Heel deze namiddag onder een loden zomerzon een groep kameraden van het Bretoense identitaire ADSAV gegidst in de Westhoek met - natuurlijk - de gepaste aandacht voor het lot van de Keltische volkeren tijdens de Grote Oorlog in Vlaanderens velden. Een absoluut hoogtepunt naar mijn aanvoelen was de spontane hulde die ze in de schaduw van het mooie authentieke Bretoense Calvariekruis bij het Boezingse 'Carrefour des Roses' brachten aan de 'pépères', de oudere Bretoense en Normandische reservisten van de 87e Territoriale Divisie die op 22 april '15 in deze omgeving gedecimeerd werden door de eerste grootschalige aanval met chloorgas. Een groep Britse toeristen die toevallig passeerden was zo ontroerend door de hulde dat ze spontaan begonnen te applaudisseren. Heel wat minder applaus was er van onze kameraden, die net als ik dat al jaren ben, verbolgen waren over het ontbreken van de Gwen ha Du, de 'officieuze' Bretoense vlag bij dit stukje Bretagne op Vlaamse grond. Terwijl nog geen honderd meter verder de ooit al even officieuze Ierse driekleur wappert bij het monument voor Francis Ledwidge en bij het gehucht Hagebos op diverse locaties de Welshe drakenvlag waait.... Ik blijf het herhalen: het wordt hoog tijd dat dit wordt rechtgezet...!
Ik geef grif toe dat ik al jaren geïntrigeerd ben door epitafen oftewel grafopschriften. Vanaf vandaag zal ik met enige regelmaat, bijzondere of opvallende epitafen op militaire graven in 'Vlaanderens velden' brengen. Als eerste wil ik even uw aandacht vragen voor het graf van Private John Donald McLennan op Maple Copse Cemetery in Zillebeke. Deze 28-jarige soldaat in het 2e Bataljon Canadian Mounted Rifles sneuvelde op 2 juni 1916, de eerste dag van een reeks gevechten die later de geschiedenis in zouden gaan als 'De Slag om Mount Sorrel'. Op 2 juni '16 lanceerde het Duitse IVe Leger een vernietigende aanval op de Canadese lijnen tussen ruwweg het Hooge en Hill 60 en wisten er heel wat terreinwinst te boeken. Het 2e C.M.R. lag zowat heel die dag in reserve bij Zillebeke, maar telde door het accurate Duitse artillerievuur toch 30 gesneuvelden - waaronder J. D. McLennan - en meer dan 100 gewonden en vermisten. Veel van deze gesneuvelden kregen een laatste rustplaats op de begraafplaats bij Maple Copse waar twee Advanced Dressing Stations - vooruitgeschoven verpleegposten - waren. Deze begraafplaats werd tijdens de bijna twee weken durende strijd om Mount Sorrel echter zo vakkundig aan gort geschoten dat er na de gevechten nog slechts 78 graven konden gelokaliseerd worden. Niet minder dan 230 graven gingen verloren en deze gesneuvelden worden met 'special memorials' herdacht. Ook John Donald McLennan 'believed to be buried in this cemetery'kreeg een special memorial in blok B, graf 7A, maar dit gebeurde volgens mijn opzoekingen bij de CWGC pas in het begin van de jaren 70. Tot dan stond hij als vermist geregistreerd op paneel 32 op de Menenpoort. Onderaan zijn zerk staat ' Gus am bris an là' een opschrift in het Gaidhlig, de oude Keltische taal van Schotland, dat vrij vertaald 'Until the day breaks' of 'rust in vrede' betekent. Dat er een keltisch epitaaf op het graf van deze Canadese gesneuvelde werd gebeiteld hoeft ons natuurlijk niet te verwonderen, want - zoals zijn naam wellicht al doet vermoeden - werd John Donald McLennan helemaal niet in Noord-Amerika geboren. Hij zag het levenslicht in het schilderachtige Wester Alligin. Een plaatsje aan de zeearm van Torridon , diep in de ruige bergen van de Schotse Hooglanden in Ross-Shire. Een regio, waar tot op de dag van vandaag nog Gaelic wordt gesproken.
Vandaag even uw aandacht voor een al lang vergeten oorlogsdichter. Leon Raekelboom (1867-1935) was bij het uitbreken van de oorlog dienstdoend postmeester in het postkantoor van De Panne dat kort voor 1914 was geopend in een nieuwbouw op de hoek van de Poststraat en de Zeelaan. Als inwoner van dit kustplaatsje werd hij vier jaar lang geconfronteerd met de oorlog in al zijn rauwheid. Hij zat bij wijze van spreken op de eerste rij en dit heeft hem ongetwijfeld geïnspireerd bij het schrijven van een aantal gedichten. Gedichten, die in de loop van de oorlog meestal werden gepubliceerd in 'De Belgische Standaard' en die 1919 werden samengebracht in zijn bundel 'Doornekrone'. Vandaag breng ik zijn scherpe 'Hun God' dat in 1916 verscheen in de bundel 'Oorlogspoëzie' die door aalmoezenier Jan Bernaerts en Hendrik Heyman werd samengesteld.
'De waanzin van een vorst heeft de aarde op hol gedreven. / Een volk, waarvan de geest van hoogmoed is gekneed, / heeft zich een nieuwen god, een Duitschen god gesmeed / en euveldaad en moord tot eeredienst verheven.
De stapels lijken die de reine rust verpesten / zijn 't offer aan dien god die dorstig is naar 't bloed, / dat zijn verkoren volk beken stromen doet / om heerschappij en troon op slavernij te vesten.
Die god heeft reeds bestaan. 't Is Wodan die herleeft / voor wie een heidensch volk lange eeuwen heeft gebeefd / en dien de keizer voor zijn aanslag deed ontgraven.
De fakkel wordt gedoofd, die 't menschdom heeft verlicht: / de vrouwen weenen op de pas gedolven graven / en een gekruiste God heeft tranen in 't gezicht '!'
Ik kreeg inmiddels meer dan 20 reacties op mijn blog 'Bezette Stad' van 19 augustus. Daarom even in mijn foto-archief gedoken en vandaag, op algemeen verzoek twee fraaie foto's, wellicht uit het voorjaar van 1915 uit de Antwerpse stationsbuurt. Een zondagsconcert voor het Centraal Station aan de zijde van het Astridplein en een militaire optocht over de De Keyzerlei.
Op 19 en 20 augustus '14 werden in Aarschot 173 burgers terechtgesteld door Duitse militairen. Tientallen huizen werden platgebrand. Precies een jaar later reed Eugeen Waterschoot, leraar aan het Turnhoutse Sint - Jozefscollege met een vriend als ramptoeristen avant la lettre, naar het getroffen Demerstadje. Hier volgt zijn verslag: 'Het heerlijke weer van 20 Oogst noodigde ons uit tot een uitstapje. Aerschot zou het doel wezen. De rijwielen werden in orde gebracht en blijgemoed als jeugdige bengels, die op een heerlijken dag van de vrije natuur genieten, reden wij beiden langs Gheel en Westerloo naar Aerschot waar wij nog voor den middag aankwamen. In de stad bemerkten wij spoedig eene ongewone bedrijvigheid. Wij hadden inderdaad een goeden dag gekozen, want de bevolking herdacht heden - het was de verjaardag der gruwelen - zijne geliefde, vermoorde inwoners. Om 10 uren had in de parochiale kerk een plechtige lijkdienst plaats voor de slachtoffers. Dit Misoffer werd door gansch de bevolking bijgewoond. Verders werden er geheel den dag bedevaarten gehouden naar de twee slagvelden.
Wij wendden onzer schreden naar de kerk, waarin verleden jaar, gedurende 16 dagen, 500 mannen opgesloten waren. De Duitschers, bij hunnen inval in deze streek, namen overal de mannen in hechtenis en geleidden ze weg. Niemand vermoedde waar die ongelukkigen naar toe gevoerd werden, tot men eindelijk ontdekte, dat zij in de kerk opgesloten waren. De geloofweerdige getuigen, die ons deze feiten verhaalden, deelden ons verder akelige bijzonderheden mee over die opsluiting. De priesters, tamelijk vel in getal, moesten op 't hoogkoor verblijven, de andere mannen in 't schip en zijbeuken der kerk. Niemand mocht den tempel verlaten gedurende 16 dagen en 16 nachten, zelfs niet om aan eene natuurlijke behoefte te voldoen. Gedurende de drie eerste dagen kregen de ongelukkigen slechts eenig zwart brood tot voedsel. De priesters werden slechter behandeld dan de andere opgeslotenen. Den vierden dag, toen men eindelijk wist dat de verdwenen mannen in de kerk verbleven, werd de toelating gevraagd voedsel aan de slachtoffers te verschaffen door familieleden. Dit werd onder zekere voorwaarden toegestaan. Des nachts leden de ongelukkigen veel van de koude. De gordijnen der biechtstoelen werden door de zwaksten als halsdoeken gebezigd. Verder moesten zij aanhoudend beleedigingen en slechte behandeling verduren. Op drie verschillende plaatsen hadden de Duitschers gepoogd de kerk in brand te steken. Twee houten portalen en de nabijstaande voorwerpen zooals schilderijen, een Ecce Homo, stoelen, enz. werden allen de prooi der vlammen... Doch het vuur deelde zich niet mede aan het eigenlijke gebouw, dat met zijne gewelven geheel in steen is opgetrokken. Die half verkoolde voorwerpen en zwart berookte muren vonden wij nog in dezelfden toestand als toen het feit gebeurde. En dan hebben die kerels nog de verwaande stoutmoedigheid in plakkaarten luid te verklaren dat de Duitschers de kerken en alle kunstschatten eerbiedigen. Wat is er bij de mannen toch eene akelige tegenstelling tusschen woorden en daden !
Na een bezoek gebracht te hebben aan de kerk deden wij eene wandeling door de straten der stad. Overal vindt men toneelen van verwoesting. Op de Groote Markt zijn verscheidene huizen vernield, doch de lange De Deckerstraat biedt het gruwelijkste schouwspel van vernieling en verwoesting aan. Meer dan honderd gebouwen werden hier in puin gelegd Overigens werden in gansch de stad huizen plat geschoten of in brand gestoken. De inwoners zijn nog altijd onder den indruk dier gruwelen. Zij geraken niet uitgepraat als men hun over de feiten spreekt. Wij ondervragen vrouwen van slachtoffers en ook andere getuigen. Zij deden ons het verhaal der onmenschelijke feiten die wij hier kortbondig neerschrijven: Men weet dat de Duitschers de schuld der moorderijen op de inwoners zélf werpen. Zij zouden op de soldaten geschoten hebben en de zoon van den burgemeester M. Thielemans, zou een officier in de woning zijns vaders neergeveld hebben. Tegen deze hatelijke beschuldiging komen al de inwoners met verontweerdiging op. Er waren geene wapens en niemand dacht er overigens aan opstand te plegen. Trouwens, talrijke ingezetenen waren gevlucht en de achtergebleven personen dachten aan niets dan kalm en vreedzaam te blijven, beducht als zij waren voor de uitlatingen der Duitschers. De jonge heer Thielemans, slechts 17 jaar oud, was een zwakkeling, niet in staat een geweer te hanteeren, zoo bevestigden al de personen die wij ondervroegen. 't Was nog een kind, onbekwaam iemand leed te doen, zoo luidt de algemeene verklaring. De officieren hadden hunnen intrek genomen in de woning van den burgemeester. daar werd meer gedronken dan noodig was, en de dood van den officier moet alleen aan de onvoorzichtige hanteering van wapens door zijne soldaten toegeschreven worden. Overigens, de Duitschers, die den 19e 's morgens de stad binnen vielen, vonden er, zoo niet een gulhartig, dan toch een goed onthaal. Gansch den dag heerschte de grootste kalmte. Doch 's avonds om 6 uren, wanneer den drankduivel vele soldaten tot woestheid en barbaarscheid aanhitste, begonnen eensklaps de gruwelen. Huizen werden geplunderd en in brand gestoken. De soldaten drongen overal de woningen binnen. De inwoners, welke zich meestal in de kelders schuil hielden, werden er uit gesleurd. De vrouwen werden op de Groote Markt samen gebracht en mannen in de richting der Leuvensche Baan voortgedreven, nadat men hen de handen op den rug had gebonden. Men stuwde hen allen voort tot buiten de stad. Toen werd een talrijke groep der ongelukkigen langs de linkerkant der baan in eene weide gebracht, terwijl de anderen nog verder gedreven werden. De akelige stoet in de weide was geheel in 't duister gehuld, alleen het twijfelachtig licht eeniger fakkels gaf eenige klaarte aan deze jammerende menigte. Weldra begon een toneel, zoo wreed dat men zich onmogelijk in een beschaafd land kan voorstellen. De Duitsche barbaren verwijderden zich op eenige meters van den troep slachtoffers en maakten hun schijnheilig bekend dat zij mochten wegvluchten. De ongelukkigen wilden zich dan ook door eene overhaaste vlucht redden, doch nu werden machinegeweren op hen gericht en schier allen werden neergeveld. Drie overblijvende slachtofffers, doie alleen in armen of beenen gewond waren, kondebn zich door de vlucht redden. De Duitsche moordenaars groeven daarna een overgroote kuil in de weie, waarin 76 lijken van ongelukkige slachtoffers gedolven werden. Sommige getuigen opperden de mogelijkheid dat al de slachtoffers denkelijk niet gestorven waren toen zij zoo maar dadelijk door de dronken woestaards in dien kuil begraven werden. Den tweeden groep mannen hadden de Duitsche beulen een eind verder langs denzelfden kant der baan in eeb aardappelveld gebracht, dat op de glooiing van een heuvel gelegen is. Hier moesten de ongelukkigen, die het vreselijk lot niet kenden dat de andere stadsgenooten ondergaan hadden, gedurende gansch den nacht op den kouden grond gebonden blijven liggen. Om zich eenige klaarte te verschaffen, staken de Duitschers de nabij gelegen prachtige woning van een rechter in brand. De opflikkerende vlammen verlichtten dit treurig toneel. 's Morgens van den 20e Augustus begon de tweede moorderij. Tusschen de officieren, die dit werk van verfijnde wreedheid aanschouwden, ontstond er een verschil van meening. Een hunner, zekere Heer Wolf, wiens naam de inwoners nog met dankbaarheid noemen, protesteerde met kract tegen de moorderij en verzette zich ertegen. Er werd lang geredetwist, ten slotte vertrok Wolf, denkelijk omdat hij de verantwoordelijkheid dezer barbaarscheid niet wilde dragen. Hij protesteerde nog bij het heengaan. Niettemin werd de misdaad voltrokken. De ongelukkige slachtoffers, voor de slachtbank bestemd, lagen intusschen nog altijd in het aardappelveld. Tusschen hen bevonden zich den heer burgemeester Thielemans, zijn zoon en zijn broeder. Deze drie laatsten werden al spoedig doodgeschoten. Dan trad een uitvoeringspeloton te voorschijn. De gevangen moesten toen in kleine groepjes, een 50-tal meters hooger op de glooiing plaats nemen in ééne rij. Vervolgens werden zij genummerd. De derde, de zesde, de negende, enz. (altijd een veelvoud van drie) werden telkens neergeschoten. 29 Slachtoffers werden alzoo vermoord. De overblijvende of liever ontsnapte burgers werden gedwongen een kuil te delven en de lijken hunner afgemaakte stadsgenooten erin te begraven. Hoogergenoemde weide en dit laatste aardappelveld noemt men in Aerschot de twee slagvelden. Ware het niet beter ze de twee Duitsche SLACHTVELDEN te heeten ?
De kerels die zulke misdaden bedrijven, zijn geene soldaten, maar wezenlijke bandieten. En 't volk, dat zulke bandieterijen tracht goed te praten zooals het in alle Duitsche bladen en schriften gedaan werd, mag geene aanspraak maken op den naam van beschaafde natie. De beide slagvelden werden heden druk bezocht, alhoewel de lijken ontgraven en naar 't kerkhof overgebracht zijn. Wij volgden de groepjes menschen, die hier ter bedevaart kwamen en baden voor de zielerust der slachtoffers. Op beide plaatsen zijn sierlijke bloemperken ter vereering aangebracht, waartusschen voetpaden, met wit zand bestrooid, heerlijk uitkwamen. In 't midden verheft zich een groot zwart kruis, dat gansch het veld beheerscht. Op het tweede slagveld bemerken wij, ij hoorgergenoemde bloemperken ook in palmplanten, de letter van ruim één meter lengte: R.I.P. 20-8-14. Datum der gruwelen. Diep ontroerd verlaten wij deze plaatsen, die getuigen waren van zulke verregaande wreedheid, en luisterend naar de gesprekken der nog treurende inwoners keeren wij in hun gezelschap stadswaarts terug. Wij zochten onze rijwielen op en vertrokken eenige stonden later naar Turnhout, onderweg wederzijds onze indrukken vertellende en pratende over alles wat wij gezien en gehoord hadden.'
Uit: E. Waterschoot: 'De Duitschers in de Kempen - Memorandum van den oorlog 1914-1918', L. & A. Waterschoot, Turnhout, z.d., p. 103-108
Gisteren vertoonde BBC 4 'The Genius of Marie Curie', een documentaire van Gideon Bradshaw. Hierin werd uiteraard lang stilgestaan bij de inspanningen die deze tweevoudige Pools/Franse Nobelprijswinnares deed om tijdens de Eerste Wereldoorlog het Franse leger van röntgenapparatuur te voorzien. Weinigen zijn echter op de hoogte van het feit dat ze ook de Belgische militaire geneeskundige diensten kort na de IJzerslag met man en macht heeft bijgestaan bij de organisatie van de radiografische eenheden. En nog minder weten dat dit lag aan Prof. Dr. Frans Daels, de latere voorzitter van het IJzerbedevaartcomité. Daels was bij het uitbreken van de oorlog vrijwillig militair arts geworden en als bataljonsgeneesheer bij de IIe Legerdivisie ingedeeld.Na de bloederige afweergevechten bij St. Margriete Houtem keerde hij met een aantal gewonde en van hun eenheid afgesneden soldaten, dwars door de Duitse linies terug naar het veldleger. Hiervoor werd hij als één van de eerste geneeskundige officieren onderscheiden met het lintje van Ridder in de Leopoldsorde. Voor de oorlog was deze uitgesproken Vlaamsgezinde hoogleraar Verloskunde aan de Gentse Universiteit in contact gekomen met Marie Curie omdat hij meende dat haar radiologische ontdekkingen konden helpen bij het opsporen en behandelen van baarmoederhalskanker. Omdat na de IJzerslag de medische voorraden van het Belgische leger zorgwekkend waren geslonken schreef Daels vanuit het Belgian Field Hospital in Veurne naar Curie met vraag of zij niet kon helpen. Tot zijn niet geringe verbazing verscheen de befaamde natuurkundige op 6 december, vergezeld door haar 18-jarige dochter Irène en de Russische vrouwelijke dokter Macken, in hoogst eigen persoon in Veurne, waar ze haar intrek nam in het hotel 'De Nobele Rose'. In haar kielzog arriveerde nog diezelfde dag ook een mobiele röntgen-eenheid die meteen werd ingezet in het hospitaal dat in het Bisschoppelijk College was ingericht. Marie Curie installeerde het apparaat en minder dan een half uur later konden de eerste patiënten behandeld worden. Tijdens haar oponthoud in Veurne bezocht ze ook het Franse Hôpital d' évacuation nr. 15 in Poperinge dat werd geleid door Dr. Pouy die haar smeekte om ook hem een radiologisch apparaat te bezorgen. Iets wat in januari '15 ook daadwerkelijk gebeurde, toen ze er samen met haar Sorbonne-collega Dr. Luitenant Perrin terugkeerde om er een radiologisch lab op poten te zetten. Op 6 februari '15 schonk Marie Curie, na bemiddeling bij het liefdadigheidswerk 'Patronage National des Blessés' 25 nagelnieuwe hospitaalbedden aan Hôpital d' évcuation nr. 15 In diezelfde periode was zij wellicht ook betrokken bij het opzetten - met hulp van het gerenommeerde Institut Pasteur - van een labo voor het opsporen en behandelen van tyfus in Poperinge. Geen overbodige luxe wanneer men weet dat na de IJzerslag tientallen Belgische militairen waren bezweken aan tyfus. In maart '15 bezocht ze het triagestation in Adinkerke en de volgende maanden was ze actief betrokken bij de uitbouw van 'l Océan in De Panne en het Belgian Field Hospital in Hoogstade. In september '15 bezocht ze met haar dochter opnieuw Hoogstade waar haar dochter twee maanden lang toezicht hield op de röntgenafdeling. In totaal bezocht Marie Curie elfmaal het Belgische front. Irene zou na de oorlog in de voetsporen van haar moeder treden en in 1935, samen met haar man, Frédéric Joliot, de Nobelprijs voor Scheikunde ontvangen voor hun ontdekking van kunstmatige radioactiviteit. Zij werd de eerste vrouwelijke minister in de geschiedenis van Frankrijk. Frans Daels raakte tijdens de oorlog nauw betrokken bij allerlei Vlaamsgezinde initiatieven zoals de oprichting van de krant 'De Belgische Standaard', de oprichting van het Secretariaat der Katholieke Vlaamsche Hoogstudenten (SKVH) en 'Heldenhulde'. Na de oorlog bouwde hij zijn academische carrière verder uit en werd hij de eerste voorzitter van het IJzerbedevaartcomité. Tijdens de Tweede Wereldoorlog belandde hij willens nillens in de collaboratie, waar hij zich distantieerde van de nationaal-socialistische doctrine. Dit kon niet beletten dat hij na de bevrijding onder diende te duiken in Zwitserland en hij in 1946 door een krijgsraad te Gent bij verstek ter dood werd veroordeeld. Een straf, die later werd omgezet in 15 jaar hechtenis.
Gisteren van een Nederlandse kameraad een prachtige, originele opname gekregen die zijn grootvader in oktober '14 in het pas bezette Antwerpen had gemaakt. Deze brave man was samen met een collega-redacteur van het geïllustreerde magazine 'Het Leven' op 11 oktober '14, een dag na de val van de Scheldestad dus, in Antwerpen aangekomen en heeft wellicht nog diezelfde dag deze historische foto op de Groenplaats gemaakt van de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal met op de torenspits de wapperende Duitse keizerlijke vlag.
Op 21 januari 1915 verscheen in 'De Belgische Standaard' het satirische 'Lied van de Yzer' van de hand van H. Norda. Dit was de 'nom de plume' van priester-dichter en oudheidkundige Julius Valckenaere (Handzame 1866 - Koksijde 1930). Hij was voor de oorlog medewerker aan 'Dietsche Warande en Belfort' en 'Biekorf' geweest en was tijdens de oorlog betrokken bij de oprichting van 'Rond den IJzer - Letterkundig tijdschrift voor Belgenland', een tweewekelijkse literaire publicatie die vanaf januari '16 achter het front verscheen. De oorlog bleek een onuitputtelijke bron van inspiratie voor H. Norda en in 1917 publiceerde hij bij Alexis De Carne in Stavele zijn bundel 'Oorlogsgedichten van den IJser en het IJserland' dat niet minder dan 149 van zijn oorlogsgedichten bevatte.
HET LIED VAN DE YSER
Daar liep een mare in Vlaandrenland / tot 't Noordzeestrand; / De Duitsch die komt, de Duitsch die komt ! / Ha ! Dat hij komt; Ha ! Dat hij komt ! / Daar klonk een stemme in Vlaandrenland; / Naar 't Noordzeestrand !
Sa ! Mannen trekt naar 't Noorden op, / geeft hem den klop ! / Dixmuide brandt en Nieuwpoort rookt ; / maar 't is aan den Yzer dat het spookt. / Sa ! Mannen trekt naar 't Noorden op, / geeft hem den klop !
Schiet onversaagd maar schot op schot, / De Duitsch is zot : / hij drijft met hoog en laag den spot, / en vloekt stoutweg: met ons is God. / Schiet onversaagd maar schot op schot, / de Duitsch is zot !
Hij boft: ik ken heel 't land alom / daarvoor te dom ! / Hij kent de vette weiden niet; / de Yzer brengt hem in 't verdriet. / Hij boft: ik ken heel 't land alom / daarvoor te dom !
De Yzer sprak: 'k neem 't op mij: / mijn streek blijft vrij ! / Hier staakte Cesar groot zijn baan; / blijft kleine Willem ook wel staan ! / De Yzer sprak: 'k neem 't op mij: / mijn streek blijft vrij !
Hij sprong verwoed al over boord;/ 't moet al versmoord ! / Zijn lanken spogen vlam en vier, / zijn watermond gebood: van hier ! / Hij sprong verwoed al over boord: / 't was al versmoord.
Die 't vee kwam stelen loos en laf, / vond hier geen graf . / Hij liet zijn laarzen in het slijk ; / op 't water drijft zijn vuige lijk. / Die 't vee kwam stelen loos en laf, / vond hier geen graf.
'Mijn Duts, hier nog een dubblen raad, / zoo gij verstaat : / Och ! Wilt gij alhier naar Kales gaan, / trekt toch wat langer laarzen aan ! / Mijn Duts hier is mijn eerste raad, / maakt u niet kwaad.
Voor 't laatste: Steekt u Duitschen kop / wat lager op ! / En, komt ge nog eens om Veurensch vee / brengt geen kanons, maar pompen mee ! / Steekt dan uw slimmen Duitschen kop / wat lager op !
De zware zomerstorm van eergisteren maakte ook in Noord - Frankrijk brokken. Op de Britse militaire begraafplaats 'Le Trou Aid Post Cemetery' in Fleurbaix - het oude Frans-Vlaamse Vloerbeek - werden 's avonds een aantal van de imponerende wilgen die bij de walgracht rond deze site staan, ernstig beschadigd door de rukwinden. Tot de opruimingswerken voltooid zijn, blijven enkele delen van deze begraafplaats ontoegankelijk voor het publiek. Deze begraafplaats die de stoffelijke resten van 356 gesneuvelden - waaronder 2 Fransen telt bevat vooral graven van Britten die sneuvelden bij de felle gevechten rond Aubers Ridge, Loos en Fromelles, Het bekendste oorlogsslachtoffer dat hier een laatste rustplaats kreeg was ongetwijfeld dienstdoend Brigadier-General Arthur Lowry Cole (C.B.), commandant van de 25th. Infantry Brigade die in de ochtend van 9 mei '15 sneuvelde bij Aubers Ridge.
Lodewijk Matheussen behoorde tot de militielichting van 1914. Na zijn basisopleiding werd hij ingedeeld bij de artillerie te velde; 3e Batterij, 2e Groepering van het 2e Regiment Artillerie. Brigadier Matheussen werd op 3 december '17 om 04.25 u. dodelijk getroffen door granaatscherven in de borst, toen zijn batterij, die bij Oostkerke stond opgesteld, onder het vuur van de Duitse artillerie kwam te liggen. Hij werd begraven op de BMB van Oeren in graf nr. 430. Zijn heldenhuldezerk - die werd bekostigd door de mannen van het kanton Herentals - is één van de slechts vijf die de 'grote ruiming' van 1925 op deze site overleefden. Deze Gierlenaar was een ongehuwde zoon van Jan Matheussen en Pauline Dufraing en woonde bij het uitbreken van de oorlog in Antwerpen.
Vandaag in onze rubriek 'Molens sterven staande ' een enigma. Deze fraaie opname van een houten staakmolen in de duinen (klik op de foto voor een vergroting) komt uit een fotoalbum van een machinegeweerschutter uit de 3e cie machinegeweren van het Marine Regiment nr. 4 en werd welllicht ergens in 1916 - '17 gemaakt. Mogelijk gaat het hier om de zgn. 'Duinenmolen', een korenmolen uit 1760 die in Westende stond en die het einde van de Grote Oorlog niet overleefde. Maar ik ben absoluut niet zeker. Heeft er iemand enig idee welke molen dit eventueel is ? Alle info is méér dan welkom...
Aan de hand van de brieven en dagboeken van drie Duitse militairen, Karl Rosner, Kurt Hopffner en Peter Köllwitz werden in dit docudrama hun lotgevallen tijdens de Grote Oorlog gereconstrueerd. Los van een paar details - de Fransen droegen in Lotharingen in de zomer en herfst van '14 zeker geen uniformen 'horizon bleu' of Adrian-helmen M.1916 - biedt het een interessante kijk op de, in mijn ogen, maar al té vaak genegeerde Duitse kant van het verhaal. Rosner was de enige van het trio die de gruwel overleefde. Hopffner viel aan het hoofd van zijn bataljon voor Verdun, terwijl Peter Köllwitz al op 23 oktober '14 als musketier in het Reserve-Infanterie-Regiment nr. 207 ergens tussen Beerst en Diksmuide sneuvelde.
'Mit Jubel in die Hölle' is een productie van ZDF-Zeit en werd in 2014 geregisseerd door Stefan Brauburger en Stefan Mausbach:
Gisteren ook zo verschrikkelijk nat geworden ? Deze foto werd gisteren kort voor 20.00 u. in Meer, in mijn tuin gemaakt. Het voorspel van een urenlang aanhoudend onweer. Precies honderd jaar geleden op 13 augustus 1915 stonden de hemelsluizen ook wagenwijd open. Getuige het volgende fragment uit het oorlogsdagboek van Fons Versmissen, soldaat in het 7e Linieregiment (zie mijn blog van 13.11.2014). 'Stortregen. 28 mm. - In den namiddag veel geregend en allen doornat.' Fons Versmissen werd door de onophoudeloijke regenval zelfs ziek en zou de volgende in Izenberge gehospitaliseerd worden... Of hoe de geschiedenis zich herhaalt... Of toch niet...Want tweehonderd jaar geleden in 1815 werd de toren van de kerk van Meer door de bliksem getroffen en brandde het gebouw grotendeels tot de grond af. En dàt is gisteren - gelukkig maar - niet gebeurd...
Een tijdje geleden op een internationale webveiling een mooie foto van het domein Polderhoek in Geluveld op de kop kunnen tikken. Dit 30 ha. grote landgoed, dat kort na 1850 door de Parijse grootgrondbezitter Ivo de Laveleye werd aangelegd, werd gedomineerd door een fraai landhuis in Italiaanse neo-renaissancestijl. Volgens getuigenissen van tijdgenoten was het één van de mooiste domeinen in het Ieperse. Omstreeks de eeuwwisseling kwam het kasteel met bijhorende gronden in handen van Octaaf Eugène de Landas, bestendig afgevaardigde van de provincie West-Vlaanderen. In 1914, tijdens de Eerste Slag om Ieper, fungeerde het als hoofdkwartier voor de Britse 21e Infanteriebrigade, een onderdeel van de, in deze gevechten, fel gehavende 7e Divisie. Op 1 november '14 viel het domein in handen van de Duitse R.I.R. nr.245 en R.I.R. nr. 248. Tussen 1915 en 1917 werden in het kasteel en de bijhorende schuilplaatsen verschillende bataljons- en regimentshoofdkwartieren gehuisvest en diende deze site als onderkomen voor de artilleriecommandant van de Division Moorsele die de sector tussen Bellewaardevijver en Hill 60 bestreek. Tijdens de Derde Slag om Ieper in de zomer en herfst van '17 werd het ooit zo riante kasteel door de onophoudelijke beschietingen van de aardbodem geveegd en veranderde het domein in een stinkend, met modderige kraters gepokt maanlandschap. Het domein Polderhoek werd na de oorlog niet heropgebouwd en werd landbouwgebied.
Een paar weken geleden werd bij de aanleg van een tuin op een nieuwbouwsite in Geluwe de grafsteen teruggevonden van de Duitse onderofficier Gustav Kelling (° 27.02.1894). Deze militair diende in de 2e Compagnie van het 21e Landwehr Pionier Bataljon, dat was ingedeeld bij het XVIIIe Armee Korps. Hij sneuvelde op 26 augustus 1915 en werd begraven op de Duitse begraafplaats van Terhand (zie foto). Deze site werd in 1955 geruimd en wellicht ging de hardstenen grafzerk van Gustav Kelling hierbij verloren. Bijna dag op dag 100 jaar na zijn sneuvelen werd hij gerecupereerd. Kelling kreeg een laatste rustplaats op de begraafplaats Menenwald in blok O, graf nr. 328. Zijn als bij wonder opnieuw opgedoken grafsteen zal worden ten toon gesteld op de binnenkoer van het Huis Defrancq in Wervik.
Deze keer geen gesneuvelde militair, maar een burgerslachtoffer. Nu precies honderd jaar geleden de door de Duitsers geïnstalleerde elektrische grensversperring operationeel was geworden, even uw aandacht voor één van de vele honderden slachtoffers van de 'Dodendraad'. Op 9 juli 1917 werd de 38-jarige Jozef Bax in Merksplas aan de draad 'doodgebliksemd'. Zijn lichaam vertoonde geen andere kwetsuren dan een lange, zwarte streep waar hij één van de draden had aangeraakt. Jef Bax was werkman bij de stadsdiensten in Turnhout en samen met zijn broer Jan actief als grensgids en smokkelaar voor de Britse militaire inlichtingendienst G.H.Q. De Turnhoutse kroniekschrijver Eugeen Waterschoot schreef hierover het volgende : 'De genaamde Backx, een treffelijke werkman onze stad, die zich ook bezig hield aan den dienst van geheim brievenverkeer naar Holland, werd Maandag 9 Juli, terwijl hij onder de draadversperring der grenzen wilde doorgeraken, door den electrischen draad doodgebliksemd. De duitsche patrouille vond bij het lijk verscheidene brieven, waar natuurlijk dadelijk in gesnuffeld werd met het gevolg dat verscheidene personen onzer stad op het spioenenbureel ontboden werden om ondervraagd te worden.' Deze vader van vijf minderjarige kinderen werd begraven op de - binnenkort 200 jaar oude - stedelijke begraafplaats van Turnhout aan de Kwakkelstraat waar zijn graf tot op de dag van vandaag terug te vinden is in het ereperk met slachtoffers van het oorlogsgeweld uit beide wereldoorlogen.
Nog een paar mooie foto's, onder meer van een smalspoorlijn en opslagplaats in het Bos van Houthulst, uit de fotoverzameling van een onderofficier van Pionier Bn. nr. 25. (Zie mijn blog van eergisteren)