Naar aanleiding van 100 Grote Oorlog schreef ik een paar maanden geleden volgend artikel voor het Vlaams-nationale tijdschrift 'Revolte', volgens mij sluit het mooi aan bij mijn blog van 10 januari:
EEN
WAPPERING VAN IETS GROOTS
: HET ACTIVISTISCHE EXPERIMENT
Nasionalisme, beredeneerd en geen
sentimenteel geklets is het uitgangspunt van onze generasie Paul Van Ostaijen
in het artikel Nasionalisme en het
nieuwe geslacht in het juni-nummer 1916 van De Goedendag
Onmiddellijk na de Duitse inval in de zomer van 1914
overheerste de neiging om zolang het land in gevaar verkeerde - de godsvrede in acht te nemen en niet alleen
de politieke geschillen maar ook de Vlaamse kwestie te laten rusten. De
koninklijke oproep aan de Vlamingen om de Slag der Gulden Sporen te herdenken
oogstte dan ook heel wat bijval in kringen waar men voor de oorlog heel wat
kritischer had gestaan t.o.v. de Belgische instellingen. Een aantal anti-Vlaamse persartikels en de lange tenen van
een aantal flaminganten zouden er echter voor zorgen dat de godsvrede al snel
in het gedrang kwam. Zo verscheen er al in de eerste oorlogsmaand in het
katholieke Antwerpse dagblad La Métropole een reeks artikels waarin de
Antwerpenaren en in het bijzonder de flaminganten verweten werd dat ze voor de
oorlog met de Duitsers en pangermanisten hadden verbroederd. Na de val van Antwerpen in oktober 14
volgden er meer aanvallen in door Franstaligen geredigeerde vluchtelingenkranten.
Op 21 december 14 verscheen in het in Parijs uitgegeven Le Petit Journal een artikel van de liberale Waal Gérard Harry
LUnion morale et verbale des races
waarin deze beweerde dat Vlamingen en Walen voortaan zonder onderscheid verbonden
zouden zijn in het anti-Germaanse verbond van de Franse taal
Een bewering die op de zenuwen werkte van alle
flaminganten die neutraal wensten te blijven.
Als reactie publiceerde de Antwerpse Atheneumleraar August Borms op 23
januari 15 in het Handelsblad zijn
artikel Vlamingen waakt ! waarin
werd opgeroepen waakzaam te zijn tegen dergelijke aantijgingen en trouw te
blijven aan het motto Noch Duits, Noch
Frans, maar Vlaams..!
Naast deze anti-Vlaamse oprispingen waren er nog twee
belangrijke factoren die vele Vlaamsgezinden tijdens de Grote Oorlog tot een
stellingname hebben gedwongen. In de eerste plaats waren er de alarmerende berichten
over de discriminerende taaltoestanden in het Belgische leger, die leidden tot
een verscherping van deze reeds voor de oorlog bestaande problematiek. En ten tweede was er de door de Duitsers
aangeboden steun, die de Vlamingen voor zich trachtten te winnen en die
daarvoor dankbaar gebruik maakten van de Vlaamse kwestie. Dit was op zich overigens
niet zo verwonderlijk want in het Oosten maakten de Duitsers ook bewust gebruik
van een identitair parcours om zieltjes te winnen en hun eigen politieke agenda
af te werken. Van Polen over Oekraïne tot de moslimwereld gebruikten ze het
Völkisches empfinden om te ageren tegen de gevestigde orde. Dus waarom zouden
ze ook niet proberen de unitaire Belgische staat te destabiliseren ?
In het kader van deze doelbewuste toenadering werd in januari
15 al een Commissie voor Vlaamse aangelegenheden opgericht. Een maand later
werd deze commissie toegevoegd aan de net bij het bezettingsbestuur
geïnstalleerde Politische Abteilung, die specifiek belast werd met het
uitstippelen en implementeren van de zgn. Flamenpolitik. Nog diezelfde
februarimaand zag men al de Flamenpolitik in actie toen in Duitse
krijgsgevangenkampen Vlamingen en Walen van elkaar gescheiden werden. In de
volgende maanden zocht de Politische Abteilung contact met verschillende
Vlaamsgezinde voormannen en organisaties. De meest spectaculaire zet van de
Duitsers was wellicht het besluit waarin gouverneur-generaal von Bissing op 2
december 15 aankondigde dat de Gentse Rijksuniversiteit zou heropenen als een
Nederlandstalige instelling. Besluit, dat in oktober 16 zou gerealiseerd
worden
De Flamenpolitik was echter niet gebaseerd op een homogeen programma,
zoals de Duitse historicus en kenner van het activisme Dr. Winfried Dolderer
stelt, maar een mengelmoes van tegenstrijdige belangen en bedoelingen aan
Duitse kant. Dit gebrek aan cohesie zou de verwarring in het Vlaamsgezinde
kamp alleen maar groter maken.
De anti-Vlaamse houding van de Belgische overheid bracht heel
wat flaminganten in een dwangpositie. Een eenzijdig en kost wat kost in acht
nemen van de godsvrede werd door velen op den duur als funest voor de Vlaamse
zaak bekeken. Maar een openlijke voortzetting van de vooroorlogse strijd zou het
aan de andere kant onvermijdelijk tot een breuk met de Belgische regering in
ballingschap leiden en een aanvaarden van Duitse steun in de hand kunnen
werken. Vrij snel na het begin van de Duitse bezetting begon de splitsing in de
Vlaamsgezinde gelederen zich al af te tekenen. Op 24 oktober 14 werd in Gent
de groep Jong Vlaanderen opgericht waarvan een deel onder leiding van de
germanofiele Friese dominee Jan Derk Domela Nieuwenhuis Nyegaard en met de
actieve steun van de militaire overheid in het Etappegebied gewoon de annexatie
van Vlaanderen door Duitsland voorstond. Aan de ander kant van het spectrum besloot
op 16 november 14 een groep Vlaamsgezinden na heftige discussies in het Vlaams
Huis in Brussel, over te gaan tot een passieve houding tijdens de bezetting.
In de zomer en het najaar van 15 kwam in ieder geval een
einde aan de onzekerheid over de officiële houding van de Belgische regering in
Le Havre. Hiermee werd ook de meerderheid van de Vlaamsgezinden voor de keuze gesteld tussen passivisme of activisme.
De aanleiding was een telegram dat een aantal Vlamingen die actief waren in het
in Nederland verschijnende dagblad De Vlaamsche Stem op 11 juli 15 vanop een
Guldensporenfeest in Bussum naar koning Albert hadden gestuurd en waarin ze hun
hoop uitspraken in diens haute sagesse
pour garantir la Flandre autonome dans la Belgique indépendante. Het
antwoord was een koude douche: un
pressant appel à tous les Belges pour que, evant lennemi, ils naient d autre
souci que la libération du territoire. Twee van de opstellers, Antoon Jacob en René De Clercq gingen verder
met het ontwikkelen van de zelfbestuur-gedachte en een officiële reactie bleef
dan ook niet lang uit: bij K.B. van 5 oktober 1915 werd De Clercq als leraar
ontslagen en Jacob geschrapt van de lijst van kandidaten voor een benoeming tot
leraar. Deze maatregel zette kwaad bloed bij heel wat Vlaamsgezinden in het
bezette gebied die tot dusver gezwegen hadden. De kloof was hiermee definitief geworden en
ook de gematigde activisten werden nu afgedaan als landverraders wier
loyauteit publiek in twijfel werd getrokken en die, ondanks de gevaren die ze
daar zelf in zagen, in de richting van nauwere samenwerking met de Duitse
bezetter werden gedreven.
Het gros van de activisten streefde er aanvankelijk naar,
gebruikmakend van de Duitse aanwezigheid, de vooroorlogse aanspraken van de
Vlaamse beweging te verwezenlijken. Of zoals Dr. Maarten Rudelsheim het verwoordde:
Wat met de Belgische wet in de hand
verdedigbaar was, mocht en moest de bezetter verwezenlijken. Na de heftige
reacties van de Belgische regering in ballingschap op de opening van de
vernederlandste rijksuniversiteit in Gent evolueerde het activisme echter in
meer radicale zin en koos het voor politieke autonomie; voor een Vlaanderen in een federaal Belgisch
verband of zelfs los van België.
Op 4 februari 17 werd, tijdens een landdag waar
verschillende activistische groeperingen vertegenwoordigd waren, besloten tot
de oprichting van een Raad van Vlaanderen, die de Vlaamse eisen kenbaar moest
maken en ze zoveel mogelijk moest realiseren. Vooral dan met het oog op de
destijds spoedig verwachte vredesonderhandelingen. De meerderheid in deze raad
werd gevormd door de radicale separatistische groeperingen Jong Vlaanderen en
het katholieke Vrij Vlaanderen. De kleine fractie van unionisten die een
federaal staatsmodel voorstonden telde wel een aantal leden die tot de
belangrijkste voormannen van het activisme zouden uitgroeien zoals August
Borms, Antoon Jacob, Maarten Rudelsheim en Herman Vos. Een van de eerste en
meest omstreden - daden van de Raad was het sturen van een delegatie van 7
leden naar Berlijn, waar de Rijkskanselier hen op 3 maart 17 beloofde dat de
bestuurlijke scheiding van België doorgevoerd zou worden en dat er bij
mogelijke vredesonderhandelingen rekening zou worden gehouden met de Vlaamse
eisen. Vanuit politiek oogpunt was dergelijke
missie misschien verdedigbaar, maar propagandistisch was het een miskleun van
jewelste want door de grote ruchtbaarheid die eraan werd gegeven heeft ze de
kloof tussen de activisten en de meerderheid van de bevolking sterk heeft
verbreed.
Nadat op 25 oktober 16 door de Duitsers, bij wijze van voorproefje
het ministerie van Wetenschappen en Kunsten in een Vlaamse en Waalse afdeling
was gesplitst, volgde op 21 maart 1917 de officiële aankondiging van de
bestuurlijke scheiding die geleidelijk op alle departementen zou worden
doorgevoerd. Als reactie vaardigde de Belgische regering in april twee
besluitwetten uit tegen hoogverraad en medewerking aan iedere vervorming van de
wettelijke instellingen door de bezetter.
De oorspronkelijke opzet van de Raad om tot een vertegenwoordigend lichaam met wetgevende bevoegdheid uit te
groeien is nooit gerealiseerd.
Verschillende factoren verhinderden dat de machtspositie van de Raad hiervoor
sterk genoeg werd. Om te beginnen vertegenwoordigde de Raad slechts een
minuscuul deel van de bevolking. De activisten waren teveel officieren zonder soldaten zoals Paul
van Ostaijen het verwoordde. Ze realiseerden zich niet dat een revolutionaire
minderheid geen kans op slagen heeft wanneer de massa niet bereid is ze te
volgen. Het bondgenootschap met de Duitse bezetter was voor het grootste deel
van de bevolking onaanvaardbaar. Ten tweede was er een manifest gebrek aan
politiek geschoold kader en - nog belangrijker - aan eenheid onder de
activisten. Zo slaagde de Raad van Vlaanderen er in 17 niet in het eens te
worden over een grondwetsontwerp, op basis waarvan, na de bestuurlijke, ook de
politieke scheiding tot stand kon worden gebracht. De belangrijkste rem op de verdere
ontwikkeling van het activisme was echter wel het feit dat de bezettende overheid waarmee
de Raad meer en meer botste steeds minder vertrouwen in de activisten stelde.
De Duitsers, die om de handen vrij te houden bij eventuele vredesonderhandelingen,
uiteindelijk de voorkeur gaven aan een federalistisch België, stonden
voortdurend op de rem. Ze lieten - tot groeiende frustratie van velen -niet toe
dat de Raad met zijn radicale, separatistische meerderheid, meer dan een louter
adviserend orgaan werd. Een aantal activistische kopstukken hadden door dat ze gemanipuleerd
werden maar kon tegelijkertijd moeilijk in de hand bijten die hen voedde. Om
zich uit deze positie te redden riep een nagenoeg unanieme Raad op 22 december
17 zonder voorkennis van de Duitsers de politieke zelfstandigheid van
Vlaanderen uit. De misnoegde Duitsers eisten daarop dat de Raad van Vlaanderen
zich zou ontbinden en een nieuw samen te stellen Raad zichzelf zou legitimeren
door het organiseren van een volksraadpleging. Deze verkiezingen werden
echter op heel wat plaatsen onmogelijk gemaakt door felle tegenmanifestaties.
Hierdoor zag de bezetter zich verplicht op 3 maart 18 de volksraadplegingen op
te schorten. De Duitsers beschouwden de
verkiezingen als mislukt en grepen dit aan om de door de Raad uitgeroepen
zelfstandigheid van Vlaanderen niet te erkennen. Toch werd er een nieuwe Raad
van Vlaanderen bijeengeroepen, maar deze kwam vrijwel onmiddellijk na de
installatie opnieuw in botsing met de bezetter. De volgende maanden werden
gekenmerkt door gehakketak met de Duitse overheid - die uiteindelijk op 25 juli 18 de Raad zelfs
formeel verbood nog te vergaderen - en interne geschillen. Door de snelle
ineenstorting van Duitsland als gevolg van het geallieerde eindoffensief bleek
heel het activistische avontuur met een sisser af te lopen. De activistenjacht
en repressie maakten een abrupt einde aan de ooit gekoesterde hoop. De
gedesillusioneerde jonge Antwerpse activist Floris Couteele liet in november
18 verstaan dat de wil echter niet gebroken was : In idealen geloven we niet meer. Alle idealen liggen geblutst langs de
bloedige aftochtwegen van dezen oorlog. Lege conservenblikjes. Wij geloven in
den idealistischen geest. Het activisme heeft ons, knus-burgerlijke non-combattanten
in de schaduw van een geweldig-lelijke tijd een wappering van iets groots doen
voelen. Daar zijn we het activisme dankbaar voor
.
Na bijna een eeuw terugblikkend op het activistische
experiment kan men niet anders dan vaststellen dat het een niet te
veronachtzamen invloed uitgeoefend op de publieke opinie in Vlaanderen. Het polariseerde
en stimuleerde de politieke bewustwording tijdens de bezetting en vormde een
belangrijke fase in het organische groeiproces van de anti-Belgische vleugel in
de Vlaamse beweging. Het wist bovendien op korte tijd een aantal belangrijke
zaken te verwezenlijken: een volledig vernederlandste universiteit in Gent, een
federalistische staatshervorming en de daadwerkelijke vervlaamsing van het
openbare leven. Na de Grote Oorlog was
er meer dan een halve eeuw nodig om
hetzelfde programma grotendeels opnieuw te realiseren
Besluitend kan ik stellen dat de Vlaams-nationale politicus
en historicus Hendrik Elias in 1969 de
nagel op de kop sloeg toen hij stelde: Dit
was geen beweging die door de Duitsers in het leven werd geroepen. Het was, in
een crisisperiode die door velen werd aangezien als de dageraad van een nieuwe
tijd, de logische uitvloei van het nationalisme dat steeds in de beweging
verscholen lag en juist op de vooravond van de oorlog zijn doorbraak vond van
het culturele naar het politieke. Tegelijkertijd kan men niet naast het
feit dat het activisme enkel kon manoeuvreren binnen de krijtlijnen van de door
eigenbelang gedirigeerde Duitse politiek. De Flamenpolitiek was dan ook
grotendeels bepalend voor de oriëntering van het activisme. Wat echter niet
zoals sommigen tot op de dag van vandaag beweren meteen ook betekende dat
alle activisten Duitse agenten of platte opportunisten zouden zijn geweest.
Daarom eindig ik graag met een conclusie van Hendrik Elias: Afscheid nemen van het activisme kunnen we echter niet zonder aan de
geschiedenis ervan een laatste woord toe te voegen: het was geen onderneming
van avonturiers, politieke gelukzoekers, baantjesjagers. De overgrote
meerderheid van de activisten waren idealisten die niet aan zichzelf, niet aan
Duitsland, maar alleen aan Vlaanderen hebben gedacht
|