Mijn nieuwste boek (Uit het schuim van de zee, 2011) behandelt de hele Griekse mythologie in 136 verhalen (408 pag.) en 18 originele tekeningen. Het is nu reeds aan zijn derde druk toe. Het boek is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Betaling na ontvangst (18,95 euro). Bij bestellingen vóór 1 mei dienen geen verzendkosten betaald te worden.
FLAUW EN PUBERAAL, MAAR GOED BEDOELD: dit soort verhaaltjes vindt u bij de vleet ('n 200-tal) op www.bloggen.be/kris .......... PICTAIKU'S (de allernieuwste kunstvorm) vindt u op www.bloggen.be/pictaiku
01-12-2016
Mini-enquête
Ik heb een mini-enquête gehouden bij zeventien Vlamingen
verscheidener pluimage. De vragen waren vijverlei:
1° Wat is de hoofdstad van Vlaanderen?
2° Wat is de hoofdstad van Wallonië?
3° Wat zijn de drie meest voorkomende familienamen in Vlaanderen?
4° Wat zijn de drie meest voorkomende familienamen in
Wallonië?
5° Wat zijn de vier meest voorkomende familienamen in Brussel?
Het resultaat van de enquête heeft mij verbaasd. Mag ik ze
ook eens aan u voorleggen, beste lezer?(*) Voor de eerste en de tweede vraag
zijn 5 punten te verdienen. Voor de derde, de vierde en de vijfde vraag zijn 2
punten te verdienen per familienaam. De beste tien antwoorden (wie dus de
meeste punten behalen op een totaal van 30) krijgen het boek Grijslokes
Olympiade gratis toegezonden. De juiste antwoorden, alsook de uitslag van de
enquête verschijnt in januari op deze blog.
Tanja Dexters heeft het verknald. Bij mij althans.
Jarenlang is ze mijn nummer één geweest. Maar nu is het uit. Ze moest maar geen
grafschennis gepleegd hebben. Misschien zou ik daar een jaar of tien geleden minder
zwaar aan getild hebben, maar nu ik al een flink eind in de zeventig ben en dus
zelf reeds met één voet in het graf sta, vind ik de manier waarop Tanja de
dierbare doden herdenkt, op zijn minst ongepast. Heiligschennend. Op het
kerkhof een graf openbreken. Foei! En al ben ik doorgaans geen haatdragend
mens, toch moet ik hier de zwaarste sanctie treffen: ik heb haar stante pede
op staande voet dus geschrapt uit mijn lijst van meest geliefde vrouwelijke
BVs. Want gerechtigheid moet geschieden. Mijn top drie ziet er nu uit als
volgt (niet in willekeurige volgorde): Elke Pattyn, Imke Courtois, Greet
Dekeyser.
Spijtig dat mijn lijst beperkt is tot de bekende
Vlamingen. Anders waren een paar leden van de Trump-clan eveneens in aanmerking
gekomen. Voor iemand als ik, die geen zier verstand heeft van politiek, die in
ieder mens alleen het goede ziet, en die vooral begaan is met esthetiek, is het
resultaat van de presidentsverkiezing in Amerika een echte meevaller. Drie
goede redenen: Melania, Ivanka en Tiffany. We zullen ze ongetwijfeld vaak te
zien krijgen op ons TV-scherm. Om dan nog niet te spreken van het zeer hoog IQ
van den Donald zelve. Tenminste als het waar is dat iemands IQ evenredig is met
zijn zin voor humor.Wie beweert daar dat ik de uitslag van de verkiezing zal
betwisten? zegt Trump. Geen sprake van, ik zal de eerste zijn om mij bij de
uitslag neer te leggen als ik win! En wat gedacht van de volgende uitspraak:
De media staan geheel aan de kant van de Democraten, als men bedenkt dat
Michèle Obama de hemel werd ingeprezen met een speech die zij jaren geleden
heeft gehouden, terwijl Melania alleen maar wordt uitgelachen met haar speech,
die nota bene woordelijk dezelfde was als die van Michèle. Van een hoog
intertainmentgehalte! Getuigt eveneens van een hoog IQ. Hoe kan het ook anders:
Donald Trump is zo rijk als de zee diep is. En om rijk te worden heeft een mens
talent nodig, tenzij de rijkdom verkregen wordt door erfenis, een bankroof, of
iets dergelijks. Ik hoor u al opwerpen dat een aantal van onze superrijken uit
The sky is the limit geen hoger diploma dan dat van Lager Onderwijs kunnen
voorleggen en dus vermoedelijk geen al te hoog IQ hebben. Misschien zijn er
onder die rijke stinkerds die nota bene hun fortuin zelf opgebouwd hebben, te
beginnen van nul die niet eens weten dat een rechthoek vier rechte hoeken
heeft, die niet kunnen begrijpen dat een driehoek maar één stompe hoek kan
hebben, laat staan dat ze het volume van een bol kunnen berekenen of het logaritme
van 100. Laat sommigen onder hen dan misschien geen fraai algemeen IQ hebben,
allen zonder onderscheid munten uit door een extreem hoog FIQ. FIQ? Het is,
beste lezer, een term die door uw dienaar hier ter plekke is uitgevonden op
deze mooie zonnige herfstdag, op vrijdag 11 november, dag van de
Wapenstilstand, om precies 10.40 uur. Het betekent financieel
intelligentiequotiënt en het heeft te maken met financiën, economie,
fiscaliteit, vennootschap, immobiliën, witwassen, beleggen, dividenden,
investeren, aandelen, meerwaarde, ontroerende voorheffing en meer van die fraaie
F-termen. Een hoog FIQ is niet alleen eigen aan succesrijke zakenlui (= mensen
die hun brood verdienen met zaken), maar ook aan succesrijke politici (denk
o.a. aan de Europese parlementariërs) en - hoe vreemd het ook moge klinken - aan dito dokters en tandartsen, om er maar
enkele te noemen. Aan wie zoals ik - en u? - behept is met een bedroevend laag
FIQ en een aversie voor de F-termen behoort de wereld niet toe, laat staan dat
hij kans maakt om president te worden van een onafhankelijk Vlaanderen.
Het allerspectaculairste nieuws komt evenwel uit een
heel andere hoek: Vlaanderen schaft Zwarte Piet af! Voorpaginanieuws in het
Nieuwsblad van 12 november. In navolging van Nederland. Moeten wij nu echt in álles
die gekke Hollanders naäpen? Lang zal het niet duren vooraleer Sinterklaas er
de brui aan geeft, als ook wij onze grenzen sluiten voor zijn geliefde zwarte
knecht. Zelf durf ik de goede Sint alvast niet meer onder ogen komen. Drie jaar
geleden heb ik hem eerbiedig en in alle nederigheid gevraagd naar zijn mening
over de heisa die in Nederland ontstaan was omtrent Zwarte Piet. Hij heeft mij
geantwoord middels een mooie brief. Ik heb de brief gepubliceerd op mijn blog
d.d. 3 november 2013 (www.bloggen.be/pierpont/archief.php?ID=2363005) in de
hoop dat iedereen het zou lezen (*1). En ik had de heilige man nog zo verzekerd
dat hij, wat Zwarte Piet in Vlaanderen betreft, op zijn beide oren kon slapen.
En kijk me dat nu eens aan.
(*1) Acht maanden later, op 4 juli 2014, heb ik
het probleem nog eens aangekaart op dezelfde blog, onder de titel Zwarte Piet,
een levensgroot probleem (zie www.bloggen.be/pierpont/archief.php?ID=2545932).
Het heeft allemaal geen zoden aan de dijk gebracht. Boter aan de galg dus.
- Je zie hie hotverdomme wok è wesvlomink? Ik zien John
Merlevede. Jean-Batist Merlevede hotverdomme, moa alleman zegt John.
Zo ongeveer moet het kennismakingsgesprek tussen John Merlevede
en mij geklonken hebben, iets meer dan negenenvijftig jaar geleden, op de
banken van het auditorium van histologie. Dat hijzelf Westvlaming was, en meer
bepaald één van Bachten-de-Kupe, was van stonden aan duidelijk. John sprak het
platste Bachten-de-Kuups dat men zich kan indenken en nooit heeft hij enige
moeite gedaan om het een beetje beschaafder te laten klinken, ook niet tijdens
de mondelinge examens en in die tijd waren zo goed als alle examens
mondeling. Dat voor vele professoren dat taaltje moeilijk te verstaan was, plus
het feit dat er op zijn minst om de tien woorden een hotverdomme werd ingelast,
zal ongetwijfeld mede verantwoordelijk geweest zijn voor het feit dat hij na
twee jaar vier zittijden nog steeds niet geslaagd was in zijn eerste jaar
geneeskunde. John was inderdaad de naam waarmee iedereen hem aansprak, met
uitzondering van zijn ouders: voor hen was het Jean-Baptiste. Achter zijn rug
noemde iedereen hem petje, Bachten-de-Kuups voor peetje of oud mannetje.
John was klein van gestalte en mager en enkele jaren ouder dan de meeste van
zijn medestudenten, en daar kwam nog bij dat hij er veel ouder uitzag dan zijn
leeftijd liet vermoeden.
Het klikte nogal tussen John en mij. Hij was een boerenzoon
uit W en ook ík was een kind van de buiten. Het was mijn eerste jaar aan de
universiteit. Dat eerste jaar was ik nog niet helemaal opgenomen in het studentikoos
gebeuren. Eén of twee keer in de week gingen we biljarten, in De Zwaan aan de
Overpoort of in De Karper aan het kruispunt van de Charles de Kerckhovelaan
met de Kortrijksesteenweg. De Karper bestaat nog steeds maar ik weet niet of er
nog gebiljart wordt. Tevergeefs zal je in de Overpoort tussen de tientallen cafés
en eethuisjes zoeken naar De Zwaan, die toen het enige café was in de straat.
De eigenaar was Richard Orlans, toentertijd één van s lands allerbeste
voetbalspelers. In zijn café was hij evenwel nooit. In De Zwaan speelden we tapbiljart,
in De Karper bandspel. In beide disciplines was John de betere en ik was al
blij als ik om de drie à vier spelletjes er eentje kon winnen. Johns biljarttalent
had mijns inziens te maken met zijn buitengewoon talent voor wiskunde en
fysica, vakken waaraan toen onredelijk veel belang werd gehecht in de eerste
jaren geneeskunde. Desnietaltemin slaagde John dat jaar weer niet in de eerste
zittijd. Wél in de tweede zittijd, die voor hem dus de zesde was. Het had
natuurlijk weer te maken met zijn ongekuiste taal en de vele hotverdommes.
Het volgend jaar zaten we beiden in het tweede jaar. We
hebben dat jaar nog vaak gebiljart. Maar aan twee zittijden had John weer niet
genoeg en daarna liepen onze wegen een beetje uit elkaar. Het jaar dáárop liet
hij zich inschrijven voor zowel de tweede als de derde kandidatuur, maar hij
slaagde in géén van beide. Nog een jaar later combineerde hij nogmaals beide
kandidaturen en ditmaal was het raak: de tweede kandidatuur in de eerste
zittijd, de derde kandidatuur in de tweede zittijd. Alles bij elkaar toch een
krachttoer. John was nu kandidaat in de geneeskunde. Hij had er zes jaar over
gedaan. De volgende vier jaar zou hij netjes afwerken op vier jaar.
Toen ik pas afgestudeerd was en hij nog een jaar voor de boeg
had vertelde hij mij dat hij zou gaan trouwen. Ze was niet mooi en ze was
allesbehalve slim. Ze heette Evelyne. Qua intelligentie was ze te situeren ergens
tussen debiel en imbeciel. Maar haar vader was rijk en hij had John een
splinternieuwe Mercedes beloofd als hij met zijn dochter zou trouwen. Ik vond
het geen goed idee, maar dat zei ik niet: de schikkingen voor het huwelijk waren
toch al getroffen. Hij was pas enkele weken getrouwd toen hij met zijn auto
tegen een boom belandde: perte totale. John overleefde de crash wonderwel. De
auto was weg. De vrouw bleef.
Vele jaren later hebben onze wegen elkaar nog eens gekruist.
Op het terras van een café in Middelkerke. Hij was huisarts in het dorp P. Hij
sprak nog steeds het zuiverste Bachten-de-Kuups en ik had de indruk dat hij nog
meer hotverdommes inlaste dan tijdens de studententijd. Hij was er samen met
een vrouw van ongeveer zijn leeftijd.
Hij stelde haar voor als zijn vriendin. Met Evelyne woonde hij nog steeds onder
hetzelfde dak, maar hij hield er dus wel een vriendin op na. Dat begreep ik
toch zeker wel? Kinderen waren er niet. Gelukkig. Mensen lief, waar is toch de
tijd?
Gisteren ontmoette ik toevallig een man uit P. Ik vroeg hem
of hij dokter Merlevede kende. Dokter Merlevede? Vorig jaar overleden. Hij was
net tachtig geworden. Is jaren ziek geweest. En ik had hem nog willen opzoeken,
hem vragen om samen naar Gent te gaan, met de trein, een spelletje biljarten zoals
weleer. t Lijkt niet eens zo lang geleden. Wat zijn wij toch onbeduidende
efemere schepsels John, hotverdomme toch!
De vrijdag
hebben we de mas niet verlaten, afgezien van Desdemona en Mantequila die nog
wat inkopen zijn gaan doen. Aan de rand van t zwembad hebben Hendrik en ik
opgedronken wat er nog overbleef aan wijn en bier, tevens overleggend hoe we
Desdemonas humeur tot een beter niveau konden optillen, want sedert het
plasdelict was ze iets minder te genieten. De oplossing kwam van Hendrik: niet
voor niets heeft Hendrik ook nog een diploma van bemiddelaar op zak. Als we
nu eens toegaven dat wij het niet onmogelijk (ofschoon zéér onwaarschijnlijk!)
achtten dat ons allebei schuld trof? Een schot in de roos! Desdemona toonde
zich uitermate vergevingsgezind, op voorwaarde dat wij in t vervolg zittend
zouden plassen: zo zouden in t vervolg geen ongelukken meer kunnen gebeuren en
daarenboven dat had ze eens vernomen van professor Bo was het nog goed voor
onze prostaat ook. Wij beloofden het en de volledige vrijspraak volgde en zo
kreeg de zaak kracht van gewijsde.
Terwijl
Hendrik plannen maakte voor de terugreis in twee dagen (met een overnachting
dus) las ik nog een laatste brief van Daudets molen: les trois messes basses, zijnde de drie stille missen
gelezen missen, zoals wij dat noemen die Dom Balaguère achter elkaar diende
te lezen op Kerstavond, alvorens zich aan het Kerstmaal te begeven. Het verhaal
speelde zich af in de kapel van een kasteel, het kasteel van Trinquelage, dat
zich bevond op de flank van de Mont Ventoux, een paar honderd jaar vóór het
door Daudet werd verteld. Op de dag van heden bestaat het kasteel niet meer;
enkel een ruïne van de kapel zou er nog staan, verdoken in een bosje, Dom
Balaguère en Alphonse Daudet ter ere, naar ik vermoed. De terugweg naar t
vaderland hadden we makkelijk kunnen plannen alover de Ventoux, maar noch
Hendrik, noch de dames stonden daarvoor te trappelen. Met uitzondering van
Hendrik hebben we in onze jeugdjaren immers al meer dan ééns die kale berg
beklommen, incluis een bezoek plus ingetogen hulde aan het monument van Tom
Simpson. De kans dat we de ruïne van de kapel van Trinquelage, te midden van
een bosje, zouden terugvinden leek mij daarenboven niet erg groot. Daarom, mijn
beste Roger, zult ge het ditmaal weer moeten doen met enkele tekeningen van Mittéï,
uit het stripverhaal waarvan ik reeds melding maakte in mijn vorige brief.
Er zou niets aan de hand geweest zijn met de drie stille missen in de kapel van het domein van Trinquelage zo de duivel zelf er zich niet was komen mee bemoeien. De duivel had de gedaante aangenomen van Garrigou, de misdienaar van Dom Balaguère, een knaap nog.
- Maak maar korte metten met uw drie missen, zei duiveltje Garrigou, want wat daar in de keuken op ons ligt te wachten, oooooh!
- Wat is er zo allemaal, vroeg de eerwaarde Dom en hij likkebaarde al.
- Gebraden kalkoenen, barstensvol gevuld met truffels, eenden, reuzengrote forellen, veel te veel om op te noemen en dan die wijnen, het allerbeste van Châteauneuf. De geur alleen al doet mij het water in de mond komen.
Hoezeer de eerwaarde zich ook voornam om de zonde van gulzigheid aan zich te laten voorbijgaan, toch kon hij niet nalaten te denken: hoe eerder we klaar zijn met de drie missen, hoe eerder we aan al die heerlijkheden kunnen beginnen
De eerste mis werd snel afgehandeld. Daar had Garrigou flink aan meegeholpen door het belletje dat iedere passage diende af te sluiten, sneller te laten rinkelen. Naarmate middernacht kwam kwam de Dom steeds meer en meer in de ban van het heerlijk Kerstmaal dat stond te wachten, zo erg dat hij tijdens zijn tweede mis delen van de te lezen tekst wegliet en de woorden maar half uitsprak. Dominus vobiscum werd Do scum; en Garrigou antwoordde met Et tuo in plaats van Et cum spiritu tuo. En het belletje van Garrigou rinkelde bijna zonder ophouden. Niemand had de eredienst kunnen volgen en in een wip was de mis voorbij. Maar niemand die daar rouwig om was. En de derde mis?
De pastoor draaide snel de bladen van zijn misboek om, zonder nog een woord te kunnen uitbrengen vanwege het speeksel dat uit zijn mond liep. Aan niets anders kon hij nog denken dan aan de getruffeerde gebakken kalkoen Tot barstens toe gevuld Ite missa est.
En óf er die avond en die nacht in Trinquelage geschranst werd en gedronken!
Dom Balaguère had een dermate grote overdaad gepleegd dat zijn hart het ter plaatse begaf. Dezelfde dag, de dag van Ons Heeren Geboorte, stond hij aan de hemelpoort.
- Balaguère, sprak Sinte-Pieter kwaad, gij zijt hier niet welkom, want gij hebt mij een mis onthouden. Gij moet terug naar de aarde en gij moet mij driehonderd kerstmissen in de plaats geven.
Toen Alphonse Daudet ons dit verhaal bracht, in geuren en kleuren, waren nog geen driehonderd jaar verstreken. Het hoeft niemand te verwonderen dat menigeen gewag maakt van licht dat hij op kerstnacht zag branden in de ruïne van de kapel op de flank van de Ventoux. Hou daar eens rekening mee, Roger, als ge komende winter of het jaar daarna misschien, samen met Gaby, naar de Provence trekt om met de fiets de Ventoux te beklimmen. En danseuse.
We nemen afscheid van onze gastheren monsieur et madame Eric Quintana. Leuke vriendelijke mensen, mooie comfortabele mas, een aanrader. We gaan nu nog éénmaal overnachten, in Langres, de geboorteplaats van Diderot, de uitvinder van de encyclopedie. Ze zijn hier best fier op hem: hij heeft hier een standbeeld, een college, een straat en verscheidene etablissementen die naar hem genoemd zijn.
Vlak vóór de grote kerk kruisen de grootste twee pelgrimswegen van Europa elkaar: de weg van Engeland naar Rome en de weg van Duitsland naar Santiago de Compostella.
En we zijn een dag later veilig en wel naar huis gekeerd. Dank aan Hendrik
Groetjes,
Kris.
P.S. Dit was mijn laatste verhaal over mijn reis naar de Provence. Heb jij je een voorstelling kunnen maken van Dom Balaguère van Trinquelage, van pater Gaucher van Frigolet, van paus Bonifacius van Avignon? Denk maar eens aan de pastoors van Grijsloke die wij gekend hebben: dienaars van de allerhoogste, jawel, maar meer nog dienaars van het geestverrijkend nat en levensgenieters. De meer dan corpulente Lamarcq, die regelmatig een bezoek bracht aan zijn collega van Kaster en bij zijn terugkeer steevast in de sloot terechtkwam. Thoes, die aan de ziekte van Parkinson leed en daardoor beefde en des te meer naarmate hij meer borrels ophad, en die op een dag zijn eigen begrafenis organiseerde, benieuwd als hij was hoeveel mensen zijn uitvaart zouden bijwonen. En Kourbie die nooit nuchter was en die geregeld in De Bergrust zat als hij al een kwartier achter zijn altaar had moeten staan. Ze werden door hun Cucugnanezen, pardon hun Grijslokenaars, op handen gedragen en het kerkje van Grijsloke zat iedere zondagmorgen ei zo na vol. De gelijkenis is groot, nietwaar?
P.P.S. En nu schiet er mij nóg een vraag te binnen. Weet jij, fervente wielerliefhebber die je toch bent, wie de winnaar van de Tour de France was in 1911? Eén van de beste Franse wielrenners van vóór de eerste wereldoorlog. Hij was afkomstig uit het zuiden des lands, maar k weet niet zeker of het de Provence was en k weet ook niet zeker of hij ooit misdienaar is geweest
De
vrijdagmorgen was Desdemona in alle staten: er had weer iemand naast de wc-pot
geplast. In de letterlijke betekenis, wel te verstaan. Mantequila behoorde,
alleen al om anatomische redenen, niet tot de verdachten. Ík was het evenmin,
anders zou ik er wel voor uitgekomen zijn; daar ben ik immers véél te eerlijk
voor. Bleef over: Hendrik. Die pleitte onschuldig, hij durfde daar zelfs een eed
op doen en aangezien hij jurist is wil dat héél wat zeggen.
Mijn
gedachten gingen uit naar jou, toen ik die vrijdag lag te zonnebaden aan de
rand van Eric Quintanas zwembad (Mas des Oliviers, route dArles à Saint-Rémy),
terwijl ik een verhaal uit de Lettres de mon Moulin aan t herlezen was: De pastoor van Cucugnan. Het
verband zal je snel duidelijk worden
De eerwaarde heer Martin was pastoor van Cucugnan. Hij hield heel veel
van zijn parochianen, al dient gezegd dat ze hem geen algehele voldoening schonken.
Zijn geluk was volledig geweest indien de Cucugnanezen wat beter aan hun
christelijke plichten hadden voldaan. Nog niet de helft van hen woonde op zondag
de heilige mis bij. Niemand ging nog naar de biecht of naar de heilige
communie, ook niet met Pasen. Wat hem in t bijzonder verdroot was het idee dat
zijn dierbaren op die manier in het hiernamaals verstoken zouden blijven van de
hemelse gelukzaligheid. Die gedachte hield hem bezig, dag en nacht. En op een
nacht had de pastoor een droom
Hij stond aan de hemelpoort. Hij werd er verwelkomd door Sinte-Pieter
himself.
- Wel, wel, mijn beste Martin, waarmee kan ik u van dienst zijn?
- Ach, heilige Petrus, ik ben, zoals u wellicht weet, pastoor van
Cucugnan. Kunt u mij misschien zeggen,
als ik met deze vraag niet te vrijpostig ben, hoeveel Cucugnanezen u hier in de
hemel hebt?
Sinte-Pieter toonde zich zeer bereidwillig. Hij nam het dikke boek
waarin alle hemelbewoners stonden ingeschreven. Maar er bleek er niet één te
zijn uit Cucugnan.
- Ga naar het vagevuur, sprak Sinte-Pieter. Dáár zullen ze zijn: ze
zullen er ongetwijfeld nog wat dagelijkse zonden uit te boeten hebben.
Maar ook in het vagevuur bleek er niemand uit Cucugnan te zijn. Pastoor
Martin was de wanhoop nabij. Ze konden toch niet allemaal in de hel zijn!? De
engel die de wacht hield in het vagevuur toonde hem de weg die leidde naar de
hel. Een lange en moeilijk begaanbare weg. Aan t eind was een reusachtige
poort, die wagenwijd openstond en waaruit een walm van geroosterd vlees kwam en
een geschreeuw en gevloek uit duizenden kelen. Een duivel met horens en bokkenpoten
en een staart maande de pastoor aan om naar binnen te treden.
- Ik kom niet naar binnen, zei Martin. Ik ben een dienaar Gods.
- In naam van Beëlzebub, wat komt gij hier dan doen?
- Ik wilde graag weten of hier soms iemand is uit Cucugnan.
De duivel schoot in onbedaarlijke lach.
- Iemand uit Cucugnan? Weet gij dan niet, onnozele ziel, dat héél
Cucugnan hier binnen zit. Doe rustig enkele stappen voorwaarts en dan kunt ge
ze zien.
En wat pastoor Martin daarbinnen zag valt met geen pen te beschrijven.
Met zovelen waren ze, de Cucugnanezen, te midden van rook en vlammen. Hun geschreeuw
sneed door merg en been. Hij kende ze van naam. Charlot, de molenaar, die zijn
klanten bedroog door een deel van de bloem achter te houden. Bloquiaux, de
vrijgezel, die iedere dag drie of vier flessen Châteauneuf soldaat maakte.
Renardeau die zijn arme vrouw alle dagen een pak rammel verkocht. Bénézet die
geld stal uit de offerblok. Marie-Madeleine die haar man bedroog dat het een
lieve lust was. En Fernand,
Michel, Robique, Toquet, Brigitte, Jean-Marie, Ursin, Bonneux Heel Cucugnan
zat in de hel !
De zieleherder baadde
in het zweet toen hij tegen de ochtend wakker werd. Twee dagen later, tijdens
de zondagse preek, kregen de aanwezige parochianen het verhaal te horen.
Pastoor Martin liet geen naam onvermeld van wie hij had zien branden in de hel.
Allen werden door angst bevangen. Maar geen nood. Tijdens de week die volgde op
de donderpreek werden alle parochianen uitgenodigd tot de biecht, volgens
beurtrol. En niet één was er die zich aan die plicht onttrok. En de volgende
zondag gingen allen ter communie en er volgde een processie met bloemen en
gezang en iedereen was opgelucht en vrolijk, het meest van al nog pastoor
Martin. Hij dankte de Heer voor de heilbrengende droom die Hij hem gezonden had
en die hem in staat had gesteld de zielen van zijn dierbare Cucugnanezen te
redden.
Een fantasierijk verhaal natuurlijk. Ik hoor je al denken:
het dorp Cucugnan en de eerwaarde Martin zullen wel nooit bestaan hebben, net
zo min als de plaats Pampérigouste en pater Gaucher uit vroegere verhalen. Wat
zeg je: Cucugnan, nooit bestaan? Ik moet bekennen dat ik er ook zo over dacht.
Bijna tegen beter weten in heb ik het opgezocht op het world wide web en wat
blijkt? Cucugnan bestáát! In een uitloper van de Pyreneeën, de streek van
Perpignan, Narbonne Een piepklein dorp: een dertigtal huizen, geschaard rond
de kerk. De tekening hieronder is een trouwe weergave: ze is van Mitteï in een
stripverhaal uit 2002 (Les Lettres de mon
Moulin, Joker Editions). Wat had Daudet te zoeken in Cucugnan? Niets. Het
verhaal was hem verteld door de Provençaalse schrijver Roumanille en die had
het zelf ook weer gehoord van een goede vriend
En waarom ik, bij het lezen van dit verhaal aan jou dacht, mijn beste Roger? Omdat de gedachte dat jij als ongelovige zult moeten branden in de hel mij kwelt. Als het met je goedvinden is neem ik een dezer dagen contact op met één van de nazaten van pastoor Martin in Cucugnan. Al lijkt het mij goed mogelijk dat er heden ten dage geen pastoor meer is in Cucugnan, geen kerkdiensten meer, geen biecht en geen communie meer, misschien zelfs geen gelovigen meer
Op donderdag
was een bezoek aan Avignon voorzien: grote stad van een paar honderdduizend
inwoners, met een rijke geschiedenis. In deze stad resideerden in de veertiende
eeuw (van 1309 tot 1377) zeven pausen. In die periode was Avignon en niet Rome
het centrum van de katholieke wereld. In één van zijn brieven uit zijn molen, de muilezel van de paus, schrijft
Alphonse Daudet: Qui na pas vu Avignon
du temps des papes, na rien vu. Nooit is er een stad geweest die rijker
was aan vrolijkheid, leven, drukte en feesten. Alle dagen waren er processies
en bedevaarten, er was muziek van fluiten en tamboerijnen en gelui van klokken
en de mensen waren gelukkig en tevreden en dan moesten ze dansen. Ze dansten op
de brug van Avignon, dag en nacht! Sur le
pont dAvignon lon y danse, lon y danse; sur le pont dAvignon lon y danse
tous en rond De
fameuze brug van Avignon werd gebouwd in de 12e eeuw. Ze overbrugde
de Rhône-rivier tot in de 17e eeuw. Toen werd de brug, die gedeeltelijk
van hout was, tijdens een strenge winter geteisterd door grote ijsblokken die
op de Rhône dreven. Sedert enkele eeuwen blijft er nu nog slechts een halve
brug over, waarop men enkel nog kan dansen. In de tijd van de pausen stond de
brug er nog wel in volle glorie. Ene paus Bonifacius, volgens Daudet de meest
geliefde paus die er in Avignon is geweest, trok iedere zondag na de mis over
de brug naar zijn wijngaard te Château-Neuf gezeten op een muilezel. En daar
ontkurkte hij samen met zijn kardinalen een fles van die heerlijke wijn die
sindsdien Châteauneuf du Pape heet. De paus hield van zijn wijngaard, maar niet
minder hield hij van zijn muilezel. En daar maakte de kwajongen Tistet Védène
schandelijk misbruik van
Tistet was een nietsnut van de ergste soort. Zijn vader had
hem het huis uitgewezen en al geruime tijd doolde hij nu op straat. Maar de
stoutmoedige deugniet was ook heel sluw. Hij durfde het aan de paus toe te
spreken toen deze door de straten van Avignon waggelde op zijn muilezel.
- Goede dag, heilige Vader. Wat hebt u daar toch een
prachtige muilezel. Zon mooi dier kent zijn gelijke niet in de hele wereld.
Zelfs de keizer van Duitsland heeft er zo geen.
Tistet had overduidelijk Bonifacius zwakke plek geraakt en
al was het dan niet zijn gewoonte andere knapen dan zonen van edelen of neven
van kardinaals aan zijn keizerlijk hof te benoemen, voor Tistet maakte de paus
een uitzondering. Binnen de kortste keren werd Tistet koorknaap van de paus. En
omdat hij geen kans liet voorbijgaan om de
geliefde muilezel te prijzen kreeg hij nog een bijkomende eervolle opdracht:
hij mocht instaan voor de dagelijkse voeding van het dier. En iedere avond
mocht hij hem een beker speciale geurige wijn te drinken brengen: Châteauneuf,
vermengd met honig, kaneel en kruiden uit de Provence. De ezel was er verzot
op. Maar Tistet was helemáál niet zo verzot op de ezel als hij liet
uitschijnen. s Avonds trok hij met een paar bevriende koorknaapjes naar de
stal , met de beker wijn. Maar in plaats van de muilezel te laten drinken, liet
hij hem alleen maar ruiken aan de lekkere drank, die hij daarna zelf opdronk,
samen met de vriendjes. En bij die ene kwelling bleef het niet: eens de beker
leeggedronken vermaakten de kwelduivels zich door aan zijn staart te trekken en
aan zijn oren. Met één stamp van zijn krachtige hoeven had hij een eind kunnen
maken aan de pesterij, maar hij hield zich in. Op een dag nam Tistet de
muilezel mee via een stenen wenteltrap naar de klokkentoren, op het hoogste punt
van het koninklijk paleis. En daar stond hij dan, de pauselijke muilezel, hoog
in de toren en ten aanschouwe van een groot publiek dat samengestroomd was op
het plein vóór het paleis. Naar beneden komen langs dezelfde gevaarlijke trap
leek onmogelijk Tistet verwittigde de paus, zei dat hijzelf niets met de zaak
te maken had, dat de ezel op eigen initiatief naar de toren was geklommen. Hij
gaf de paus de raad hem op een berrie te leggen en met touwen en een katrol
naar beneden te takelen. En zo geschiedde. Wat een vernedering voor het edele
dier! En toen hij daar zo belachelijk in de lucht bengelde nam de muilezel een
kloek besluit: dit moest gewroken worden, morgen zou hij Tistet de fatale
hoefslag toedienen, die hij al een hele tijd had ingehouden!...
Het leek er wel op dat Tistet zich van enig onheil bewust
was, want s anderendaags voer hij de Rhône af, richting Napels, om zich daar,
met een studiebeurs van de paus, aan het koninklijk paleis te bekwamen in de
diplomatie en de goede manieren: dit was zijn dank van de paus voor de goede
zorgen aan de muilezel en de hulp bij zijn bevrijding uit de toren.
Zeven jaar later vernam Tistet dat de hoofdmosterdmaker van
de paus was overleden. Hoofdmosterdmaker van de paus, dat was een
begerenswaardige positie die Tistet wel zinde. Hij keerde dan ook stante pede
terug naar Avignon, ofschoon zijn stage in Napels nog niet helemaal ten einde
was. De paus was oud geworden en het duurde even vooraleer hij Tistet herkende.
Maar hij herinnerde zich nog levendig hoe goed de jongen was geweest voor zijn
geliefde muilezel. Ja, de muilezel was nog steeds in goede gezondheid en de
paus verklaarde zich bereid de jongeman te benoemen tot eerste mosterdmaker. De
plechtige aanstelling zou gebeuren op een groot podium op het plein vóór het
pauselijk paleis. Alle hoogwaardigheidsbekleders waren aanwezig, alsook de
pauselijke muilezel en duizenden toeschouwers. En opeens gebeurde het, toen
Tistet, gehuld in de ceremoniekledij die paste bij zijn nieuwe hoge functie en
met op het hoofd een hoed met een enorme ibis-veer, even binnen het bereik kwam
van de muilezel: een stamp met de achterhoeven die zo geweldig was dat men de
klap hoorde tot in Pampérigouste. Wat van Tistet overbleef was enkel een
stofwolk, die als een tornado hemelwaarts tolde, met in de top ervan de grote
ibis-veer. Normaliter is een ezelsstamp niet ze vernietigend, maar het gaat
hier wel om een pauselijke zeg maar goddelijke ezel, die daarenboven zijn
stamp zeven jaren lang had ingehouden!...
Ik weet het wel, mijn beste Roger, jij hebt dit verhaal
schuddebollend en met enige verontwaardiging gelezen. Onder de zeven pausen van
Avignon is er nooit een Bonifacius geweest, een dorp of stad met de naam
Pampérigouste heeft alleen bestaan in het brein van Daudet, en zelfs een
pauselijke ezel kan nooit zo vernietigend uithalen als in dit verhaal. Toch ben
ik dit verhaal genegen omdat er n wonderbare parallel loopt met mijn verhaal
over Evano Cuyck (www.bloggen.be/pierpont/archief.php?ID=2908402). Evano is Tistet. Ik ben de
muilezel. Mijn hoefslag is even dodelijk geweest. Ik had hem geen zeven maar
dertig jaar ingehouden
Zo zie je maar, Roger, waartoe opgekropte haatgevoelens
kunnen leiden!
Woensdag is
marktdag in Saint-Rémy. Ideaal om het stadscentrum te bezoeken. Men heeft hier
een hoge pet op van de Nederlandse schilder Vincent Van Gogh. Op het wegdek
ziet men talloze grote klinknagels met de naam Vincent: enkel de voornaam
dus, en niet de voor de Fransman onuitspreekbare familienaam. Er is hier een
straat waar over de hele lengte op min of meer regelmatige afstand van elkaar
reproducties staan van meesterwerken van de schilder. Van Gogh heeft hier
slechts een jaar verbleven in een krankzinnigengesticht nog wel! maar niettemin
is een groot deel van zijn oeuvre hier tot stand gekomen. En ofschoon hij, naar
mijn gevoel althans, als schilder amper iets hoger rijkt dan tot aan de enkels
van de grote Franse impressionisten, toch heeft hij ze allen overklast: Degas,
Manet, Monet, Renoir Dat afgesneden oor
zal daar wel voor iets tussen zitten, al beweren sommigen dat hij enkel het lelletje
had afgesneden.
Er zijn hier
veel kleerwinkels en daarmee zijn Desdemona, Mantequila en Hendrik in hun
nopjes. Deze laatste omdat hij zich geroepen voelt om het koopgedrag van de
dames te stimuleren en zodoende de wereldeconomie draaiende te houden. Zijn
slogan: als ge iets gaarne ziet waarom zoudt ge het dan in godsnaam niet kopen?
Ikzelf loop de stalletjes af waar ze boeken en strips verkopen. Eéntje heb ik
gekocht: La chèvre de monsieur Seguin.
Wie kent niet het verhaal van dat eigenzinnig geitje Blanquette, dat haar baas, meneer Seguin, per se wilde verlaten om naar de bergen te trekken. Meneer Seguin probeerde haar te overhalen om te blijven, omdat hij ervan overtuigd was dat ze daar, hoog in de bergen door de wolf zou verslonden worden. Maar het koppig geitje hield voet bij stek en meneer Seguin liet haar gaan. En hoe het verhaal eindigt? In de Provence wordt nog vaak gepraat over « la cabro de moussu Seguin, que se battéque touto la neui emé lou loup, e piei lou matin lou loup la mangé ». Ik neem aan, mijn beste Roger, dan je kennis van het Provençaals voldoende is om dit te begrijpen en zo zie je maar wat je er mee opschiet als je vrij wilt leven
Het geitje van meneer Seguin is wellicht het meest bekende verhaal van Daudet. Hij schreef het ten behoeve van ene Pierre Gringoire, een lyrisch dichter te Parijs, een beklagenswaardige kerel, ondervoed en in lompen gekleed, die een goed betaalde plaats als vaste rubriekschrijver in een Parijse krant geweigerd had om vrij te kunnen leven. Om een paar redenen ligt dit verhaal mij nauw aan het hart. Er is vooreerst de pentekening die ik zon veertig jaar geleden kocht bij mijn eerste bezoek aan de molen: een geitje dat graast in de buurt van de molen. Al die jaren heeft de tekening boven mijn bed gehangen en ze hangt er nog. Bij je eerstkomend bezoek zal ik het je laten zien.
En dan is er het gelijkaardig verhaal van wat mijzelf overkomen is en dat jij je, als trouwe lezer van mijn blogs (www.bloggen.be/pierpont/archief.php?ID=818482) misschien nog wel herinnert. Het verhaal van Tsjoep en Lala, twee schaapjes, die in niets verschilden van geitjes, tenzij dat zij geen sikje hadden. Ook op karakterieel gebied vertoonden zij géén van die rustgevende eigenschappen die doorgaans aan schapen toegeschreven worden. Herlees het verhaal nog eens: het kan je onmogelijk ontgaan hoe gelijklopend het verhaal van Daudet is met het mijne. De rol van Blanquette wordt gespeeld door Tsjoep en Lala. Meneer Seguin dat ben ikzelf. De grote weide waar Tjoep en Lala zo gaarne wilden stoeien tussen de koeien, dat zijn de bergen die een o zo grote aantrekkingkracht hadden op Blanquette. De wolf tenslotte, dat is de boze boer Touternitou. Een groot verschil nochtans: mijn verhaal kent een happy end! Ach, had meneer Seguin zich nog maar half zoveel inspanning getroost om zijn geitje terug te halen, als ik, om mijn diertjes te redden uit de klauwen van de boer ! En allicht is er nog een ander verschil: het verhaal van het geitje van meneer Seguin is vermoedelijk enkel ontsproten uit het brein van de schrijver, terwijl het verhaal van Tsjoep en Lala écht gebeurd is. De naam van de boze boer Touternitou is evenwel verzonnen, maar geef nu zelf toe: t doet er niet toe
Dit is dus al
mijn derde verhaal. Met een genoegen dat wellicht groter is dan je denkt,
verneem ik dat je vrouwtje mijn verhaaltjes kan smaken. Dat steekt een hart
onder al mijn ingewanden en het geeft moed om verder te gaan. Er is alvast weer
een deel kwel en kommer. Er is ook een deel waarin een pater een hoofdrol
speelt en als ik mij niet vergis ben jij niet zo paaps, om nu eens een
torenhoog eufemisme te gebruiken
Wie ooit
Frans geleerd heeft op school en een Frans boek heeft moeten lezen Veel kans
dat het Tartarin de Tarascon was, het beroemd boek van Alphonse Daudet. Het
verhaal over de onverschrokken held van de Provence, die het plan opvatte om
helemaal alleen op leeuwenjacht te gaan in de woestijn van Noord-Afrika. Of hij
die leeuwenjacht ooit tot een goed einde heeft gebracht doet weinig ter zake:
wat telt is uiteindelijk de intentie, nietwaar. Op leeuwenjacht gaan of de
intentie hebben om op leeuwenjacht te gaan, wat maakt het uit? Zeker in de
Provence waar de zon, die eeuwig leugenachtige zon de grenzen tussen wat is en
wat bijna is, of wat zou kunnen zijn, schromelijk vervaagt. Tarascon ligt niet
verder af van Saint-Rémy dan Fontvieille. Meer dan zestig jaar na onze eerste
kennismaking sta ik er oog in oog met mijn
grote onovertroffen held, Tartarin. Lintrépide Tartarin! Géén woord dat
beter past bij deze man: intrépide. Ik had het woord nooit eerder gehoord en
daarna ben ik het ook nooit meer tegengekomen. Het is een woord dat Tartarin de
Tarascon op het lijf geschreven is. Was hij er niet geweest dan had dat woord
niet eens hoeven bestaan. Intrépide!
Onverschrokken
poseert onze held hier op een pleintje dat Place de Tartarin heet, of althans
zo hoort te heten. Het is duidelijk dat hij reeds een leeuw geschoten heeft en
ontdaan van zijn vel. Triomfantelijk plant Tartarin zijn voet samen met
de kolf van zijn geweer in de nek van de leeuw. Op een niveau lager zit de
schrijver. Alleen hij weet precies hoe de strijd met de leeuw precies verlopen
is. Hij lacht fijntjes. Even voel ik mij als die knaap van zestig jaar
geleden, toen het verhaal van Tartarin verplichte leerstof was en ik vurig
wenste een volwassen man te zijn. Hoeveel vuriger nog wenst deze volwassen
noem het overrijpe man om weer dat jongetje te zijn dat Tartarin de
Tarascon diende te lezen, waarvan hij nu pas de zin meent te begrijpen.
Vaarwel Tartarin. Behoudens een wonder zullen we elkander niet meer ontmoeten
Binnen het grondgebied van Tarascon bevindt zich in een schitterende omgeving de grote en prachtige Premonstratenzerabdij van Saint-Michel-de-Frigolet, in de volksmond abdij van de witte paters. Hier ontstond Het elixir van pater Gaucher.
Denk nu maar niet dat de abdij er altijd zo schitterend heeft bijgelegen. Vele jaren geleden was de abdij namelijk in verval geraakt door groot geldgebrek. De toren was scheefgezakt, muren waren gescheurd, ruiten gebroken, deuren uit hun hengsels, sloten vastgeroest En dan de paters, hoe armoedig die erbij liepen! Met bevuilde en gescheurde pijen, versleten schoeisel t Was toen dat pater Gaucher een onderhoud vroeg met de abt. Pater Gaucher verzorgde de tuin. Hij was één van de geringsten onder de paters, die evenwel veel afwist van planten. Daarenboven had een tante zaliger hem ooit een recept voor een likeur bezorgd. Ze had er wondere dingen over verteld: over de goddelijke smaak en over de genezende kracht ervan. Als pater Gaucher nu eens, volgens dit recept Mensenlief, jullie hebben er geen gedacht van hoe snel het toen allemaal is gegaan. Pater Gaucher kreeg zijn destillatiekamer alwaar hij de heerlijkste likeur bereidde volgens het recept van zijn tante. Binnen de kortste keren was de likeur van pater Gaucher alom bekend in de streek en ver daarbuiten.
De flessen likeur vlogen de deur uit en het geld stroomde binnen. Er konden nu herstelwerken gedaan worden aan de abdij dat het een lieve lust was en de paters liepen er allemaal piekfijn uitgedost bij in hun nieuwe kraakwitte pijen. Dat alles was te danken aan pater Gaucher en daar was de pater zich wel van bewust. Het ontbrak hem evenwel aan al die moderne apparatuur waarover men ten huidigen dage beschikt om de kwaliteit van het product te testen en zodoende zag de pater zich verplicht zijn brouwsel zelf te proeven en het dient gezegd, vaak was hij in gezegende toestand, vooral in de avonduren. Eén keer liep dat de spuigaten uit. Tijdens de avondmis begon pater Gaucher met luide stemme wulpse liederen te zingen: over paters die naar Parijs reisden, een nonnetje dat met een pater vree, drie jonge maagden die naar het bos trokken, en dies meer. Algemene consternatie en de pater moest zich s anderendaags komen verantwoorden bij de abt. Op blote knieën vroeg de pater om vergeving:
- t Is de schuld van de drank, zei de pater. Door het dagelijks proeven van de elixir ben ik aan de drank verslaafd geraakt. Iedere avond word ik door satan overvallen en dan ben ik mezelf niet meester. Ik hou ermee op en ik vraag vergiffenis voor mijn zonde, zoniet wacht mij het eeuwig vuur in het hiernamaals.
- Maar op die manier ruïneert gij ons, pater Gaucher! Zonder uw elixir zullen wij weer in armoe hervallen. Is het dan wel onontbeerlijk dat gijzelf dagelijks van de drank proeft?
- Onontbeerlijk is het, vader abt.
- Toch moet gij doorgaan.
- Stelt gij dan de welvaart van het klooster boven mijn zieleheil, vader abt?
Het compromis dat toen gesloten werd was er één van de bovenste plank. Pater Gaucher zou blijven destilleren en proeven. Aangezien hij vooral s avonds door satan geplaagd werd, ontsloeg de abt hem van het bijwonen van de avondmis en teneinde hem desondanks het eeuwige helse vuur in het hiernamaals te besparen baden alle paters samen tijdens iedere avondmis tot de Heer opdat hij zich zou ontfermen over de pater die de abdij van de ondergang had gered. En pater Gaucher brouwde verder en wie een beetje aandachtig luisterde hoorde hem zingen, dat het zelfs doordrong tot in de avondmis: van de paters die naar Parijs reisden, van een nonnetje dat met een pater vree, drie jonge maagden die naar het bos trokken. Tralaliere, tralala
Zoals ge ziet Roger heb ik een fles elixir gekocht. De fles is tot op dit moment dicht gebleven. Ze blijft voorbehouden tot gij eens op bezoek komt. Ik zal jou eerst een vingerhoedje inschenken zoals de pastoor van Graveson met uiterste zorg inschonk voor Alphonse Daudet, zoals een juwelier die parels telt: enkele milliliter van een groene, goudglanzende, warme, vonkende, verfijnde likeur. In Daudets maag ging de zon op.
Gaarne was ik nog wat verder naar het westen geweest, richting Nîmes, alover de brug van Beaucaire. Enkele kilometer voorbij de brug maakt de weg een brede bocht naar links, ter hoogte van Jonquière St.-Vincent. Toen Alfons Daudet daar op een dag voorbijkwam, zag hij detwee herbergen staan, elk aan een kant van de weg. De ene was vervallen en stil, er was geen klant. In de andere herberg was er volop leven en muziek, er stonden paarden voor de deur, alsook een postkoets, er waren klanten en vertier. Daudet verkoos de verlaten herberg - ikzelf zou niet anders gedaan hebben. Daar zat een eenzame verwaarloosde, zij het niet oude vrouw. Ze keek niet vriendelijk. Waarom kwam de vreemdeling bij haar en niet hiertegenover waar er zoveel meer plezier was, waar de waardin een mooie Arlesienne was en waar ze mooie kamermeisjes hadden? Hier was alleen maar groot verdriet sedert haar twee dochtertjes waren gestorven en haar man vaak uithuizig was. Hoor, zei ze plots, hoort gij daar die zanger? Dat is mijn man! Zingt hij niet mooi? Ja, mijn man gaat daarheen omwille van de Arlesienne en omdat weet ge, mannen houden niet van een vrouw die aldoor huilt.
De twee herbergen zijn aan mijn neus voorbijgegaan: 't was al laat, Desdemona en Mantequilla moesten nog inkopen doen voor het avondeten en Hendrik verlangde al te hevig naar zijn douche. Die herbergen zullen toch al lang niet meer bestaan hebben, maak ik mijzelf wijs, bij wijze van troost. s Avonds lees ik in mijn bed een meer historisch-wetenschappelijk boek over de geschiedenis van de abdij van Frigolet. Er komt geen pater Gaucher in voor? Heeft Daudet ons hier weer eens voorgelogen? Of is het weer de zon van de Provence die haar rol speelt? Wie zal het zeggen?
Viel het nog mee met de clericaliteit vandaag, Roger? Zet u toch maar schrap, er komt meer.
Het spijt
mij, beste vriend, dat ik je met mijn reisverhaal weeral opzadel met allerhande
kwel en kommer en slechts hier en daar een sprankeltje vrolijkheid. Al moet het
mij van het hart dat de verhalen die ik je bij deze wens voor te schotelen wel
degelijk in harmonie zijn met mijn sombere gemoedsgesteldheid van de laatste
dagen. Luister maar weer goed
Van onze
pleisterplaats naar de molen in Fontvieille is t hooguit een kwartiertje
rijden. De molen ligt op een met dennen begroeide heuvel.
Op de benedenverdieping is er een museumpje ingericht met hoofdzakelijk dingen die verwijzen naar verhalen uit de Brieven uit mijn Molen. Een romantisch-nostalgisch gevoel grijpt je zachtjes naar de keel en je stelt je even voor dat jezelf de schrijver bent die vanuit de door zon overgoten molen in deze idyllische omgeving je diepste zieleroerselen aan het papier prijsgeeft. Tot een koele kikker je met de neus op de realiteit drukt: deze molen heeft nooit aan Daudet toebehoord, is nooit door hem bewoond geweest en hij heeft hier nooit ook maar één brief geschreven. Moeten we dan besluiten dat het Voorwoord waarmee het boek begint, één grote leugen is? Het is het koopcontract waarbij de heer Gerard Mitiflo, echtgenoot van Vivette Cornille, een windmolen verkoopt aan Alphonse Daudet, ten overstaan van meester Honoré Grapazi, notaris met standplaats te Pampérigouste. Een leugen? In geen geval. Daudet legt ons uit in zijn boek Tartarin de Tarascon dat de mensen van de Provence niet liegen. Het is de zon van de Provence die de grote leugenaar is, de soleil du Midi, die overdrijft, die vervormt
Onze realist gaat nog verder: Daudet heeft zelfs nooit in Fontvieille gewoond. Hooguit is hij er enkele keren te gast geweest bij zijn neef die op een soort kasteel woonde. Dat kasteel, le Château Montauban, bevindt zich op een boogscheut van het dorpscentrum en is te bezichtigen.
En de genadeslag probeert de realist ons te geven met de bewering dat alle Brieven uit mijn Molen geschreven zijn in Parijs, waar Daudet al die tijd gewoond heeft. En dan worden we nog met andere feiten om de oren geslagen. Ten tijde van Daudet stond het hier vol windmolens en het is niet eens zeker of het wel déze molen is waarop de schrijver zijn oog had laten vallen. En als het al deze was, dan is het zeker niet de oorspronkelijke, want deze werd minstens twee keer door brand vernield en weder opgebouwd. Om moedeloos van te worden
Maar moedeloosheid is aan ons niet besteed. Gesteld dat dit niet de authentieke molen zou zijn, dan is het toch zeker de molen van baas Cornille, in acht genomen dat de medeverkoopster van de molen, zoals blijkt uit de akte, Vivette Cornille is. Laat dat nu exact de naam zijn van de kleindochter van de molenaar Cornille. Luister maar hoe het de molenaar vergaan is in het verhaal Het geheim van baas Cornille.
Eens waren de heuvels in de streek bedekt met windmolens en alom zag men ezeltjes beladen met zakken naar de molens trekken en weer de heuvels afdalen. Een gelukkige en vrolijke tijd voor iedereen en voor de molenaars in het bijzonder. Maar op een dag kwamen grote heren uit Parijs een stoommaalderij vestigen aan de grote weg en de mensen brachten hun koren nu naar die meelfabrieken. De windmolens hadden niets meer te doen en ze werden gesloopt op één na: de molen van baas Cornille. Hij sloot zich op in zijn molen en leefde daar als een kluizenaar, eenzaam met zijn kat en zijn ezeltje, zonder inkomsten, want niemand bracht nog graan naar de molen.
Merkwaardig genoeg draaiden de wieken van zijn molen nog als voorheen en iedere avond zag men de oude molenaar op de wegen, met zijn ezeltje dat volgeladen was met grote zakken meel. Hoe baas Cornille het klaarspeelde was een raadsel voor iedereen, want de deur van de molen bleef voor iedereen gesloten, ook voor zijn kleindochter Vivette, wiens ouders overleden waren en die zich overal verhuurde op de mas voor de oogst of de olijvenpluk. Op een dag echter waren Vivette en haar vriendje erin geslaagd via een ladder de molen binnen te dringen. Wat zij daar zagen waren geen zakken koren of meel, enkel een viertal zakken met zand, steengruis en kalk. Daarmee trok baas Cornille dus s avonds langs de wegen om te doen alsof er nog meel gemalen werd en om de eer van de molen te redden. De kinderen waren ontroerd en evenzeer de vader van Vivettes vriendje toen dit hem ter ore kwam. Deze vertelde het aan al zijn buren en hij maande hen aan voortaan weer hun graan naar Cornilles molen te brengen. De oude baas, die gemerkt had dat zijn geheim ontdekt was, zat te wenen op een zak kalk, vóór de deur van zijn onteerde molen, toen hij ze van alle kanten zag komen, ezeltjes volbeladen met zakken graan, écht graan. Hij stortte nu tranen van geluk. Tot aan zijn dood zijn de mensen koren blijven brengen naar zijn molen. Met baas Cornille viel toen de laatste windmolen in de streek stil. Voor altijd.
De dorpskern van Fontvieille is ongeveer twee kilometer van de molen verwijderd. Daar staat een borstbeeld van Alphonse Daudet.
Langs de weg van de molen naar het dorp zag ik een onbeduidende stille mas, die mij ongetwijfeld niet eens was opgevallen indien ik de nacht tevoren het verhaal van Het meisje uit Arles niet had gelezen. Het verhaal begint als volgt (de vertaling is van Adema van Scheltema) : Als je vanuit mijn molen afdaalt naar het dorp, kom je langs een mas die vlak bij een weg gebouwd is Waarom trof dat huis me? Waarom beklemde die gesloten poort me zo? Ik zou het niet hebben kunnen zeggen en toch kreeg ik de rillingen van dat huis. Er hing een te diepe stilte omheen .
Op een dag vernam de auteur van één van de knechten dat er zich rond deze mas een drama had afgespeeld. Een diep treurig verhaal. Hier woonde een knappe jonge boerenzoon, Jan. Hij was smoorverliefd geworden op een meisje dat hij ontmoet had in Arles. Hij wilde te allen prijze met haar trouwen. Zijn ouders en het meisje zelf stemden in met een huwelijk. Tot bekend raakte dat de Arlésienne in feite een meisje van lichte zeden was en dus geen partij voor Jan. Van die dag af voelde hij minachting voor haar, hij trok zich terug, was zwijgzaam, hij sprak niet meer over het meisje uit Arles, en toch hij hield nog van haar! Zijn ouders zagen zijn verdriet en het verontrustte hen zeer. En Jan zag hoe zijn ouders bekommerd waren. Ten einde hen gerust te stellen deed hij zich geweld aan om op het feest van Sint-Eloïsius een vrolijke indruk te maken. Hij vroeg zelfs menigeen ten dans en dat maakte zijn moeder dolgelukkig omdat ze dacht dat haar zoon genezen was. Niets was minder waar De volgende dag, zeer vroeg in de morgen, begaf de jongen zich naar de zolder ik hou te veel van haar, zei hij hij opende het raam en stortte zich te pletter op de tegels van het hof. Waaruit de schrijver besluit dat de minachting de liefde niet kan vernietigen. En sinds die dag is er droefheid en stilte op deze mas.
k Heb
behoorlijk wat afgereisd in mijn leven, maar t reizen is met de jaren fel
verminderd. In afstand en in frequentie. Niet eens meer één grote reis per
jaar. Vier jaar geleden Portugal. Twee jaar geleden het Spaanse Gallicië. Dit
jaar de Provence. Het heeft met ouderdom te maken: lichaam en geest zijn niet
meer opgewassen tegen het grote avontuur. En zelfs van kortere reisjes zou er
niets meer in huis komen als Hendrik er niet was. Hendrik is de man die ik bij
andere gelegenheden wel eens Karel durf noemen, of Enrique, of Mav(e)au.
Hendrik is niet alleen een van de veelzijdigste mensen die ik ooit heb ontmoet,
hij is een van de dienstvaardigsten en
een levenskunstenaar van hoog niveau. Zijn parool is: Leven en laten leven en
vooral genieten. Hendrik draagt al de lasten van de reis: het uitstippelen van de reisroute, de
logiesbespreking, het in- en uitladen van de koffers, het afrekenen in hotels
en restaurants en bovenal het veilig ter
plaatse brengen van zijn medereizigers in zijn perfect uitgeruste Audi met
aanhangwagen. Die medereizigers zijn, naast mezelf, de niet weg te denken
zusjes Desdemona en Mantequilla. Wat het reisdoel betreft had ik dit jaar een
dikke vinger in de pap: de Provence, het land van mijn geliefde Franse
schrijver Alphonse Daudet.
De
uiteindelijke bestemming was Saint-Rémy-de-Provence. Gasthuis Mas des
Oliviers, een veel-sterren-verblijf waar Hendrik voor gezorgd had. Saint-Rémy
is een chique plaats voor de beau monde. Eén van mijn familieleden heeft er
ooit eens kennis gemaakt met Stéphanie van Monaco. Is het de reden waarom ik
tijdens de reis meermaals gedacht heb aan de enige persoon uit mijn kennissenkring
(zijn echtgenote niet te na gesproken) die ooit tot de beau monde heeft
behoord: mijn allerbeste vriend Jack Vanlichtervelde? Ik kan mij haast niet
voorstellen dat het nu al meer dan vijf jaar geleden is dat Jack ons voor altijd
heeft verlaten.
Toen Alphonse
Daudet anno 1865 hierheen kwam om zich in zijn molen te vestigen moet de
gedachte aan een vriend hem evenzeer hebben gekweld: Bixiou, een oude vriend
weliswaar. Er was een tijd geweest dat Bixiou kon gerekend worden tot de meest
bekende en meest graag geziene Parijzenaars: journalist, schrijver,
karikaturist. Bixiou bracht Parijs aan t lachen. Aan belangstelling vanwege
het vrouwelijk schoon ontbrak het hem niet met één van die schoonheden is hij
getrouwd en aan geld evenmin. Daudet ontmoette Bixiou op een terras in
Parijs, een paar dagen vóór zijn afreis naar de Provence. De vrienden hadden
elkaar in lange tijd niet gezien. Bixiou was een armzalige oude man geworden,
hij ging in lompen gekleed en was blind. Hij bedelde. Daudet tracteerde hem op
een maaltijd en aanhoorde zijn verhaal. Sinds hij blind geworden was en zijn
werk niet meer kon doen was hij vervallen in de anonimiteit en hij leefde in
volslagen armoede. Zijn enige dochter Céline had hij in een armengesticht
moeten doen bij de nonnetjes. Hij kocht
nog regelmatig, als hij genoeg centen bij elkaar gebedeld had, de krant,
waarin jaren geleden zijn columns en zijn cursiefjes waren verschenen, toen hij
nog een gerenommeerd journalist was. Vanwege de geur van de verse drukinkt die
hij zo gaarne opsnoof, want lezen kon hij niet meer en zijn vrouw weigerde hem
voor te lezen. Was Celientje nog maar thuis geweest, zij zou wél voorgelezen
hebben uit de krant Toen Bixiou gegeten had, vertrok hij, zonder te bedanken
en zonder afscheid te nemen. En toen Daudet een half uur later zelf aanstalten
maakte om op te stappen, zag hij op de grond een grote glimmende portefeuille
met versleten randen, de beroemde portefeuille van Bixiou, die hij zijn gifzak
noemde. Er werd gezegd dat er vreselijke dingen in zaten. En wat denkt u dat
erin zat? Een aantal brieven, geschreven op papier met een bloemetje en alle
beginnend met Lieve papa en eindigend met Céline Bixiou, bij de kindjes van Maria. En bovenal een grote
verzegelde envelop waar enkele blonde krulhaartjes uitstaken. Op de envelop stond
geschreven met de bevende hand van een blinde man: De haren van Céline, afgeknipt op 13 mei, toen ze binnentrad bij de nonnen
van Onze-Lieve-Vrouwe van de kunsten.
De portefeuille van Bixiou,
mijn beste Roger, is één van de pakkende verhalen die Alphonse Daudet
geschreven heeft in zijn molen. Het zou kunnen dat hij het al eerder had
geschreven, in de trein die hem van Parijs naar het Provençaalse Beaucaire
bracht. Van Beaucaire naar de molen ging de reis per diligence. En die korte
reis heeft hem meteen stof gegeven voor een ander verhaal uit zijn beroemde Lettres de
mon Moulin: De diligence van
Beaucaire.
In de diligence zaten twee jonge kerels die er genoegen in schepten de spot te drijven met een bescheiden mannetje met een grote pet. Een mannetje van middelbare leeftijd. Een scharensliep zoals bleek. Het hele huwelijksleven van de scharensliep werd door de spotters uit de doeken gedaan, hoezeer hij hun ook smeekte ermee op te houden. Dat huwelijksleven oogde inderdaad niet fraai. Ze waren nog geen jaar getrouwd toen het scharenslieperinnetje er met een heetgebakerde Spanjaard vandoor ging. Na enkele maanden keerde ze met hangende pootjes terug en de vergevingsgezinde scharensliep sloot haar weer in zijn armen. Maar het duurde niet lang of ze ging er nogmaals vandoor, met een legerofficier. En later met een wijnboer, en een verkoper, en een enfin, t doet er niet toe. Waar het op neerkomt is dat onze scharensliep haar telkens weer in huis nam en al haar escapades bedekte met de mantel der liefde. Het mannetje zat in een hoekje van de diligence te kreunen en te prevelen: hou toch op, hou in godsnaam toch op In Tarascon hielden de pesterijen op om de simpele reden dat de twee jongemannen uitstapten. Niet veel later kwam de diligence aan bij de molen in Fontvieille. Toen Daudet uitstapte wierp hij een blik onder de klep van de pet van de scharensliep. Deze richtte het hoofd op, keek Daudet recht in de ogen en zei toen met een stem vol haat en bitterheid: Kijk mij maar goed aan, vreemdeling. Als u vandaag of morgen verneemt dat er een ongeluk gebeurd is in Beaucaire, dan kunt u tenminste zeggen dat u de dader kent.
Aa, ai, mijn beste vriend, wij hebben in ons lange leven voorzeker meerdere gevallen gekend van mannen wier vrouw hen bedroog. Soms met dramatisch gevolg en soms ook niet. Herinner je die jongen die bij jou in de klas zat bij meester Albert ik zie geen noodzaak om hier zijn naam te noemen en die in later jaren zo beschaamd was dat hij niet meer onder de mensen durfde komen omdat iedereen wist dat zijn vrouw hem bedroog. Hij heeft zich van kant gemaakt. Stel daar tegenover het geval van Maître Verstraete. t Was tijdens de tweede wereldoorlog. Terwijl Maître op zijn werk was stonden de soldaten als het ware in de rij voor een nummertje met zijn vrouw. Een buur die dacht dat Maître zich van geen kwaad bewust was vond dat het zijn plicht was de bedrogen echtgenoot voorzichtig op de hoogte te brengen. Maître, die al heel snel voelde waar zijn buurman heen wilde, sprak toen deze historische woorden: Ik weet wat jij mij zeggen wilt en ik wil je een wijze raad geven, dat is van nooit gaten te stoppen waarlangs er geld binnenkomt!
Het allereerste verhaal uit Daudets Lettres heet Installatie: hoe de schrijver zich installeert in de oude molen tot de niet geringe verbazing van de huurder van de eerste verdieping, een oude sombere uil met een denkerskop, bewoner van de molen sedert meer dan twintig jaar. Tot verbazing ook van de konijnen, de schapen en de talloze gevederde vrienden uit de buurt. Wij gaan er pas morgen heen
Le Mas des Oliviers bevindt zich op eerder geringe afstand - een tiental kilometer- van de molen. Mas betekent boerderij. De uitbaters zijn de heer en mevrouw Eric en Marie Quintana. Er zijn een vijftal kamers. Wij krijgen er twee heel mooie toegewezen op de eerste verdieping, elk met badkamer en toilet. Op de benedenverdieping is onze keuken en onze salon met piano, TV-hoek en bibliotheek. Er is een overdekt terras om u tegen te zeggen en een immense tuin met vijgebomen en duizend olijfbomen. En vanzelfsprekend een pracht van een zwembad met bar en ligzetels. Een beetje teveel luxe eigenlijk, want aan zwemmen komen we toch niet toe, om de simpele reden dat we geen zwempak bijhebben en om de nog simpeler reden dat een paar van ons niet eens zwemmen kunnen. Ook aan douchen kom ik persoonlijk niet toe. Dat heeft te maken met mijn watervrees en ook met mijn vrees voor allerlei ziekten die het gevolg kunnen zijn van overdreven lichaamshygiëne, waarvoor professor P. Vancauwenberghe destijds gewaarschuwd heeft. Daar heeft een oersterke bonk als Hendrik natuurlijk geen last van: die kan wel twee à drie douchkes per dag verteren. Als welkomstgeschenk krijgen we een pot zelfgemaakte vijgenconfituur: Figues de Marie, Eté 2015. Zelden zon lekkere confituur geproefd.
Mijn nieuwste boek (Uit het schuim van de zee, 2011) behandelt de hele Griekse mythologie in 136 verhalen (408 pag.) en 18 originele tekeningen. Het is nu reeds aan zijn derde druk toe. Het boek is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Betaling na ontvangst (18,95 euro). Bij bestellingen vóór 1 mei dienen geen verzendkosten betaald te worden.