Het wordt nogal vaak vergeten dat de Grote Oorlog in de maanden september en oktober '14 ook een spoor van vernieling door de provincie Antwerpen trok. Duizenden woningen werden vernield, een veelvoud daarvan beschadigd. Veel getroffen bewoners konden noodgedwongen tijdelijk (en dit vaak voor jaren ) alleen in noodwoningen terecht. Vanaf 12 januari tot 1 februari kan u op de Grote Markt in Herentals terecht om een modelnoodwoning te bekijken die aan de hand van de originele plannen tot in de details werd gereconstrueerd door de leerlingen van het Vrij Technisch Instituut van Lier. Dagelijks te bezoeken van 09.00u. tot 17.00 u. Inkom: vrij
De feiten die in september 2014 in Rabosée werden gepleegd - zie mijn blog van gisteren - zijn geen alleenstaand incident. Zo werden in de laatste week van de meimaand van vorig jaar op de begraafplaats van Vilvoorde en op de BMB te Mechelen van respectievelijk 83 en 69 militaire grafzerken de bronzen naamplaten gestolen. Toen er naar aanleiding van de diefstal in Rabosée concrete vragen in het Parlement werden gesteld in de commissie Landsverdediging naar de manier waarop dergelijke laag bij de grondse diefstallen kunnen vermeden worden was het antwoord van de minister Steven Vandeput (N-VA) heel wat minder concreet. De brave man kwam niet verder dan het formuleren van een aantal algemeenheden die er op neerkwamen dat 'defensie alles in het werk stelt om deze sites te onderhouden'.... Uitgerekend nu kunnen de BMB - in het raam van 100 jaar Grote Oorlog - eindelijk opnieuw weer rekenen op toenemende belangstelling en uitgerekend nu slaan alsmaar driester optredende koperdieven toe.... Ik weet dat het aantal mogelijkheden beperkt is maar kunnen er nu echt geen initiatieven genomen worden, bv. op basis van concrete afspraken met de betrokken gemeentebesturen over een adequate plaatselijke toezichtregeling zodat de kans op een herhaling weliswaar niet kan vermeden, maar wel beperkt wordt.?
En dan nog dit: toen ik vorig jaar op 10 november een bezoek bracht aan de BMB Duinenhoek in De Panne, trof ik daar op de rechtervleugel van de begraafplaats een tiental grafzerken zonder naamplaat aan (zie foto). Werden deze ook gestolen ? Ik kan mij in ieder geval geen persbericht hierover herinneren... Weet iemand precies wat hier gebeurd is ?
Naar aanleiding van 100 Grote Oorlog schreef ik een paar maanden geleden volgend artikel voor het Vlaams-nationale tijdschrift 'Revolte', volgens mij sluit het mooi aan bij mijn blog van 10 januari:
EEN
WAPPERING VAN IETS GROOTS : HET ACTIVISTISCHE EXPERIMENT
Nasionalisme, beredeneerd en geen
sentimenteel geklets is het uitgangspunt van onze generasie Paul Van Ostaijen
in het artikel Nasionalisme en het
nieuwe geslacht in het juni-nummer 1916 van De Goedendag
Onmiddellijk na de Duitse inval in de zomer van 1914
overheerste de neiging om zolang het land in gevaar verkeerde - de godsvrede in acht te nemen en niet alleen
de politieke geschillen maar ook de Vlaamse kwestie te laten rusten. De
koninklijke oproep aan de Vlamingen om de Slag der Gulden Sporen te herdenken
oogstte dan ook heel wat bijval in kringen waar men voor de oorlog heel wat
kritischer had gestaan t.o.v. de Belgische instellingen. Een aantal anti-Vlaamse persartikels en de lange tenen van
een aantal flaminganten zouden er echter voor zorgen dat de godsvrede al snel
in het gedrang kwam. Zo verscheen er al in de eerste oorlogsmaand in het
katholieke Antwerpse dagblad La Métropole een reeks artikels waarin de
Antwerpenaren en in het bijzonder de flaminganten verweten werd dat ze voor de
oorlog met de Duitsers en pangermanisten hadden verbroederd.Na de val van Antwerpen in oktober 14
volgden er meer aanvallen in door Franstaligen geredigeerde vluchtelingenkranten.
Op 21 december 14 verscheen in het in Parijs uitgegeven Le Petit Journal een artikel van de liberale Waal Gérard Harry
LUnion morale et verbale des races
waarin deze beweerde dat Vlamingen en Walen voortaan zonder onderscheid verbonden
zouden zijn in het anti-Germaanse verbond van de Franse taal Een bewering die op de zenuwen werkte van alle
flaminganten die neutraal wensten te blijven.Als reactie publiceerde de Antwerpse Atheneumleraar August Borms op 23
januari 15 in het Handelsblad zijn
artikel Vlamingen waakt ! waarin
werd opgeroepen waakzaam te zijn tegen dergelijke aantijgingen en trouw te
blijven aan het motto Noch Duits, Noch
Frans, maar Vlaams..!
Naast deze anti-Vlaamse oprispingen waren er nog twee
belangrijke factoren die vele Vlaamsgezinden tijdens de Grote Oorlog tot een
stellingname hebben gedwongen. In de eerste plaats waren er de alarmerende berichten
over de discriminerende taaltoestanden in het Belgische leger, die leidden tot
een verscherping van deze reeds voor de oorlog bestaande problematiek.En ten tweede was er de door de Duitsers
aangeboden steun, die de Vlamingen voor zich trachtten te winnen en die
daarvoor dankbaar gebruik maakten van de Vlaamse kwestie. Dit was op zich overigens
niet zo verwonderlijk want in het Oosten maakten de Duitsers ook bewust gebruik
van een identitair parcours om zieltjes te winnen en hun eigen politieke agenda
af te werken. Van Polen over Oekraïne tot de moslimwereld gebruikten ze het
Völkisches empfinden om te ageren tegen de gevestigde orde. Dus waarom zouden
ze ook niet proberen de unitaire Belgische staat te destabiliseren ?
In het kader van deze doelbewuste toenadering werd in januari
15 al een Commissie voor Vlaamse aangelegenheden opgericht. Een maand later
werd deze commissie toegevoegd aan de net bij het bezettingsbestuur
geïnstalleerde Politische Abteilung, die specifiek belast werd met het
uitstippelen en implementeren van de zgn. Flamenpolitik. Nog diezelfde
februarimaand zag men al de Flamenpolitik in actie toen in Duitse
krijgsgevangenkampen Vlamingen en Walen van elkaar gescheiden werden. In de
volgende maanden zocht de Politische Abteilung contact met verschillende
Vlaamsgezinde voormannen en organisaties. De meest spectaculaire zet van de
Duitsers was wellicht het besluit waarin gouverneur-generaal von Bissing op 2
december 15 aankondigde dat de Gentse Rijksuniversiteit zou heropenen als een
Nederlandstalige instelling. Besluit, dat in oktober 16 zou gerealiseerd
worden De Flamenpolitik was echter niet gebaseerd op een homogeen programma,
zoals de Duitse historicus en kenner van het activisme Dr. Winfried Dolderer
stelt, maar een mengelmoes van tegenstrijdige belangen en bedoelingen aan
Duitse kant. Dit gebrek aan cohesie zou de verwarring in het Vlaamsgezinde
kamp alleen maar groter maken.
De anti-Vlaamse houding van de Belgische overheid bracht heel
wat flaminganten in een dwangpositie. Een eenzijdig en kost wat kost in acht
nemen van de godsvrede werd door velen op den duur als funest voor de Vlaamse
zaak bekeken. Maar een openlijke voortzetting van de vooroorlogse strijd zou het
aan de andere kant onvermijdelijk tot een breuk met de Belgische regering in
ballingschap leiden en een aanvaarden van Duitse steun in de hand kunnen
werken. Vrij snel na het begin van de Duitse bezetting begon de splitsing in de
Vlaamsgezinde gelederen zich al af te tekenen. Op 24 oktober 14 werd in Gent
de groep Jong Vlaanderen opgericht waarvan een deel onder leiding van de
germanofiele Friese dominee Jan Derk Domela Nieuwenhuis Nyegaard en met de
actieve steun van de militaire overheid in het Etappegebied gewoon de annexatie
van Vlaanderen door Duitsland voorstond. Aan de ander kant van het spectrum besloot
op 16 november 14 een groep Vlaamsgezinden na heftige discussies in het Vlaams
Huis in Brussel, over te gaan tot een passieve houding tijdens de bezetting.
In de zomer en het najaar van 15 kwam in ieder geval een
einde aan de onzekerheid over de officiële houding van de Belgische regering in
Le Havre. Hiermee werd ook de meerderheid van de Vlaamsgezindenvoor de keuze gesteld tussen passivisme of activisme.
De aanleiding was een telegram dat een aantal Vlamingen die actief waren in het
in Nederland verschijnende dagblad De Vlaamsche Stem op 11 juli 15 vanop een
Guldensporenfeest in Bussum naar koning Albert hadden gestuurd en waarin ze hun
hoop uitspraken in diens haute sagesse
pour garantir la Flandre autonome dans la Belgique indépendante. Het
antwoord was een koude douche: un
pressant appel à tous les Belges pour que, evant lennemi, ils naient d autre
souci que la libération du territoire. Twee van de opstellers, Antoon Jacob en René De Clercq gingen verder
met het ontwikkelen van de zelfbestuur-gedachte en een officiële reactie bleef
dan ook niet lang uit: bij K.B. van 5 oktober 1915 werd De Clercq als leraar
ontslagen en Jacob geschrapt van de lijst van kandidaten voor een benoeming tot
leraar. Deze maatregel zette kwaad bloed bij heel wat Vlaamsgezinden in het
bezette gebied die tot dusver gezwegen hadden. De kloof was hiermee definitief geworden en
ook de gematigde activisten werden nu afgedaan als landverraders wier
loyauteit publiek in twijfel werd getrokken en die, ondanks de gevaren die ze
daar zelf in zagen, in de richting van nauwere samenwerking met de Duitse
bezetter werden gedreven.
Het gros van de activisten streefde er aanvankelijk naar,
gebruikmakend van de Duitse aanwezigheid, de vooroorlogse aanspraken van de
Vlaamse beweging te verwezenlijken. Of zoals Dr. Maarten Rudelsheim het verwoordde:
Wat met de Belgische wet in de hand
verdedigbaar was, mocht en moest de bezetter verwezenlijken. Na de heftige
reacties van de Belgische regering in ballingschap op de opening van de
vernederlandste rijksuniversiteit in Gent evolueerde het activisme echter in
meer radicale zin en koos het voor politieke autonomie; voor een Vlaanderen in een federaal Belgisch
verband of zelfs los van België.
Op 4 februari 17 werd, tijdens een landdag waar
verschillende activistische groeperingen vertegenwoordigd waren, besloten tot
de oprichting van een Raad van Vlaanderen, die de Vlaamse eisen kenbaar moest
maken en ze zoveel mogelijk moest realiseren. Vooral dan met het oog op de
destijds spoedig verwachte vredesonderhandelingen. De meerderheid in deze raad
werd gevormd door de radicale separatistische groeperingen Jong Vlaanderen en
het katholieke Vrij Vlaanderen. De kleine fractie van unionisten die een
federaal staatsmodel voorstonden telde wel een aantal leden die tot de
belangrijkste voormannen van het activisme zouden uitgroeien zoals August
Borms, Antoon Jacob, Maarten Rudelsheim en Herman Vos. Een van de eerste en
meest omstreden - daden van de Raad was het sturen van een delegatie van 7
leden naar Berlijn, waar de Rijkskanselier hen op 3 maart 17 beloofde dat de
bestuurlijke scheiding van België doorgevoerd zou worden en dat er bij
mogelijke vredesonderhandelingen rekening zou worden gehouden met de Vlaamse
eisen. Vanuit politiek oogpunt was dergelijke
missie misschien verdedigbaar, maar propagandistisch was het een miskleun van
jewelste want door de grote ruchtbaarheid die eraan werd gegeven heeft ze de
kloof tussen de activisten en de meerderheid van de bevolking sterk heeft
verbreed.
Nadat op 25 oktober 16 door de Duitsers, bij wijze van voorproefje
het ministerie van Wetenschappen en Kunsten in een Vlaamse en Waalse afdeling
was gesplitst, volgde op 21 maart 1917 de officiële aankondiging van de
bestuurlijke scheiding die geleidelijk op alle departementen zou worden
doorgevoerd. Als reactie vaardigde de Belgische regering in april twee
besluitwetten uit tegen hoogverraad en medewerking aan iedere vervorming van de
wettelijke instellingen door de bezetter.De oorspronkelijke opzet van de Raad om tot een vertegenwoordigendlichaam met wetgevende bevoegdheid uit te
groeienis nooit gerealiseerd.
Verschillende factoren verhinderden dat de machtspositie van de Raad hiervoor
sterk genoeg werd. Om te beginnen vertegenwoordigde de Raad slechts een
minuscuul deel van de bevolking. De activisten waren teveel officieren zonder soldaten zoals Paul
van Ostaijen het verwoordde. Ze realiseerden zich niet dat een revolutionaire
minderheid geen kans op slagen heeft wanneer de massa niet bereid is ze te
volgen. Het bondgenootschap met de Duitse bezetter was voor het grootste deel
van de bevolking onaanvaardbaar. Ten tweede was er een manifest gebrek aan
politiek geschoold kader en - nog belangrijker - aan eenheid onder de
activisten. Zo slaagde de Raad van Vlaanderen er in 17 niet in het eens te
worden over een grondwetsontwerp, op basis waarvan, na de bestuurlijke, ook de
politieke scheiding tot stand kon worden gebracht.De belangrijkste rem op de verdere
ontwikkeling van het activisme was echter wel het feit dat de bezettende overheid waarmee
de Raad meer en meer botste steeds minder vertrouwen in de activisten stelde.
De Duitsers, die om de handen vrij te houden bij eventuele vredesonderhandelingen,
uiteindelijk de voorkeur gaven aan een federalistisch België, stonden
voortdurend op de rem. Ze lieten - tot groeiende frustratie van velen -niet toe
dat de Raad met zijn radicale, separatistische meerderheid, meer dan een louter
adviserend orgaan werd. Een aantal activistische kopstukken hadden door dat ze gemanipuleerd
werden maar kon tegelijkertijd moeilijk in de hand bijten die hen voedde. Om
zich uit deze positie te redden riep een nagenoeg unanieme Raad op 22 december
17 zonder voorkennis van de Duitsers de politieke zelfstandigheid van
Vlaanderen uit. De misnoegde Duitsers eisten daarop dat de Raad van Vlaanderen
zich zou ontbinden en een nieuw samen te stellen Raad zichzelf zou legitimeren
door het organiseren van een volksraadpleging. Deze verkiezingen werden
echter op heel wat plaatsen onmogelijk gemaakt door felle tegenmanifestaties.
Hierdoor zag de bezetter zich verplicht op 3 maart 18 de volksraadplegingen op
te schorten. De Duitsers beschouwden de
verkiezingen als mislukt en grepen dit aan om de door de Raad uitgeroepen
zelfstandigheid van Vlaanderen niet te erkennen. Toch werd er een nieuwe Raad
van Vlaanderen bijeengeroepen, maar deze kwam vrijwel onmiddellijk na de
installatie opnieuw in botsing met de bezetter. De volgende maanden werden
gekenmerkt door gehakketak met de Duitse overheid -die uiteindelijk op 25 juli 18 de Raad zelfs
formeel verbood nog te vergaderen - en interne geschillen. Door de snelle
ineenstorting van Duitsland als gevolg van het geallieerde eindoffensief bleek
heel het activistische avontuur met een sisser af te lopen. De activistenjacht
en repressie maakten een abrupt einde aan de ooit gekoesterde hoop. De
gedesillusioneerde jonge Antwerpse activist Floris Couteele liet in november
18 verstaan dat de wil echter niet gebroken was : In idealen geloven we niet meer. Alle idealen liggen geblutst langs de
bloedige aftochtwegen van dezen oorlog. Lege conservenblikjes. Wij geloven in
den idealistischen geest. Het activisme heeft ons, knus-burgerlijke non-combattanten
in de schaduw van een geweldig-lelijke tijd een wappering van iets groots doen
voelen. Daar zijn we het activisme dankbaar voor .
Na bijna een eeuw terugblikkend op het activistische
experiment kan men niet anders dan vaststellen dat het een niet te
veronachtzamen invloed uitgeoefend op de publieke opinie in Vlaanderen. Het polariseerde
en stimuleerde de politieke bewustwording tijdens de bezetting en vormde een
belangrijke fase in het organische groeiproces van de anti-Belgische vleugel in
de Vlaamse beweging. Het wist bovendien op korte tijd een aantal belangrijke
zaken te verwezenlijken: een volledig vernederlandste universiteit in Gent, een
federalistische staatshervorming en de daadwerkelijke vervlaamsing van het
openbare leven. Na de Grote Oorlog was
er meer dan een halve eeuw nodig om
hetzelfde programma grotendeels opnieuw te realiseren
Besluitend kan ik stellen dat de Vlaams-nationale politicus
en historicus Hendrik Elias in 1969 de
nagel op de kop sloeg toen hij stelde: Dit
was geen beweging die door de Duitsers in het leven werd geroepen. Het was, in
een crisisperiode die door velen werd aangezien als de dageraad van een nieuwe
tijd, de logische uitvloei van het nationalisme dat steeds in de beweging
verscholen lag en juist op de vooravond van de oorlog zijn doorbraak vond van
het culturele naar het politieke. Tegelijkertijd kan men niet naast het
feit dat het activisme enkel kon manoeuvreren binnen de krijtlijnen van de door
eigenbelang gedirigeerde Duitse politiek. De Flamenpolitiek was dan ook
grotendeels bepalend voor de oriëntering van het activisme. Wat echter niet
zoals sommigen tot op de dag van vandaag beweren meteen ook betekende dat
alle activisten Duitse agenten of platte opportunisten zouden zijn geweest.
Daarom eindig ik graag met een conclusie van Hendrik Elias: Afscheid nemen van het activisme kunnen we echter niet zonder aan de
geschiedenis ervan een laatste woord toe te voegen: het was geen onderneming
van avonturiers, politieke gelukzoekers, baantjesjagers. De overgrote
meerderheid van de activisten waren idealisten die niet aan zichzelf, niet aan
Duitsland, maar alleen aan Vlaanderen hebben gedacht
GEEN KOPEREN NAAMPLAATJES MEER OP OORLOGSKERKHOVEN
Vandaag gelezen in 'De Standaard': 'Koperdieven sloegen onlangs hun slag op een militaire begraafplaats in Rabosée in de buurt van Namen. De buit ? Zo'n 160 naamplaatjes van graven van gesneuvelde soldaten uit de Eerste Wereldoorlog. Defensie overweegtr nu om op verschillende oorlogskerkhoven in ons land de bronzen naamplaatjes te vervangen door exemplaren uit plexiglas. Het leger beseft dat het zeer moeilijk is alle militaire begraafplaatsen te beschermen tegen respectloze metaaldiefstallen. Op de oorlogsbegraafplaats van Rabosée worden de koperen naamplaatjes daarom nu al vervangen door kunststofplaatjes, die weliswaar ietwat het uitzicht van de ontvreemde bronzen naamplaatjes krijgen. 'Wat Vlaanderen betreft, zijn er wel gesprekken nodig met de dienst Monumenten, omdat Vlaanderen deze begraafplaatsen als erfgoed heeft erkend' zegt Didier Pontzeele van de Dienst Oorlogsgraven van het Instituut voor Veteranen. 'En dus zijn er strengere regels over wat er wel en niet mag worden gewijkzigd, inclusief de naamplaatjes op de grafzerken'. De originele naamplaatjes van Rabosée zullen intussen niet vernietigd worden. 'We hebben verschillende musea gecontacteerd', zegt Pontzeele. 'Het Memorial Museum Passchendaele 1917 in het West-Vlaamse Zonnebeke en ook het Fort van Loncin zijn heel erg geïnteresseerd om een aantal naamplaatjes afkomstig van de begraafplaats in Rabosée op te nemen'. (wer)
Fritz Francken was het pseudoniem van Frederik Edward Clijmans (1893-1969). Deze Antwerpse journalist kwam in april '15 als soldaat in het 8e Linieregiment aan het front terecht. Tijdens de oorlog publiceerde hij twee dichtbundels 'Het Heilige Schrijn' en 'De vijf glorierijke wonden'. Aan het front raakte hij bevriend met de dichter August Van Cauwelaert, die als onderluitenant in ht 13e Linieregiment diende. De Vlaamsvoelende Francken publiceerde zowel in de patiottische 'Legerbode' als in het aan de Frontbeweging gelinkte dagblad 'Ons Vaderland'. Ook na de oorlog zou hij nog heel wat, aan de Grote Oorlog gerelateerd werk publiceren. Vandaag breng ik u het gedicht 'Voorposten' uit de bundel 'Het Heilige Schrijn'. Deze dichtbundel werd in het voorjaar van 1918 in De Panne uitgegeven door Juul Filliaert, een in de Pannre gestrande Nieuwpoortenaar die er in '16 'De Belgische Boekhandel' had geopend en die redactiesecretaris was van het gematigd Vlaamsgezinde dagblad 'De Belgische Standaard'.
'Eilanden in den watervloed / zoo liggen daar verspreid de posten / die hoeveel zweet en hoeveel bloed / en hoeveel pijn de jongens kostten ?
Zes, zeven zakjes, klam gescheurd / wat prikkeldraad er rond gespannen / een schietkanteel er op gesleurd / bewaakt door een handvol mannen
Dag in dag uit bezet. Geen stond / mag waak nog aandacht falen./ En is er een gedood, gewond ;/Geen brankardier om hem te halen...'
100 JAAR GELEDEN WERD DE FLAMENPOLITIK BOVEN DE DOOPVONT GEHOUDEN
Vandaag is het precies 100 jaar geleden dat Moritz von Bissing (1844-1917) als generaal-gouverneur van het keizerlijke Duitse Generaal-Gouvernement in België zijn plannen, die de geschiedenis ingingen onder de naam van 'Flamenpolitik', voorstelde aan de Duitse rijkskanselier Theobald Bethmann-Hollweg (1856-1921). Beiden wilden puur pragmatisch de Vlamingen winnen voor de Duitse zaak door onder meer gebruik te maken van de - deels vooroorlogse - ontevredenheid en frustratie van heel wat flaminganten. Ze wilden aan deze verzuchtingen tegemoet komen door een strikte toepassing van de Belgische taalwetgeving en door een reeks van zorgvuldig gedoseerde beloftes. De Politische Abteilung van het Gouvernement-Generaal, onder leiding van Freiherr von der Lancken-Wakenitz, werd belast met het verder uitstippelen en concretiseren van de Flamenpolitik.Tot op de dag van vandaag zijn historici het er niet over eens geraakt of deze Flamenpolitik een direct uitvloeisel was van de annexionistische plannen die zeker bij de door de pangermanisten beïnvloede hoogste legerleiding en ook bij een flink deel van de Duitse publieke opinie opgeld maakte, dan wel een oprechte - zij het onvolmaakte - poging om de machtsuitoefening ion het bezette gebied in overeenstemming te brengen met een, in dit gebied aanwezig streven naar nationale zelfbeschikking. Het staat evenwel als een paal boven water dat de Flamenpolitiek een, op koele berekening rustende Duitse belangenpolitiek was. De Duitse historicus Franz Petri nuanceerde deze stelling echter door het volgende : 'Het is eveneens niet te loochenen dat de grenzen tussen Flamenpolitik en het Duitse annexionisme van de Eerste Wereldoorlog niet altijd scherp getrokken waren, daarbij in het midden gelaten in hoeverre dat gebeurde uit tactische overwegingen, uit politieke zwakheid van de rijkskanselier of uit natuurlijke verbondenheid met een politiek van machtsstreven.' Het staat eveneens als een paal boven water dat de Flamenpolitik een niet te onderschatten rol heeft gespeeld bij de politieke ontwikkelingen in ons land tijdens de Grote Oorlog. Zo wist de Flamenpolitik de voor de oorlog overheersende Franstalige invloed in Vlaanderen te breken, maar vergisten de Duitse architecten van de Flamenpolitik zich toen ze dachten deze door de verhoopte Duitse invloed te kunnen vervangen. De Flamenpolitik beïnvloedde bovendien overduidelijk de ontwikkeling van het activisme. Activisme, dat op zijn beurt een erg belangrijke ideologische invloed uitoefende op de politieke invulling van het Vlaams-nationalisme in het interbellum en onmiskenbaar heeft bijgedragen tot de versterking van het Vlaamse bewustzijn in brede lagen van de bevolking. In deze zin leeft de erfenis van de Flamenpolitik tot op de dag van vandaag verder...
Deze bijna intiem aandoende Belgische militaire begraafplaats ontstond in de zomer van 1915 rond de Sint - Apolloniakerk in Oeren. In feite ging het hier om een noodoplossing omdat het kerkhof van het nabijgelegen Alveringem in een snel tempo volraakte door de vele gesneuvelden. In het begin van de jaren 20 telde deze site 629 individuele graven van gesneuvelde Belgische militairen, 17 Fransen en 3 Duitsers. Momenteel liggen hier nog 510 Belgen begraven. Ooit telde deze site 108 heldenhuldezerken, waardoor op deze site, verhoudingsgewijs, de grootste concentratie aan heldenhuldezerken stond. Nu resten er nog slechts 5.... Het werk van Heldenhulde ging officieel van start op 15 augustus '16 als een initiatief van een aantal Vlaamse intellectuelen aan het front met de bedoeling een waardige hulde te brengen aan de gevallen Vlaamse militairen. De Belgische overheid plaatste immers tot dan op de graven van de gesneuvelden een gedenkteken met het eentalig Franse opschrift 'Mort pour la Patrie'. Dit werd meer en meer gecontesteerd door de Vlaamsgezinden aan het IJzerfront, zoals onder meer duidelijk blijkt uit een brief die - de later gesneuvelde - oorlogsvrijwilliger Renaat De Rudder op 29 september '16 schreef aan Henri Van Laere: 'Het is droevig te zien en te horen het schreeuwend onrecht, dat ons wordt aangedaan. Tot op ons zwart soldatenkruis, belijdenis van ons offer, staat alles in het Frans. En mijn hart bloedt bij het horen van de ergerende woorden, die onze oversten uitspreken als hun verachting in onbewaakte ogenblikken naar boven welt: 'Sales Flamands !' En nochtans zijn het de 'Sales Flamands' die vechten op de gevaarlijkste plaatsen, die 's winters zitten te huiveren van de kou met hun voeten in 't slijk, die uren op de wacht staan op de uiterste voorposten, in de plassende regen, de sneeuw en de ijzel. Maar als de oorlog voorbij is, zullen wij ons recht opeisen, wijzend naar het Vlaams bloed, dat voor het Vaderland werd gestort.'
De zerkjes van Heldenhulde werden weliswaar getolereerd door de legerleiding, maar deze houding veranderde naargelang de oorlog vorderde en de Vlaamsgezinde actie aan het front toenam. In de nacht van 9 op 10 februari 1918 werden op deze begraafplaats door 'onbekenden' op 38 van deze zerkjes de letters 'AVV / VVK' dichtgesmeerd met cement. Een provocatie die niet onbeantwoord kon blijven. De volgende nacht trok een groepje Vlaamsgezinde soldaten onder leiding van Rik Demoen naar Oeren om er de gewraakte letters tweemaal zo groot opnieuw op te schilderen.
Bij wijze van eerherstel had dan ook de 'Bedevaart naar de graven van de IJzer' op 26 augustus 1923 plaats in Oeren. Een bedevaart, die op volgende haatdragende manier in de Brusselse 'La Gazette' werd aangekondigd: 'Ne vous étonnez pas en apprenant que des flamingants organisent un pélérinage à l'ancien front. Il y a aussi là, des cimetières allemands.' Het officiële België was in ieder geval uitermate geïrriteerd over deze zerken en poogde deze gesneuvelden af te schilderen als 'slechte Belgen'. Mogelijk uit onwetendheid, maar wellicht uit onwil werd door de tegenstanders van Heldenhulde immers voorbijgegaan aan het simpele feit dat minsten 31 van de gesneuvelde militairen die onder een heldenhuldezerk werden begraven, Walen waren... Eén van hen, sergeant Georges Attout werd in een naoorlogse publicatie zelfs als 'Un patriote Belge idéal' opgevoerd.... Zij konden moeilijk verdacht worden van Vlaamsgezinde agitatie, laat staan van onvaderlands gedrag...Het door de tegenstanders opgekleefde 'onvaderlandse' predikaat hield gewoonweg geen steek. Een ongewoon hoog aantal van de gesneuvelden die een heldenhuldezerk kregen waren immers oorlogsvrijwilligers geweest. Minstens 126 of ruim 1/5 van de door 676 door mij geïdentificeerde gesneuvelden waren vrijwilligers. Een verhouding, die, in vergelijking, beduidend hoger lag dan de nationale cijfers over de proportionele inbreng van vrijwilligers in het leger...
Op de foto het desolate kraterlandschap van Boezinge in de - uitzonderlijk natte - zomer van 1917. Hier sneuvelde op 23 juni van dat jaar Herentalsenaar August Horemans (°1898). Deze Kempische oorlogsvrijwilliger diende als soldaat in de 1e compagnie 1/1van het 20e Linieregiment. Hij werd gedood bij een beschieting van de voorposten in de omgeving van het Sas van Boezinge, een beruchte sector in het uiterste zuiden van het IJzerfront. Bij deze beschieting kwam ook zijn stadsgenoot Fons Mols om. De mannen werden naast elkaar begraven op de militaire begraafplaats van Westvleteren. In het bataljon werd door de manschappen eind '17, begin '18 een geldinzameling georganiseerd om twee heldenhuldezerken te bekostigen. Deze zerken werden echter in 1925 op initiatief van de Dienst der Militaire Grafsteden van deze site verwijderd en vervangen door de uniforme Belgische militaire zerken.
Dat niet alle molens in de Westhoek tijdens '14-'18 door het oorlogsgeweld van de aardbodem zijn verdwenen bewijst de Molen Van Coillie of Van Den Bussche in Klerken. In 1914 stonden er in deze gemeente, naast de Molen Van Coillie, niet minder dan vier andere windmolens: Niet ver verwijderd van eerstgenoemde stonden bij De Smisse twee houten molens van Vandamme en Vanoverberghe, bij 't Zwarte Gat - in de huidige Stokstraat - de molen van Robayes en in het centrum de stenen windmolen van C. Pysson. Enkel de molen Vancoillie - die tijdens WO I als observatiepost werd gebruikt door de Duitse waarnemers - bleef bewaard. Alhoewel het ook hier niets had gescheeld want met Sinksen 17 brandde het interieur van de molen uit bij een artilleriebeschieting. De populaire legende wil dat de molen uitbrandde als gevolg van een ongelukje waarin een niet zo handige Duitse keukenpiet en een frietketel een hoofdrol speelden, maar in het dagboek van Zarrenaar Felicien Vanhove stond hierover heel wat anders te lezen: 'Zondag 27 mei 1917: Sinksen: Heden zijn er veel herbergen die geen bier meer krijgen. In den namiddag ben ik op de Ruiterhoek op zoek naar tarwe of rogge daar wij nog slechts 3 broden in huis hebben. Terwijl ik bij August Rommelaere ben zeggen ze dat Bussches molen in Klerken brandt. Wat later vertellen ze mij dat de overkant hem in brand geschoten heeft. 6 Schoten ernaast, waaronder twee blindgangers. Het zevende schot was raak en de molen brandde...' De Duitsers dienden een nieuwe trap te steken en een nieuw observatieplatform te bouwen. Op 28 september '18, de eerste dag van het geallieerde Eindoffensief kwam de molen in de vuurlijn te liggen. De Belgische 10e Infanteriedivisie die de hoogte van De Smisse en de molen diende in te nemen, werd door de verdedigers van deze hoogtelijn ongenadig onder vuur genomen en afgestopt. Ondanks de massale inzet van mannen en materiaal bleven de aanvallers steken op de heuvelflank bij Terrest. Pas de volgende dag konden elementen van de 10 en 1e Infanteriedivisies de omgeving van de molen bereiken en zuiveren. Voor de verovering van Klerken moest een hoge prijs worden betaald: Niet minder dan 554 Belgische militairen werden bij de aanval op het dorp uitgeschakeld. In zijn novelle 'Blond Germanje' pende mijn stadsgenoot Dr. Hendrik Versmissen, oud bataljonsgeneesheer in de 1e Infanteriedivisie zijn herinneringen neer aan de strijd bij Klerken: '... Het was de opperste aanval. Tegen den gemeenen vijand stonden de lgers aller landen in het gelid. Of hemel en aarde verging, bulderde het geschut aller werelddeelen vuur en vlammen op de Duitsche voorposten. In de schemering van den morgen, akelig als een bleeken droom, worden eensklaps de opeengehoopte strijdkrachten voortgezweept op den krater-doorwoelde verdediging van den vijand... Versuft, verbijsterd, onweerbaar werden de krijgsgevangen in heele horden opgeleid. In duizelingwekkende vaart ging het onophoudelijk verder. Enkel één punt weerstond. Het vormde een scherpen inham in het front der zegevierende legers: de molen van Klerken.' Versmissen schetste hierop als ooggetuige de aanval op de molen: '... De dood zeisde de gelederen neder, even sekuur als een maaier de grashalmen...' Wanneer dan uiteindelijk, na veel bloedvergieten, de stelling ingenomen werd, troffen de veroveraars volgend tafereel aan: 'Abominato desolationis ! Niets dan grijsgekleurde mensenlijven, even onbezield als de ruwe, in wanorde opgehoopte muurpanelen.'
In herinnering aan de deze doden werd in 1963 een kleine herinneringsplaat aan de steeds meer in verval geraakt molenruïne aangebracht. Nadat een voorjaarsstorm in 2006 deze stille getuige van de Grote Oorlog bijna op de knieën had gekregen werden vanuit de lokale gemeenschap de eerste stapen gezet om de molen te redden. Met het oog op 100 jaar Grote Oorlog had de overheid hier uiteindelijk wel oren naar. Na het uitvoeren van de broodnodige consolidatiewerken en het aanbrengen van nieuwe trappen en observatieplatforms werd uiteindelijk op zaterdag 22 juni 2014 de molen feestelijk door de 'gestelde lichamen' ingehuldigd als 'Vredesmolen'. De eerste foto hieronder dateert uit het voorjaar van 1919, de twee andere zijn opnames uit juli 2014, na de heropening van deze site die écht - al was het maar voor het spectaculaire panorama van Houthulst tot voorbij Diksmuide - een bezoekje waard is...
Na meer dan 30 lezingen over 1814 (200 jaar Slag bij Hoogstraten) kan ik eindelijk weer aan de slag met 14-18. Binnen precies 1 maand, op 7 februari geef ik nog eens een lezing voor 'eigen publiek' . U kan die zaterdagavond om 20.00 u. terecht in het oude Raadhuis van Meerle voor een lezing over 'Jongens van bij ons'. Aan de hand van dagboekfragmenten, brieven, persartikels en vaak unieke foto's breng ik u het verhaal van de 23 jongemannen uit Meerle die de Grote Oorlog niet overleefden. Geïnteresseerd ? haltemerlet@hotmail.com
Deze
bijzonder fraai in het glooiende landschap ingeplante CWGC-site dankt haar naam
aan een melkerij die hier in 1914 stond. Op deze begraafplaats, naar een ontwerp van Sir
Edwin Lutyens worden 715 gesneuvelden uit het Britse Gemenebest herdacht. De eerste gesneuvelden werden hier in november 1914 begraven en ze bleef in gebruik tot oktober 18.
Op 25 april 18 bij het Duitse Lenteoffensief viel de begraafplaats in Duitse
handen, maar in september 18 namen de Britten opnieuw bezit van deze site. Na
de oorlog werden hier nog gesneuvelden bijgezet die afkomstig waren van geruimde
individuele graven uit de omgeving van het nabij gelegen Kemmel.
Graag vestig ik even uw aandacht op een
opvallend graf dat op deze begraafplaats te vinden is in vak VI, rij A, graf 7. Het
is de laatste rustplaats van Hugh Vaughan Charlton, een 32- jarige second
Lieutenant vanhet 7e Northumberland
Fusiliers die op 24 juni 16 bij Wijtschate sneuvelde door mortierscherven. Eerder ongewoon is dat op
deze grafzerk ook zijn broer John MacFarlan Charlton wordt herdacht die een week
na zijn broer, op 1 juli 1916 de dag dat hij 25 werd sneuvelde aan het
hoofd van zijn compagnie bij de aanval op La Boisselle aan de Somme. John MacFarlan
Charlton was een kapitein van het 12eNorthumberland Fusiliers die op dat ogenblik
wad afgedeeld bij het 2e Tyneside Scottish. Zijn stoffelijke resten
werden niet teruggevonden en daarom wordt hij herdacht op het gigantische
monument voor de vermisten in Thiepval.
De
broers Charlton hadden een stevige reputatie als ornitologen en
tekenaars/schilders van de fauna, vooral dan van vogels. Het werk van Hugh werd zelfs een paar maal
bekroond en geselecteerd voor de Royal Academy. Dit was niet zo verwonderlijk want
hun vader was de bekende schilder en illustrator John Charlton. Omdat John jr.
geen bekend graf had, verkoos de familie hem te herdenken op de zerk van zijn
broer. Maar dit waren niet de enige vermeldingen
voor de gesneuvelde broers want zowel op de grafzerk van hun moeder bij St.
Cutberts Marton als op een granieten plaket dat hun vader in de kerk van
Lanercost in Cumbria liet aanbrengen, werden de broers herdacht Vader John
Charlton, kwam het verdriet over het verlies van zijn twee enige zonen niet te
boven en overleed het volgende jaar op 68-jarige leeftijd. Een schilderij 'The Brothers HVC & JHC' dat hij van zijn gevallen zonen schilderde is jammer genoeg verloren gegaan...
HOOGSTRATENAAR SLEUTELFIGUUR BIJ OPVANG VLUCHTELINGEN IN IERLAND
In het begin van de oorlog zochten honderdduizenden vluchtelingen hun heil in Engeland. Enkele duizenden van hen zouden in Ierland, dat toen nog integraal deel uitmaakte van het Britse rijk, terechtkomen. Een sleutelfiguur bij de opvang van de Belgische vluchtelingen in Ierland was Merenaar Jef Bellens.
Jozef Bellens werd op 1 januari 1876 in Meer geboren. Al op erg jonge leeftijd
bleek hij een getalenteerde muzikant te zijn en daarom begon hij met zijn
studie aan het befaamdeMechelse
Lemmensinstituutwaar hij o.m. les kreeg
van Edgar Tinel. Nadat hij in 1897 als laureaat van het Instituut was
afgestudeerd, kreeg hij net als veel andere Vlaamse beiaardiers - vrijwel
meteen een baan aangeboden in Ierland. Hij trok nog datzelfde jaar naar
Limerick waar hij organist en muziekleraar aan het Redemptoristenklooster en -kerk
van Mount St. Alphonsuswerd. Uit de Ierse National Census van 1901 bleek dat hij als vrijgezel kamers huurde in Newenham Street 18
bij de zusters Culhane. Hij stond geregistreerd als organist professor of Music
en bij de graad van geletterdheid stond dat hij kon lezen en schrijven. Op dit
adres waren wel meer intellectuelen gehuisvest want hij deelde de woning o.m.
met de chirurg Patrick Enright en de priester David OKane, die professor of
Literature was. Jef Bellens integreerde zich snel en ontpoptte zich tot een
centrale figuur in het culturele leven van Limerick. Hij schreef kerkmuziek, pianobegeleidingen en koorbewerkingen
van Ierse volksliederen en leidde er twee grote koren en een operagezelschap, The Limerick Operatic Society. Dit
laatste gezelschap bracht o.l.v. Bellens met veel succes de populaire werken van Gilbert
& Sullivan in het Theatre Royal te Limerick. In deze periode raakte hij
bevriend met de bekende, uit Limerick afkomstige tenor Joseph OMara.
Alsof al dit muzikale werk nog niet genoeg was, werkte Jef Bellens ook
nog als journalistonder de nom de
plume Jef Van Meir mee aan het Antwerpse Handelsblad waar hij als
Iers correspondent fungeerde en hij schreef in de Limerick Leader
onder meer over de Belgische politiek en de Vlaamse beweging. De Limerick Leader was een weekblad dat
in augustus 1889 was
opgericht als spreekbuis voor Parnellsgematigde nationalistische Irish Parlementary Party en dat sterk
gefocust was op het behoud van het rijke Ierse culturele erfgoed. Zo
introduceerde de Leader in juni 1902 een pagina in de Ierse taal, de eerste in
een lokale publicatie in het land. Een jaar later begon men zelfs met een
wekelijkse pagina met fervente nationalistische verhalen, gedichten etc De
Vlaamsgezinde Jef Bellens voelde zich sterk aangesproken door de Ierse strijd
voor meer autonomie en zag duidelijke paralellen tussen deze strijd en de
Vlaamse Beweging. Wellicht dateerde uit deze periode ook zijn vriendschap met
Michael Joyce, de nationalistische volksvertegenwoordiger voor Limerick, die
een stevige vinger in de pap had bij de 'Leader'. In 1909 huwde hij met de Hoogstraatse Clementine Versmissen, een zuster
van dokter Hendrik Versmissen. Het volgende jaar werd hun dochter Maria Julia
geboren en tijdens hun verblijf in Limerick zouden nog twee kinderen, August
(°1914) en Godelief (°1916) het levenslicht zien. Het jonge gezin was intussen
ook verhuisd naar een ruimere woning, de Violet Villas nr.1 aan Military Road
(later herdoopt tot OConnell Avennue), die hij volgens de Census van 1911 had
gekocht.
Niet lang na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, al in het begin van september
14, arriveerden de eerste Belgische vluchtelingen in Ierland. Om een té grote
concentratie van hen te verhinderen werden ze over heel het land verdeeld en zo
belandde in het begin van december 14, een eerste groep van een veertigtal ontheemden
in Limerick. Met de hulp van o.m. bisschop Dr. Edward Thomas ODwyer en William
Michael Nolan, de gewezen High Sherrif en burgemeester van Limerick, die ook de
Belgische consul voor Limerick, Clare en Tipperary was, werd een Comité voor de
Belgische vluchtelingen opgericht, waarvan Bellens begin 15 voorzitter werd. Bellens
was overigens niet de enige landgenoot die zich op het Groene Eiland met het
vluchtelingenwerk ging bezighouden. In Dundalk was het zijn collega-organist
Joseph Sireaux die de verantwoordelijke werd voor de lokale vluchtelingenopvang
in county Louth. Door zijn uitgebreide contacten en sociaal aanzien wist Bellens de soms
precaire opvang van deze vluchtelingen in goede banen te leiden en kon hij
deuren openen die elders vaak gesloten bleven. Hij werd het aanspreekpunt voor
zowat alle vluchtelingen in het mid-westen van Ierland en heeft zich gedurende
heel de oorlog uitstekend van zijn taak gekweten.Deze onbaatzuchtige inzet ging echter ten
koste van zijn gezondheid en in 1919 keerde het gezin terug uit Ierland naar Hoogstraten. Jef Bellens werd
er aangesteld tot organist in de Begijnhofkerk en muziekleraar aan het Klein Seminarie. OOk hier kon hij niet bepaald stilzitten. Kort na zijn aankomst in Hoogstraten was hij al voorzitter van de Katolieke Kring geworden en iets later richtte hij in de schoot van de Kring een koor op dat hij natuurlijk zelf ging leiden. Alsof dit nog niet genoeg was werd hij ook nog organisator van een hele
reeks voordrachten in het kader van de werking van Volksontwikkeling en ging hij zelf geregeld lezingen in het land geven. In april
1921 werd hij verkozen tot gemeenteraadslid in Hoogstraten, waar hij ook nog een
tijdlang een mandaat als schepen uitoefende. Jef Bellens overleed op 1 september 1939.
Op 23 oktober 1914 sneuvelde ergens tussen Sint- Joris - aan - de - IJzer en Ramskapelle, op zijn 24e verjaardag Leo Etienne, korporaal in het 5e Linieregiment. Leo Etienne was op 23 oktober '14 geboren in Meer in het gezin van ambtenaar Emmanuel Jozef Etienne en huisvrouw Natalia Van Brielle. Hij bracht het grootste deel van zijn jeugd door in de ouderlijke woning in Meer-dorp tot de familie omstreeks 1910 naar Arendonk verhuisde. In datzelfde jaar verrichte Leo Etienne overigens ook zijn legerdienst. Bij het uitbreken van de oorlog was Leo Etienne, net als zijn vader ambtenaar geworden en stond hij ingeschreven op de Koestraat nr. 62 in Arendonk. Hij werd gemobiliseerd en als korporaal met stamnummer 105/55982 ingedeeld bij het 5e Linieregiment. Korporaal Etienne had zonder kleerscheuren de eerste oorlogsmaanden overleefd, tot hij tijdens de IJzerslag op slag werd gedood door een kogel. Hij werd samen met soldaat Ogier Herman Dengis en de sergeanten François Treve en Marcel Beck - allemaal gesneuvelden uit het 5e Linieregiment - begraven bij de hoeve De Violette, een grote boerderij in de IJzerpolders van Ramskapelle, die in 1914 werd uitgebaat door de familie Loones. In 1920 werden de stoffelijke resten van korporaal Etienne hier ontgraven en overgebracht naar de BMB Duinenhoek in De Panne, waar hij een definitieve laatste rustplaats kreeg in graf I -227. Zijn grafzerk werd overigens in mei 1940 beschadigd door granaatscherven bij een Duitse beschieting van de Panne, zoals men tot op de dag van vandaag kan vaststellen.
Thomas Michael Kettle werd op 9 februari 1880 in Artane, vlak bij de Ierse hoofdstad Dublin geboren in het gezin van Margaret McCourt en Andrew Kettle, een progressieve boer en een van de stichters van de Land League. Na een juridische opleiding trad Tom Kettle al snel in de politieke voetsporen van zijn vader toen hij in 1905 uitgever werd van het invloedrijke 'The Nationalist' . Het volgende jaar werd hij verkozen tot parlementslid van de gematigd nationalistische Irish Parlementary Party. Hij combineerde dit mandaat met een job als hoogleraar economie aan University College Dublin. In 1910 werd hij herkozen , maar hij zag het daaropvolgende jaar af van zijn mandaat om zich volledig op zijn academische carrière te kunnen concentreren. Volgens sommige historici zou ook zijn worsteling met alcohol aan de grondslag hebben gelegen aan dit voortijdige einde van zijn politieke loopbaan. In 1913 trad hij toe tot de Irish Volunteers, een nationalistische para-militaire organisatie die in het leven was geroepen als reactie op de pro-Britse Ulster Volunteers. Hij was uitgerekend op het ogenblik dat de Eerste Wereldoorlog uitbarstte in ons land om er wapens aan te kopen voor de Irish Volunteers. Op zijn tochten in augustus en september '14 in het door de oorlog geteisterde België en Noord-Frankrijk was hij geschokt door het ongenadige en brutale optreden van het Duitse leger. Hij begon meteen verslag uit te brengen in een aantal Britse kranten en riep op tot een cultuuroorlog tegen de barbarij. Na zijn terugkeer in Ierland schaarde hij zich meteen achter zijn partijleider John Redmond en probeerde - aanvankelijk tevergeefs wegens zijn bekende drankprobleem - dienst te nemen om zo de daad bij het woord te kunnen voegen. Uiteindelijk zou hij begin '16 aangesteld worden als officier in het 9e bataljon van de Royal Dublin Fusilliers, hetzelfde bataljon waarin de latere I.R.A.-leider en filmproducent Emmet Dalton diende. Net zoals Redmond was Kettle ervan overtuigd dat zijn militaire engagement het toekennen van zelfbestuur aan Ierland zou bespoedigen. Zijn idealisme kreeg echter een flinke knauw door de republikeinse Paasopstand in 1916. Tom Kettle besefte dat de door de Britten geëxecuteerde republikeinen (waaronder zijn schoonbroer Frank Sheehy-Skeffington) een martelaarsstatus zouden krijgen en dat Ieren zoals hij, die in een Brits uniform voor meer Ierse vrijheid streden in het beste geval als naïevelingen en in het slechtste geval als verraders van de goede zaak zouden worden bekeken... Gedesillusioneerd keerde hij terug naar de loopgrachten en sneuvelde op 9 september '16 aan de Somme bij een aanval op Givenchy. Zijn lichaam kon niet worden teruggevonden en bijgevolg wordt hij herdacht op het gigantische monument voor de vermisten in Thiepval.
Tom Kettle had al voor de oorlog een zekere reputatie opgebouwd als dichter. Eén van zijn sterkste en zeker meest ontroerende gedichten schreef hij vijf dagen voor zijn dood. Het was opgedragen aan zijn dochtertje Betty en droeg de titel :
To my Daughter Betty - The Gift of God
In wiser days, my darling rosebud, blown To beauty proud as was your mothers prime, In that desired, delayed, incredible time, Youll ask why I abandoned you, my own, And the dear heart that was your baby throne, To dice with death. And oh! theyll give you rhyme And reason: some will call the thing sublime, And some decry it in a knowing tone. So here, while the mad guns curse overhead, And tired men sigh with mud for couch and floor, Know that we fools, now with the foolish dead, Died not for flag, nor King, nor Emperor - But for a dream, born in a herdsmans shed, And for the secret Scripture of the poor.
Er zijn maar weinig frontgedichten die krachtiger zijn dan deze hartekreet van een gedesillusioneerde Ierse patriot. Voor wie meer duiding wil over deze bijzondere man; klik op onderstaande link
Een van de meest opvallende gebouwen in het vooroorlogse Passendale was zonder twijfel het kasteel 'De Mandel', dat verscholen tussen het groen aan de Kraaiveldstraat lag. Oorspronkelijk stond hier een jachtpaviljoen dat wellicht uit het begin van de 19e eeuw dateerde, maar dat ruim een halve eeuw later plaats diende te maken voor een meer dan riant zomerhuis in een bomenrijk park met fraai aangelegde wandelpaden, een grote siervijver, dienstgebouwen en een kasteelhoeve. De bouwheer van dit complex was de gefortuneerde Ieperse textielhandelaar Bossaert. Kort voor de eeuwwisseling werd de Gentse grootgrondbezitter Adhémar Vercruysse de Solart eigenaar van 'De Mandel'. Tijdens de Eerste Wereldoorlog functioneerde het kasteel met de opvallende neogotische centrale toren een tijdlang als hoofdkwartier voor verschillende regimentsstaven tot de onophoudelijke beschietingen het tot een puinhoop reduceerden. Na de wapenstilstand restte er niets meer van dit ooit zo fraaie lustoord. Het kasteel werd niet meer heropgebouwd, de kasteelhoeve wel. Het vroegere park werd herschapen in landbouwgrond en weiden. Alleen een deel van de kasteelgracht en de vijver getuigen nog van de vergane glorie van dit, ooit zo indrukwekkende domein...
Een Duitse landser bezoekt, met in de rechterhand iets wat verdacht veel op een - wellicht buitgemaakte- Britse rumkruik lijkt, de Duitse militaire begraafplaats aan het kruispunt van Broodseinde in Zonnebeke. Deze begraafplaats stond bekend als het 'Ehrenfriiedhof am Wegkreuz Broodseinde' of het 'Ehrenfriedhof nr. 103'. Ze werd in de loop van 1915 aangelegd door het XXVIIe Reservekorps. De meeste gesneuvelde militairen die hier werden begraven behoorden dan ook tot dit korps maar ook doden van de 52 Reserve Division, de 3e Reserve - Ersatz - Brigade en de 35e en 37e Landwehr - Brigade kregen hier een laatste rustplaats naast een - beperkt - aantal gevallen Britten en Fransen, die meestal afkomstig waren uit veldgraven uit de onmiddellijke omgeving. De 64 Fransen die hier lagen werden na de oorlog ontgraven en hoofdzakelijk naar St. Charles de Potyze overgebracht. De 13 Britten werden herbegraven op de CWGC-site Perth Cemetery Wall (China Wall).
In de jaren 50 van de vorige eeuw werden de geïdentificeerde Duitse gesneuvelden van het 'Ehrenfriedhof nr. 103' naar de Duitse militaire begraafplaats Menen Wald in Menen overgebracht, waar ze werden bijgezet in perk H. De onbekenden kregen een laatste rustplaats op de Duitse militaire begraafplaats van Langemark. Luitenant Eirich Stein die op 2 november 1914 voor Ieper sneuvelde en wiens graf vooraan op de foto staat, werd herbegraven in Menen, perk H, graf nr. 2508. (KLIK OP DE FOTO VOOR EEN VERGROTING !)
In de Ierse hoofdstad Dublin heeft men een paar dagen geleden op een geheel eigen wijze het Kerstbestand van 1914 herdacht en een eigen, toekomstgerichte interpretatie en invulling gegeven aan dat wat een eeuw geleden aan het Westelijke Front heeft plaatsgevonden. Wie - net als ik - de Ieren een warm hart toedraagt moet zeker even onderstaande link aanklikken...
Op 16 maart 1894 werd in Rijkevorsel in het gezin van Frans Hermans en Joanna Loomans hun zoontje Emiel geboren. De knaap bracht het grootste gedeelte van zijn jeugd door in de omgeving van het Kanaal Dessel-Schoten bij Brug 7. Bij het begin van de Eerste Wereldoorlog werd Miel Hermans gemobiliseerd en soldaat in de rangen van de 7e cie. 2/3 van het 6e Linieregiment. Op 27 mei '18 werd hij in een voorpost tussen Pilkem en Boezinge in het voorhoofd geschoten door een Duitse sluipschutter. Hij overleed een paar minuten later in de armen van zijn broer Jozef die in dezelfde compagnie diende. Miel Hermans werd oorspronkelijk onder een heldenhuldezerk begraven op de BMB Westvleteren. Op 19 september 1922 werden zijn stoffelijke resten herbegraven in zijn geboortedorp en werd zijn heldenhuldzerk in Westvleteren van de site verwijderd en wellicht vernietigd. Zijn broer had de doorschoten helm van zijn broer van het front meegebracht en hing hem op het grafkruis in Rijkevorsel.