Ik ben Eric De Bruyn
Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
WEMELDINGEN
Tijd is ruimte in beweging
13-12-2012
CD: Mad About Mountains (Mad About Mountains) 2012
Mad About Mountains: Mad About Mountains (2012)
Het debuutsoloalbum van Piet De Pessemier, ex-lid van de groep Monza en gitarist-zanger-componist van de groep Krakow, werd opgenomen ergens in de Ardennen en bestaat uit een ingetogen mengeling van folk en country die soms aan (de trage nummers van) Neil Young doet denken en nog een resem andere invloeden van links en rechts vertoont. Verrassend of origineel klinkt dit dus allemaal niet, maar er wordt op verdienstelijke wijze een voor de laatavond geschikt sfeertje van eenzaamheid, rust en weg-van-alle-drukte gecreëerd. De tien door De Pessemier zelf geschreven songs zijn niet onaardig, maar hoge ogen gooit deze cd toch niet, hoor.
Voor deze in Hollywood gemaakte film kreeg de Deense regisseur Nicolas Winding Refn op het filmfestival van Cannes 2011 de prijs voor Beste Regisseur. Het scenario van Hossein Amini is gebaseerd op het gelijknamige boek van James Sallis. Uit een interview met hoofdacteur Ryan Gosling [in Knack Focus, 26 oktober-1 november 2011, pp. 10-13] leren we dat hij van de producers de regisseur mocht uitkiezen en dat werd Winding Refn, na het bekijken van diens back catalogue.
De structuur van Drive bestaat uit drie onderdelen, mooi verdeeld over telkens een half uur. In de proloog en het eerste deel maken we kennis met het naamloze hoofdpersonage, de driver. We zien hoe hij s nachts opereert als chauffeur van een vluchtwagen voor criminelen, we vernemen dat hij overdag werkt als stuntman en als monteur in een garage (een zekere Shannon is zijn baas) en hoe hij kennismaakt met buurvrouwtje Irene en haar zoontje Benicio. Irenes man zit in de gevangenis. Via Shannon, die met Driver (zoals we hem maar zullen noemen) races wil gaan rijden, komt deze laatste in contact met enkele figuren uit de onderwereld van Los Angeles: Mr. Bernie Rose en diens partner, de joodse Nino. We leren de Driver kennen als een ongelooflijk coole, zelfverzekerde en bijzonder zwijgzame kerel die verscheidene malen optrekt met Irene, maar verder dan handjes vasthouden komt het niet. Tijdens de begingeneriek hebben we dan al de song Nightcall van de Franse groep Kavinsky gehoord, met onder meer de regels theres something inside you / its hard to explain / theyre talking about you, boy / but youre still the same. Het geeft de kijker het onbehaaglijk stemmende gevoel dat er iets aan de hand is met deze man.
Het tweede deel begint wanneer Irene verneemt dat haar man, Standard Gabriel, de gevangenis mag verlaten. Al snel blijkt dat Standard in de gevangenis schulden heeft gemaakt en om deze af te lossen moet hij voor de maffia een klus opknappen, met name: een overval plegen op een pandjeshuis. De Driver zal hem daarbij helpen, maar de zaak loopt mis. Standard wordt neergeschoten en de Driver (en nog een vrouwelijke medeplichtige) wordt door een anonieme auto bijna van de weg gereden. Via een tussenpersoon (Cook/Chris) ontdekt de Driver dat de joodse Nino achter dit alles zit: hij wilde geld (laten) stelen van de East Coast maffia en de uitvoerders van de overval uitschakelen, zodat die East Coast maffia nooit zou te weten komen wie hun geld heeft. Doordat de Driver ontsnapt is, worden hij, zijn baas Shannon én Irene en haar zoontje nu bedreigd met de dood, door Nino én diens partner Mr. Rose.
In het derde deel is de Driver uit op wraak. Ofschoon hij Irene voorstelt om met het geld weg te vluchten, weigert zij dit. Om Irene toch te beschermen kan de Driver niet anders dan ten oorlog trekken tegen de maffia in L.A., meer bepaald tegen Mr. Rose en Nino. Het hoofd van een handlanger van Nino wordt in een lift kapotgetrapt, Mr. Rose vermoordt de lastige getuigen Cook en Shannon, de Driver rijdt Nino van de weg en verdrinkt hem in de oceaan en uiteindelijk steekt de Driver ook Mr. Rose neer op de parking van een restaurant, nadat hij zelf een messteek heeft geïncasseerd. Met bloedend middenrif rijdt de Driver weg, we zien nog hoe Irene tevergeefs aan de deur van haar buurman gaat kloppen, en: doek.
De grote aantrekkingskracht van deze prent ligt in de wijze waarop de combinatie van beelden en muziek een intrigerend, mysterieus sfeertje creëert. Het supercoole gedrag van Ryan Gosling, de regelmatig aangewende slowmotion-techniek, de nachtelijke panoramas van Los Angeles en de relaxed mood die over het geheel hangt, gaan wonderwel samen met de songs op de klankband, die zowel qua tekst als qua sound zeer functioneel overkomen. De sfeer lijkt in deze film dan ook belangrijker te zijn dan de plot, want die laat manifest een aantal steken vallen. Heel die set-up bijvoorbeeld waarvan Standard en de Driver het slachtoffer zijn, wordt erg vaag en oppervlakkig uitgewerkt en verder worden een aantal zaken nooit duidelijk: waarom weigert Irene met de Driver te vluchten, waarom maakt de Driver soms gebruik van een masker (die valse kaalkop) en loopt hij rond met een schorpioen op de rug van zijn jasje (er wordt wel even verwezen naar de fabel van de schorpioen en de kikker, maar veel levert die hint niet op) en vooral: wat voor iemand is die Driver eigenlijk en wat drijft hem?
In het interview uit Knack Focus beantwoordt Ryan Gosling (die overigens een prima acteerprestatie levert) die vraag: We besloten al snel dat we het ietwat banale scenario moesten oppimpen met een mythische onderlaag. Zo ontstond het idee om mijn personage te benaderen als een weerwolf die zijn lot probeert te ontlopen. Hij gaat als loner door het leven om geen slachtoffers te maken tot zijn affectie voor zijn buurvrouw en haar zoontje hem dwingt zijn ware gezicht te tonen. Een weerwolf? Dat komt er dan toch niet helemaal uit en ook die liefde voor Irene is vrij flodderig uitgewerkt, vooral doordat Irene eerst wel optrekt met een vreemde man terwijl haar echtgenoot gevangen zit, maar hem ten slotte (nadat haar eigen man nota bene dood is en zij bescherming nodig heeft) een nee verkoopt. Of moeten we begrijpen dat die Irene zon onnozel treesje is dat zij helemaal niets doorheeft? En moeten we dan daarom in de Driver des te meer de grote sympathieke held zien die uit liefde dat treesje beschermt (zoals door College in de film enkele malen gezongen wordt: a real human being and a real hero)? De held waarmee we moeten sympathiseren blijft dan wel een crimineel die achter andermans vrouw zit en bovendien manifest een vijs los heeft zitten (zoals duidelijk blijkt wanneer hij in die lift de kop van Ninos handlanger in stukken en brokken blijft trappen).
Het in deze film getoonde geweld is inderdaad op verscheidene momenten ongemeen brutaal (zouden sommigen het daarom een geweldige prent vinden?). Gosling hierover: Natuurlijk zullen sommige kijkers zich aan dat geweld storen, maar wij vinden die scènes onontbeerlijk. Ontdoe een sprookje van zijn gruwelijke details en je houdt een slap aftreksel over. Hm. Misschien is het niet helemaal onbelangrijk hier even te vermelden dat Nicolas Winding Refns back catalogue (gaande van de Pusher-reeks over Bleeder en Fear X tot en met Valhalla rising en Bronson) werkelijk bol staat van het brutaal geweld. Ten zeerste relevant is daarom de documentaire over Winding Refn die bij de dvd zit: NWR van Laurent Duroche (2011). Daaruit leren we niet alleen dat de Deen dyslectisch is en tot zijn 17de opgroeide in New York, maar ook dat zijn intellectueel denkraam bijzonder beperkt overkomt en dat hij van zichzelf zegt dat er een donkere kant in hem zit en dat hij die alleen kan in toom houden door films (vol geweld, horen we tussen de regels) te maken. Zodat we kunnen vermoeden dat er heel veel van Winding Refn zelf in die Driver-figuur steekt. Maar heeft de film Drive ons daardoor meer te vertellen?
Quotering: ***
(1ste visie: 13 oktober 2012 dvd) (2de visie: 19 oktober 2012 Kinepolis Antwerpen filmforum) (3de visie: 1 december 2012 dvd)
Hugo is de opvolger van Scorseses Shutter Island maar tapt uit een geheel ander vaatje. Het verhaal, dat gebaseerd is op de jeugdroman The invention of Hugo Cabret van Brian Selznick, valt uiteen in twee delen. Na het overlijden van zijn vader wordt het jongetje Hugo door zijn oom Claude ingewijd in het onderhouden van de klokken van het Parijse treinstation Montparnasse (we zitten in de jaren dertig van de twintigste eeuw). Na het overlijden van die oom onderhoudt Hugo enkele maanden lang de klokken op zijn eentje. Hij moet daarbij opletten dat hij niet gearresteerd wordt door de stationswachter en diens gevaarlijke hond, maakt kennis met papa Georges (die een speelgoedwinkeltje uitbaat) en diens geadopteerde dochtertje Isabelle en sleutelt ondertussen aan een automaton: een robot die door Hugos vader ooit meegebracht is van het museum waar hij werkte. Een scharniermoment in de structuur is wanneer die robot eindelijk begint te werken en een tekening maakt van de maan die een raket in haar oog krijgt. Op die manier ontdekken Hugo en Isabelle dat papa Georges in feite niemand minder is dan Georges Méliès, de Franse filmpionier die onder meer de film Le Voyage dans la Lune (1902) maakte waaruit het nog altijd beroemde en als het ware iconische beeld van die maan met een raket in haar oog afkomstig is. Het tweede deel van de film is een regelrecht eerbetoon aan Georges Méliès, die door de Eerste Wereldoorlog failliet ging als filmproducent en zich verbitterd terugtrok. Dankzij Hugo en Isabelle en met de hulp van een professor in de filmgeschiedenis krijgt Méliès alsnog het respect en de waardering die hij verdient. Het eerherstel in deze film leidt natuurlijk tegelijk tot een eerherstel buiten de film. Via Selznicks boek uit 2007 en Scorseses film is het pionierwerk van Méliès (tijdelijk?) aan de vergetelheid ontrukt.
Scorsese draaide de film in 3D en ofschoon wij Hugo twee maal slechts in 2D bekeken, was het ook zo overduidelijk dat de vormgeving indrukwekkend is. Dat begint al meteen bij het begin van de film met een adembenemende travelling over Parijs, doorheen het treinstation Montparnasse, tot aan de grote stationsklok waarachter Hugo verscholen zit. Andere hoogstandjes zijn de beelden van de met stoom omgeven raderwerken achter de muren van het station en de twee keer terugkerende beelden (één maal in een droom, één maal in het echt) van een trein die afstevent op de op de sporen terechtgekomen Hugo. Aantrekkelijk en boeiend zijn ook de fragmenten uit oude films van Méliès en anderen die Scorsese inlast en die ons een goed idee geven van de reacties van een publiek dat nog helemaal niet vertrouwd was met de wondere wereld van bewegende beelden die nu voor ons zo gewoontjes is.
Zoals gezegd is Scorseses film gebaseerd op een jeugdroman, en helaas is de plot van Hugo niet vrij te pleiten van een aantal zwakheden die typisch zijn voor jeugdboeken. Het verhaal is nu eens voorspelbaar (wanneer Hugo naar het einde toe naar het station rent om de automaton te gaan halen, kan je met je ogen dicht aanvoelen dat hij nog eens op die stationswachter gaat botsen), dan weer ongeloofwaardig (het hartvormige sleuteltje dat nog ontbreekt om die robot op gang te krijgen, hangt toevallig rond de hals van Isabelle / die professor die alles weet over en heeft van Georges Méliès, maar toch gelooft dat Méliès gestorven is in de oorlog). Verder zijn er de weinig functionele uitweidingen (de stationswachter met zijn kunstbeen die verliefd is op een bloemenmeisje, de krantenverkoper die flirt met een oude dame met hondje), de oppervlakkige psychologie (zie onder meer de weinig uitgewerkte verhouding van Hugo met zijn vader, de moeder is al helemaal onzichtbaar) en de opdringerige moraal (opvallend aanwezig wanneer Hugo op het einde begint te filosoferen over het doel purpose van ieders leven). De humor die regelmatig present meldt, werkt wel maar komt tegelijk ook wat naïefjes over (Isabelle die voortdurend moeilijke woorden gebruikt: ze leest immers veel boeken, de norse stationswachter die smelt tegenover dat bloemenmeisje en last heeft van zijn soms tiltslaand kunstbeen, de krantenman die met een tweede hond het hart van de oude dame verovert).
Daar staat weliswaar tegenover dat het verhaal op een aantal momenten best wel ontroerend is, dat er op een zeer hoogstaand niveau geacteerd wordt (met licht voorbehoud voor Isabelle = Chloë Grace Moretz) en dat, hoe men het ook draait of keert, deze film een warme hommage is aan Georges Méliès, niet in het minst door de overrompelende wijze waarop alles in beeld wordt gebracht. Toch zouden we durven besluiten: een beetje te veel vorm, en wat te weinig vent, deze Hugo.
Quotering: ***
(1ste visie: 25 november 2012 dvd) (2de visie: 27 november 2012 Kinepolis Antwerpen filmforum)
Het verhaal van deze spionagefilm, gebaseerd op een boek van John le Carré, speelt zich af in 1973-74 en draait rond een voor de Russen werkende dubbelspion in de Britse inlichtingendienst MI6. Het begint met het neerschieten van een Britse agent (Jim Prideaux) in Budapest, waarna de veteraan George Smiley en zijn baas Control op vervroegd pensioen worden gesteld. Smiley wordt echter al snel door de Britse regering opnieuw geactiveerd om zon twee filmuren lang uit te zoeken wie van de MI6-topmannen de mole is. Het blijft spannend tot het einde, want iedereen blijkt verdacht te zijn: niet alleen Bill Haydon, Roy Bland, Toby Esterhase en Percy Alleline, maar op een bepaald moment ook Smiley zelf. Uiteindelijk blijkt de gezochte dubbelspion Bill Haydon te zijn.
Laten we meteen stellen dat het grote minpunt van deze prent de structuur is. Het belangrijkste probleem dat zich vanaf het begin stelde, was de simpele kwestie hoe je een razend ingewikkelde spionageroman van zon 400 bladzijden op twee uur tijd moest samengebald krijgen, noteert Dennis Van Dessel in zijn recensie in Filmmagie [nr. 622, februari 2012, pp. 12-13]. Niemand zal ontkennen dat de plot inderdaad mighty complicated is. Als men dan niet alleen de talrijke puzzelstukjes afraffelt aan een rotvaart en bepaalde dingen vaak slechts héél eventjes toont, maar ook nog eens met verwarrende flashbacks gaat werken, wordt het begrijpelijk dat men tijdens een eerste visie van deze film gewoonweg in de plot verdrinkt. Er bestaat trouwens van dit verhaal ook een TV-serie (uit 1979) die bijna 5 uur duurt. Die 5 uur zijn er nu hooguit 2 geworden, met alle gevolgen vandien (wegknippen, aan elkaar plakken, compileren). Bij een tweede visie kan men al iets beter volgen, maar het blijft constant superaandachtig opletten geblazen. Kortom, Tinker, Tailor, Soldier, Spy is een film die een inspanning vereist, en zelfs dan is meer dan één kijkbeurt geen overbodige luxe, concludeert Dennis Van Dessel in Filmmagie. Of zulk een film dan geschikt is als filmforumfilm voor middelbare scholen, is een vraag die men zelf kan beantwoorden.
Tijdens onze tweede visie hebben we wel een diepere thematische rode draad ontdekt. Het geïntrigeer, het voortdurende kille wantrouwen en de harteloosheid die het spionagewerk met zich meebrengt, blijken ten koste te gaan van het persoonlijke gevoelsleven en meer bepaald van liefdesrelaties. Centrale figuur in dit verband is de Britse spion Ricki Tarr die in Turkije een Russische spionne leert kennen en op haar verliefd wordt (zij wordt echter door haar eigen opdrachtgevers uitgeschakeld en Ricki zal haar dus nooit weerzien). Het is deze Ricki die ergens halverwege de film tegen Smiley cum suis zegt dat hij weg wil uit de geheime dienst want I dont want to end up like you lot. Dat laatste is een sleutelzinnetje dat onder meer verwijst naar Smileys rechterhand Peter (een homo die zijn vriend het huis moet uitwijzen opdat men hem niet zou kunnen chanteren), naar de gepensioneerde vrouwelijke collega van Smiley (die hem toevertrouwt dat zij completely underfucked is de laatste tijd), naar Smiley zelf (wiens vrouw Ann een buitenechtelijke relatie heeft met Bill Haydon) en uiteindelijk ook naar Bill Haydon (die blijkbaar biseksueel is, nog andere vriendinnetjes én vriendjes heeft en op het einde van zijn homovriendje Jim Prideaux een genadeschot krijgt, zodat hij niet naar Rusland kan getransporteerd worden). In deze context lijken we de hoofdpersoon George Smiley te moeten zien als een voorbeeld van negatieve zelfdefiniëring naar de kijker toe: hij gedraagt zich heel de film als een koele, berekenende kikker en het laatste beeld is een close-up van Smileys bebrilde pokerface: hij heeft zich dan net als nieuwe, zelfvoldane baas van MI6 aan een bureau neergezet.
Verder dient toegegeven dat het geheel op een zeer degelijke, vakkundige manier in beeld wordt gebracht, al is er weinig sprake van echt opvallend knappe dingen. De enige keer dat er iets esthetisch in het oog springt, is in het begin, wanneer de camera na een panorama van Budapest achteruittravelt en er precies op dat moment twee gevechtsvliegtuigen door de Hongaarse lucht scheren. En natuurlijk wordt er door alle acteurs op hoog niveau geacteerd. Maar zoals gezegd: Tinker, Tailor, Soldier, Spy is een film die veel van zijn pluimen laat door het te compacte, te veel van de kijker eisende scenario.
Quotering: ***
(1ste visie: 24 september 2012 Metropolis filmforum) (2de visie: 17 november 2012 dvd bib Brecht)
BOEK: De Heidense Middeleeuwen (Ludo Milis e.a.) 1991
DE HEIDENSE MIDDELEEUWEN (Ludo Milis e.a.) 1991
[Belgisch Historisch Instituut te Rome Bibliotheek deel XXXII, Brussel-Rome, 1991, 183 blz. = Milis e.a. 1991]
In dit zeer toegankelijke en toch wetenschappelijk verantwoorde boek tracht professor Ludo Milis van de Universiteit Gent in samenwerking met zijn ULB-collega Alain Dierkens en enkele oud-studenten een correctie aan te brengen op het traditionele maar eenzijdige beeld van de zogenaamd door-en-door christelijke Middeleeuwen. Dat beeld is niet helemaal verkeerd, zo luidt de basisstelling van Milis cum suis, maar wel onvolledig. De greep van de Kerk was in de Middeleeuwen (zeker tot de dertiende eeuw) beperkter dan meestal wordt aangenomen: na duizend jaar kerstening overleefden nog heel wat heidense (klassieke en Germaanse) relicten. De moeilijkheid in deze materie ligt voornamelijk bij de bronnen: de contemporaine bronnen die bewaard bleven, bestaan vooral uit geschriften van geleerde geestelijken en die geschriften bieden op die manier een vertekend beeld.
Bovendien ligt de schuld gedeeltelijk ook bij het moderne onderzoek dat altijd veel meer aandacht besteedt aan de oudste vermeldingen van opkomende fenomenen, en veel minder aan de laatste vermeldingen van fenomenen die in verval zijn. En verder waren de heidense relicten vooral aanwezig in de mondelinge overlevering en daarvan is uiteraard zeer veel verloren gegaan, terwijl wat overbleef slechts moeizaam te achterhalen is [10-11 / 173]. Soms zijn ze nochtans wel te achterhalen, bijvoorbeeld via een werk als de Corrector sive Medicus, een boeteboek van circa 1000, geschreven door Burchard van Worms: hierin worden een aantal straffen voorzien voor niet-christelijke, heidense gedragingen. Burchards bedoeling was natuurlijk deze heidense relicten weg te zuiveren, maar tegelijk biedt hij ons ongewild een ware catalogus van heidense gebruiken die rond het jaar 1000 blijkbaar nog actueel genoeg waren om er een boeteboek aan te wijden.
De Heidense Middeleeuwen zelf is geen cataloog van heidense gebruiken in de Middeleeuwen geworden. Veeleer wil het een antropologische beschrijving zijn van de manier waarop christendom en heidendom in de vroege Middeleeuwen met elkaar in contact kwamen en wat de gevolgen van dit contact waren. Dit onderzoek leidt uiteindelijk tot twee belangrijke conclusies.
a. De kerstening verliep in drie fasen: aanpassing van het extern (sociaal) collectief gedrag, aanpassing van het extern individueel gedrag, aanpassing van het intern invidueel gedrag. Blijkt dan dat het laatste stadium pas een kans kreeg om door te dringen in brede maatschappelijke lagen vanaf de dertiende eeuw [16 / 168].
b. Heidense elementen konden alleen overleven als ze bepaalde religieuze functies vervulden waarvoor het christendom niets had voorzien: genezen van ziektes, zich wreken op vijanden, kinderloosheid en kinderoverschot bestrijden. Op die manier vulde het overlevende heidendom de lacune van het vaak te transcendente christendom op, door meer greep op het aardse leven toe te laten. Dit alles kon bovendien op twee manieren gebeuren: door de heidense relicten op te nemen in het christendom onder een aangepaste vorm (zie bijvoorbeeld de noodheiligen die konden geraadpleegd worden tegen ziekte enzovoort) of door ze als een vorm van bijgeloof half naast, half binnen het christendom te tolereren (zie bijvoorbeeld het gebruik van bepaalde kruiden) [168-170 / 173].
Interessant is ook dat in dit boek regelmatig gewezen wordt op het feit dat een aantal van die heidense relicten nu nog altijd doorleven (autosleutels met Sint-Christoffel, bedevaarten naar Lourdes, enzovoort), hoewel de laatste jaren door de toenemende secularisatie veel van dit bijgeloof aan het verdwijnen is (maar dat geldt ook voor de zuiver christelijke elementen zelf).
Het bovenstaande is een samenvatting van de inleiding en het slothoofdstuk die beide door Ludo Milis werden geschreven. Daartussen bevinden zich nog zes andere hoofdstukken waarvan hieronder een overzicht volgt.
De missionering (Martine De Reu)
Een boeiende kijk op de activiteiten van de eerste missionarissen in Europa. Qua maatschappelijke visie (vooral wat het huwelijk betreft) was de nieuwe Kerk weinig inschikkelijk, op het terrein van de cultus werden wel toegevingen gedaan: de oude vormen kregen een nieuwe inhoud (goden werden heiligen, amuletten werden relieken, bezweringsformules werden gebeden en het kruisteken, heidense feesten werden christelijke feesten, oude cultusplaatsen werden kerken en kapellen ) [20]. Globaal genomen reageerden de missionarissen op twee manieren tegen het heidendom: gewapend verzet en aanpassing/integratie [37].
Het getuigenis van de archeologie (Alain Dierkens)
De archeologie kan zorgen voor harde bewijzen. Concreet voor dit onderwerp: het opgraven van oude kerken, cultusplaatsen en begraafplaatsen. Toch moet men voorzichtig zijn met de resultaten: men moet de opgegraven dingen in hun juiste context kunnen plaatsen en dat is niet altijd gemakkelijk [47-48].
Leven en dood (Christophe Lebbe)
Over heidense relicten in de visie op het hiernamaals.
De middeleeuwse sybille (Annick Waegeman)
De band tussen antieke en middeleeuwse visionaire vrouwen. De vrouwendiscriminatie van de Middeleeuwen is op dit terrein veel minder scherp: omdat de vrouw van oudsher meer in contact staat met de geheimen van het leven en zij in deze zaken dus meer aanvaard werd? [112]
De kennis van de kruiden (Véronique Charon)
Over kruidenkennis in de Middeleeuwen. Schrijfster betwijfelt het ten zeerste dat Hildegard van Bingen hallucinogerende kruiden gebruikte. [137]
Reinheid, sex en zonde (Ludo Milis)
Over poenitentialia (boeteboeken) en biechtboeken [147]. Over ascese en anti-seksualisme in het christendom. Het christendom heeft onze kijk op goed en kwaad veranderd: het religieuze fenomeen van een ritus met dwang evolueerde tot een verinnerlijkt streven.
Besluit. De Heidense Middeleeuwen is een boek dat een breed, geïnteresseerd publiek kan aanspreken en dat perfect aansluit bij de wetenschappelijke trend van de laatste jaren die wijst op het belang van doorlevende heidense gebruiken en ideeën in de Middeleeuwen en zelfs tot op de dag van vandaag. Daarbij mag niet ontkend worden dat de Europese maatschappij vanaf de Middeleeuwen inderdaad zeer sterk christelijk gekleurd was en is, maar het valt evenmin te ontkennen dat er daarnaast ook een belangrijke doorstroming was (en is) van oude, heidense elementen. Om aan te tonen dat dit thema in is, slechts twee recente voorbeelden: Herman Pleijs Het Gilde van de Blauwe Schuit (over het doorwerken van oud-Germaanse vruchtbaarheidsriten in het middeleeuwse carnaval) en uit de stripwereld De Laatste Zang van de Malaterres uit de reeks De Gezellen van de Schemering van François Bourgeon.
Recensies
- P. Trio, in: Bijdragen tot de Geschiedenis, jg. 75 (1992), afl. 1-2, pp. 93-94.
- J. van Herwaarden, De grenzen van de kerstening, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, jg. 105 (1992), nr. 2, pp. 253-254.
Van de voorstelling van de hoofdenbakkerij, waarop mannen en vrouwen in een bakkerij worden onthoofd, tijdelijk een kool op de romp krijgen en daarna weer worden voorzien van hun nieuw gebakken hoofd, zijn uit de zestiende en zeventiende eeuw ten minste negen geschilderde versies bekend, waarvan één zich tegenwoordig bevindt in het Rijksmuseum Muiderslot. De kunsthistorica Korine Hazelzet, die als gids rondleidingen op dit kasteel heeft gegeven, gaat in dit boekje de betekenis na van dit beeldthema.
Nauw verwant met dit laatste is de legende volgens dewelke ooit in het huidige Eeklo (Oost-Vlaanderen, België) een bakker woonde die hoofden kon ombakken. Mensen die een hoofd hadden dat hen niet aanstond, konden daar terecht om dat belangrijke onderdeel van hun lichaam en persoonlijkheid naar believen te laten veranderen. Hazelzet veronderstelt dat de slechts in details van elkaar afwijkende schilderijen teruggaan op een thans verdwenen Vlaams origineel uit het midden van de zestiende eeuw. Uit die tijd zijn geen schriftelijke bronnen bekend die de voorstelling zouden kunnen verduidelijken, maar de auteur neemt aan dat het hier ging om een opwekking tot morele verbetering waarbij de normen en waarden van de christelijk-burgerlijke moraal een belangrijke rol speelden [p. 30].
Relevante teksten verschijnen pas in de zeventiende eeuw, toen naar deze voorstelling prenten werden gemaakt waaraan een verduidelijkend gedicht werd toegevoegd of die als illustratie werden opgenomen in een boek. Hazelzet verwijst naar een prent van de Antwerpse graveur Philibert Bouttats de Jongere (1652-1728) [pp. 12-13] en naar een tekst van pater Adriaen Poirters (1605-1674) [pp. 30 e.v.]. Uit deze teksten blijkt dat mensen een nieuw gebakken hoofd aangemeten kregen om hen te genezen van bepaalde ondeugden. Anderen verzochten uit eigen beweging om een nieuw uiterlijk om beter te kunnen slagen in bepaalde vormen van verwerpelijk gedrag. De voorstelling van de hoofdenbakkerij diende er in het laatste geval toe, door de satirische hekeling van het tegendeel, om bepaalde opvattingen over wenselijk gedrag kracht bij te zetten. Verwante themas, zoals verjongingskuren door middel van een smid, een molen of een klokkengieter of zoals het motief van de vuuroven, voorkomend in prenten en toneelstukken, vervulden een gelijkaardige functie. Hazelzet wijst erop dat de grondgedachte achter de afbeeldingen van de hoofdenbakkerij weliswaar steeds dezelfde is, maar dat deze in de loop van de geschiedenis steeds benut is om veranderende morele boodschappen uit te dragen.
Pas in 1792 wordt de hoofdenbakkerij voor het eerst in Eeklo gesitueerd en wel door een verhaal van de schoolmeester Jacobus van Damme dat verscheen in een te Eeklo gedrukte almanak. Het verhaal van Van Damme heeft de christelijke betekenis van het verhaal het zuiverst overgeleverd en bovendien strookt zijn uitleg geheel met de praktische burgermoraal die sinds de vijftiende eeuw werd gepropageerd. In de tweede helft van de negentiende eeuw en sinds de jaren zestig van de twintigste eeuw heeft het plaatselijk chauvinisme zich van de figuur van de hoofdenbakker meester gemaakt. Onder meer door in Eeklo gehouden folkloristische evenementen kreeg deze een grotere bekendheid.
Zoals J. Helsloot terecht schrijft in zijn recensie van deze uitgave [in: Volkskundig Bulletin, jg. 15, nr. 2 (juni 1989), pp. 213-214] is het boekje van Hazelzet fraai geïllustreerd en vlot geschreven, maar ook nogal rommelig van opbouw.
Willem Wilmink is (was) vooral bekend als dichter van kleine poëzie (wie slecht geslapen heeft, zou hem echter botweg een rijmelende versjesmaker kunnen noemen). Hij werkte ook mee aan nieuwe edities van enkele Middelnederlandse klassiekers, waarbij het telkens zijn taak was een modern-Nederlandse, rijmende parallelvertaling van de tekst in kwestie te bezorgen. Dat was onder meer het geval met de in 1997 verschenen editie van De burggravin van Vergi, waarbij Wilmink tevens een korte inleiding mocht schrijven die overigens ook al Mijn Middeleeuwen getiteld was. Behalve het feit dat Wilmink op deze paar bladzijden allerlei vertelde dat niets met de geëditeerde tekst te maken had, viel ons daarin vooral op hoe hij bekende dat zijn hertaling door de begeleidende wetenschapper (in casu professor Wim Gerritsen) voortdurend tot de orde diende geroepen, omdat zij vaak volledig in het luchtledige hing, en hoe hij daar wel eens moedeloos van werd.
Dit alles deed het ergste vermoeden toen bleek dat Wilmink een (gelukkig erg dun) boekje had geschreven waarin hij zijn zeer persoonlijke kijk op de Middeleeuwen ten beste geeft. Dit boekje bestaat uit een twaalftal hoofdstukjes die totaal willekeurig en onsamenhangend van het ene onderwerp op het andere springen (van kathedralen over vrouwen en zo langs Sinterklaas weer terug naar kathedralen bijvoorbeeld). Wilminks kijk beperkt zich daarbij tot het vertellen van een aantal compleet oninteressante anekdotes (hoe zijn vader in de buurt van de Bossche Sint-Jan vertier zocht bij een blonde herbergierster, hoe Wilmink zelf in de badkamer van een Engelse pub de blote dochter des huizes zag), het meedelen van enkele oppervlakkige cultuurhistorische weetjes en het vertalen van stukjes Latijnse, Duitse, Franse en Nederlandse literatuur uit de Middeleeuwen, die met elkaar even veel te maken hebben als een haring met de scholastiek.
Ergens vertelt Wilmink hoe hij als kind een museumpje had met opgegraven dingetjes, waarmee hij zijn leeftijdsgenootjes imponeerde: Mijn uitleg was een vermenging van wetenschap en verzinsel, een neiging waarvan ik nog steeds niet helemaal genezen ben. Dat zinnetje past perfect bij Mijn Middeleeuwen, al is het aandeel van het verzinsel hier een stuk groter dan dat van de wetenschap. Een in feite overbodige uitgave is dit.
BOEK: Het Nederlandse Onbehagen (Herman Pleij) 1991
HET NEDERLANDSE ONBEHAGEN (Herman Pleij) 1991
[Prometheus, Amsterdam, 1991]
De vijftien artikelen die de Nederlandse hoogleraar Herman Pleij (hij doceerde anno 1991 Historische Nederlandse Letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam) in deze bundel bijeenbracht, verschenen tussen 1985 en 1991 reeds eerder in een aantal dag-, week- en maandbladen. Als rode draad loopt door deze intelligent geschreven en spits geformuleerde teksten het onbehagen van de auteur met het Nederlandse nationale heden en culturele verleden. Het boekje bevat drie afdelingen. In Het Nederlandse onbehagen gaat het na het inleidende hoofdstuk over de houding van buitenlanders van nu en toen tegenover Nederland (het landschap vindt men maar vlak en vervelend, voor de bebouwing heeft men echter oprechte bewondering), en over de Denen (die een totaal ander, meer zelfbewust nationaal karakter heten te hebben dan de Hollanders).
In Het persoonlijke onbehagen worden behandeld: de generatie oorlogskinderen, de moffenhaat van de Nederlanders, het oorlogstoerisme in Frankrijk, de moderne student (die alles is wat de student uit de jaren zestig niet was en vice versa) en ten slotte het moderne kinderspeelgoed. Bevatten deze twee afdelingen een reeks vaak erg persoonlijke (maar daarom niet minder frappante en vermakelijke) kanttekeningen over hét Holland en dé Hollander, in de derde afdeling, Het culturele onbehagen, berijdt Pleij een aantal van zijn bekende stokpaardjes. Hij geeft onder meer af op het feit dat de Nederlanders, een besloten kringetje van professionals uitgezonderd, niet geïnteresseerd zijn in hun literaire verleden, en op het gesol met de Nederlandse spelling, breekt een lans voor gesponsorde kunst en voor een cultuurhistorische benadering van oude literatuur op middelbare scholen (gepaard gaande met voorzichtige verschuivingen binnen de canon), maakt zich zorgen over de toenemende specialisatie binnen het vak neerlandistiek en omschrijft ten slotte nog even de taak van de schrijver als mentaliteitsmotor.
Uit deze bundel blijkt dat Herman Pleij op een boeiende, intelligente manier kan schrijven, en niet alleen over zijn eigen vakgebied. Bovendien heeft hij sinds de publicatie van zijn proefschrift (Het Gilde van de Blauwe Schuit), dat links en rechts kritiek kreeg omwille van de vaak onbeholpen stijl, een lange weg afgelegd: de verwoording in déze teksten is puntgaaf en de stijl is één en al bekoorlijkheid, wat nochtans niet wegneemt dat de structuur van sommige van de artikelen ronduit zwak is en dat de betoogtrant af en toe wat wollig overkomt.
Nadat zij eerder al in samenwerking met Humo een enquête en bijhorend populariserend boekje over schaamhaar had mogen produceren, heeft de jonge psychologe en seksuologe Kaat Bollen (verboden flauwe allusies te maken op haar achternaam) nu hetzelfde gedaan in verband met borsten. De lay-out, de aanpak en de stijl zijn hetzelfde: een klein vierkant boekje, gelardeerd met veel (overigens over het algemeen weinig aantrekkelijke) illustraties, waarin het brede publiek op een vlotte, snaakse maar voor de rest nogal oppervlakkige wijze onderhouden wordt over het onderwerp borsten.
Toegegeven: zowat alle aspecten van dit onderwerp komen aan bod (van erotische aantrekkingskracht en plastische chirurgie over borstkanker en borstvoeding tot en met de tepels bij de man), maar net als in het vorige boekje overstijgt het informatieve niveau nooit dat van blaadjes als Flair of P-magazine. Dat bijvoorbeeld in de bibliografie een (veel degelijker) monografie als Geschiedenis van de borst van Marilyn Yalom (1997) ontbreekt, spreekt in dit verband boekdelen. En we hebben nog een venijnige opmerking in petto. Heel dit werkje baadt in een libertijnse post-seksuele-revolutie-sfeer waarin vrolijk propaganda wordt gemaakt voor het tonen van blote borsten, het dragen van pikante decolletés en het geven van borstvoeding in het openbaar, maar ondanks het feit dat Kaat Bollen ettelijke fotos van haar aantrekkelijke zelf publiceert (we hebben het geteld: dertien maal), een foto van haar eigen blote borsten is daar nergens bij. Zo libertijns en vrijgevochten zijn we nu ook weer niet, hoor! Je moet overigens geen vier jaar universiteit hebben gevolgd om te kunnen voorspellen dat er, na boekjes over schaamhaar en borsten, nog wel enkele andere onderwerpen in de aanbieding zitten om in de nabije toekomst over te badineren. We hebben er minstens drie in gedachten.
Germain (Fabrice Luchini) is leraar Frans op een middelbare school en klaagt steen en been over het niveau van zijn leerlingen. Tot zijn aandacht getrokken wordt door een ver boven de middelmaat uitstekend opstel van Claude (Ernst Umhauer), de jongen die altijd op de laatste bank zit. In dit opstel beschrijft Claude, zelf thuis niet erg gelukkig, het gezin van een schoolkameraadje. Germain beseft dat de knaap schrijftalent heeft en stimuleert hem om verder te schrijven. Claude (overigens prima gecast als een soort engelachtige verleider met duivelse trekjes) doet dit, en beschrijft hoe hij via het geven van bijles wiskunde aan dat vriendje, steeds dieper doordringt in diens gezin. Waarbij het overigens (typisch Ozon) niet altijd even duidelijk is waar de grens loopt tussen fictie en werkelijkheid. Duidelijk is wel dat de narratologische adviezen van Germain Claude aansporen om steeds verder te gaan in zijn onmiskenbaar voyeuristische exploraties. Claude wordt een huisvriend en verleidt zelfs de moeder (gespeeld door Emmanuelle Seigner, alias mevrouw Polanski). Ondertussen is Germain om Claude aan het schrijven, hemzelf aan het lezen en ons aan het kijken te houden echter te ver gegaan: hij heeft de vragen van een wiskundetoets ontvreemd. Als dit uitkomt, wordt hij op school geschorst. Het gezin van het vriendje plooit terug op zichzelf, en nadat Claude Germains vrouw ook nog eens verleid heeft, staat Germain helemaal alleen, want die vrouw verlaat hem. Op het einde zitten Germain en Claude op een bank naar de verlichte ramen van een flatgebouw te kijken (een beeldcitaat uit Hitchcocks Rear Window) en zegt Claude: je kan makkelijk in elk gezin binnendringen en jij kan me daarbij helpen.
Veel meer dan een rond het thema voyeurisme draaiende les in narratologie (verhaalkunde) lijkt Ozon daarmee niet gegeven te hebben. Maar ondertussen heeft hij op gewiekste én geslaagde wijze wel laten zien hoe de theorie in de praktijk werkt: wij hebben tot het einde geboeid gevolgd hoe de ene episode uit de andere voortvloeit, met de nodige verrassende wendingen, een resem functionele details (de school heet bijvoorbeeld Gustave Flaubert) en een onverwacht einde. Een sleutelmoment in de film is dan ook wanneer Germain het heeft over de sultan en Scheherazade. Het publiek is de sultan en de verteller/regisseur is Sheherazade: wanneer het ons niet meer boeit, gaat de kop van de verteller eraf. In dit geval moet Ozons kop er zeker niet af, al is het einde van de film toch wat onbevredigend. Als Germain ergens zegt dat een einde verrassend moet zijn en tegelijk de kijker/luisteraar de indruk moet geven dat het verhaal alleen zó had kunnen eindigen, dan voldoet het einde van Dans la maison in de praktijk toch niet helemaal aan die theorie. Iets te gemakkelijk lijkt ons ook Ozons bashing van de moderne kunst (via de kunstgalerij die Germains vrouw runt voor een stel koddige tweelingzussen). Om die redenen is Dans la maison absoluut geen volmaakt meesterwerk, maar een interessante prent met een verhaal dat de kijker lekker manipuleert en in de rol van voyeur duwt, is het zeker wel. Het verhaal is overigens los gebaseerd op een Spaans toneelstuk van Juan Mayorga: El chico de la última fila (De jongen van de laatste bank).
Quotering: ***½
(31 oktober 2012) (Cartoons Antwerpen)
FILM: The Ides of March (George Clooney) (USA, 2011)
THE IDES OF MARCH (George Clooney) (USA, 2011)
(101)
In Clooneys vierde film volgen we Stephen Meyers (gespeeld door Ryan Gosling die we onlangs nog bezig zagen in Drive) tijdens de primaries van de Democratische partij, op weg naar Super Tuesday. Meyers is één van de belangrijkste campagnemedewerkers van de Democratische kandidaat Michael Morris. Door aan te pappen met de stagiaire Molly ontdekt hij dat deze zwanger is van Morris (na een one night stand) en met geld van de campagne zorgt hij voor een abortus. Wat later pleegt het meisje echter zelfmoord. Ondertussen is Meyers in het team van Morris persona non grata geworden, doordat hij contact had met de campagneleider van de tegenpartij, die hem voorstelde voor de andere Democratische kandidaat te komen werken. Meyers wordt beschuldigd van gebrek aan loyaliteit omdat hij de ontmoeting verzwegen heeft. De tegenpartij wil hem echter niet engageren: Meyers verneemt dat zij hem erin geluisd hebben (hij deed zijn job te goed en zij wisten dat hij naar aanleiding van de verzwegen ontmoeting ontslagen zou worden) en dat zij hem nu niet meer vertrouwen, omdat hij op wraak belust is. Met als wapen het potentiële schandaal rond die Molly, gaat Meyers in de tegenaanval: hij chanteert Morris en wordt diens nieuwe campagneleider. Laatste beeld: een close-up van het strakke gezicht van Meyers (even strak als in Drive) die de kijker recht in de ogen staart.
Alles in deze film (gebaseerd op een toneelstuk van een auteur die zijn eigen ervaringen als campagnemedewerker van een politicus verwerkte) is oppervlakkig en vooral ook voorspelbaar. De titel verwijst natuurlijk naar Shakespeare en de intriges rond de moord op Julius Caesar. Het thema van de film is overduidelijk loyaliteit en integriteit, of beter: het gebrek daaraan in politieke milieus. Door de negatieve ervaringen die hij opdoet, verandert Stephen Meyers van een gemotiveerde, trouwe en idealistische medewerker (in het begin zegt hij expliciet dat hij zich alleen kan inzetten voor een campagne waarin hij zelf gelooft) in een achterbakse, ambitieuze strever die vuil spel speelt. En natuurlijk is dat de boodschap die linkserige Clooney aan de kijker wou overbrengen: dat in de (Amerikaanse) politiek onfrisse praktijken gangbaar zijn. Het feit dat het hier gaat om een Democratische presidentskandidaat, nota bene gespeeld door Clooney zelf, kan dat niet verhelen. The Ides of March is een goedbedoelde, vakkundig-droog verfilmde prent die echter wat simplistisch en in elk geval ook weinig sprankelend overkomt.
Quotering: **½
(31 oktober 2012) (dvd bib Wuustwezel)
REMEDIA AMORIS [Remedies tegen de liefde]
(Publius Ovidius Naso) 1
[Teksteditie + Engelse vertaling: J.H. Mozley (ed./vert.), Ovid in six volumes II. The Art of Love, and other poems. Loeb Classical Library 232, Harvard University Press-William Heinemann, Cambridge (Massuchusetts)-Londen, 1985 (2), pp. 177-233 = Remedia amoris ed. 1985]
[Nederlandse vertaling: M. dHane-Scheltema (vert.), Ovidius. Lessen in de liefde. Ars amandi en Remedia amoris. Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2004, pp. 137-178 = Remedia amoris ed. 2004]
Niet lang na de Ars amatoria (volgens de ed. 2004 in het jaar 1) schreef Ovidius zijn Remedia amoris, als een soort aanvulling. De Ars amatoria leerde mannen en vrouwen hoe ze een geliefde konden vinden, de Remedia amoris leert hoe men van een ongelukkige liefde af kan raken. De tekst is duidelijk vooral gericht op mannen, hoewel Ovidius in vers 49 stelt dat ook de puellae (meisjes) met de gegeven adviezen hun voordeel kunnen doen. Welke zijn nu die adviezen? Hieronder volgt een synopsis.
Probeer een verkeerde keuze zo snel mogelijk te corrigeren en word geen slaaf van je eigen hart. Als het kwaad dan toch geschied is, vermijd dan zo veel mogelijk vrije tijd, want nietsdoen bevordert het liefhebben. Verzet je gedachten en hou je bezig, bijvoorbeeld met boerenwerk op het platteland of met jagen, of maak een lange reis. Denk aan alles wat je geliefde verkeerd heeft gedaan en aan het nadeel dat ze je heeft berokkend. Leg de nadruk op haar ondeugden en gebreken. Als je heet staat, ga dan eerst naar een ander meisje, zodat je eerste lust gestild is. Eenmaal toch in bed met haar, kies dan een standje dat onaantrekkelijk is en let goed op alle onvolkomenheden van haar lichaam. Neem twee vriendinnen tegelijk, dan zal de liefde verdeeld worden en minder krachtig zijn. Gedraag je heel koeltjes tegenover je geliefde. Als de liefde toch te sterk is, laat je dan maar gaan en dompel je erin onder: op de duur zal je er genoeg van krijgen. Wees niet bang je geliefde te verliezen, want die angst voedt de liefde: blijf evenwichtig en neutraal.
Vermijd de eenzaamheid en blijf weg van verliefde koppels. Vermijd ook je geliefde te veel te zien: blijf ver weg van haar en vraag ook niet naar haar toestand aan anderen. Stop met klagen en zwijg over haar: hij die te vaak zegt ik ben niet verliefd, is verliefd. Als je haar toevallig toch ontmoet, beschouw haar dan als een vijand. Laat je niet verschalken door tranen, behoud het stilzwijgen. Vergelijk je geliefde met knappe vrouwen en je zal haar maar niets vinden (kijk daarbij niet alleen naar haar uiterlijk, maar ook naar haar karakter en haar prestaties). Herlees haar brieven niet, gooi haar afbeeldingen weg en vermijd plekken waar jullie samen goede herinneringen aan hebben. Lees geen boeken over de liefde. Denk niet aan haar nieuwe minnaars, maar beeld je in dat ze alleen op de sofa ligt. Wees wilskrachtig: ga aan haar deur voorbij zonder te wankelen. Vermijd ten slotte afrodisiaca te eten, zoals uien en rucola, en drink geen wijn.
De Remedia amoris is een vrij korte tekst (slechts 814 verzen) en heeft altijd al minder aandacht gekregen dan de Ars amatoria. Niet geheel ten onrechte, lijkt ons, want eerlijk gezegd blijken die adviezen van Ovidius toch maar bitter weinig interessant te zijn, al zegt hij af en toe wel iets dat hout snijdt. Verder storen de talrijke mythologische referenties de leesact. Bovendien hadden wij altijd gedacht dat het belangrijkste advies dat je aan personen met liefdesverdriet kan geven (zoek een andere en betere) van Ovidius afkomstig was, maar dat blijkt dus niet zo te zijn. Zwak toch van Publius! Kortom: we hadden van deze Remedia amoris veel meer verwacht en komen nu een beetje bedrogen uit. Wat valt er verder nog kort te vermelden? Dat Ovidius in de verzen 361-362 verwijst naar de problemen rond zijn Ars amatoria (nog onlangs hebben sommigen mijn werk niet gunstig / gekritiseerd: mijn Muze zou niet netjes zijn). En ten slotte: de vertaling van dHane-Scheltema is uitstekend!
BOEK: De schone slaapsters (Yasunari Kawabata) 1961
DE SCHONE SLAAPSTERS (Yasunari Kawabata) 1961
[Novelle, vertaald en van een nawoord voorzien door Cornelis Ouwehand, J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 2005 (7) (1ste druk: 1982) (oorspronkelijke Japanse titel: Nemureru bijo, 1961), 128 blz.]
Dit boekje hebben we leren kennen via Gabriel García Márquez Herinnering aan mijn droeve hoeren dat zon beetje hetzelfde thema behandelt en dat als motto een citaat uit Kawabatas novelle hanteert. We maken kennis met de oude heer Eguchi die een aantal malen een nogal merkwaardig Japans bordeel bezoekt. In dit bordeel kunnen oude heren tegen vette betaling de nacht doorbrengen met een of meer jonge maagden die van begin tot einde middels een sterk slaapmiddel in een diepe slaap verkeren. Men gaat er van uit dat de oude heren impotent zijn, en dat de maagden dus maagd blijven. Het doet een beetje denken aan het bijbelverhaal van de oude koning David (I Koningen 1: 1-4), maar dat zal bij de Japanner Kawabata wel geen rol hebben gespeeld.
In vijf hoofdstukjes (simpelweg getiteld De eerste, De tweede, De derde, De vierde, De vijfde en de zesde) volgen we de handelingen en gedachten van meneer Eguchi gedurende vijf, in de tijd kort op elkaar volgende nachten. Hij bekijkt de slapende meisjes, raakt hen voorzichtig aan, slaapt met hen en haalt regelmatig (overigens weinig schokkende) herinneringen op aan vroegere vrouwen in zijn leven. Eguchi bedenkt ook af en toe dat hij, in tegenstelling tot de andere oude heren, nog niet volledig impotent is en één keer kan hij zich er niet van weerhouden om de maagd van dienst voorzichtig te penetreren, maar als hij op haar maagdenvlies stoot, trekt hij zich terug en verder houdt hij zich aan de regels van het huis (geen nare grapjes uithalen, zoals de bordeelmadam hem in de eerste zin al waarschuwt). In het vijfde en laatste hoofdstuk brengt Eguchi de nacht door met twéé maagden, waarvan er één in de loop van de nacht de geest geeft (waarom wordt nooit duidelijk). s Morgens wordt zij discreet afgevoerd, naar Eguchi vermoedt naar een hotelletje in de buurt, waar eerder ook al een overleden bordeelganger naartoe werd gebracht.
Men zal toegeven dat dit een merkwaardig verhaal is dat uitnodigt tot allerlei boeiende, filosofische gedachten over eros en thanatos. Maar dan komt men toch van een kale reis thuis. Interessante bespiegelingen, originele ideeën of betogen met een meerwaarde zijn nergens te ontwaren. Verder dan bijvoorbeeld de oude heer dacht na over de vreemde zaak hoe het toch kwam dat van alle levende wezens alleen vrouwen in de loop van een lange geschiedenis zulke mooi gevormde borsten hadden gekregen. Zou het niet een van de glanzendste feiten in de geschiedenis van de mensheid zijn, dat vrouwenborsten zo mooi waren geworden?, komt het niet. Wordt deze novelle dan misschien aantrekkelijk gemaakt door opvallend fraai geformuleerde zinswendingen of poëtisch overkomende passages? We hebben er voortdurend alert op gelet, maar we zijn ze niet tegengekomen. En wie van plan is dit te lezen omwille van pikante, opwindende beschrijvingen van en epibraties rond naakte meisjeslijven, hoeft ook geen moeite te doen: alles wordt zeer afstandelijk en droog beschreven, àls er al iets beschreven wordt.
Afgezien dan van het gewaagde en inderdaad toch wel originele onderwerp, zien wij niet in waarom dit tekstje van Nobelprijswinnaar (1968) Kawabata op onze lof zou moeten rekenen. Maar misschien getuigen andere boeken van hem wel van opvallend literair talent.
In dit boek vol cultuurhistorische mijmeringen laat Marijnissen ons kennismaken met de gothische kathedraal van Beauvais die twee keer instortte, met de achttiende-eeuwse Franse architect Claude-Nicolas Ledoux die een ideale stad ontwierp die nooit gebouwd werd (verder dan enkele gebouwen in Arc-et-Senans bij Salins in het oosten van Frankrijk kwam het niet) en met Gaudis onvoltooide Sagrada Familia in Barcelona. Verder noteert hij een aantal gedachten over moderne architectuur, over de kunst van de nazis en over de westerse schilderkunst vanaf 1870. In de laatste hoofdstukken gaat het over de verticale droom van de mens (via de kunst toont de mens wat hij denkt te zijn of hoopt te worden) die in onze moderne maatschappij meer en meer de plaats moet ruimen voor de horizontale droom van de oppervlakkigheid die draait rond geld: De gemeenschappelijke noemer is geld. Onze moderne maatschappij neemt haar beslissingen overwegend op basis van economische en budgettaire overwegingen overwegingen die slechts rekening houden met nu en morgenvroeg, nooit met overmorgen [p. 164]. Deze laatste bladzijden klinken erg bitter.
Neergeschreven mijmeringen over de toekomst zijn onvermijdelijk een allegaartje, luidt het in het Post Scriptum op pagina 169 en in het Woord Vooraf waarschuwde de auteur reeds dat mijn breiwerk niet als kous bedoeld is [p. 10]. Ofschoon de aangesneden onderwerpen boeiend genoeg en zelfs leerzaam zijn en links en rechts fraaie citaten kunnen geraapt worden, heeft de losse structuur van het geheel toch tot gevolg dat het betoog minder beklijvend en overtuigend is dan het had kunnen zijn. Een schoonheidsvlekje vinden wij ook dat Marijnissen soms té beknopt is in zijn mededelingen en op die momenten wel eens te veel verwacht van de lezer (met als gevolg: wazigheid). Slechts één (weliswaar weinig zwaarwegend) voorbeeldje. Op pagina 159 luidt het: De vraag of kunst de wereld kan redden was een thema van een tijdelijke culturele hoofdstad van Europa. Waarom niet expliciet zeggen dat het om Antwerpen in 1993 ging?
In zijn recensie van dit boek in De Standaard der Letteren [23 oktober 1997, p. 3] noteerde Jan Van Hove: Jammer genoeg verzwakt zijn betoog naar het einde toe, doordat hij te veel wil zeggen: Tsjernobyl, Salman Rushdie, de vrede in het Midden-Oosten, de gekke-koeienziekte, over alles doet hij zijn zeg. Af en toe leidt dit tot storende veralgemeningen, bijvoorbeeld de suggestie dat de mens zelf is gaan beantwoorden aan zijn economische theorie: hoe hoger de productie, hoe goedkoper het product. Dit zijn bedenkingen waar een oude man recht op heeft, maar die afbreuk doen aan de humane geest die uit zijn werk spreekt.
FILM: Het varken van Madonna (Frank Van Passel) (B, 2011)
HET VARKEN VAN MADONNA (Frank Van Passel) (België, 2011)
(114)
Terwijl zijn verloofde en haar ouders op hem wachten in de Ardennen, moet Tony Roozen (Kevin Janssens) in de Westhoek robotvarkens gaan verkopen aan de plaatselijke varkensboeren. Porki (zoals het robotje heet) zorgt er via knorgeluiden en de verspreiding van feromonen voor dat de zeugen en beren zo geil worden als wat, en wie tijdens het verlengde weekend het meeste Porkis verkoopt, krijgt een nieuwe auto en een extra jaarloon. Het wordt echter geen leuk weekend voor Tony, en eigenlijk toch weer wel. Het begint al op donderdagavond als hij verzeild raakt in het gehucht Madonna (inderdaad een gehucht van Langemark in West-Vlaanderen) en met de wagen over de kop gaat omdat hij moet uitwijken voor een soldaat uit de Eerste Wereldoorlog. Die soldaat blijkt Prosper te zijn, een gesneuvelde soldaat die (om een nooit duidelijk wordende reden) moet blijven rondspoken totdat zijn stoffelijke resten zijn gevonden. Tony maakt noodgedwongen kennis met de plaatselijke boerenbevolking die net dit weekend verdeeld is over de kwestie of de oude baan moet verbreed worden, dan wel of er nieuwe expresweg dient te komen. Zondag zal erover gestemd worden en van belang is vooral een Madonna-beeld op een kruispunt, voorzien van een brievenbusje waarin de dorpelingen hun wensen en verlangens deponeren.
Tony heeft weinig succes als voyageur, maar komt wel nader tot Maria Glorie, het plaatselijke onderwijzeresje en het petekind van Prosper. Zij en haar bejaarde meter Gusta zijn (tot nu) de enigen die Prosper kunnen zien en Maria is voortdurend op zoek naar de stoffelijke resten van Prosper. Omdat Tony Prosper ook kan zien, wil Maria dat hij hen helpt. Maria is overigens tégen de nieuwe expresweg, omdat die dwars door de slagvelden zal aangelegd worden. Na de nodige verwikkelingen (waarbij de plaatselijke burgemeester, pastoor en garagist ook allemaal een rol spelen) ontdekt Tony de stoffelijke resten van Prosper vlakbij zijn verongelukte auto. Omdat er die zondag gestemd is vóór de expresweg, blaast Maria het Madonna-beeld op, zodat alle briefjes door de lucht dwarrelen en door de dorpelingen gelezen worden: zij bevatten allerlei kritiek van de dorpelingen op elkaar, vooral op hun respectieve echtgenoten. Tony slaapt die nacht bij Maria en doordat Porki plots vanzelf door het dorp begint te stesselen (met verspreiding van de nodige feromonen), ontstaan er bescheiden orgietjes in de slaapkamers van het dorp. Eén minuut na de orgasmes worden àlle vrouwen (ook Maria Glorie) hoogzwanger en nog één minuut later worden de kinderen al geboren. Dat belooft voor het dorpsschooltje, dat dreigde te verdwijnen door een leerlingentekort. Laatste beeld: Prosper, die zijn verloren arm en zijn skelet terugheeft, trekt met Gusta in een rolstoel naar Dinant, op huwelijksreis.
Het dient gezegd dat deze Vlaamse film helemaal niet onaardig begint. De sfeer in het dorpje Madonna is sprookjesachtig, ook al door de mooie fotografie van Jan Van Caillie, en zelfs magisch-realistisch. Gaandeweg blijkt ook dat het scenario een aantal leuke ideeën bevat: de orgie met razendsnelle zwangerschappen en geboortes op het einde houdt bijvoorbeeld onder meer verband met het enige nummer dat op de jukebox van het dorpscafé staat: Born to be alive van Patrick Hernandez (tijdens de eindgeneriek overigens een toffe West-Vlaamse versie hiervan door Flip Kowlier) en in 1980 heeft dé Madonna nog in de plaatselijke herberg geslapen (zij was toen achtergronddanseres bij Hernandez). Dat de naam Madonna zinspeelt op de naam van het gehucht, op dat beeld op het kruispunt én op de beroemde zangeres is nog zon aardig idee. Maar het is precies datzelfde scenario dat de film uiteindelijk door de mand doet vallen: al die fraaie ideeën worden immers niet harmonisch samengebreid tot een overtuigend geheel en het minste dat men van het einde kan zeggen, is dat de scenaristen daar een beetje veel uit de bol gaan en de greep op hun materie verliezen. En wat is dat met de naam van dat onderwijzeresje: Maria Glorie? Kunnen we hier nalaten te vermelden dat het scenario werd geschreven door Van Passel én Marc Didden, die ooit aan de filmschool Van Passels docent-scenarioschrijven was?
Het varken van Madonna is door dit alles een film die nooit verveelt en een aantal humoristische passages bevat, maar die uiteindelijk de kijker achterlaat met een gevoel van onbestemdheid dat te zwaar weegt om goed te zijn. Toch zouden we iedereen aanraden de film eens te bekijken want de Eerste Wereldoorlog-sfeer die vandaag nog steeds in de Westhoek hangt, is goed getroffen en bij een tweede visie ziet men zelfs dingen die men de eerste keer niet zag. Zo wordt ergens midden in de film door de burgemeester een toespeling gemaakt op het hebben van seks met een schaap door de pastoor (die hierop ongewoon heftig reageert). Tijdens de reeks geboortes op het einde ziet men slechts héél even diezelfde pastoor naast een schaap, met een pasgeboren lammetje in zijn armen. Leuk toch voor de oplettende kijker? Het varken van Madonna werd in Vlaanderen overigens zeer matigjes ontvangen, zowel door vakpers als door publiek.
Quotering: ***
(1ste visie: 29 september 2012) (2de visie: 6 oktober 2012) (dvd bib Brecht)
BOEK: Guggenheimer in de mode (Herman Brusselmans) 2012
GUGGENHEIMER IN DE MODE (Herman Brusselmans) 2012
[Roman, Prometheus, Amsterdam, 2012, 319 blz.]
In deze (62ste?) roman van Brusselmans ontmoeten we opnieuw de Vlaams-joodse tycoon Guggenheimer. Deze keer stelt hij vast dat alle Vlaamse vrouwen lelijke bruine kleren dragen en richt hij een modefirma op, Guggenheimer Fashion Company (GFC). Met succes, mede doordat hij de modeshows van de drie belangrijkste concurrenten saboteert. Samen met zijn bodyguard en chauffeur Jules loopt en rijdt Guggenheimer heel de tijd van Pontius naar Pilatus, en verder degusteert hij tientallen glazen van zijn favorietje drankje (Genezen Kanker), heeft hij voortdurend de mond vol van ruwe, vulgaire taal en gedraagt hij zich als een eersteklas brutale macho.
Brusselmans vorige roman (Watervrees tijdens een verdrinking) was een stuk beter dan we van hem de laatste jaren gewend zijn, maar ofschoon het allemaal vlotjes wegleest, is het hier weer constant flauwe humor op de automatische piloot en op de onderhand (méér dan) bekende wijze. Een zwak boek.
Ecbasis cuiusdam captivi per tropologiam
[De ontsnapping van een zekere gevangene, allegorisch verbeeld]
(anoniem) 1043-46
[Teksteditie en vertaling: G. van Tussenbroek (ed./vert.), De ontsnapping van een gevangene. Nederlandse prozavertaling van het middeleeuwse dierenepos Ecbasis cuiusdam captivi per tropologiam. Uit het Latijn vertaald en ingeleid. LeRo Publishing, Zaltbommel, 1999 = Ecbasis cuiusdam captivi ed. 1999]
Genre
Een Latijns dierenepos bestaande uit 1229 leoninische hexameters (gekenmerkt door binnenrijm: de lettergreep vóór de cesuur rijmt met de laatste lettergreep).
Auteur
Anoniem. Er zijn wel sterke aanwijzingen dat de auteur een Franse (Gallo-Frankische) monnik met een adellijke achtergrond was uit het benedictijnerklooster St. Evre (Sint-Aper) in Toul [ed. 1999: 11-12].
Situering / datering
De Ecbasis cuiusdam captivi bleef bewaard in twee handschriften:
- A : Brussel, Koninklijke Bibliotheek, 10615-10729
- B : Brussel, Koninklijke Bibliotheek, 9799-9809.
B is een afschrift van A. De oorspronkelijke tekst werd hoogstwaarschijnlijk geschreven tussen 1043 en 1046 [ed. 1999: 13].
Inhoud
In de proloog blikt de auteur terug op zijn dwaze jeugdjaren en beschrijft hij zijn dagelijkse leven in het klooster, waarbij hij zich vergelijkt met een aan een paal vastgebonden kalfje. Volgt dan een buitenfabel waarin een kalfje ontsnapt uit de stal en gevangen genomen wordt door een wolf en diens handlangers (een otter en een egel). De wolf wil het kalfje als paasmaal verorberen. De andere dieren, onder leiding van de vos, komen het hol van de wolf echter belegeren. In een binnenfabel verklaart de wolf zijn angst voor de vos. Dit verhaal gaat terug op de aesopische fabel waarbij koning leeuw ziek is en de vos de koning geneest door middel van de afgestroopte huid van de wolf. De vos wordt daardoor machtig en krijgt van de koning een hol, hetzelfde hol dat de wolf in de buitenfabel (een nakomeling van de wolf uit de binnenfabel) nu bezet. De buitenfabel gaat daarna verder: de otter en de egel vluchten weg, de wolf wordt door de stier gedood en het kalfje kan terug naar zijn moeder vluchten.
Zie voor een uitgebreider inhoudsoverzicht ed. 1999: 8-11 en Wenseleers 1993: 273.
Thematiek
Hierover is men het niet eens. Sommigen zien in de tekst een didactisch-moraliserende boodschap die een pleidooi inhoudt voor onthouding en ascese binnen de kloostermuren. Anderen beschouwen het verhaal als een kloostergrap, bedoeld om met Pasen te worden voorgelezen aan de broeders, die dan de vele verwijzingen en toespelingen gemakkelijk zouden herkend hebben. In zijn inleiding stelt Van Tussenbroek een hypothese voor waarbij hij zich concentreert op de paassymboliek van de tekst: binnen- en buitenfabel zouden dan in feite een paasverhaal vormen waarbij onder meer de nederdaling van Christus in de hel een symbolische rol zou spelen [ed. 1999: 18-23]. Op ons maakt deze hypothese (die zich baseert op de motieven ondergang en wederopstanding) een weinig overtuigende indruk. In het voorwoord bij de editie-1999 stelt A.P. Orbán dat de thematiek draait rond het motief het gras is altijd groener aan de andere kant van de sloot en dat we uit de tekst kunnen leren dat op de straf en het berouw altijd nieuwe misdaden en zonden volgen. Deze laatste thematiek kunnen wij nog veel minder in de tekst herkennen.
Receptie
De tekst bevat een veelheid aan Latijnse citaten, voornamelijk uit Horatius, waardoor hij alleen echt geapprecieerd kon worden door een publiek van geleerde kloosterlingen [ed. 1999: 17]. Kloosterliteratuur dus.
Profaan / religieus?
Blijkbaar religieus.
Persoonlijke aantekeningen
De Ecbasis cuiusdam captivi staat bekend als een moeilijke, hermetische tekst, en terecht. Vooral in de binnenfabel, wanneer na de eigenlijke plot over de zieke en door de vos genezen leeuw nog honderden verzen volgen waarin allerlei dieren optreden die totaal onbegrijpelijke conversaties met elkaar voeren, wordt een hoge graad van hermetisme bereikt. De door ons geraadpleegde secundaire literatuur gaat hier overigens nauwelijks of soms zelfs niet op in. Maar ook het verhaal over het gevluchte, gevangen en weer bevrijde kalf in de buitenfabel komt op de moderne lezer over als zeer wazig, onduidelijk en zelfs rommelig. Volgens Langosch is de tekst in seinem vollen Umfang nicht mehr zu greifen [Langosch 1990: 143]. In zijn recensie van de editie-1999 signaleert Vincent Hunink dan ook nog eens de weinig vlotte vertaling van Van Tussenbroek.
We kunnen slechts veronderstellen dat dit kleine dierenepos vol verborgen verwijzingen en satirische grappen steekt die door de elfde-eeuwse monniken uit Toul wél min of meer werden begrepen. Nochtans was de tekst ook toen al géén bestseller, daarvan getuigt het kleine aantal bewaarde handschriften (twee!). Afgezien van dit alles, is het toch ook wel vrij duidelijk dat de anonieme auteur van de Ecbasis geen getalenteerde schrijver was: de langdradige en grotendeels onbegrijpelijke binnenfabel is bijvoorbeeld een stuk langer dan de buitenfabel. Wij hebben in elk geval aan dit middeleeuwse gedrochtje weinig leesplezier beleefd. Karl Langosch zegt er het volgende van: Sosehr die Dichtung durch ihre Geistreichigkeit imponiert, auch über ihre Zeit hinaus, sosehr ist sie im ganzen, wie mehrmals angedeutet, nicht gemeistert [Langosch 1990: 143].
Geraadpleegde lectuur
- Gabri van Tussenbroek, Oud zeer in het bos. Over de Ecbasis cuiusdam captivi per tropologiam, in: Madoc, jg. 13, nr. 1 (voorjaar 1999), pp. 13-24 [in feite niet meer dan een ingekorte versie van de inleiding bij de editie].
- Vincent Hunink, Dierenepos met Pasen, in: Madoc, jg. 15, nr. 1 (lente 2001), pp. 38-40 [recensie van de editie-1999].
- Karl Langosch, Mittellatein und Europa. Führung in die Hauptliteratur des Mittelalters. Darmstadt, 1990, pp. 142-143.
- Luk Wenseleers, De pels van de vos. Historische achtergronden van de middeleeuwse Reinaert-satire. Amsterdam-Leuven, 1993, pp. 272-273.
BOEK: The Owl and the Nightingale (anoniem) circa 1200
The Owl and the Nightingale (anoniem) circa 1200
[Diplomatische teksteditie: J.H.G. Grattan en G.F.H. Syjes (eds.), The Owl and the Nightingale. Early English Text Society, Extra Series nr. CXIX, Oxford University Press, 1959 (reprint van 1935) = The Owl and the Nightingale ed. 1959]
[Moderne Engelse vertaling: Brian Stone (vert.), The Owl and the Nightingale Cleanness St. Erkenwald. Penguin Classics, Harmondsworth (Middlesex), 1971, pp. 181-244 = The Owl and the Nightingale ed. 1971]
Genre
Een Middelengels didactisch-allegorisch gedicht in octosyllabische verzen dat gegoten werd in de vorm van een debat tussen twee vogels, een uil en een nachtegaal. Het opschrift in handschrift J luidt in het Latijn: Altercacio inter filomenam et bubonem. Handschrift C heeft geen opschrift.
Auteur
Anoniem. Waarschijnlijk een oudere clericus. Misschien de in de tekst zelf voorkomende Maister Nichol of Guldeforde [ed. 1959: xxi-xxii].
Situering / datering
Dit gedicht van 1749 verzen bleef bewaard in twee handschriften.
- C : Londen, British Museum, MS. Cotton Caligula A IX. Wordt gedateerd circa 1250.
- J : Oxford, Bodleian Library, MS. Jesus College Oxon 29. Wordt gedateerd in de tweede helft van de dertiende eeuw.
[ed. 1959: xv-xvi]
J is geen kopie van C en beide manuscripten gaan hoogstwaarschijnlijk terug op een verloren manuscript (X) dat niet het originele (Y) was. Alles wijst erop dat X en Y geschreven werden in het dialect van Surrey. De meeste kenners zijn het erover eens dat de originele tekst ten vroegste van 1189 kan dateren. De terminus ante quem is 1216. [ed. 1959: xvi-xxi]
Inhoud
Zie voor een uitgebreid overzicht van de inhoud ook ed. 1971: 163-169.
Een uil en een nachtegaal discussiëren met elkaar over de vraag wie van hen beide de beste vogel is, daarbij hun eigen kwaliteiten aanprijzend en de gebreken van de ander aanklagend. Elke vogel krijgt zo een hele reeks positieve en negatieve connotaties mee. Wie uiteindelijk gelijk heeft, blijft onbeslist want de anoniem gebleven dichter gaf zijn tekst een open einde mee: de twee vogels trekken voor een beslissend oordeel naar een zekere maister Nichole (master Nicholas) [vers 1746]. Deze persoon wordt overigens ook reeds genoemd in vers 191 [ed. 1959: 7].
De volgende negatieve kenmerken worden door de nachtegaal aan de uil toegeschreven (de nummers tussen vierkante haken verwijzen naar de bladzijden van de Penguin Classics-hertaling).
- De uil is lelijk en woest van uiterlijk [182-183].
- Haar zang is afstotelijk [182-183].
- Zij is agressief, valt kleinere vogels aan en wordt daarom zelf altijd aangevallen door andere vogels (in groep) [182/183/186].
- De uil eet onreine dieren (kikkers, slakken, muizen) [184].
- Zij legt eieren in andermans nest en bevuilt haar eigen nest als ze jong is [184].
- Aan de hand van een fabel (een uilskuiken dat door een valk wordt uitgebroed, bevuilt het nest en wordt door de moedervalk uitgestoten) wordt aangetoond dat niemand zijn infame afkomst kan verbergen. Met andere woorden: het geslacht der uilen staat in een kwade reuk bij de andere roofvogels [185-186].
- De uil is onbetrouwbaar, werkt vaak met verraad en leugens [187].
- Zij ziet en leeft s nachts, want zij is dagblind [188].
- De uil wordt geassocieerd met kwaad en zonde [184/189-190].
- Zij huilt s nachts en jaagt zo de mensen schrik aan [189].
- Zij is blij in de winter en droef in de zomer, want zij benijdt andermans geluk [196].
- Zij wordt door de mensen gedood en gebruikt als vogelschrik [220-221].
- Haar gehuil kondigt altijd onheil aan [221-222].
- De uil wordt geassocieerd met hekserij [227].
De volgende positieve kenmerken worden door de uil aan haarzelf toegeschreven.
- Als verwante van het ras der valken heeft de uil een sterk lichaam [190].
- Zij houdt van rust, niet van rellen. Zij houdt zich niet op met dwazen (kleinere vogels) [191].
- Zij heeft een machtige stem [192].
- Zij geeft s nachts met haar roep de kerkelijke getijden aan [192].
- Zij kan zien in de duisternis [194].
- Zij begeleidt s nachts legertreinen [195].
- Zij steunt en troost de mensen in de winter. Zij houdt niet van de met wellustigheid geassocieerde zomer [199-200].
- Zij houdt kerken en schuren vrij van muizen [203].
- Zij zit in stoere bomen, tussen altijd-groene klimop [203].
- Haar nest is in het midden warm en zacht, aan de randen echter ruw en dààr is het dat zij zich ontlast [204].
- Haar zang zet de mensen aan tot meditatie over hun zonden [211-214].
- Zij kan toekomstige ongelukken voospellen [223-226].
- Zij kent de bijbelse symboliek [224].
- Zij troost s nachts vrouwen wier echtgenoot op reis is en voelt mee met ongelukkig gehuwde vrouwen [235-237].
- Zij is nog nuttig na haar dood als vogelschrik en als lokvogel bij de vogelvangst [238].
- Zij heeft een perfect geheugen [244].
Thematiek
Het zal duidelijk zijn dat dit alles erg goed de dubbelzinnige symboliek weergeeft die in de middeleeuwen rond de uil hing. Op het allegorische niveau staat de nachtegaal voor het waardecomplex van de hoofse liefdescultus, terwijl de uil de traditionele moraal van de Kerk verdedigt. Wellust en onkuisheid worden dan ook in verband gebracht met de nachtegaal, terwijl de uil net het christelijke huwelijk verdedigt. Al gaf de auteur zijn tekst een open einde mee, toch heeft men de indruk dat zijn voorkeur en sympathie uitgingen naar de uil.
Receptie
Stadsliteratuur, hofliteratuur of kloosterliteratuur? Het blijft onduidelijk bij gebrek aan voldoende gegevens.
Profaan / religieus?
Een mengeling van profaan (de waarden waar de nachtegaal voor staat) en religieus (de waarden die de uil verdedigt).
Persoonlijke aantekeningen
Omdat uilen een belangrijke rol spelen in het oeuvre van Jheronimus Bosch, is het interessant na te gaan welke positieve en negatieve dingen (respectievelijk door de uil zelf en door de nachtegaal) over uilen naar voor gebracht worden. De grootste voorzichtigheid is nochtans geboden bij het vaststellen van parallellen omwille van de afstand in tijd en ruimte (late twaalfde / late vijftiende eeuw, Engeland / Brabant).
Reeds in het begin van de tekst wordt gezegd dat de uil haar getijden zingt, zittende op een dorre tak die met klimop begroeid is: Nearby there stood a stump alone, / decayed, with ivy overgrown, / and here the owl had made her den, / and here sang out her hours to men [ed. 1971: 181-182, zie voor de originele verzen ed. 1959: 2 (verzen 25-28)].
In verband met het uil beloert koolmees-motief bij Bosch: in de verzen 61-69 [ed. 1971: 183, ed. 1959: 3] stelt de nachtegaal dat de uil kleinere vogels meedogenloos vermoordt en dat is waarom alle vogels de uil haten. Verzen 68-69 luiden: Even the tiniest of the tits / would gladly tear you into bits. J heeft hier: & ek for £e £e sulue mose / hire £onkef wolde £e to tose. En C heeft: & ek for£e £e sulue mose / hire£onkef µolde £e totose. In vers 68 staat mose, in ed. 1959 vertaald als titmouse, mees dus.
In verband met de uilen bij Bosch die boven drek zitten: verzen 98-100 [ed. 1971: 184, ed. 1959: 4] luiden: Which brings this pithy saying to mind: / Ill fortune take that thing unblest, / the bird who fouls his own nest.
In vers 126 [ed. 1959: 5] worden pie en crowe (ekster en kraai) genoemd als aaseters.
In verzen 1623-1628 [ed. 1959: 50-51] verwijst de uil naar het vangen van kleine vogels door middel van een dode uil die op een stok tussen de bosjes wordt gezet.
Verdere lectuur
- Eric De Bruyn, De uil als spiegelbeeld. Over uilsymboliek in de laatmiddeleeuwse iconografie, in: Jozef Janssens e.a., Uilenspiegel. De wereld op zijn kop. Davidsfonds, Leuven, 1999, pp. 59-86 (in het bijzonder pp. 65-66).
In 2006 publiceerde Arnon Grunberg de roman Tirza, een merkwaardig maar toch fraai en slim gestructureerd verhaal over Jörgen Hofmeester, een psychopathische vader die verliefd is op zijn dochter Tirza en haar en haar Marokkaanse vriendje vermoordt wanneer zij hem dreigt te verlaten na de middelbare school. Een erg filmisch verhaal ook met een kant-en-klaar scenario dat zich zó leent tot verfilming. Maar dan heb je van die regisseurs die het altijd beter menen te weten.
Reeds in de eerste vijf minuten gooit Rudolf van den Berg (die de film niet alleen regisseerde maar ook het scenario schreef) drie totaal verschillende momenten uit het boek op een hoopje, zodanig dat iedereen meteen, maar dan ook metéén, de draad kwijt is: Hofmeester die zogenaamd zijn dochter uitwuift op de luchthaven, Hofmeester die op vervroegd pensioen gesteld wordt en Hofmeester die een ongewone relatie met zijn dochter heeft. Omdat wij het boek al gelezen hadden, konden we nog enigszins volgen, maar ook de rest van de film is zulk een ratjetoe van door elkaar gehusselde en op een hoop gesmeten momenten uit de roman (met links en rechts dan nog om via de trailer kijkers te lokken? een sporadische vulgaire of erotische scène), dat wij er vast van overtuigd zijn dat wie het boek niét gelezen heeft, onmogelijk kan weten waar het allemaal over gaat. Wij wisten dus wel waar het over gaat, maar even goed vonden wij dit een verschrikkelijke rotfilm, de roman van Grunberg totaal onwaardig.
Quotering: **
(22 september 2012) (dvd bib Brecht)
BOEK: Herinnering aan mijn droeve hoeren (Gabriel Garcia Marquez) 2004
Herinnering aan mijn droeve hoeren
(Gabriel García Márquez) 2004
[Roman, Meulenhoff, Amsterdam, 2004, 128 blz. (origineel Spaans: Memoria de mis putas tristes, 2004)]
Hoofdstuk 1. Het is vrijdag. De ikverteller wordt morgen negentig jaar en krijgt het idee om bij de plaatselijke bordeelhoudster Rosa Cabarcas een jonge maagd te bestellen. Dat gebeurt telefonisch. In afwachting van de avond overdenkt de ik zijn verleden. Hij is nooit getrouwd geweest, heeft wel seks gehad met meer dan vijfhonderd vrouwen, altijd tegen betaling en meestal met hoeren, heeft gewerkt als leraar en geschreven voor een krant en publiceert nog elke zondag een column voor die krant. Hij is naar verluidt een onbeduidend mannetje, totaal onbelangrijk als de feiten er niet waren geweest die ik hier zo goed mogelijk zal vertellen ter nagedachtenis aan mijn grote liefde [p. 11]. s Avonds trekt hij naar het bordeel waar in een kamer het veertienjarige maagdje naakt ligt te slapen (ze heeft van de bordeelhoudster een drankje met slaapmiddel gekregen). De ik raakt haar hoofd even aan en legt zich dan naakt naast haar te slapen. s Morgens vertrekt hij weer, het meisje slaapt nog altijd. Hij moet zijn stukje voor de krant nog schrijven. Na hoofdstuk 1 bedenkt men bij zichzelf: was dat nu alles, een nachtje slapen naast een bloot meisje van veertien, zelfs zonder er een woord mee te wisselen? Verder vraagt men zich af wat die belangrijke feiten wel mogen zijn en wie die grote liefde is.
Hoofdstuk 2. De ikverteller haalt herinneringen op aan vroeger. Aan zijn moeder die wilde dat hij huwde en kinderen kreeg. Ooit stond hij op trouwen met een zekere Ximena Ortiz, maar op de trouwdag daagde hij niet op en verstopte hij zich in zijn huis. Hij denkt ook terug aan zijn werk bij de krant. De hoeren lieten mij geen tijd om een getrouwd man te zijn, bedenkt hij als hij s morgens het bordeel verlaat. Thuis bekent de oude meid dat zij jarenlang verliefd op hem is geweest. Hij maakt zijn column voor de volgende dag af: het is tegelijk zijn ontslagbrief. Als hij de column gaat afgeven, wordt hij door het personeel gevierd, omdat het vandaag zijn 90ste verjaardag is. s Avonds belt Rosa Cabarcas om te vragen wat er die nacht gebeurd is (eigenlijk: niét gebeurd is). Zij zal het meisje de biecht afnemen en eventueel alles laten terugbetalen, maar de ik reageert nukkig. Daarna gaat de ik naar een concert en terug thuis telefoneert Cabarcas opnieuw met de mededeling dat hij het meisje opnieuw mag hebben, gratis, als verjaardagscadeau. De ik wimpelt af. Nog later belt de secretaresse van de krant: de volgende dag wil de directeur de ik spreken. Op zondagmorgen gaat de ik naar de krant waar de directeur hem meedeelt dat zijn ontslag niet aanvaard kan worden. Een week later gaat hij in het asiel de kat ophalen die één van de verjaardagsgeschenken was van het personeel van de krant. Onderweg naar huis met de kat wordt hij even door enkele soldaten tegengehouden. s Avonds belt hij naar Rosa Cabarcas met de mededeling dat hij het meisje toch wil. Tijdens dat laatste gesprek zegt de ik: Vergeef me mijn driftbui van vanochtend (p. 60), wat verwijst naar dat eerste telefoongesprek op de zaterdag van zijn verjaardag. Nochtans staat er op pagina 57 dat de ik een week na zijn verjaardag die kat gaat halen, en diezelfde dag belt de ik opnieuw naar het bordeel. Een week later en toch vanochtend? Blijkbaar was García Márquez hier in de war. Hij was in 2004 77 jaar oud.
Hoofdstuk 3. Diezelfde nacht verblijft hij weer met het meisje in de bordeelkamer. Onder invloed van valeriaan slaapt zij weer de hele tijd. De ik droogt enkel haar zweet af en zingt een liedje voor haar over een prinses, Delgadina. Vanaf nu noemt hij haar ook Delgadina. s Morgens verlaat hij al om vijf uur het bordeel en thuis begint hij zich nu in te beelden dat Delgadina daar rondloopt. De volgende maanden blijven de nachten met Delgadina doorgaan en de ik beseft dat hij verliefd op haar is. Zijn wekelijkse column bestaat nu uit liefdesbrieven (die een groot succes kennen bij de lezers), hij knapt uit liefde voor haar zijn hele huis op en voor haar verjaardag (in december, zij wordt vijftien) koopt hij een nieuwe fiets. Hij brengt ook meer en meer spulletjes naar de bordeelkamer om die gezellig in te richten, maar na elke nacht samen met Delgadina bergt hij die spulletjes ter plaatse weer op. Hij mist haar wanneer ze kerstmis en nieuwjaar bij haar familie doorbengt. De enige woorden die de ik met Delgadina heeft gewisseld, zijn de zinnetjes die hij soms op de spiegel van de badkamer in het bordeel schrijft. Ondertussen is duidelijk geworden dat met die grote liefde uit hoofdstuk 1 dus Delgadina bedoeld wordt.
Hoofdstuk 4. Het volgende jaar blijft de ik nachten doorbrengen met een altijd weer slapende Delgadina. Hij draagt nu een pyjama, leest haar boeken voor en slaapt in met zijn armen om haar heen. Als ze op een nacht een zinnetje zegt, maar niet antwoordt op een vraag van de ik, lezen we: Toen verdween het laatste zweempje twijfel uit mijn ziel: ik had haar liever als ze sliep [p. 86]. Op een keer wordt er s nachts een bankier in het bordeel vermoord, waarna het bordeel een hele tijd gesloten blijft. Rosa Cabarcas is niet meer te bereiken. De ik gaat in de stad op zoek naar Delgadina, maar vindt haar niet. Een verongelukte fietster blijkt niet Delgadina te zijn en de ik bezoekt de fabriek waar Delgadina als naaister werkt, maar hij loopt weer weg omdat iemand hem herkent als de schrijver van de columns in de krant. Na een tijd neemt Rosa Cabarcas opnieuw contact op met de mededeling dat het meisje weer beschikbaar is. Delgadina blijkt echter gegroeid (zij heeft vrouwelijke vormen gekregen) en de ik is zo teleurgesteld dat hij de kamer tot een puinhoop slaat. Rosa Cabarcas beweert dat ze dankzij de advocaat van de vermoorde bankier een tijdje op vakantie is kunnen gaan. De ik meent echter dat ze om aan gerechtelijke vervolging te ontsnappen de maagdelijkheid van Delgadina aan een bobo heeft verkocht. Hij noemt Delgadina en Rosa Cabarcas stinkhoeren en neemt voorgoed afscheid van de bordeelhoudster. Ondanks het feit dat hij kan vaststellen dat García Márquez een goede stilist is, begint de lezer nu toch meer dan bezorgd vragen te stellen bij de inhoud van het verhaal: al die maanden brengt de ik dus (tegen betaling) de nacht door bij een slapend meisje, dat hem nog nooit gezien heeft en nog nooit direct met hem gesproken heeft. Zeer raar toch?
Hoofdstuk 5. De volgende maanden kent de ik geen rust en begint hij aan het schrijven van deze herinnering. Op een keer ontmoet hij een 73-jarige prostituee die hij vroeger vaak bezocht heeft. Als hij haar zijn verhaal verteld heeft, raadt zij de ik aan dat kind niet kwijt te raken en niet dood te gaan zonder het wonder te hebben beleefd te neuken uit liefde. Hij neemt terug contact op met Rosa Cabarcas en die slaagt erin Delgadina weer te engageren. Het spelletje met het slapende meisje begint dan opnieuw. Om de kamer opnieuw te versieren, probeert de ik de juwelen van zijn moeder te verkopen, maar die blijken geslepen glas te zijn (volgens de juwelier had de moeder de echte juwelen indertijd al laten vervangen om aan geld te komen). De ik heeft een herinnering aan een prostituee waarop hij verliefd werd, toen hij twaalf jaar was. Hij bezoekt een dokter maar die vertelt dat er niets met hem aan de hand is. Het is ondertussen een jaar na die eerste nacht met Delgadina en de ik, die denkt aan de dood, maakt een afspraak met Rosa Cabarcas: wie eerst sterft, krijgt alles wat de ander heeft. Als de ik eerst sterft, zal Rosa Cabarcas het meisje onder haar hoede nemen. Zij zegt ook tegen de ik dat Delgadina smoorverliefd op hem is. Vrolijk gestemd gaat de ik naar huis. Zo weten we dus ook dat de belangrijke feiten uit hoofdstuk 1 op niets anders slaan dan op de verliefdheid van een negentigjarige op een tienerhoertje dat hem nooit gezien of gesproken heeft, want zij slaapt altijd als hij bij haar is. Bovendien: àls zij al geen maagd meer is, dan heeft dat zeker niet aan de ik gelegen.
Men mag het ons niet kwalijk nemen, maar wij vinden dit toch maar een heel raar verhaal voor een Nobelprijswinnaar. Dat Márquez schrijftalent heeft, is van begin tot einde duidelijk maar volgens ons doet hij er (althans in deze roman) héél weinig mee. En wat ook duidelijk is: van functionele structuur heeft de Columbiaan géén kaas gegeten. Het boek zit vol nodeloze uitweidingen, loshangende draden en nergens toe leidende zijsporen. Kortom: ondanks het nieuwsgierig makende initiële idee (negentigjarige trakteert zich voor zijn verjaardig op een maagdelijk tienerhoertje: wat gaat dàt worden!)), kan dit boek uiteindelijk niet anders dan een teleurstellende leeservaring opleveren.
Wij hebben twee recensies van deze roman onder ogen gehad. In De Standaard der Letteren wijst Ilse Logie ons er eerst op dat Márquez het idee voor zijn boek ontleend heeft aan de roman De schone slaapsters van de Japanner Yasunari Kawabata (waaruit ook het motto van Márquez roman afkomstig is). Zij citeert uit het verhaal Het vliegtuig van de schone slaapster van Márquez: Ik vond het ongelooflijk: in het afgelopen voorjaar had ik een prachtige roman van Yasunari Kawabata gelezen over de oude mannen van Kyoto die enorme bedragen betalen om smachtend van liefde de nacht door te brengen met het aanschouwen van de mooiste meisjes van de stad, die naakt en bedwelmd bij hen in bed liggen. Ze mogen hen niet wakker maken of aanraken, maar ze doen daar zelfs geen poging toe omdat de essentie van het genot is de meisjes te zien slapen. Voor de rest doet Logie niet veel meer dan het verhaal navertellen (dat deden wij hierboven ook, maar dat is bedoeld als geheugensteun voor onszelf en wij schrijven dit niet, tegen betaling, voor een krant) maar in de laatste alinea dan toch een oordeel. Dit boek haalt naar verluidt niet het niveau van De kolonel krijgt nooit post, maar toch: begenadigd verteller, goed gedoseerde beeldspraak, trefzekere dialogen, onweerstaanbare humor, heel eigen wereld die opgeroepen wordt. Logie geeft drie sterren op vier.
Peter Venmans in De Morgen/Boeken verwijst ook naar Kawabata, maar niet nadat hij al vrij snel heeft gemeld dat dit verhaal van een zeer hoog niveau is. De nieuwe Márquez had meteen veel succes bij het publiek (of dat onder meer te maken had met het onderwerp zegt Venmans echter niet). De stijl lijkt simpel, maar dan blijkt toch weer dat je van alles gemist hebt, omdat zoveel verborgen zit in adjectieven, bijzinnetjes of een bepaald woordgebruik. Helaas geeft Venmans hiervan geen enkel voorbeeld (in zijn toch tweeëneenhalve pagina beslaande recensie). Over het einde van de roman schrijft hij: Men kan dit marqueziaanse utopisme van de liefde flauw en irrealistisch vinden, het is wel het soort happy endings dat men in goedkope liefdesromannetjes en idyllische romances aantreft. Márquez is nooit bang geweest van enige sentimentaliteit. Venmans vindt dat nostalgie naar een verloren gegane wereld de grondtoon van het boek bepaalt, en aangezien nostalgie misschien wel de sleutel van Márquez ganse oeuvre is, past dit boek daar perfect in. Vooruitgang zit er niet meer in zijn werk maar nostalgie is steeds weer variaties bedenken op wat ooit al gezegd is, en zo is het goed. Op de cover van de boekenbijlage waarin deze recensie staat, hebben we dan al kunnen lezen: Grootse literatuur van Gabriel García Mùarquez. In geen van beide door ons geraadpleegde recensies valt het woord pedofilie.
Quotering: **½
Geraadpleegde lectuur
- Ilse Logie, De terugkeer van de schone slaapster. Nieuwe novelle van Gabriel García Márquez, in: De Standaard der Letteren, 2 december 2004, p. 6.
- Peter Venmans, De oude man die liefdesverhalen schreef, in: De Morgen/Boeken, 1 december 2004, pp. 2-4.