Mijn nieuwste boek (Uit het schuim van de zee, 2011) behandelt de hele Griekse mythologie in 136 verhalen (408 pag.) en 18 originele tekeningen. Het is nu reeds aan zijn derde druk toe. Het boek is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Betaling na ontvangst (18,95 euro). Bij bestellingen vóór 1 mei dienen geen verzendkosten betaald te worden.
FLAUW EN PUBERAAL, MAAR GOED BEDOELD: dit soort verhaaltjes vindt u bij de vleet ('n 200-tal) op www.bloggen.be/kris .......... PICTAIKU'S (de allernieuwste kunstvorm) vindt u op www.bloggen.be/pictaiku
12-03-2021
Hersenkronkels
Transient global amnesia (TGA, d.i. tijdelijk totaal geheugenverlies) is een zeer zeldzame aandoening waarvan ik het slachtoffer ben geworden in het jaar 2003. Plots wist ik niet
meer dat ik twee kleinkinderen had, dat mijn schoonmoeder een jaar geleden overleden was, en alles wat er in de voorbije tien jaar was voorgevallen. Van wat daarvóór gebeurd was wist ik mij alles nog te herinneren,
ik kon nog alle winnaars van de Tour de France uit de vorige eeuw opnoemen, ik kon nog hoofdrekenen als de besten, mijn redeneringsvermogen bleek onaangetast, en ik besefte dat er iets heel bijzonders met mij aan de hand was.
Ik stelde vragen, maar het antwoord vergat ik direct, zodat ik voortdurend dezelfde vragen stelde. Mijn huisgenoten waren ervan overtuigd dat er iets héél ergs met mij aan de hand was en ikzelf dacht het ook.
Maar geleidelijk, in de loop van de eerste acht uren, is alles wonderwel in orde gekomen. Ik had toen, ofschoon ik zelf arts was, nooit over TGA gehoord. Dat was het dus, een aandoening waarvan de oorzaak onbekend is, die
onschuldig is, van voorbijgaande aard en die men, god zij dank, zo goed als nooit een tweede keer kan krijgen. En ziehier wat de wetenschap over die wonderbare aandoening van het brein te vertellen heeft:
TGA is een syndroom dat gekenmerkt is door een acuut optredend algeheel geheugenverlies. Er is zowel sprake van een retrograad als anterograad geheugenverlies. Retrograad
geheugenverlies houdt in dat er geen herinnering is van de tijd voorafgaand aan de TGA. Anterograad geheugenverlies betekent dat het onmogelijk is om iets nieuws te leren of informatie op te slaan.
Met dit verhaal, beste lezer, heb ik geen andere bedoeling dan u te wijzen op de rare kronkels van het menselijk brein. Ik ken er nóg drie, alle drie over jongetjes tussen tien
en vijftien jaar. Ik geef ze de fictieve namen Jan, Piet en Pol. Geen van de drie had een bijzonder hoog IQ. Liet je Jan een bladzijde lezen uit een boek, dan kon hij daarna die bladzijde letterlijk, met de punten en de kommas,
reproduceren. Zelfs als er woorden in stonden die hij niet begreep. Piet kon al de nummers van de autoplaten afdreunen die in de dag zijn pad hadden gekruist: het mochten er vele tientallen zijn. En Pol kon binnen de tien
seconden uitrekenen op welke dag van de week de zesentwintgste juli van het jaar 1941 viel, en dat kon hij voor iedere andere dag van de vorige twee eeuwen.
En is wat mij deze week overkomen is niet al even mysterieus? Ik droomde ´s nachts dat ik een ontmoeting had met professor O. van Togenbirger de Waelekens. ´s Morgens
kon ik mij het gesprek dat ik met de hooggeleerde had letterlijk voor de geest halen en het kost mij op dit ogenblik nog niet de minste moeite om het hier integraal weer te geven:
- In een gesprek met Jan Bauwens zou u beweerd hebben dat wij er zouden moeten naar streven om vreedzaam samen te leven met het covid-19 virus, eerder dan het te bestrijden:
een soort symbiose dus. Meent u dat écht, professor?
- Welzeker.
- Ik kan u niet volgen. Het virus wil ons toch doden?
- Waarom denkt ge dat?
- Is dit niet de hetgeen Malthus een paar eeuwen geleden voorspeld heeft: de catastrofe die ons te wachten stond als de wereldbevoking al te zeer zou toenemen. En zie: op
heden zijn er vier keer zoveel mensen op aarde als honderd jaar geleden.
- Insinueert gij dat het virus op aarde verschenen is met de opdracht om de bevolking tot de helft of zelfs een vierde te reduceren? En waarom zou dat nodig zijn, denkt ge?
- Omdat we te dicht op elkaar zitten, omdat we zodoende het milieu bevuilen en de temperatuur doen stijgen, en ook vanwege een dreigend voedseltekort.
- Malthus had het inderdaad, en vrijwel uitsluitend, over voedselschaarste. Welnu, die is er niet.
- En al die kinderen die de hongerdood sterven, vooral in Afrika?
- Dat komt enkel en alleen omdat het voedsel niet goed verdeeld is in de wereld. Als het wel goed verdeeld zou zijn dan kon de wereldbevolking nog rustig toenemen met een
factor tien.
- Weet u dat zeker?
- Dat weet ik zeker.
- U twijfelt dus niet?
- Niet in het minst.
- Ooit is er toch een wijsgeer geweest die beweerd heeft dat twijfel aan de basis ligt van alle wijsheid: in dubio veritas...
- Akkoord, maar men hoort niet te twijfelen over zaken die evident zijn, zaken waarover geen twijfel bestaat. Twijfelt gij misschien aan het feit dat de rechte lijn de kortste
weg is tussen twee punten of aan het feit dat een driehoek niet meer dan één stompe hoek kan hebben?
- Toch kan ik moeilijk geloven dat onze aardbol nog tien keer meer mensen aankan dan er nu al zijn, als we zien hoe het milieu...
- Maar, mijn beste, niet het áántal individuen telt, wel de gezamenlijke ecologische voetafdruk. In de rijke westelijke wereld is die voetafdruk per hoofd honderd
keer groter dan in de arme landen. Breng die voetafdruk naar omlaag en het probleem is opgelost.
- Zeg mij dan, professor, hoe gij dat doet, die voetafdruk naar beneden brengen.
- Gij wilt mij een taak op de schouders leggen die niet de mijne is.
- Wiens taak is het dan wel?
- Van de technici natuurlijk, in dit geval de economici. Mijn vak is de filosofie, jongeman.
Hij had mij jongeman genoemd. Dat klinkt aangenaam in de oren van iemand die zijn tachtigste verjaardag al gevierd heeft, maar het was ook een teken dat de professor
enigszins nerveus werd en het gesprek wenste stop te zetten of het alleszins een andere wending wilde geven. Dan maar het gesprek over een lichtjes andere boeg gegooid...
- En dat vreedzaam samenleven met het virus, die symbiose, hoe ziet gij dát, professor?
- Ik zal u een voorbeeld geven. In het Oosten zijn heilige rivieren - de Ganges, de Tigris, de Euphraat - wier water krioelt van de schadelijke microben, waar de inwoners
baden en waarin zij hun natuurlijke behoeften doen. Wij westerlingen zouden er dodelijk geïnfecteerd geraken, maar zij niet. Omdat zij geleerd hebben vreedzaam samen te leven met die micro-organismen. Vreedzaam, dat wil
zeggen zonder wapens, zegge vaccins of antibiotica.
- En dat zouden wij ook moeten kunnen bereiken ten opzichte van het covid-19 virus?
- Precies, want het virus wil ons allerminst doden.
- Denkt u dat?
- Natuurlijk, want daarmee delft het toch zijn eigen ondergang. In een dood lichaam kan het virus immers niet verder leven.
- Wat wil het virus dan wel?
- Een plaatsje onder de zon, niets meer, niets minder.
- Maar u kan toch niet ontkennen dat er mensen sterven ten gevolge van covid-19.
- Dat ontken ik niet. Het zijn hoofdzakelijk ouderen en chronisch zieken bij wie het einde sowieso al in zicht was. Als we het virus ongemoeid laten zal het geleidelijk in
kracht afnemen, maar als we het bestrijden zal het zich verdedigen en in de tegenaanval gaan door te muteren naar meer besmettelijke en kwaadaardiger varianten van het virus, waardoor ook jongere en gezonde mensen als slachtoffer
zullen vallen.
- Moeten we dan nu het vaccineren laten ophouden?
- Nogmaals wilt ge mij buiten mijn vakgebied doen treden. Die vraag moet aan de technici gesteld worden en aan de politici. Mijn domein is de filosofie. Vergeet dat niet.
En nu wil ik dit gesprek afronden. Dag jongeman.
Dat Firmin en ik goede buren zijn, niet één van mijn trouwe lezers - die anderhalve man en die paardenkop - die het niet zal weten. We staan elkaar bij met raad
en een enkele keer ook met daad. Sedert het begin van de coronahistorie zien we elkaar niet al te vaak en de wederzijdse burendienst geschiedt nu vrijwel uitsluitend via mail. Firmin houdt mij op de hoogte van de coronacijfers
in onze gemeente, van de plaatsen waar er snelheidscontrole is, van de wegomleggingen en van zoveel meer. In zijn laatste mail laat hij mij weten dat de oudjes vanaf 21 maart gratis naar het vaccinatiecentrum mogen reizen.
Ik woon op een boogscheut van het treinstation van Anzegem en het vaccinatiecentrum waar ik heen moet ligt vlak bij het station in Oudenaarde. Goed nieuws. Ware het niet dat ik op zaterdag 20 maart al verwacht word in het
centrum en dat op zaterdag en zondag geen enkele trein stopt in Anzegem en wij ons tijdens het weekend naar het dichtstbijgelegen station moeten begeven, zijnde... Oudenaarde. Toch bedankt, Firmin.
In ruil geef ik mijn buur regelmatig taaladvies. Laatst vroeg hij zich af hoe een inwoner van Diksmuide geheten wordt. In de alom gewaardeerde krant Het Laatste Nieuws had hij
het woord Diksmuideling gelezen en dat had twijfels doen rijzen. In mijn ijver om goede burenservice te bieden, en omdat een goede buur per slot van rekening meer waard is dan een verre vriend of dito familielid,
heb ik subiet mijn voelhorens uitgestoken en al mijn bronnen geraadpleegd, met dit resultaat:
Diksmuideling: kleine magere bleke inwoner van Diksmuide;
Diksmuidenaar: grote kloeke getaande inwoner van Diksmuide;
Diksmuidenaarling: vieze, enge inwoner van Diksmuide (een naarling).
Eén keer in de maand, iedere
derde donderdag om drie uur om precies te zijn, breng ik een bezoek aan mijn
nicht Amandine, in het rusthuis "De Nieuwe Lente". Een degelijk rusthuis, waar
het er vaak vrolijk aan toe gaat. Men noemt het dan ook wel eens "De Nieuwe
Leute". Amandine woont daar op de eerste verdieping. Via de lift komt men in
een hal waarin drie gangen uitkomen. Iedere gang heeft een straatnaam: de
Koningstraat, de Keizerstraat en de Prinsenstraat. Amandine woont in de
Keizerstraat, nummer 106. Omdat ik vandaag wat vroeger op post ben besluit ik
om eerst door de Prinsenstraat te wandelen. Aan iedere kamerdeur hangt een
plaatje met de naam en een foto van de bewoner. Zie ik daar bij nummer 146 niet
de naam "Petronella Dekeyzer"? Die naam ken ik: Pieternelleke! We zaten samen
in het eerste leerjaar in de nonnekensschool in Grijsloke, bij juffrouw
Valentine. Na dat eerste leerjaar is zij verhuisd naar een naburige gemeente en
heb ik haar niet meer gezien. Wel heb ik vernomen dat zij op zeer jonge
leeftijd getrouwd is met Germain Hoffius, de keeper van F.C. Potegem en dat zij
samen één dochter hebben voortgebracht. De dochter is naar Canada verhuisd toen
ze amper twintig was en is daar een paar jaar later op een vreemde manier, naar
werd gezegd, aan haar einde gekomen. Germain, die een stuk ouder was dan
Pieternelleke, moet ook al op zijn minst een jaar of tien overleden zijn. In
elkaar gezakt, als toeschouwer, op de tribune van F.C. Potegem. Hartfalen. Het
heeft in de krant gestaan. Ergens moet ik eveneens vernomen hebben dat
Pieternelleke aan ernstig geheugenverlies, ofte dementie, onderhevig was en dat
zij in een rusthuis verbleef. Dat het rusthuis "De Nieuwe Lente" was heeft
niemand er ooit bijverteld. Prinsenstraat nummer 146, met onder haar naam een foto.
Het kleutermeisje van vijfenzeventig jaar geleden is er niet meer in te
herkennen. Haar deur staat open en ik zie haar zitten aan een tafeltje, met een
soort breiwerkje. Klein en magertjes, dat Pieternelleke, maar niet tot op de
draad versleten, dunkt me. Ik blijf staan in de deuropening:
- Hé, Pieternelleke, zeg ik,
hoe gaat het?
Ze zet haar bril af, niet
langer dan vijf tellen en dan zegt ze, met heldere stem:
- Gij zijt Kristiaan,
nietwaar? Van in de school, in Grijsloke.
- Ongelooflijk, dat gij mij
nog herkent.
- Ik heb uw foto de laatste
tijd een paar keer in de krant gezien.
- Ik kwam hier toevallig
langs. Woont gij hier al lang?
- O ja, van toen ik getrouwd
ben met Germain.
Ze ziet er goed uit en
opgewekt. Ik heb de indruk dat ze blij is mij te zien. Ik weet met zekerheid
dat het beter is dat ik met haar over vroeger spreek:
- We zaten samen in 't eerste
studiejaar, zeg ik.
- Dat weet ik nog goed. 't Was
bij juffrouw Valentine. Ik weet nog goed met hoevelen wij toen in 't eerste
leerjaar zaten: gij en ik en Annie Libbrecht, Liliane Tsjoen, Marie-José
Declercq, Pierre Cosaert, Lucien Beel en Charles Vanmoorleghem.
Ik sta een beetje perplex. Dat
zij dit nog allemaal weet. Voor iemand met geheugenverlies! Ik zou ze wellicht
niet alle acht hebben kunnen opnoemen. Het klopt, we waren met zijn achten in
dat eerste leerjaar. Pieternelleke en ikzelf zijn er nog, maar de laatste vier
zijn al jaren geleden overleden en van Annie Libbrecht en Liliane Tsjoen weet
ik het niet...
- Gij en Lucien waren de
laatsten van de klas, zegt ze.
Niet erg tactvol van
harentwege zou je kunnen denken, maar ik voel mij allerminst gekrenkt - ach, ik
ben zo tolerant geworden de laatste tijd. En het klopt weer helemaal wat ze
zegt. Op mijn schoolrapport prijkte naast "behaalde plaats" weliswaar "tweede",
en dat stond ook op het rapport van Lucien Beel. Bij de zes anderen stond er
evenwel "eerste". Allemaal ex aequo dus! Lucien en ik hadden in feite zevende
moeten zijn. Ook ex aequo... Niet dat ik
dom was - in rekenen en lezen was ik zelfs de beste - maar ik kon niet zingen.
Mijn zangstem was afschuwelijk, zo erg dat juffrouw Valentine mij gebood mijn
mond dicht te houden als de klas in koor "Te Lourdes op de bergen" of "Het loze
vissertje" zong. En als er moest gezongen worden voor punten hield ik dan ook
maar wijselijk mijn mond, hetgeen resulteerde in "nul op tien" natuurlijk, en... de laatste van de klas, ex aequo met Lucien Beel. Mijn vader vond het goed: er
stond "tweede" op mijn rapport...
-
Gij zat op de voorlaatste bank, naast Charles Vanmoorleghem, zegt ze. Ik zat
vlak vóór u, naast Liliane Tsjoen. Gij en ik, we zaten aan de kant van de muur
en daar hing een bijna levensgrote foto van koning Leopold. Ik denk dat daar nu
de foto van Boudewijn hangt.
-
Boudewijn? zeg ik.
-
Ja, want nu is Boudewijn onze koning.
Ik
zeg haar niet dat het schooltje al meer dan tien jaar - 't kunnen er twintig
zijn - niet meer gebruikt wordt, dat het helemaal vervallen is en vervangen
door een splinternieuwe school aan de overzijde van de straat. En ik zeg ook
niet dat Boudewijn al lang dood is en dat we nu al twee koningen verder zijn.
Ik wil niets doen om haar opgewekte stemming te bederven en omdat ik haar
helemaal in de stemming vind voor een grapje, zeg ik:
-
Weet ge dat ik toen een beetje verliefd was op u?
-
Ja, dat weet ik.
Ze
lijkt plots een beetje ernstiger.
-
Ik maak maar een grap natuurlijk, we waren amper zes jaar.
-
Dat zegt ge nu wel, maar ik denk dat ge écht verliefd waart: soms trokt ge aan mijn haar als we in de rij stonden.
-
Dat was om te plagen.
-
Plagen is liefde vragen... Ikzelf had het meer voor Pierre Cosaert... en ook wel
een beetje voor u... tot de dag dat ge niet meer mocht meezingen van juffrouw
Valentine.
Het
was verkwikkend, zo gezellig over de tijd van toen te praten, de tijd van
driekwart eeuw terug.
-
Jammer dat ge nú op bezoek komt, zegt ze, nu Germain even niet thuis is.
-
Waar is Germain? vraag ik.
-
Naar zijn werk, of boodschappen doen.
Ik
zeg dat mijn tijd beperkt is en dat ik wel eens zal terugkomen als Germain wél
thuis is, en dat vindt ze goed.
Na
mijn bezoek aan nicht Amandine, dat wat korter uitgevallen is dan naar gewoonte,
loop ik Pieternelleke weer tegen 't lijf. In de hal.
-
Wel wie we daar hebben, zegt ze, Kristiaan! Hebben we elkaar niet ergens
ontmoet? Onlangs...
En
nogmaals een brief over poëzie. Geen twee zonder drie zegt men. Maar wees
gerust, het zal bij deze drie blijven. Aan het einde van dit schrijven zal het
u duidelijk worden waarom er geen vierde zal komen...
Misschien
hebt gij u al afgevraagd - tenzij gij de laatste twaalf jaar regelmatig mijn
blog gelezen hebt - of ik mijzelf reeds aan poëzie gewaagd heb. Welnu, het
antwoord is "ja", een bescheiden "ja" weliswaar. Zoals ge weet heb ik mijn beroep
vijftien jaar geleden - ik was toen op het toppunt van mijn kunnen! - moeten
stopzetten wegens "leeftijdsoverschrijdend gedrag". Als piepjong gepensioneerde
van amper vijfenzestig droomde ik toen nog van een carrière als dichter. Het
heeft enkele jaren geduurd vooraleer ik met een gedicht durfde naar buiten
komen. Het was ter gelegenheid van een poëziewedstrijd ter nagedachtenis van
Louis Paul Boon. Ik had mijn best gedaan om iets van de schrijver van "Mieke
Maaikes obscene jeugd" in mijn gedicht te leggen. Ik had gehoopt op de eerste
prijs. Maar nee hoor: geen eerste prijs, geen accessit, niet bij de
genomineerden, geen troostprijs, geen eervolle vermelding...
Oordeel
zelf:
De roste muis(een gedicht
waarin verteld wordt hoe een jonge knaap zijn zinnen verloor en hoe een
restaurant in Waterland-Oudeman een naam kreeg) (2010)
In 't vlakke Meetjesland,nabij een brede kreek,
woonde knappe rosse Virginie,'t mooiste meisje van de streek.
De boerenknechten allemaalminden haar, die knappe meid,
en niet in 't minst de jongste gast,in de liefde nog niet ingewijd.
Virginie bezat een roste muis,die z'aan niemand tonen wou,
tenzij, 't was geen geheim,aan wie haar hartje stelen zou.
De naïeve jonge knaapbegeerde haar zo zeer,
hij ging voor 't meisje staan:ach, laat mij zien, uw muisje teer!
Beloof mij braaf te wezen,dan moogt gij 't muisje zien,
en als ge 't vader niet verklapt,moogt ge 't strelen bovendien.
En diezelfde avond reedsnam z'hem mee naar 't achterhuis:
ze trok haar rokken hoog: hij zagtussen de blanke dijen... de roste muis.
De jonge man werd bleek,hij stond met open mond,
begon te trillen op zijn benenen alles draaide in het rond.
Zijn lijf dat stond in vuur en vlamen om te blussen zijnen brand
liep hij naar 't water van de kreek;redders brachten hem aan land...
Bijna was 't hem slecht vergaan,men deed hem naar het ziekenhuis,
d'ogen star, de stem die zachtjes zei:ik heb haar muis gezien, een roste muis.
Nooit meer kwam hij goed bij zinnen,nooit werd het in zijn hoofd nog pluis
en zijn lippen bleven alsmaar preevlen: 'k heb haar muis gezien, haar roste
muis...
Vindt
ge 't raar dat ik toen zwoer nooit nog een gedicht te schrijven? En toch... Zes
jaar later stond ik weer voor aap. Ik had mij weer eens laten verleiden tot het
schrijven van twee gedichten, ditmaal voor een poëziewedstrijd ter nagedachtenis
van de jong gestorven Oudenaardse dichter Joti T'Hooft. Ik had mijn stijl
aangepast. Tevergeefs. Weer geen eerste prijs, geen accessit, niet bij de genomineerden,
geen troostprijs, geen eervolle vermelding...
Oordeel
nog maar weer eens zelf:
[1e gedicht] Dementie(2016)
(gedicht in jotithooftiaanse neoromantiek)
Langs de derde en de vierde hersenkamer
glijden de gedachten en gevoelens heen
het hoofd wordt van lieverlede leeg
aan de randen kleven nog de flarden
van 't geluk dat wij volop mochten smaken
toen wij doolden in paden van oeverloze jeugd
toen de wereld ons nog toebehoorde...
De herinneringen zijn heengevloden
uit ons oud en mistig brein
enkele zitten nog vast in onze temporale kwab
van toen jij en ik ons nog baldadig laafden
in een oceaan van oneindig welbehagen.
Toen konden wij nog huilen
als ons geluk verstoord werd
door toekomstbeelden van pijn
die al bij al nog draaglijk blijkt te zijn
omdat wien God verdelgen wil
hij eerst van zijn verstand berooft.
(quem deus perdere vult prius dementat)
[2e gedicht] Rugpijn, dementie en Tradonal (2016)
In
mijn brein zijn lege plekjes
grijze gaten
waartussen wit
er zit geen rem meer in mijn hoofd
ik kan de woorden niet meer tegenhouden
en op de rug van een dolfijn
speur ik de wereld af
op zoek naar 't oude lijf.
Ik voel mijn pijn nog vaag
maar mijn pijn voelt mij niet meer
opgestegen
op de rug van mijn dolfijn
hemelwaart
ervaar ik pijn als een genot.
Ik schrijf nu verzen
zonder schroom
zonder rijm
op het ritme van mijn pijn
ik schaam mij al lang niet meer
om mijn woorden zonder zin.
Mijn pijn beheers ik nu
ik spot ermee
ik schrijf nu verzen
in Vlaamse neo-romantiek
ik hoef geen lauwerkrans
geef mij maar schizofrenie
gespletenheid.
Dementie neemt de remming weg
het gevoel komt ongerept naar buiten
onsamenhangend weliswaar
omdat hier en daar
een woord verloren gaat
en de zinsbouw mankt soms wat.
Dementie helpt
tegen de pijn
maar bovenal
Tradonal!
Dat ik, mijn beste Firmin, het aandurfde mijn
dichterarij te vergelijken met "Marc
groet 's morgens de dingen" van Paul van Ostaijen, een van de succesrijkste
gedichten die ooit geschreven zijn in de Nederlandse taal, daarom ben ik nu nog
steeds verlegen :
Marc groet 's
morgens de dingen (Paul van Ostaijen)
Dag ventje met de fiets op de vaas met de bloem
ploem ploem
dag stoel naast de tafel
dag brood op de tafel
dag visserke-vis met de pijp
en
dag visserke-vis met de pet
pet en pijp
van het visserke-vis goeiendag
Daa-ag vis
dag lieve vis
dag klein visselijn mijn
Kort
na mijn laatste poëzie-fiasco heb ik mijn gedichten laten lezen aan mijn
vriend, Erlend P., germanist, filosoof en zelf dichter. Of zij dan zoveel
slechter waren dan het gedicht van Paul van Ostaijen. Erlend hield zich op de
vlakte. Hij zei enkel dit: "ik vind uw gedichten niet slecht, maar gij zijt
Paul van Ostaijen niet, nietwaar?".
Die
les heb ik dus begrepen. Maar misschien
zat er in mij talent als haiku-schrijver? Tientallen haiku's en
pictaiku's (een door mij uitgevonden kunstvorm) heb ik toen in een handomdraai
geschreven (op mijn blogs www.bloggen.be/haikoe en www.bloggen.be/pictaiku) en de beste heb ik zelfs uitgegeven in een boek
("Pictaiku" 2016). En als iemand mij vraagt of het boek succes heeft gekend
antwoord ik steevast: buitengewoon succes! En als ik dat voor u even mag
toelichten: er is één "Pictaiku"verkocht in die vijf jaar dat het op de markt
is. En die koper... ben ik. En dat is toch niet gewoon! Buitengewoon dus... Of
vindt gij dat niet?
Ik
beperk mij nu tot schrijven zonder verzen, doodgewoon proza. Niet dat ik dáár
goed in ben, maar een prille tachtiger moet toch iets doen om de tijd te doden.
Ik pleeg mijn proza dus nu verder op mijn blog. Dát wordt tenminste gelezen,
het weze dan maar door anderhalve man en een paardenkop.
Megabedankt dat ge dit hebt willen lezen en keivele groeten,
In mijn vorige brief had ik het over poëzie, over poëzie die geen poëzie is, en over poëzie die niet in verzen is geschreven. Omdat ik het vermoeden heb dat mijn blog ten jare 2009 nog niet op uw dagelijks menu stond en ik ervan overtuigd ben dat mijn toenmalig verhaal over "mooie poëzie" u mateloos zal interesseren, wil ik het gaarne eens oprakelen. Speciaal voor u...
Kris.
Wat ís mooie poëzie, beste lezer? Voor de
enen is het moederken van Guido Gezelle. Voor anderen is het een haiku van
Geert Verbeke of de rede van Marcus Antonius van Shakespeare. Over smaken en
kleuren valt niet te redetwisten. En evenmin valt er, mijns inziens, te
redetwisten over het feit of het geschrevene überhaupt wel poëzie ís. Wat voor
de ene poëzie is, is het voor een ander niet. En omgekeerd. Wat let mij dan om
het proza van professor O. van Togenbirger in verzen te gieten? Mits de tekst
onveranderd blijft hooguit een paar kommas bijgevoegd of weggelaten en hier
en daar een paar woorden van plaats verwisseld ten behoeve van het metrum. Eén struikelblok is er geweest: de maan! In
de oorspronkelijke tekst (* zie Wiens brood men eet op www.bloggen.be/omskvtdw d.d. 7.12.2009) stond de maan in de mist. Om metrische redenen had ik het
maantje in de mist voorgesteld, maar dat stuitte op het veto van
de professor: hij vond het verkleinwoord respectloos. En zo is het de bleke maan geworden. Hoe
vaak immers heb ik in mijn studententijd niet die bleke maan tussen de bóóómen
zien staan Of de professor daar helemaal gelukkig mee is, durf ik
betwijfelen. Zijn reactie was er een van doe maar wat je niet laten kunt.
Bang dat zijn boodschap niet doorkomt? Doe mij een lol, beste lezer, en lees
het gedicht twee keer: één keer voor de boodschap en één keer voor de poëzie
Er staat een gedicht van Rodaan Al Galidi. Niet onaardig die tekst, maar een gedicht is het niet. Tenminste niet naar mijn normen, volgens dewelke een minimum aan ritmiek vereist wordt, een metrum, of een rijm - het weze slechts een stafrijm. Het is proza, mijn beste, en zeg niet dat het poëzie is omdat het in verzen geschreven is. Deze vorm van "poëzieschrijven" verhoudt zich naar mijn gevoel tot echte poëzie, zoals "rappen" zich verhoudt tot "zingen". De Dikke Van Daele definieert "rappen" als: teksten zingzeggen op een muzikaal ritme. Als kind heb ik er nog van gedroomd om zanger te worden. Het probleem was: ik kon niet zingen en "rappen" bestond toen nog niet. Daarom heb ik mij beperkt tot wat ik behoorlijk goed kon: spreken en... zingzeggen.
Laten we dit "gedicht" even bekijken (het heet: Voor eeuwig verbonden)
De dood en het leven
gaan naar dezelfde school,
zitten bij elkaar in de klas,
luisteren naar dezelfde meester.
Bij een vraag steken ze beiden hun vinger op
en geven samen het antwoord.
In de pauze spelen ze op hetzelfde plein,
vallen uit dezelfde tak,
kloppen hetzelfde zand uit hun schoenen
en na de laatste les
gaat het leven naar de dood
en de dood naar het leven.
Zoals ik al zei: een prima tekst, maar... het is próza, mijn beste Rodaan. Zie maar:
De dood en het leven gaan naar dezelfde school, zitten bij elkaar in de klas, luisteren naar dezelfde meester. Bij een vraag steken ze beiden hun vinger op en geven samen hetzelfde antwoord. In de pauze spelen ze op hetzelfde plein, vallen uit dezelfde tak, kloppen hetzelfde zand uit hun schoenen en na de laatste les gaat het leven naar de dood en de dood naar het leven.
En ik zit in Het Laatste Nieuws van gisteren 28/1 een column te lezen van Isolde Van den Eynde, hoofdredactrice:
Ah, hoop. Heel even hebben we het licht zien schijnen aan het einde van de tunnel. We voelden een minuutje de lentezon op onze huid en konden de eerste druppel van dat glaasje rosé zonder de beperking van dat ene vaste knuffelcontact al proeven.
Zou dit beter klinken als:
Ah, hoop.
Heel even hebben we
het licht zien schijnen
aan het einde van de tunnel.
We voelden een minuutje
de lentezon op onze huid
en konden de eerste druppel
van dat glaasje rosé
zonder de beperking
van dat ene knuffelcontact
al proeven.
?
En gij Firmin, die weliswaar geen poëet zijt, maar toch fijnbesnaard, wat denkt gij?
(1) Het
woord "ketser" betekent (zie Van Daele) "vrachtrijder". In dit geval gaat het
om iemand die, op vrijwillige basis, neus-keeluitstrijkjes ophaalt
bij huisartsen en andere gezondheidswerkers en naar het labo brengt om te laten
onderzoeken op hét coronavirus. De term "coronaketser" is aldus pas ontstaan in
2020 en is nog in geen enkel woordenboek terug te vinden.
(2) Die coronaketser waarvan sprake in deze
limerick hoeft geen kinderarts te zijn. Een keel-neus-oorarts bijvoorbeeld?
Maar dat zou niet gepast hebben in het metrum. En uit Balen komt hij al
helemaal niet: dat is ter wille van het rijm...
Mijn nieuwste boek (Uit het schuim van de zee, 2011) behandelt de hele Griekse mythologie in 136 verhalen (408 pag.) en 18 originele tekeningen. Het is nu reeds aan zijn derde druk toe. Het boek is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Betaling na ontvangst (18,95 euro). Bij bestellingen vóór 1 mei dienen geen verzendkosten betaald te worden.