(zesde van zeven brieven aan een vriend)
Beste Roger,
De
vrijdagmorgen was Desdemona in alle staten: er had weer iemand naast de wc-pot
geplast. In de letterlijke betekenis, wel te verstaan. Mantequila behoorde,
alleen al om anatomische redenen, niet tot de verdachten. Ík was het evenmin,
anders zou ik er wel voor uitgekomen zijn; daar ben ik immers véél te eerlijk
voor. Bleef over: Hendrik. Die pleitte onschuldig, hij durfde daar zelfs een eed
op doen en aangezien hij jurist is wil dat héél wat zeggen.
Mijn
gedachten gingen uit naar jou, toen ik die vrijdag lag te zonnebaden aan de
rand van Eric Quintanas zwembad (Mas des Oliviers, route dArles à Saint-Rémy),
terwijl ik een verhaal uit de Lettres de mon Moulin aan t herlezen was: De pastoor van Cucugnan. Het
verband zal je snel duidelijk worden
De eerwaarde heer Martin was pastoor van Cucugnan. Hij hield heel veel
van zijn parochianen, al dient gezegd dat ze hem geen algehele voldoening schonken.
Zijn geluk was volledig geweest indien de Cucugnanezen wat beter aan hun
christelijke plichten hadden voldaan. Nog niet de helft van hen woonde op zondag
de heilige mis bij. Niemand ging nog naar de biecht of naar de heilige
communie, ook niet met Pasen. Wat hem in t bijzonder verdroot was het idee dat
zijn dierbaren op die manier in het hiernamaals verstoken zouden blijven van de
hemelse gelukzaligheid. Die gedachte hield hem bezig, dag en nacht. En op een
nacht had de pastoor een droom
Hij stond aan de hemelpoort. Hij werd er verwelkomd door Sinte-Pieter
himself.
- Wel, wel, mijn beste Martin, waarmee kan ik u van dienst zijn?
- Ach, heilige Petrus, ik ben, zoals u wellicht weet, pastoor van
Cucugnan. Kunt u mij misschien zeggen,
als ik met deze vraag niet te vrijpostig ben, hoeveel Cucugnanezen u hier in de
hemel hebt?
Sinte-Pieter toonde zich zeer bereidwillig. Hij nam het dikke boek
waarin alle hemelbewoners stonden ingeschreven. Maar er bleek er niet één te
zijn uit Cucugnan.
- Ga naar het vagevuur, sprak Sinte-Pieter. Dáár zullen ze zijn: ze
zullen er ongetwijfeld nog wat dagelijkse zonden uit te boeten hebben.
Maar ook in het vagevuur bleek er niemand uit Cucugnan te zijn. Pastoor
Martin was de wanhoop nabij. Ze konden toch niet allemaal in de hel zijn!? De
engel die de wacht hield in het vagevuur toonde hem de weg die leidde naar de
hel. Een lange en moeilijk begaanbare weg. Aan t eind was een reusachtige
poort, die wagenwijd openstond en waaruit een walm van geroosterd vlees kwam en
een geschreeuw en gevloek uit duizenden kelen. Een duivel met horens en bokkenpoten
en een staart maande de pastoor aan om naar binnen te treden.
- Ik kom niet naar binnen, zei Martin. Ik ben een dienaar Gods.
- In naam van Beëlzebub, wat komt gij hier dan doen?
- Ik wilde graag weten of hier soms iemand is uit Cucugnan.
De duivel schoot in onbedaarlijke lach.
- Iemand uit Cucugnan? Weet gij dan niet, onnozele ziel, dat héél
Cucugnan hier binnen zit. Doe rustig enkele stappen voorwaarts en dan kunt ge
ze zien.
En wat pastoor Martin daarbinnen zag valt met geen pen te beschrijven.
Met zovelen waren ze, de Cucugnanezen, te midden van rook en vlammen. Hun geschreeuw
sneed door merg en been. Hij kende ze van naam. Charlot, de molenaar, die zijn
klanten bedroog door een deel van de bloem achter te houden. Bloquiaux, de
vrijgezel, die iedere dag drie of vier flessen Châteauneuf soldaat maakte.
Renardeau die zijn arme vrouw alle dagen een pak rammel verkocht. Bénézet die
geld stal uit de offerblok. Marie-Madeleine die haar man bedroog dat het een
lieve lust was. En Fernand,
Michel, Robique, Toquet, Brigitte, Jean-Marie, Ursin, Bonneux
Heel Cucugnan
zat in de hel !
De zieleherder baadde
in het zweet toen hij tegen de ochtend wakker werd. Twee dagen later, tijdens
de zondagse preek, kregen de aanwezige parochianen het verhaal te horen.
Pastoor Martin liet geen naam onvermeld van wie hij had zien branden in de hel.
Allen werden door angst bevangen. Maar geen nood. Tijdens de week die volgde op
de donderpreek werden alle parochianen uitgenodigd tot de biecht, volgens
beurtrol. En niet één was er die zich aan die plicht onttrok. En de volgende
zondag gingen allen ter communie en er volgde een processie met bloemen en
gezang en iedereen was opgelucht en vrolijk, het meest van al nog pastoor
Martin. Hij dankte de Heer voor de heilbrengende droom die Hij hem gezonden had
en die hem in staat had gesteld de zielen van zijn dierbare Cucugnanezen te
redden.
Een fantasierijk verhaal natuurlijk. Ik hoor je al denken:
het dorp Cucugnan en de eerwaarde Martin zullen wel nooit bestaan hebben, net
zo min als de plaats Pampérigouste en pater Gaucher uit vroegere verhalen. Wat
zeg je: Cucugnan, nooit bestaan? Ik moet bekennen dat ik er ook zo over dacht.
Bijna tegen beter weten in heb ik het opgezocht op het world wide web en wat
blijkt? Cucugnan bestáát! In een uitloper van de Pyreneeën, de streek van
Perpignan, Narbonne
Een piepklein dorp: een dertigtal huizen, geschaard rond
de kerk. De tekening hieronder is een trouwe weergave: ze is van Mitteï in een
stripverhaal uit 2002 (Les Lettres de mon
Moulin, Joker Editions). Wat had Daudet te zoeken in Cucugnan? Niets. Het
verhaal was hem verteld door de Provençaalse schrijver Roumanille en die had
het zelf ook weer gehoord van een goede vriend
En waarom ik, bij het lezen van dit verhaal aan jou dacht, mijn beste Roger? Omdat de gedachte dat jij als ongelovige zult moeten branden in de hel mij kwelt. Als het met je goedvinden is neem ik een dezer dagen contact op met één van de nazaten van pastoor Martin in Cucugnan. Al lijkt het mij goed mogelijk dat er heden ten dage geen pastoor meer is in Cucugnan, geen kerkdiensten meer, geen biecht en geen communie meer, misschien zelfs geen gelovigen meer
Met de beste groeten,
en een kusje voor Gaby.
|