedralen over vrouwen en zo langs Sinterklaas weer terug naar kathedralen bijvoorbeeld). Wilminks ‘kijk’ beperkt zich daarbij tot het vertellen van een aantal compleet oninteressante anekdotes (hoe zijn vader in de buurt van de Bossche Sint-Jan vertier zocht bij een blonde herbergierster, hoe Wilmink zelf in de badkamer van een Engelse pub de blote dochter des huizes zag), het meedelen van enkele oppervlakkige cultuurhistorische weetjes en het vertalen van stukjes Latijnse, Duitse, Franse en Nederlandse literatuur uit de Middeleeuwen, die met elkaar even veel te maken hebben als een haring met de scholastiek.

    Ergens vertelt Wilmink hoe hij als kind een museumpje had met opgegraven dingetjes, waarmee hij zijn leeftijdsgenootjes imponeerde: ‘Mijn uitleg was een vermenging van wetenschap en verzinsel, een neiging waarvan ik nog steeds niet helemaal genezen ben’. Dat zinnetje past perfect bij Mijn Middeleeuwen, al is het aandeel van het verzinsel hier een stuk groter dan dat van de wetenschap. Een in feite overbodige uitgave is dit.

    Quotering: * (30 oktober 1998)

    11-11-2012 om 22:47 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Het Nederlandse Onbehagen (Herman Pleij) 1991
    HET NEDERLANDSE ONBEHAGEN (Herman Pleij) 1991

    [Prometheus, Amsterdam, 1991]

    De vijftien artikelen die de Nederlandse hoogleraar Herman Pleij (hij doceerde anno 1991 Historische Nederlandse Letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam) in deze bundel bijeenbracht, verschenen tussen 1985 en 1991 reeds eerder in een aantal dag-, week- en maandbladen. Als rode draad loopt door deze intelligent geschreven en spits geformuleerde teksten het onbehagen van de auteur met het Nederlandse nationale heden en culturele verleden. Het boekje bevat drie afdelingen. In ‘Het Nederlandse onbehagen’ gaat het na het inleidende hoofdstuk over de houding van buitenlanders van nu en toen tegenover Nederland (het landschap vindt men maar vlak en vervelend, voor de bebouwing heeft men echter oprechte bewondering), en over de Denen (die een totaal ander, meer zelfbewust nationaal karakter heten te hebben dan de Hollanders).

    In ‘Het persoonlijke onbehagen’ worden behandeld: de generatie oorlogskinderen, de moffenhaat van de Nederlanders, het ‘oorlogstoerisme’ in Frankrijk, de moderne student (die alles is wat de student uit de jaren zestig niet was en vice versa) en ten slotte het moderne kinderspeelgoed. Bevatten deze twee afdelingen een reeks vaak erg persoonlijke (maar daarom niet minder frappante en vermakelijke) kanttekeningen over hét Holland en dé Hollander, in de derde afdeling, ‘Het culturele onbehagen’, berijdt Pleij een aantal van zijn bekende stokpaardjes. Hij geeft onder meer af op het feit dat de Nederlanders, een besloten kringetje van professionals uitgezonderd, niet geïnteresseerd zijn in hun literaire verleden, en op het gesol met de Nederlandse spelling, breekt een lans voor gesponsorde kunst en voor een cultuurhistorische benadering van oude literatuur op middelbare scholen (gepaard gaande met voorzichtige verschuivingen binnen de canon), maakt zich zorgen over de toenemende specialisatie binnen het vak neerlandistiek en omschrijft ten slotte nog even de taak van de schrijver als mentaliteitsmotor.

    Uit deze bundel blijkt dat Herman Pleij op een boeiende, intelligente manier kan schrijven, en niet alleen over zijn eigen vakgebied. Bovendien heeft hij sinds de publicatie van zijn proefschrift (Het Gilde van de Blauwe Schuit), dat links en rechts kritiek kreeg omwille van de vaak onbeholpen stijl, een lange weg afgelegd: de verwoording in déze teksten is puntgaaf en de stijl is één en al bekoorlijkheid, wat nochtans niet wegneemt dat de structuur van sommige van de artikelen ronduit zwak is en dat de betoogtrant af en toe wat wollig overkomt.

    Quotering: ***½ (23 oktober 1992)

    11-11-2012 om 22:46 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Het borstenboek (Kaat Bollen) 2012
    HET BORSTENBOEK (Kaat Bollen) 2012

    [Standaard Uitgeverij, Antwerpen, 2012, 288 blz.]

    Nadat zij eerder al in samenwerking met Humo een enquête en bijhorend populariserend boekje over schaamhaar had mogen produceren, heeft de jonge psychologe en seksuologe Kaat Bollen (verboden flauwe allusies te maken op haar achternaam) nu hetzelfde gedaan in verband met borsten. De lay-out, de aanpak en de stijl zijn hetzelfde: een klein vierkant boekje, gelardeerd met veel (overigens over het algemeen weinig aantrekkelijke) illustraties, waarin het brede publiek op een vlotte, snaakse maar voor de rest nogal oppervlakkige wijze onderhouden wordt over het onderwerp ‘borsten’.

    Toegegeven: zowat alle aspecten van dit onderwerp komen aan bod (van erotische aantrekkingskracht en plastische chirurgie over borstkanker en borstvoeding tot en met de tepels bij de man), maar net als in het vorige boekje overstijgt het informatieve niveau nooit dat van blaadjes als Flair of P-magazine. Dat bijvoorbeeld in de bibliografie een (veel degelijker) monografie als Geschiedenis van de borst van Marilyn Yalom (1997) ontbreekt, spreekt in dit verband boekdelen. En we hebben nog een venijnige opmerking in petto. Heel dit werkje baadt in een libertijnse post-seksuele-revolutie-sfeer waarin vrolijk propaganda wordt gemaakt voor het tonen van blote borsten, het dragen van pikante decolletés en het geven van borstvoeding in het openbaar, maar ondanks het feit dat Kaat Bollen ettelijke foto’s van haar aantrekkelijke zelf publiceert (we hebben het geteld: dertien maal), een foto van haar eigen blote borsten is daar nergens bij. Zo libertijns en vrijgevochten zijn we nu ook weer niet, hoor! Je moet overigens geen vier jaar universiteit hebben gevolgd om te kunnen voorspellen dat er, na boekjes over schaamhaar en borsten, nog wel enkele andere onderwerpen in de aanbieding zitten om in de nabije toekomst over te badineren. We hebben er minstens drie in gedachten.

    Quotering: ** (11 november 2012)

    11-11-2012 om 22:44 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (1)
    02-11-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Dans la maison (François Ozon) (F, 2012)
    DANS LA MAISON (François Ozon) (Frankrijk, 2012)

    (105’)

    Germain (Fabrice Luchini) is leraar Frans op een middelbare school en klaagt steen en been over het niveau van zijn leerlingen. Tot zijn aandacht getrokken wordt door een ver boven de middelmaat uitstekend opstel van Claude (Ernst Umhauer), de jongen die altijd op de laatste bank zit. In dit opstel beschrijft Claude, zelf thuis niet erg gelukkig, het gezin van een schoolkameraadje. Germain beseft dat de knaap schrijftalent heeft en stimuleert hem om verder te schrijven. Claude (overigens prima gecast als een soort engelachtige verleider met duivelse trekjes) doet dit, en beschrijft hoe hij via het geven van bijles wiskunde aan dat vriendje, steeds dieper doordringt in diens gezin. Waarbij het overigens (typisch Ozon) niet altijd even duidelijk is waar de grens loopt tussen fictie en werkelijkheid. Duidelijk is wel dat de narratologische adviezen van Germain Claude aansporen om steeds verder te gaan in zijn onmiskenbaar voyeuristische exploraties. Claude wordt een huisvriend en verleidt zelfs de moeder (gespeeld door Emmanuelle Seigner, alias mevrouw Polanski). Ondertussen is Germain – om Claude aan het schrijven, hemzelf aan het lezen en ons aan het kijken te houden – echter te ver gegaan: hij heeft de vragen van een wiskundetoets ontvreemd. Als dit uitkomt, wordt hij op school geschorst. Het gezin van het vriendje plooit terug op zichzelf, en nadat Claude Germains vrouw ook nog eens verleid heeft, staat Germain helemaal alleen, want die vrouw verlaat hem. Op het einde zitten Germain en Claude op een bank naar de verlichte ramen van een flatgebouw te kijken (een beeldcitaat uit Hitchcocks Rear Window) en zegt Claude: je kan makkelijk in elk gezin binnendringen en jij kan me daarbij helpen.

    Veel meer dan een rond het thema voyeurisme draaiende les in narratologie (verhaalkunde) lijkt Ozon daarmee niet gegeven te hebben. Maar ondertussen heeft hij op gewiekste én geslaagde wijze wel laten zien hoe de theorie in de praktijk werkt: wij hebben tot het einde geboeid gevolgd hoe de ene episode uit de andere voortvloeit, met de nodige verrassende wendingen, een resem functionele details (de school heet bijvoorbeeld ‘Gustave Flaubert’) en een onverwacht einde. Een sleutelmoment in de film is dan ook wanneer Germain het heeft over de sultan en Scheherazade. Het publiek is de sultan en de verteller/regisseur is Sheherazade: wanneer het ons niet meer boeit, gaat de kop van de verteller eraf. In dit geval moet Ozons kop er zeker niet af, al is het einde van de film toch wat onbevredigend. Als Germain ergens zegt dat een einde verrassend moet zijn en tegelijk de kijker/luisteraar de indruk moet geven dat het verhaal alleen zó had kunnen eindigen, dan voldoet het einde van Dans la maison in de praktijk toch niet helemaal aan die theorie. Iets te gemakkelijk lijkt ons ook Ozons bashing van de moderne kunst (via de kunstgalerij die Germains vrouw runt voor een stel koddige tweelingzussen). Om die redenen is Dans la maison absoluut geen volmaakt meesterwerk, maar een interessante prent met een verhaal dat de kijker lekker manipuleert en in de rol van voyeur duwt, is het zeker wel. Het verhaal is overigens los gebaseerd op een Spaans toneelstuk van Juan Mayorga: El chico de la última fila (De jongen van de laatste bank).
     
    Quotering: ***½ (31 oktober 2012) (Cartoon’s – Antwerpen)

    02-11-2012 om 22:10 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    01-11-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: The Ides of March (George Clooney) (USA, 2011)
    THE IDES OF MARCH (George Clooney) (USA, 2011)
    (101’)

    In Clooney’s vierde film volgen we Stephen Meyers (gespeeld door Ryan Gosling die we onlangs nog bezig zagen in Drive) tijdens de primaries van de Democratische partij, op weg naar Super Tuesday. Meyers is één van de belangrijkste campagnemedewerkers van de Democratische kandidaat Michael Morris. Door aan te pappen met de stagiaire Molly ontdekt hij dat deze zwanger is van Morris (na een one night stand) en met geld van de campagne zorgt hij voor een abortus. Wat later pleegt het meisje echter zelfmoord. Ondertussen is Meyers in het team van Morris persona non grata geworden, doordat hij contact had met de campagneleider van de tegenpartij, die hem voorstelde voor de andere Democratische kandidaat te komen werken. Meyers wordt beschuldigd van gebrek aan loyaliteit omdat hij de ontmoeting verzwegen heeft. De tegenpartij wil hem echter niet engageren: Meyers verneemt dat zij hem erin geluisd hebben (hij deed zijn job te goed en zij wisten dat hij naar aanleiding van de verzwegen ontmoeting ontslagen zou worden) en dat zij hem nu niet meer vertrouwen, omdat hij op wraak belust is. Met als wapen het potentiële schandaal rond die Molly, gaat Meyers in de tegenaanval: hij chanteert Morris en wordt diens nieuwe campagneleider. Laatste beeld: een close-up van het strakke gezicht van Meyers (even strak als in Drive) die de kijker recht in de ogen staart.

    Alles in deze film (gebaseerd op een toneelstuk van een auteur die zijn eigen ervaringen als campagnemedewerker van een politicus verwerkte) is oppervlakkig en vooral ook voorspelbaar. De titel verwijst natuurlijk naar Shakespeare en de intriges rond de moord op Julius Caesar. Het thema van de film is overduidelijk loyaliteit en integriteit, of beter: het gebrek daaraan in politieke milieus. Door de negatieve ervaringen die hij opdoet, verandert Stephen Meyers van een gemotiveerde, trouwe en idealistische medewerker (in het begin zegt hij expliciet dat hij zich alleen kan inzetten voor een campagne waarin hij zelf gelooft) in een achterbakse, ambitieuze strever die vuil spel speelt. En natuurlijk is dat de boodschap die linkserige Clooney aan de kijker wou overbrengen: dat in de (Amerikaanse) politiek onfrisse praktijken gangbaar zijn. Het feit dat het hier gaat om een Democratische presidentskandidaat, nota bene gespeeld door Clooney zelf, kan dat niet verhelen. The Ides of March is een goedbedoelde, vakkundig-droog verfilmde prent die echter wat simplistisch en in elk geval ook weinig sprankelend overkomt.

    Quotering: **½ (31 oktober 2012) (dvd – bib Wuustwezel)

    01-11-2012 om 00:00 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 23/11-29/11 2020
  • 20/04-26/04 2020
  • 13/04-19/04 2020
  • 10/02-16/02 2020
  • 20/01-26/01 2020
  • 28/10-03/11 2019
  • 02/09-08/09 2019
  • 26/08-01/09 2019
  • 19/08-25/08 2019
  • 12/08-18/08 2019
  • 05/08-11/08 2019
  • 22/07-28/07 2019
  • 15/07-21/07 2019
  • 27/05-02/06 2019
  • 14/08-20/08 2017
  • 26/06-02/07 2017
  • 12/06-18/06 2017
  • 05/06-11/06 2017
  • 29/05-04/06 2017
  • 08/05-14/05 2017
  • 17/04-23/04 2017
  • 03/04-09/04 2017
  • 05/12-11/12 2016
  • 28/11-04/12 2016
  • 21/11-27/11 2016
  • 14/11-20/11 2016
  • 07/11-13/11 2016
  • 31/10-06/11 2016
  • 17/10-23/10 2016
  • 10/10-16/10 2016
  • 03/10-09/10 2016
  • 26/09-02/10 2016
  • 29/08-04/09 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 27/06-03/07 2016
  • 20/06-26/06 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 28/03-03/04 2016
  • 01/02-07/02 2016
  • 18/01-24/01 2016
  • 11/01-17/01 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 21/12-27/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 16/11-22/11 2015
  • 26/10-01/11 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 17/08-23/08 2015
  • 10/08-16/08 2015
  • 03/08-09/08 2015
  • 27/07-02/08 2015
  • 20/07-26/07 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 06/07-12/07 2015
  • 29/06-05/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 25/05-31/05 2015
  • 18/05-24/05 2015
  • 11/05-17/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 29/12-04/01 2015
  • 22/12-28/12 2014
  • 15/12-21/12 2014
  • 08/12-14/12 2014
  • 01/12-07/12 2014
  • 24/11-30/11 2014
  • 17/11-23/11 2014
  • 10/11-16/11 2014
  • 27/10-02/11 2014
  • 13/10-19/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 25/08-31/08 2014
  • 18/08-24/08 2014
  • 11/08-17/08 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 21/07-27/07 2014
  • 14/07-20/07 2014
  • 07/07-13/07 2014
  • 30/06-06/07 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 02/06-08/06 2014
  • 26/05-01/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 28/04-04/05 2014
  • 21/04-27/04 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 27/01-02/02 2014
  • 30/12-05/01 2014
  • 23/12-29/12 2013
  • 16/12-22/12 2013
  • 09/12-15/12 2013
  • 02/12-08/12 2013
  • 25/11-01/12 2013
  • 18/11-24/11 2013
  • 11/11-17/11 2013
  • 04/11-10/11 2013
  • 28/10-03/11 2013
  • 21/10-27/10 2013
  • 14/10-20/10 2013
  • 30/09-06/10 2013
  • 23/09-29/09 2013
  • 09/09-15/09 2013
  • 02/09-08/09 2013
  • 26/08-01/09 2013
  • 19/08-25/08 2013
  • 12/08-18/08 2013
  • 05/08-11/08 2013
  • 29/07-04/08 2013
  • 22/07-28/07 2013
  • 15/07-21/07 2013
  • 08/07-14/07 2013
  • 01/07-07/07 2013
  • 24/06-30/06 2013
  • 17/06-23/06 2013
  • 10/06-16/06 2013
  • 27/05-02/06 2013
  • 20/05-26/05 2013
  • 13/05-19/05 2013
  • 06/05-12/05 2013
  • 29/04-05/05 2013
  • 22/04-28/04 2013
  • 15/04-21/04 2013
  • 08/04-14/04 2013
  • 01/04-07/04 2013
  • 18/03-24/03 2013
  • 04/03-10/03 2013
  • 11/02-17/02 2013
  • 04/02-10/02 2013
  • 28/01-03/02 2013
  • 21/01-27/01 2013
  • 14/01-20/01 2013
  • 07/01-13/01 2013
  • 31/12-06/01 2013
  • 24/12-30/12 2012
  • 17/12-23/12 2012
  • 10/12-16/12 2012
  • 26/11-02/12 2012
  • 12/11-18/11 2012
  • 05/11-11/11 2012
  • 29/10-04/11 2012
  • 01/10-07/10 2012
  • 24/09-30/09 2012
  • 17/09-23/09 2012
  • 27/08-02/09 2012
  • 20/08-26/08 2012
  • 13/08-19/08 2012
  • 06/08-12/08 2012
  • 30/07-05/08 2012
  • 23/07-29/07 2012
  • 16/07-22/07 2012
  • 09/07-15/07 2012
  • 02/07-08/07 2012
  • 25/06-01/07 2012
  • 18/06-24/06 2012
  • 04/06-10/06 2012
  • 28/05-03/06 2012
  • 21/05-27/05 2012
  • 14/05-20/05 2012
  • 07/05-13/05 2012
  • 23/04-29/04 2012
  • 16/04-22/04 2012
  • 09/04-15/04 2012
  • 02/04-08/04 2012
  • 19/03-25/03 2012
  • 12/03-18/03 2012
  • 05/03-11/03 2012
  • 20/02-26/02 2012
  • 13/02-19/02 2012
  • 06/02-12/02 2012
  • 30/01-05/02 2012
  • 23/01-29/01 2012
  • 09/01-15/01 2012
  • 02/01-08/01 2012
  • 24/12-30/12 2012
  • 19/12-25/12 2011
  • 12/12-18/12 2011
  • 05/12-11/12 2011
  • 28/11-04/12 2011
  • 21/11-27/11 2011
  • 14/11-20/11 2011
  • 07/11-13/11 2011
  • 31/10-06/11 2011
  • 17/10-23/10 2011
  • 10/10-16/10 2011
  • 03/10-09/10 2011
  • 26/09-02/10 2011
  • 19/09-25/09 2011
  • 05/09-11/09 2011
  • 29/08-04/09 2011
  • 22/08-28/08 2011
  • 15/08-21/08 2011
  • 08/08-14/08 2011
  • 01/08-07/08 2011
  • 25/07-31/07 2011
  • 18/07-24/07 2011
  • 11/07-17/07 2011
  • 04/07-10/07 2011
  • 27/06-03/07 2011
  • 20/06-26/06 2011
  • 13/06-19/06 2011
  • 06/06-12/06 2011
  • 30/05-05/06 2011
  • 23/05-29/05 2011
  • 16/05-22/05 2011
  • 09/05-15/05 2011
  • 02/05-08/05 2011
  • 25/04-01/05 2011
  • 18/04-24/04 2011
  • 11/04-17/04 2011
  • 28/03-03/04 2011
  • 21/03-27/03 2011
  • 07/03-13/03 2011
  • 28/02-06/03 2011
  • 21/02-27/02 2011
  • 14/02-20/02 2011
  • 07/02-13/02 2011
  • 31/01-06/02 2011
  • 24/01-30/01 2011
  • 17/01-23/01 2011
  • 10/01-16/01 2011
  • 03/01-09/01 2011
  • 26/12-01/01 2012
  • 20/12-26/12 2010
  • 13/12-19/12 2010
  • 06/12-12/12 2010
  • 29/11-05/12 2010
  • 22/11-28/11 2010
  • 15/11-21/11 2010
  • 08/11-14/11 2010

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs