Sinds de VZW Kempens Landschap het beheer over het fort van Duffel heeft overgenomen komt er terug schot in dit bijna vergeten - maar ooit zo belangrijke - relict van de Grote Oorlog. Vanaf zaterdag 19 t.e.m. zondag 27 september loopt er van 11.00 tot 18.00 u. (met uitzondering van maandag - sluitingsdag) een tentoonstelling 'De gamel van de soldaat '14-'18'. Samensteller Jean - Philippe Préaux is als adjudant op rust een ervaringsdeskundige op het vlak van de culinaire geneugten die de ABL haar militairen voorschotelde en zal hierover op 18 september in het spoorwegfortje een - weliswaar Franstalige- lezing komen geven. Inschrijvingen zijn gratis, maar gelet op het beperkte aantal plaatsen is het kwestie van snel te reserveren: reservatie@gidsenfortduffel.be
De late zomer van 1915 werd in het kanton Hoogstraten gekenmerkt door een reeks van bloederige grensincidenten. Op 9 augustus '15 werd aan de grens tussen Strijbeek en Meerle de 32-jarige smokkelaar Adriaan Valentijn doodgeschoten door Nederlandse grenstroepen. Hij had deel uitgemaakt van een groep van 15 smokkelaars die in de beboste heide tussen de Goudberg en de rijksgrens met hun waar werden betrapt. Ze werden gesommeerd halt te houden, maar sloegen op de vlucht waarop het vuur werd geopend en hij dodelijk werd getroffen. De in Rucphen geboren Valentijn woonde in 1915 in Etten-Leur en was een zoon van Johannes Valentijn en Adriana Jaspers. Hij was gehuwd met Maria Heeren, wiens broer Johannes in 1916 ook in Srijbeek zou worden doodgeschoten door een Nederlandse grenspatrouille.
Dat het zelfs ver van de grens, maar nog binnen het Sperr-gebiet niet altijd pluis was werd een paar dagen later in Rijkevorsel bewezen. Op 21 augustus '15 werd in het volle dorpscentrum van Rijkevorsel een fietser doodgeschoten door een Landstürmer. Het relaas uit 'De Gazet van Hoogstraten': 'Zaterdagavond, rond half zeven kwam het tot een dodelijk treffen te Rijkevorsel. Een fietser, een zekere Gabriëls uit Schilde, werd aan 'den Drijhoek' door een Duitsche patrouille tegengehouden. Bij controle bleek dat Gabriëls valsche identiteitspapieren op zak had. Na deze ontdekking, sloeg hij een van de twee Duitsche soldaten tegen de grond en koos het hazenpad. De andere Duitscher achtervolgde de vluchteling en loschte drie schoten, welke doel troffen. Aan een beek gekomen, welke hij over wilde, stuikte hij er hals overkop in en bleef dood liggen. Bij lijfonderzoek werd een geladen revolver in zijne zakken gevonden '. De 30-jarige Jozef Leopold Gabriëls was een inlichtingenagent van de Belgische Militaire Veiligheidsdienst en belast met het coördineren van de activiteiten van een aantal vluchtlijnen langs de grens en het observeren van troepenverplaatsingen in het Antwerpse. Op het ogenblik van zijn overlijden zat hij al geruime tijd ondergedoken bij Jozef Hellings op het Rijkevorselse gehucht Koekhoven, van waaruit hij een aantal verzetsacties coördineerde.
Een paar dagen later betaalde opnieuw een inwoner van de Noorderkempen de hoogste prijs. Ditmaal was het de 20-jarige schoenmaker Jan Baptist De Koninck , die op 1 september '15 'aan de draadbleef hangen ' op het Meerse gehucht Gestel. Wellicht was hij vergezeld door zijn buurman Jef 'Snep' Wegner en Edmond 'Fluut' Bogaerts, twee notoire brievensmokkelaars. Dit wordt althans bevestigd door de Hoogstraatse postmeester Peeters toen hij medio de jaren 60 aan de redactie van het Hoogstraatse Milac-blad 'De Gelmelwacht' verhaalde over '14-'18: ' ...Ik was in de geheime dienst gesukkeld. Mijn werk bestond erin mannen zoals de klene Koninckx, Mon Fluut en de Wegner die de brieven moesten overbrengen, in te lichten. De Duitse officier die mij ingekwartierd lag zette namelijk elke dag de wachten aan de draad uit. Die dacht natuurlijk niet dat het brave schurftige schaap van een postmeester in z'n papieren zou komen snuffelen waar deze wachten juist opgesteld werden. Zo kwam het dan ook dat mijn mannen gewoonlijk vroeger op de hoogte waren dan de Duitsers zèlf... Eén keer hebben ze ons echter verrast. De Wegner kwam alleen terug en wist niet wat er met de kleine Koninckx gebeurd was. Enkele dagen later hebben ze hem teruggevonden... Hij was dood en zijn hand was verbrand. Hij zal waarschijnlijk verschoten zijn en moet daardoor de draad hebben aangeraakt. ' Volgens de overlevering was het de eerste keer dat De Koninck - die tot dan toe enkel postpaketten tot aan de grens had gebracht - door de draad zou trekken en werd hij inderdaad door Bogaerts en Wegner begeleid. Toen De Koninck al door de buitenste prikkeldraadversperring was gekropen en net wou testen of er ook effectief stroom op de 'Dodendraad' stond, werd het trio opgeschrikt door een naderende Duitse patrouille. De twee ervaren gidsen kozen het hazenpad en wisten te ontsnappen, maar De Koninck moet waarschijnlijk in paniek de draad hebben aangeraakt. Toen de Duitsers zijn vader sommeerden om het lijk te komen herkennen, toonden ze hem een blauw-verbrande hand...
Diezelfde dag viel ook in Zondereigen een slachtoffer te betreuren. Op de Heikant werd landbouwer Jaak Verstraelen in de rug geschoten door een Duitse grenswachter. Het gezin Verstraelen had toestemming gekregen om hun gronden aan de Nederlanse zijde van de grens te bewerken. Dit bood hen dan ook de kans om wat te smokkelen. Het verhaal gaat dat men Jaak verwittigd had dat er in Baarle-Hertog een brief was aangekomen van zoon Jan, die als karabinier aan de IJzer stond. Zoon Karel moest in die periode op Nederlands grondgebied gaan hooien en ze hadden een afspraak gemaakt dat Karel de brief zou gaan ophalen en over de draad gooien naar zijn vader. Er werd een deal gesloten met een bereidwillige Duitser die op het gepaste ogenblik wel in ruil voor een paar Marken een oogje zou toeknijpen. Jaak Verstraelen had zich echter, door het gebruik van de Belgische tijdsaanduiding van uur vergist en de 'goede' Duitsers was intussen al afgelost. Onwetend van dit feit negeerde Verstraelen dan ook diens bevelen om halt te houden. Hij werd prompt neergeschoten en overleed 3 dagen later aan zijn verwonding. De soldaat die het fatale schot had gelost was blijkbaar zwaar aangeslagen door het feit dat hij uitgerekend Jaak Verstraelen had doodgeschoten want hij sliep al drie maanden in het bakhuis van Verstraelens hoeve aan de Heikant....
Je hebt er maandenlang naar uitgekeken en eindelijk daar is ie dan.... de gedigitaliseerde oorlogspers. Vloekend heb ik maandenlang in de door mij gefrequenteerde bibliotheken en archieven tevergeefs publicaties aangevraagd, die telkens opnieuw bleken uitgeleend te zijn in functie van dit enorme digitaliseringsproces. Aan deze frustratie is nu eindelijk een einde gekomen want sinds 3 september is www.nieuwsvandegrooteoorlog.be online. Dit unieke samenwerkingsproject van diverse bibliotheken en instellingen, onder wetenschappelijke en redactionele coördinatie van het Cegesoma, ontstond ruim twee jaar geleden uit een samenwerking tussen het Vlaams Instituut voor Archivering (VIAA), de Vlaamse Erfgoedbibliotheek, FARO en PACKED. Door het online brengen van 360.000 pagina's persmateriaal - gaande van kranten over weekbladen en frontblaadjes tot pamfletten - is een van de grootste databanken in zijn soort in de wereld gecreëerd. Er werd hiervoor geput uit de collecties van de Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience, de universiteitsbibliotheken van Gent en Leuven, de provinciale bibliotheek Limburg, de archiefinstellingen ADVN, KADOC, AMSAB & Liberaal Archief en het Memorial Museum Passchendaele 1917. Voortaan is het afgelopen met het doorbladeren van stoffige en vooral kwetsbare papieren dragers en kan je op ontdekkingstocht in de geschriften van de Grote Oorlog vanuit je luie zetel.... Een welgemeend DANKUWEL namens deze Blog...!
Vandaag een gedicht van Frans Braspenning - zie mijn blog van gisteren - dat hij op 6 augustus 1915 in de loopgrachten voor Ramskapelle schreef en enkele weken later in het door Floris Prims in Engeland uitgegeven bannelingenblad 'De Stem uit België' verscheen.
Vlaanderen
O Vlaanderland ! Uw rijke velden / Zijn als 'n barre woestenij / Daar heuvelt thans 'n puinenrij / Waar vroeger welvaartsbronnen welden /
Uw zonen vielen : reine helden / Want nimmer duldt ge slavernij / Hun dood bewaarde u, Vlaanderen, vrij ! / Geen ketens ooit uw lenden knelden /
Wees fier dan, Vlaanderen. Treur niet langer ! / Uw toekomst is van glorie zwanger : / Eens zijt ge weer 't zaligste oord /
Dan zal mijn oog verrukt aanschouwen / Uw dorpen, steden, uw landouwen / Uw kinderen : 't is al met glans omboord.'
Historisch gezien houden Vlaanderens velden niet op aan de grens met Frankrijk. Over de schreve liggen grote gedeelten van wat ooit de Zuidelijkste Nederlanden waren, maar door de veroveringsdrang van Zonne- en ander Franse koningen, tegen heug en meug ingelijfd werden bij onze zuiderbuur. Omdat deze gebieden in het departemen Nord / Pas de Calais, Artesië en zelfs Picardië een belangrijke rol tijdens de Eerste Wereldoorlog toebedeeld kregen, zal ik vanaf nu geregeld op deze blog op de strijd in deze historische Vlaamse velden terugkomen. Vandaag begin ik met een CWGC-site - een van de meer dan 100 - in dit gebied, nl. Bois-Grenier Communal Cemetery. Verspreid over deze gemeentelijke begraafplaats liggen 121 Britse gesneuvelden begraven, waarvan 113 konden geïdentificeerd worden. Deze site, waar ook vier onbekende Franse militairen een laatste rustplaats kregen, werd opgestart in oktober '14 en bleef in gebruik tot april '18 toen de Duitse stoottroepen tijdens het Lente-offensief Bois-Grenier innamen.
Wandelend tussen deze graven vond ik een link met Vlaanderen. In graf A2 ligt de 27-jarige Second Lieutenant Walter George Fletcher - 'twice mentioned in dispatches' - van de Royal Welch Fusiliers begraven die in deze omgeving sneuvelde op 20 maart '15. Op zijn zerk wordt ook zijn broer, de 22-jarige Second Lieutenant Reginald 'Regie' Fletcher herdacht die op 31 oktober '14 als officier in de 118e batterij van de 26e Brigade Royal Field Artillery bij de hardnekkige verdediging van Geluveld sneuvelde. Regie Fletcher's stoffelijke resten werden na de strijd nooit teruggevonden en daarom wordt hij vandaag de dag herdacht op de Ieperse Menenpoort, Paneel 5 & 9. .
Tijdens de IJzerwake vorige zondag in Steenstrate, werd tijdens de traditionele Bloemenhulde de Meerlese brancardier Frans Braspening (zie mijn blog van 20.11.2014) herdacht. Hier volgt de tekst uit het programmaboekje:
'Niet zozeer omwille van de traditie, maar omdat we rotsvast geloven dat een volk alleen maar kan overleven als het zijn dierbare doden blijft eren, brengen wij hier jaarlijks van uit heel Vlaanderen ruikers en kransen aan. Het zijn enerzijds de bloemen van ons oudste verdriet voor onze Vlaamse Fronters en voor alle anderen die hier gevallen zijn. Maar anderzijds en evenzeer de bloemen van ons jongste verdriet, voor allen die op hun manier hebben bijgedragen aan de ontvoogding van ons volk en ons recent ontvallen zijn. In de namen die we hier plechtig noemen, eren en gedenken we ook alle 'naamlozen' aan wie we evenzeer dankbaarheid en erkentelijkheid verschuldigd zijn.
Op 19 december 1915 sneuvelde Frans Braspenning, de vrome kloosterling, leraar en oorlogsvrijwilliger-brancardier van het eerste uur. Die van meet af aan meewerkte aan het bannelingenblad 'De Stem uit België' en aan 'De Belgische Standaard'. En die zich, net als zijn vriend en ordebroeder Lode Beets, bezield wist door het hetzelfde, heilige Vlaamse vuur !'
Ik vertoef de laatste jaren gemiddeld zo'n tien keer per jaar voor een paar dagen in de Westhoek. Dat heeft alles met mijn belangstelling voor de Grote Oorlog te maken wat niet wegneemt dat ik deze verblijven niet alleen zo interessant, maar ook zo aangenaam mogelijk voor mijn reisgezel(len) en mezelf probeer te maken. Sinds het opstartten van deze blog nu bijna een jaar geleden, heb ik mij voorgenomen om die verblijfplaatsen die in mijn ogen ver boven de middelmaat uitsteken, op mijn blog in het zonnetje te zetten. Onder mijn lezers zitten bijzonder veel 'fronttoeristen' (wat hààt ik dat woord) en een goede tip voor een comfortabel verblijf is altijd meegenomen. Vorig weekeinde verbleef ik met mijn eega en mijn schoonzuster in de B&B 'De Pastorie van Merkem' en ik moet toegeven dat dit - in al de jaren dat ik hotels en B&B's frequenteer - een van de aangenaamste ervaringen ooit was. Het warme onthaal, de comfortabele kamers, de grootse tuin en het lekkere en royale ontbijt, samengesteld uit lokale producten waren absolute pluspunten. Voeg daarbij de stilte en het historische kader en het plaatje is perfect. Ik wil overigens wel even stilstaan bij dit historische kader want deze B & B is, zoals de naam doet vermoeden, ondergebracht in de oude pastorij van Merkem en ligt op een - voor frontkenners - historische locatie. De ruime woning van de toenmalige pastor De Jonckheere, geprangd tussen de imponerende St. Bavokerk en het park van het kasteel van de familie De Coninck de Merckem lag vier jaar midden in het frontgebied. In de winter van '14 - '15 was er een tijdlang een Duits bataljonshoofdkwartier gevestigd en vanaf eind '15 maakte het huis met bijhorende tuin deel uit van de Park Stellung Nord, een onderdeel van de zgn. Poesele - Stellung. Historische frontsectoren zoals Drie Grachten, Luigem en De Kippe liggen als het ware op wandelafstand. En natuurlijk kan ik niet anders dan vermeldden dat op enkele tientallen meters van deze site de zgn. Steen van Merkem lag. De restanten van een kapotgeschoten arduinen sierpomp waarop in een gure voorjaarsnacht in 1918 een paar gefrustreerde Vlaamse frontsoldaten met bloedrode verf 'Hier ons bloed... Wanneer ons recht ?!' hadden geschilderd. De eigenaars zijn zich meer dan bewust van de historische connotaties van hun woning. Niet alleen kan u hier een arrangement 'Het oorlogskistje van Merken - De 'Groote Oorlog' naar het dagboek van koster Karel Balduck' boeken, in het originele gastenkroegje op de eerste verdieping vindt u niet alleen een mooi uitgebouwde bibliotheek waar de Eerste Wereldoorlog omni-present aanwezig is, maar ook een vitrine met interessante bodemvondsten - inclusief een schildpadgranaat en Duitse stahlhelm M 16- uit de onmiddellijke omgeving.
Terwijl men met het aantal boeken dat de laatste jaren over de geallieerde troepen in de Ieperse Salient verscheen, een respectabel aantal boekenkasten kan vullen, kan men het aantal recente publicaties over het Duitse keizerlijke leger in de Ypernbogen bij wijze van spreken op de vingers van één hand tellen. Ik blijf deze lacune in het hedendaagse historisch onderzoek betreuren en was daarom aangenaam verrast toen begin 2015 bij de erg respectabele Britse militaire uitgeverij 'Pen &Sword Military' het boek 'Fighting the Kaiser's War - The Saxons in Flanders 1914:1918' van de persen rolde. Dit boek van Andrew Lucas en Jürgen Schmieschek geeft een gedetailleerd chronologisch overzicht van alle Saksische eenheden die tijdens de Grote Oorlog in Vlaanderens velden actief zijn geweest. Van de 25 Legerkorpsen die het Duitse keizerrijk in 1914 opstelde waren en 2 Saksisch. De Saksische troepen hadden bij hun Britse tegenstanders de reputatie de 'most decent of the bunch' te zijn, een reputatie die werd bevestigd tijdens de Kerstbestanden van 1914. Maar tegelijkertijd lieten de Saksische eenheden, stammend uit een lange en rijke militaire traditie, zich gelden als dappere en vasthoudende troepen die vier jaar lang hun gevechtswaarde bewezen. Ik moet eerlijk gezegd toegeven dat ik meer dan 240 pagina's genoten heb van dit fraai uitgegeven boek. Niet alleen omwille van de vele kaarten en bijna 300 unieke, meestal nooit eerder gepubliceerde foto's en postkaarten. Ik bezit zelf een niet onaardige verzameling Duitse frontfoto's maar wat de auteurs in de loop der jaren verzameld hebben is écht indrukwekkend, niet alleen kwantitatief maar vooral kwalitatief. Belangrijk is ook dat het geen gortdroge opsomming van eenheden en veldslagen is geworden, maar dat het boek tal van individuele, en vooral levendige verhalen bevat, van de simpele Landser die kniediep door het slijk waadde tot de Brigade-commandant, die - natuurlijk - vanuit een heel ander perspectief de strijd bekeek. Hun getuigenissen werden gebruikt om het grotere verhaal te illustreren van de duizenden Saksen die vochten en stierven in Vlaanderen voor koning en vaderland, de keizer en het Rijk. Het boek is voorzien van een uitgebreide index op persoonsnamen, plaatsnamen en eenheden, een uitgebreide bibliografie én wat zeker voor de leek interessant is: een verklarende woordenlijst.
Hopelijk vinden andere auteurs inspiratie om aan gelijkaardige publicaties over bv. de Beierse, Würtembergse of - waarom ook niet ? - de Pruisische troepen in Vlaanderen te beginnen... Want het blijft naar mijn aanvoelen belangrijk dat de Grote Oorlog, zoals ze door de Duitse ogen werd gezien, ook de hedendaagse lezer bereikt. U raadt het al: 'Fighting the Kaiser's War' is niet alleen een schoolvoorbeeld van hoe het zou moeten zijn, maar een absolute aanrader. U kan het boek in Vlaanderen bestellen bij historicus en uitgever Jan Vancoillie. Het kost 35 euro (+ verzendkosten). Alle info op volgend adres: aok4@telenet.be
VERDWENEN DUITSE BEGRAAFPLAATSEN - ICH HATT' EINEN KAMERADEN - POELKAPELLE
Poelkapelle kende tijdens de Grote Oorlog een van de grootste concentraties aan Duitse militaire begraafplaatsen in ons land. Vandaag vestig ik graag even uw aandacht op 'Ich hatt' einen Kameraden'. Deze kleine dodenakker lag aan de Houthulstseweg, dichtbij de spoorlijn tussen Treurniet en het oude station van Poelkapelle. Het is niet meteen duidelijk welke eenheid op deze plaats begon met het begraven van haar doden, maar het staat wel vast dat de eerste gesneuvelden hier in 1915 werden bijgezet. Deze site werd gedomineerd door een calvarieberg - gemaakt van granaathulzen - met bijhorend kerkhofkruis. Officieel telde deze site 45 graven maar bij de ontgraving in 1924 werden slechts 38 lichamen teruggevonden. Ze werden herbegraven op Ehrenfriedhof Nr. 113 - Poelkapelle IV. Van deze begraafplaats werden in de jaren 50, 424 gesneuvelden naar de begraafplaats Menenwald gebracht, terwijl 188 niet-geïdentificeerde gesneuvelden een definitieve laatste rustplaats in het Kameradengraf in Langemark kregen.
De naam 'Ich hatt' einen Kameraden' verwijst naar een in 1809 door Ludwig Uhland geschreven gedicht dat ook bekend staat als 'Der gute Kamerad'. In 1825 componeerde Friedrich Silcher de muziek bij deze tekst. Het lied speelt sinds de Franco-Pruisische oorlog van 1870 een belangrijke rol bij Duitse militaire begrafenissen en herdenkingen zoals de Duitse nationale Volkstrauertag.
Het lijkt erop dat hij ietwat onzeker de toekomst tegemoet kijkt. Er ligt naar mijn aanvoelen ook iets nerveus in de blik van Waata Taukamo, soldaat in het New Zealand Maori Pioneer Bataljon. Wellicht werd deze foto een paar dagen voor hij op 16 juli '17 met het troepenschip 'Athener' vanuit de haven van Wellington naar Liverpool vertrok, gemaakt. Hij kon niet vermoeden dat hij nog geen half jaar later, op 31 december '17, om precies te zijn aan zijn einde zou komen in Ieper. Op die bewuste, mistige ochtend was hij met het peloton van luitenant Paku bezig de keihard bevroren grond los te hakken voor herstellingswerken aan het kruispunt van de (huidige) Jan Ypermanstraat en de Zonnebeekseweg. Misschien snakte hij wel naar een hete kop thee of dikkere handschoenen om zijn verkleumde handen te warmen. We zullen het nooit weten want een Duitse granaat sloeg midden in de werkploeg in en 6 Maori's waaronder Waata Taukamo werden op slag gedood door de rondvliegende scherven. Vandaag rust hij samen met zijn strijdmakkers in graf nr. N2 op Ramparts Cemetery, op de oude stadswallen van Ieper. Deze 26-jarige arbeider uit Kahukura liet ginds, ver in de Stille Zuidzee, een treurende weduwe, Kikiwai Tuakamo achter. Geen soldaten hadden tijdens de Grote Oorlog een langere afstand afgelegd om te sterven in Vlaanderens Velden dan de Maori's. Nieuw-Zeeland, dat in 1914 amper 1 miljoen inwoners telde, bracht tijdens de Grote Oorlog maar liefst 124.000 soldaten op de been. 100.000 van hen werden overzees ingezet om de belangen van het Britse Rijk te verdedigen. Meer dan 4.700 van hen bleven achter in het Ieperse. Onder hen 36 Maori's die in ons land een laatste rustplaats kregen.
Naast de baan Ploegsteert - Armentières, op nog geen kilometer van de grens met Frankrijk in Komen/Waasten ligt London Rifle Brigade Cemetery. Een CWGC-site waar vanaf december '14 de eerste gesneuvelden werden begraven van de Britse 4th Division. Deze begraafplaats dankt haar naam aan de 22 mannen van de London Rifle Brigade die hier tussen januari en maart '15 een laatste rustplaats kregen en die nu in vak III van deze site terug te vinden zijn. In totaal werden hier 263 Britten, 38 Australiërs, 34 Nieuw-Zeelanders en 18 Duitsers begraven. Slechts 1 gesneuvelde kreeg een anoniem graf, wat deze site behoorlijk uniek maakt. Deze kleine, bijna intiem aandoende begraafplaats werd ontworpen door Charles Holden. Bij de inhuldiging in 1927 werd door Lieutenant General H.F.M. Wilson - de gewezen bevelhebber van 4th Division - een gedenksteen in het kleine torengebouwtje aan de noordzijde onthuld die herinnert aan de wijding van deze begraafplaats door de Bisschop van Londen, toen titelvoerend kapelaan van de Brigade, op Paasdag 1915. De gedenksteen is tegelijkertijd een huldeblijk aan de 91 officieren en 1831 onderofficieren en manschappen van de London Rifle Brigade die tijdens de Eerste Wereldoorlog sneuvelden.
Heel deze namiddag onder een loden zomerzon een groep kameraden van het Bretoense identitaire ADSAV gegidst in de Westhoek met - natuurlijk - de gepaste aandacht voor het lot van de Keltische volkeren tijdens de Grote Oorlog in Vlaanderens velden. Een absoluut hoogtepunt naar mijn aanvoelen was de spontane hulde die ze in de schaduw van het mooie authentieke Bretoense Calvariekruis bij het Boezingse 'Carrefour des Roses' brachten aan de 'pépères', de oudere Bretoense en Normandische reservisten van de 87e Territoriale Divisie die op 22 april '15 in deze omgeving gedecimeerd werden door de eerste grootschalige aanval met chloorgas. Een groep Britse toeristen die toevallig passeerden was zo ontroerend door de hulde dat ze spontaan begonnen te applaudisseren. Heel wat minder applaus was er van onze kameraden, die net als ik dat al jaren ben, verbolgen waren over het ontbreken van de Gwen ha Du, de 'officieuze' Bretoense vlag bij dit stukje Bretagne op Vlaamse grond. Terwijl nog geen honderd meter verder de ooit al even officieuze Ierse driekleur wappert bij het monument voor Francis Ledwidge en bij het gehucht Hagebos op diverse locaties de Welshe drakenvlag waait.... Ik blijf het herhalen: het wordt hoog tijd dat dit wordt rechtgezet...!
Ik geef grif toe dat ik al jaren geïntrigeerd ben door epitafen oftewel grafopschriften. Vanaf vandaag zal ik met enige regelmaat, bijzondere of opvallende epitafen op militaire graven in 'Vlaanderens velden' brengen. Als eerste wil ik even uw aandacht vragen voor het graf van Private John Donald McLennan op Maple Copse Cemetery in Zillebeke. Deze 28-jarige soldaat in het 2e Bataljon Canadian Mounted Rifles sneuvelde op 2 juni 1916, de eerste dag van een reeks gevechten die later de geschiedenis in zouden gaan als 'De Slag om Mount Sorrel'. Op 2 juni '16 lanceerde het Duitse IVe Leger een vernietigende aanval op de Canadese lijnen tussen ruwweg het Hooge en Hill 60 en wisten er heel wat terreinwinst te boeken. Het 2e C.M.R. lag zowat heel die dag in reserve bij Zillebeke, maar telde door het accurate Duitse artillerievuur toch 30 gesneuvelden - waaronder J. D. McLennan - en meer dan 100 gewonden en vermisten. Veel van deze gesneuvelden kregen een laatste rustplaats op de begraafplaats bij Maple Copse waar twee Advanced Dressing Stations - vooruitgeschoven verpleegposten - waren. Deze begraafplaats werd tijdens de bijna twee weken durende strijd om Mount Sorrel echter zo vakkundig aan gort geschoten dat er na de gevechten nog slechts 78 graven konden gelokaliseerd worden. Niet minder dan 230 graven gingen verloren en deze gesneuvelden worden met 'special memorials' herdacht. Ook John Donald McLennan 'believed to be buried in this cemetery'kreeg een special memorial in blok B, graf 7A, maar dit gebeurde volgens mijn opzoekingen bij de CWGC pas in het begin van de jaren 70. Tot dan stond hij als vermist geregistreerd op paneel 32 op de Menenpoort. Onderaan zijn zerk staat ' Gus am bris an là' een opschrift in het Gaidhlig, de oude Keltische taal van Schotland, dat vrij vertaald 'Until the day breaks' of 'rust in vrede' betekent. Dat er een keltisch epitaaf op het graf van deze Canadese gesneuvelde werd gebeiteld hoeft ons natuurlijk niet te verwonderen, want - zoals zijn naam wellicht al doet vermoeden - werd John Donald McLennan helemaal niet in Noord-Amerika geboren. Hij zag het levenslicht in het schilderachtige Wester Alligin. Een plaatsje aan de zeearm van Torridon , diep in de ruige bergen van de Schotse Hooglanden in Ross-Shire. Een regio, waar tot op de dag van vandaag nog Gaelic wordt gesproken.
Vandaag even uw aandacht voor een al lang vergeten oorlogsdichter. Leon Raekelboom (1867-1935) was bij het uitbreken van de oorlog dienstdoend postmeester in het postkantoor van De Panne dat kort voor 1914 was geopend in een nieuwbouw op de hoek van de Poststraat en de Zeelaan. Als inwoner van dit kustplaatsje werd hij vier jaar lang geconfronteerd met de oorlog in al zijn rauwheid. Hij zat bij wijze van spreken op de eerste rij en dit heeft hem ongetwijfeld geïnspireerd bij het schrijven van een aantal gedichten. Gedichten, die in de loop van de oorlog meestal werden gepubliceerd in 'De Belgische Standaard' en die 1919 werden samengebracht in zijn bundel 'Doornekrone'. Vandaag breng ik zijn scherpe 'Hun God' dat in 1916 verscheen in de bundel 'Oorlogspoëzie' die door aalmoezenier Jan Bernaerts en Hendrik Heyman werd samengesteld.
'De waanzin van een vorst heeft de aarde op hol gedreven. / Een volk, waarvan de geest van hoogmoed is gekneed, / heeft zich een nieuwen god, een Duitschen god gesmeed / en euveldaad en moord tot eeredienst verheven.
De stapels lijken die de reine rust verpesten / zijn 't offer aan dien god die dorstig is naar 't bloed, / dat zijn verkoren volk beken stromen doet / om heerschappij en troon op slavernij te vesten.
Die god heeft reeds bestaan. 't Is Wodan die herleeft / voor wie een heidensch volk lange eeuwen heeft gebeefd / en dien de keizer voor zijn aanslag deed ontgraven.
De fakkel wordt gedoofd, die 't menschdom heeft verlicht: / de vrouwen weenen op de pas gedolven graven / en een gekruiste God heeft tranen in 't gezicht '!'
Ik kreeg inmiddels meer dan 20 reacties op mijn blog 'Bezette Stad' van 19 augustus. Daarom even in mijn foto-archief gedoken en vandaag, op algemeen verzoek twee fraaie foto's, wellicht uit het voorjaar van 1915 uit de Antwerpse stationsbuurt. Een zondagsconcert voor het Centraal Station aan de zijde van het Astridplein en een militaire optocht over de De Keyzerlei.
Op 19 en 20 augustus '14 werden in Aarschot 173 burgers terechtgesteld door Duitse militairen. Tientallen huizen werden platgebrand. Precies een jaar later reed Eugeen Waterschoot, leraar aan het Turnhoutse Sint - Jozefscollege met een vriend als ramptoeristen avant la lettre, naar het getroffen Demerstadje. Hier volgt zijn verslag: 'Het heerlijke weer van 20 Oogst noodigde ons uit tot een uitstapje. Aerschot zou het doel wezen. De rijwielen werden in orde gebracht en blijgemoed als jeugdige bengels, die op een heerlijken dag van de vrije natuur genieten, reden wij beiden langs Gheel en Westerloo naar Aerschot waar wij nog voor den middag aankwamen. In de stad bemerkten wij spoedig eene ongewone bedrijvigheid. Wij hadden inderdaad een goeden dag gekozen, want de bevolking herdacht heden - het was de verjaardag der gruwelen - zijne geliefde, vermoorde inwoners. Om 10 uren had in de parochiale kerk een plechtige lijkdienst plaats voor de slachtoffers. Dit Misoffer werd door gansch de bevolking bijgewoond. Verders werden er geheel den dag bedevaarten gehouden naar de twee slagvelden.
Wij wendden onzer schreden naar de kerk, waarin verleden jaar, gedurende 16 dagen, 500 mannen opgesloten waren. De Duitschers, bij hunnen inval in deze streek, namen overal de mannen in hechtenis en geleidden ze weg. Niemand vermoedde waar die ongelukkigen naar toe gevoerd werden, tot men eindelijk ontdekte, dat zij in de kerk opgesloten waren. De geloofweerdige getuigen, die ons deze feiten verhaalden, deelden ons verder akelige bijzonderheden mee over die opsluiting. De priesters, tamelijk vel in getal, moesten op 't hoogkoor verblijven, de andere mannen in 't schip en zijbeuken der kerk. Niemand mocht den tempel verlaten gedurende 16 dagen en 16 nachten, zelfs niet om aan eene natuurlijke behoefte te voldoen. Gedurende de drie eerste dagen kregen de ongelukkigen slechts eenig zwart brood tot voedsel. De priesters werden slechter behandeld dan de andere opgeslotenen. Den vierden dag, toen men eindelijk wist dat de verdwenen mannen in de kerk verbleven, werd de toelating gevraagd voedsel aan de slachtoffers te verschaffen door familieleden. Dit werd onder zekere voorwaarden toegestaan. Des nachts leden de ongelukkigen veel van de koude. De gordijnen der biechtstoelen werden door de zwaksten als halsdoeken gebezigd. Verder moesten zij aanhoudend beleedigingen en slechte behandeling verduren. Op drie verschillende plaatsen hadden de Duitschers gepoogd de kerk in brand te steken. Twee houten portalen en de nabijstaande voorwerpen zooals schilderijen, een Ecce Homo, stoelen, enz. werden allen de prooi der vlammen... Doch het vuur deelde zich niet mede aan het eigenlijke gebouw, dat met zijne gewelven geheel in steen is opgetrokken. Die half verkoolde voorwerpen en zwart berookte muren vonden wij nog in dezelfden toestand als toen het feit gebeurde. En dan hebben die kerels nog de verwaande stoutmoedigheid in plakkaarten luid te verklaren dat de Duitschers de kerken en alle kunstschatten eerbiedigen. Wat is er bij de mannen toch eene akelige tegenstelling tusschen woorden en daden !
Na een bezoek gebracht te hebben aan de kerk deden wij eene wandeling door de straten der stad. Overal vindt men toneelen van verwoesting. Op de Groote Markt zijn verscheidene huizen vernield, doch de lange De Deckerstraat biedt het gruwelijkste schouwspel van vernieling en verwoesting aan. Meer dan honderd gebouwen werden hier in puin gelegd Overigens werden in gansch de stad huizen plat geschoten of in brand gestoken. De inwoners zijn nog altijd onder den indruk dier gruwelen. Zij geraken niet uitgepraat als men hun over de feiten spreekt. Wij ondervragen vrouwen van slachtoffers en ook andere getuigen. Zij deden ons het verhaal der onmenschelijke feiten die wij hier kortbondig neerschrijven: Men weet dat de Duitschers de schuld der moorderijen op de inwoners zélf werpen. Zij zouden op de soldaten geschoten hebben en de zoon van den burgemeester M. Thielemans, zou een officier in de woning zijns vaders neergeveld hebben. Tegen deze hatelijke beschuldiging komen al de inwoners met verontweerdiging op. Er waren geene wapens en niemand dacht er overigens aan opstand te plegen. Trouwens, talrijke ingezetenen waren gevlucht en de achtergebleven personen dachten aan niets dan kalm en vreedzaam te blijven, beducht als zij waren voor de uitlatingen der Duitschers. De jonge heer Thielemans, slechts 17 jaar oud, was een zwakkeling, niet in staat een geweer te hanteeren, zoo bevestigden al de personen die wij ondervroegen. 't Was nog een kind, onbekwaam iemand leed te doen, zoo luidt de algemeene verklaring. De officieren hadden hunnen intrek genomen in de woning van den burgemeester. daar werd meer gedronken dan noodig was, en de dood van den officier moet alleen aan de onvoorzichtige hanteering van wapens door zijne soldaten toegeschreven worden. Overigens, de Duitschers, die den 19e 's morgens de stad binnen vielen, vonden er, zoo niet een gulhartig, dan toch een goed onthaal. Gansch den dag heerschte de grootste kalmte. Doch 's avonds om 6 uren, wanneer den drankduivel vele soldaten tot woestheid en barbaarscheid aanhitste, begonnen eensklaps de gruwelen. Huizen werden geplunderd en in brand gestoken. De soldaten drongen overal de woningen binnen. De inwoners, welke zich meestal in de kelders schuil hielden, werden er uit gesleurd. De vrouwen werden op de Groote Markt samen gebracht en mannen in de richting der Leuvensche Baan voortgedreven, nadat men hen de handen op den rug had gebonden. Men stuwde hen allen voort tot buiten de stad. Toen werd een talrijke groep der ongelukkigen langs de linkerkant der baan in eene weide gebracht, terwijl de anderen nog verder gedreven werden. De akelige stoet in de weide was geheel in 't duister gehuld, alleen het twijfelachtig licht eeniger fakkels gaf eenige klaarte aan deze jammerende menigte. Weldra begon een toneel, zoo wreed dat men zich onmogelijk in een beschaafd land kan voorstellen. De Duitsche barbaren verwijderden zich op eenige meters van den troep slachtoffers en maakten hun schijnheilig bekend dat zij mochten wegvluchten. De ongelukkigen wilden zich dan ook door eene overhaaste vlucht redden, doch nu werden machinegeweren op hen gericht en schier allen werden neergeveld. Drie overblijvende slachtofffers, doie alleen in armen of beenen gewond waren, kondebn zich door de vlucht redden. De Duitsche moordenaars groeven daarna een overgroote kuil in de weie, waarin 76 lijken van ongelukkige slachtoffers gedolven werden. Sommige getuigen opperden de mogelijkheid dat al de slachtoffers denkelijk niet gestorven waren toen zij zoo maar dadelijk door de dronken woestaards in dien kuil begraven werden. Den tweeden groep mannen hadden de Duitsche beulen een eind verder langs denzelfden kant der baan in eeb aardappelveld gebracht, dat op de glooiing van een heuvel gelegen is. Hier moesten de ongelukkigen, die het vreselijk lot niet kenden dat de andere stadsgenooten ondergaan hadden, gedurende gansch den nacht op den kouden grond gebonden blijven liggen. Om zich eenige klaarte te verschaffen, staken de Duitschers de nabij gelegen prachtige woning van een rechter in brand. De opflikkerende vlammen verlichtten dit treurig toneel. 's Morgens van den 20e Augustus begon de tweede moorderij. Tusschen de officieren, die dit werk van verfijnde wreedheid aanschouwden, ontstond er een verschil van meening. Een hunner, zekere Heer Wolf, wiens naam de inwoners nog met dankbaarheid noemen, protesteerde met kract tegen de moorderij en verzette zich ertegen. Er werd lang geredetwist, ten slotte vertrok Wolf, denkelijk omdat hij de verantwoordelijkheid dezer barbaarscheid niet wilde dragen. Hij protesteerde nog bij het heengaan. Niettemin werd de misdaad voltrokken. De ongelukkige slachtoffers, voor de slachtbank bestemd, lagen intusschen nog altijd in het aardappelveld. Tusschen hen bevonden zich den heer burgemeester Thielemans, zijn zoon en zijn broeder. Deze drie laatsten werden al spoedig doodgeschoten. Dan trad een uitvoeringspeloton te voorschijn. De gevangen moesten toen in kleine groepjes, een 50-tal meters hooger op de glooiing plaats nemen in ééne rij. Vervolgens werden zij genummerd. De derde, de zesde, de negende, enz. (altijd een veelvoud van drie) werden telkens neergeschoten. 29 Slachtoffers werden alzoo vermoord. De overblijvende of liever ontsnapte burgers werden gedwongen een kuil te delven en de lijken hunner afgemaakte stadsgenooten erin te begraven. Hoogergenoemde weide en dit laatste aardappelveld noemt men in Aerschot de twee slagvelden. Ware het niet beter ze de twee Duitsche SLACHTVELDEN te heeten ?
De kerels die zulke misdaden bedrijven, zijn geene soldaten, maar wezenlijke bandieten. En 't volk, dat zulke bandieterijen tracht goed te praten zooals het in alle Duitsche bladen en schriften gedaan werd, mag geene aanspraak maken op den naam van beschaafde natie. De beide slagvelden werden heden druk bezocht, alhoewel de lijken ontgraven en naar 't kerkhof overgebracht zijn. Wij volgden de groepjes menschen, die hier ter bedevaart kwamen en baden voor de zielerust der slachtoffers. Op beide plaatsen zijn sierlijke bloemperken ter vereering aangebracht, waartusschen voetpaden, met wit zand bestrooid, heerlijk uitkwamen. In 't midden verheft zich een groot zwart kruis, dat gansch het veld beheerscht. Op het tweede slagveld bemerken wij, ij hoorgergenoemde bloemperken ook in palmplanten, de letter van ruim één meter lengte: R.I.P. 20-8-14. Datum der gruwelen. Diep ontroerd verlaten wij deze plaatsen, die getuigen waren van zulke verregaande wreedheid, en luisterend naar de gesprekken der nog treurende inwoners keeren wij in hun gezelschap stadswaarts terug. Wij zochten onze rijwielen op en vertrokken eenige stonden later naar Turnhout, onderweg wederzijds onze indrukken vertellende en pratende over alles wat wij gezien en gehoord hadden.'
Uit: E. Waterschoot: 'De Duitschers in de Kempen - Memorandum van den oorlog 1914-1918', L. & A. Waterschoot, Turnhout, z.d., p. 103-108
Gisteren vertoonde BBC 4 'The Genius of Marie Curie', een documentaire van Gideon Bradshaw. Hierin werd uiteraard lang stilgestaan bij de inspanningen die deze tweevoudige Pools/Franse Nobelprijswinnares deed om tijdens de Eerste Wereldoorlog het Franse leger van röntgenapparatuur te voorzien. Weinigen zijn echter op de hoogte van het feit dat ze ook de Belgische militaire geneeskundige diensten kort na de IJzerslag met man en macht heeft bijgestaan bij de organisatie van de radiografische eenheden. En nog minder weten dat dit lag aan Prof. Dr. Frans Daels, de latere voorzitter van het IJzerbedevaartcomité. Daels was bij het uitbreken van de oorlog vrijwillig militair arts geworden en als bataljonsgeneesheer bij de IIe Legerdivisie ingedeeld.Na de bloederige afweergevechten bij St. Margriete Houtem keerde hij met een aantal gewonde en van hun eenheid afgesneden soldaten, dwars door de Duitse linies terug naar het veldleger. Hiervoor werd hij als één van de eerste geneeskundige officieren onderscheiden met het lintje van Ridder in de Leopoldsorde. Voor de oorlog was deze uitgesproken Vlaamsgezinde hoogleraar Verloskunde aan de Gentse Universiteit in contact gekomen met Marie Curie omdat hij meende dat haar radiologische ontdekkingen konden helpen bij het opsporen en behandelen van baarmoederhalskanker. Omdat na de IJzerslag de medische voorraden van het Belgische leger zorgwekkend waren geslonken schreef Daels vanuit het Belgian Field Hospital in Veurne naar Curie met vraag of zij niet kon helpen. Tot zijn niet geringe verbazing verscheen de befaamde natuurkundige op 6 december, vergezeld door haar 18-jarige dochter Irène en de Russische vrouwelijke dokter Macken, in hoogst eigen persoon in Veurne, waar ze haar intrek nam in het hotel 'De Nobele Rose'. In haar kielzog arriveerde nog diezelfde dag ook een mobiele röntgen-eenheid die meteen werd ingezet in het hospitaal dat in het Bisschoppelijk College was ingericht. Marie Curie installeerde het apparaat en minder dan een half uur later konden de eerste patiënten behandeld worden. Tijdens haar oponthoud in Veurne bezocht ze ook het Franse Hôpital d' évacuation nr. 15 in Poperinge dat werd geleid door Dr. Pouy die haar smeekte om ook hem een radiologisch apparaat te bezorgen. Iets wat in januari '15 ook daadwerkelijk gebeurde, toen ze er samen met haar Sorbonne-collega Dr. Luitenant Perrin terugkeerde om er een radiologisch lab op poten te zetten. Op 6 februari '15 schonk Marie Curie, na bemiddeling bij het liefdadigheidswerk 'Patronage National des Blessés' 25 nagelnieuwe hospitaalbedden aan Hôpital d' évcuation nr. 15 In diezelfde periode was zij wellicht ook betrokken bij het opzetten - met hulp van het gerenommeerde Institut Pasteur - van een labo voor het opsporen en behandelen van tyfus in Poperinge. Geen overbodige luxe wanneer men weet dat na de IJzerslag tientallen Belgische militairen waren bezweken aan tyfus. In maart '15 bezocht ze het triagestation in Adinkerke en de volgende maanden was ze actief betrokken bij de uitbouw van 'l Océan in De Panne en het Belgian Field Hospital in Hoogstade. In september '15 bezocht ze met haar dochter opnieuw Hoogstade waar haar dochter twee maanden lang toezicht hield op de röntgenafdeling. In totaal bezocht Marie Curie elfmaal het Belgische front. Irene zou na de oorlog in de voetsporen van haar moeder treden en in 1935, samen met haar man, Frédéric Joliot, de Nobelprijs voor Scheikunde ontvangen voor hun ontdekking van kunstmatige radioactiviteit. Zij werd de eerste vrouwelijke minister in de geschiedenis van Frankrijk. Frans Daels raakte tijdens de oorlog nauw betrokken bij allerlei Vlaamsgezinde initiatieven zoals de oprichting van de krant 'De Belgische Standaard', de oprichting van het Secretariaat der Katholieke Vlaamsche Hoogstudenten (SKVH) en 'Heldenhulde'. Na de oorlog bouwde hij zijn academische carrière verder uit en werd hij de eerste voorzitter van het IJzerbedevaartcomité. Tijdens de Tweede Wereldoorlog belandde hij willens nillens in de collaboratie, waar hij zich distantieerde van de nationaal-socialistische doctrine. Dit kon niet beletten dat hij na de bevrijding onder diende te duiken in Zwitserland en hij in 1946 door een krijgsraad te Gent bij verstek ter dood werd veroordeeld. Een straf, die later werd omgezet in 15 jaar hechtenis.