Inhoud blog
  • Test
  • BOEK: De Bourgondiërs (Bart Van Loo) 2019
  • BOEK: Sinuhe de Egyptenaar (Mika Waltari) 1945
  • BOEK: Dwaal zacht (Lore Mutsaers) 2019
  • BOSCH: Higgs Strickland 2016
    Zoeken in blog

    Over mijzelf
    Ik ben Eric De Bruyn
    Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
    Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
    Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
    WEMELDINGEN
    Tijd is ruimte in beweging
    30-07-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.MIDDELNEDERLANDS: Bijstier (anoniem) voor 1562

    Bijstier (anoniem) vóór 1562

    [Teksteditie: Herman Meijling (ed.), Esbatementen van de Rode Lelije te Brouwershaven. Drukkerij De Waal, Groningen, 1946, pp. 146-171 = Bijstier ed. 1946] [Hummelen 1 J 7]

    Auteur

    Een anonieme rederijker.

    Genre

    Een esbatement of rederijkersklucht.

    Situering / datering

    Dit stuk (469 verzen) is één van de teksten die aangetroffen werden in een verzamelhandschrift met esbatementen op het stadhuis van Brouwershaven (Zeeland). Deze codex is afkomstig uit het archief van de plaatselijke rederijkerskamer De Rode Lelije en wordt thans bewaard in de Universiteitsbibliotheek te Utrecht (nr. 8.K.28). Volgens een aantekening op het einde van de tekst werd dit spel opgevoerd op 9 februari 1562, wat meteen de terminus ante quem voor het ontstaan ervan vormt. Volgens Meijling is het stuk ongetwijfeld van West-Vlaamse oorsprong omdat alles draait rond het West-Vlaamse woord bijstier [ed. 1946: XXII].

    Inhoud

    [Het begin ontbreekt. De noodtitel werd door Meijling in het leven geroepen.] De zuinige vrouw Spaerkijste is gehuwd met de dwaze man Quistegoed, die geen geld kan beheren. Nu heeft hij weer een slome hond gekocht waarvan hij beweert dat die veel hazen zal gaan vangen. De hond heet ‘Bijstier’ (Armoedig). Na wat geruzie met zijn vrouw ontmoet Quistegoed de kwakzalver Meester Quacsalver. Met het laatste geld dat hij van zijn vrouw gekregen heeft, koopt Quistegoed van deze bedrieger een aantal zalfjes en drankjes. Als Spaerkiste dit te weten komt, trekt zij met haar man naar de kwakzalver om deze de huid vol te schelden en zelfs af te rammelen. De baljuw komt erbij te pas. De kwakzalver mag zich heenspoeden, Quistegoed wordt echter veroordeeld om heel zijn leven met Bijstier te leven, en Spaerkijste zal heel haar leven Bijstier eten moeten geven. Op het einde richt Spaerkiste zich tot de vrouwen in het publiek met het advies goed uit te kijken alvorens te huwen, want alle mannen zijn even grote onnozelaars als haar eigen man.

    Thematiek

    Behalve entertainment wordt hier ook negatieve zelfdefiniëring gebracht vanuit burgerlijk perspectief. Negatieve zelfbeelden zijn de bedrieglijke kwakzalver en de dwaze, geldverkwistende echtgenoot.

    Receptie

    Thematiek en bewaarcontext (een rederijkerskamer in Brouwershaven) wijzen in de richting van stadsliteratuur. Verband met Brouwershaven.

    Profaan / religieus?

    Deze klucht is zuiver profaan van aard.

    Aantekeningen

    De tekstbezorger (Herman Meijling) oordeelde terecht erg negatief over deze klucht: ‘Het stuk is zeer onbelangrijk. De compositie is verward, de verhouding der verschillende tafrelen onverantwoord. De monoloog van de kwakzalver is te lang, evenals zijn dispuut met Quistegoed. De personen zijn weer onaannemelijk en weer de bekende typen: de vrouw bij de hand, de man een sul.’

    [explicit 11 januari 1999 / 30 juli 2015]

    30-07-2015 om 16:40 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    29-07-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.DE GEDACHTE VAN DE DAG: De kritiek als muurbloempje

    DE GEDACHTE VAN DE DAG : De kritiek als muurbloempje

    Gisteren op televisie Marieke, Marieke bekeken, de debuutfilm van de Belgische cineaste Sophie Schoukens uit 2010. Het is een vast niet onaardige, maar ook verre van volmaakte prent waarop het nodige valt te beknibbelen. In het Vlaamse filmtijdschrift Filmmagie [nr. 611, januari 2011, p. 41] werd deze film gerecenseerd door Freddy Sartor in drie kolommetjes, samen minder dan een halve pagina. Het valt op dat Sartors bespreking zeer welwillend en tevens nogal wollig is. De enige momenten waarop de recensent iets laat horen van een kritische evaluatie, is wanneer hij de woorden ‘boeiend langspeelfilmdebuut’ en ‘fijnbesnaard meisjesportret’ gebruikt. Duidelijk is in elk geval dat Sartor niet veel te beknibbelen heeft op Marieke, Marieke.

    In datzelfde nummer van Filmmagie verschijnt op de bladzijden 38-40 een uitgebreid interview met Sophie Schoukens, afgenomen op 13 augustus 2010 door diezelfde Freddy Sartor. Op het einde van dat interview komt de aap uit de mouw. Op Sartors vraag waar en wanneer Schoukens de filmmicrobe heeft opgeraapt, antwoordt zij: ‘Tijdens mijn humaniora in het Maria Boodschap Lyceum in Brussel hadden wij filmforum van Freddy Sartor (…), elk jaar drie films. Voor mij waren dat momenten van ongelooflijke emotie. En prachtige films waarmee ik heb kunnen kennismaken: Deutschland, Bleiche Mutter van Helma Sanders-Brahms, La Pelle van Liliana Cavani, Apocalypse Now van Coppola, Antonioni enz. Ik herinner me die films nog en ook de besprekingen in de klas achteraf. Ik was daardoor gefascineerd. Daar heb ik de passie opgedaan, ik zweer het!’ Einde interview.

    Maar hola! Die Sophie Schoukens is dus een oud-leerlinge van Freddy Sartor. Zou het wellicht daardoor komen dat zijn recensie van Marieke, Marieke (de enige recensie die in Filmmagie verscheen) zo welwillend-positief is uitgevallen? Filmmagie publiceerde indertijd ook elke maand een zogenaamde ‘Gewikt’-pagina, waarop alle Vlaamse filmrecensenten via een aantal opgestoken duimpjes hun mening over de nieuwe films van die maand te kennen geven. In het bewuste januarinummer en in het daaropvolgende februarinummer geeft Sartor aan Marieke, Marieke drie opgestoken duimpjes (het maximum is vier). Interessant is dat drie andere recensenten van Filmmagie (Julie Decabooter, Ivo De Kock en Jules Segers) dezelfde film slechts één opgestoken duimpje geven. Evelien van Vessem (van Cinemagie) geeft weliswaar ook drie duimpjes, maar Piet Goethals (van Talkies) en Roel Van Bambost (van AVS) geven twee duimpjes, Jan Temmerman (van De Morgen) geeft één duimpje en Erik Stockman (van Humo) geeft zelfs een naar beneden gedraaid duimpje.

    Men zou zich kunnen afvragen: is die recensie van Freddy Sartor dan eigenlijk niet een heel klein beetje volksverlakkerij & boerenbedrog? De kwestie die hier aangeraakt wordt, werd door Marcel Janssens in zijn boek De schaduwloper (1967) al een keer scherp en raak verwoord. Dat boek concentreert zich weliswaar op literaire kritiek, maar wat hij op de bladzijden 15-16 noteert, is ook perfect van toepassing op andere vormen van kritiek. Janssens schrijft: ‘Bovendien spelen hier wel eens psychologische en sociale mechanismen der literaire buurtschap die de kritiek geen goed doen. Om de vriendschap met de collega’s niet te bederven, schrijft men al te gewillig conventionele galanterieën die het grote voordeel bieden dat ze vriend bij vriend houden, maar ook het nadeel dat ze enkel de waarde hebben van een gezelschapsbabbel in een coterie. In zulk gezelschap heet de kritiek dan muurbloem’.

    Goed gezegd, toch? Als ik een recensie lees van een beroepscriticus (die dus verondersteld wordt zijn vak te kennen en van wanten te weten), dan wil ik horen welke sterke en zwakke punten hij of zij in het boek, de film enz. heeft ontdekt en of hij/zij vindt dat het boek, de film enz. de moeite waard is of niet. Waarna ik nog altijd zelf het boek kan lezen of de film kan bekijken, maar in conventionele galanterieën en gezelschapsbabbels ben ik op dat ogenblik in principe niet geïnteresseerd. Van de andere kant bekeken: als ik recensies schrijf in een krant of een tijdschrift en daarvoor (al dan niet redelijk) betaald word, en mijn vriend die ik reeds ken vanop de schoolbanken, publiceert een dichtbundel, dan is het toch op zijn minst bedenkelijk en eigenlijk ronduit verdacht, wanneer ik die dichtbundel ga bespreken en niets anders dan de loftrompet bovenhaal? In dat geval is mijn recensie toch louter een vriendendienst en in feite bedrieg ik de lezer van mijn recensie die recht heeft op een objectief-neutrale beoordeling van het besprokene. Als het slechts gaat om een signalement van een boek of film, dan is deze gang van zaken misschien nog enigszins goed te praten, maar betreft het een recensie, dan wordt het een spelletje van ons-kent-ons waar alleen de vriendschap, maar nooit de oprecht geïnteresseerde lezer wel bij vaart.

    [explicit 29 juli 2015]

    29-07-2015 om 23:47 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.MIDDELNEDERLANDS: Schoorsteenvagher ende Schoelapper (anoniem) circa 1550

    Schoorsteenvagher ende Schoelapper (anoniem) circa 1550

    [Teksteditie: Herman Meijling (ed.), Esbatementen van de Rode Lelije te Brouwershaven. Drukkerij De Waal, Groningen, 1946, pp. 140-145 = Schoorsteenvagher ende Schoelapper ed. 1946] [Hummelen 1 J 6]

    Auteur

    Een anonieme rederijker.

    Genre

    Het opschrift luidt: ‘Een esbatement van een schoorsteenvagher en een schoelapper’. Het betreft hier dus een esbatement of rederijkersklucht.

    Situering / datering

    Dit spel, waarvan alleen de eerste 95 verzen bewaard bleven, is één van de teksten die aangetroffen werden in een verzamelhandschrift met esbatementen op het stadhuis van Brouwershaven (Zeeland). De codex is afkomstig uit het archief van de plaatselijke rederijkerskamer De Rode Lelije en wordt thans bewaard in de Universiteitsbibliotheek te Utrecht (nr. 8.K.28). Aanwijzingen voor een datering ontbreken, maar net als de andere stukken uit deze codex moet Schoorsteenvagher ende Schoelapper waarschijnlijk geplaatst worden in het midden van de zestiende eeuw.

    Inhoud

    Een schoorsteenveger klaagt dat hij weinig werk heeft maar dan wordt hij door een waardin en een herbergmeid uitgenodigd om de schoorsteen van de herberg te vegen. Zij betalen hem met drank (bier). De schoorsteenveger is nog aan het verteren, als zijn vriend (een schoenlapper) langskomt en hij nodigt deze uit om mee te drinken. Beide mannen laten verstaan dat hun vrouw het niet zou appreciëren, moest ze weten dat zij in de herberg zitten. Dan breekt de tekst plots af.

    Thematiek

    Niet vast te stellen.

    Receptie

    De bewaarcontext (rederijkerskamer van Brouwershaven) wijst op stadsliteratuur. Verband met Brouwershaven.

    Profaan / religieus?

    Hoogstwaarschijnlijk zuiver profaan.

    Aantekeningen

    Na vers 95 zijn in het handschrift zeven bladen weggesneden. Tekstbezorger Meijling noteert: ‘Prof. De Vooijs wijst er (…) op, dat schoorsteenveger een erotische betekenis heeft gehad, en veronderstelt daarom, dat de rest, wegens de aanstotelijke inhoud, opzettelijk weggesneden en vernietigd is’. We kunnen hieraan toevoegen dat ook het beroep van schoenlapper in de zestiende eeuw in erotische contexten kon fungeren. Jammer dus dat het spel niet bewaard is gebleven, al vormt de vermoedelijke censuur wel een bijkomende aanwijzing voor de erotische dubbelzinnigheden die rond 1500 in verband met het vegen van schoorstenen en het lappen van schoenen gehanteerd werden.

    [explicit 29 juli 2015]

    29-07-2015 om 20:58 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.MIDDELNEDERLANDS: Alit en Lijsbith (anoniem) circa 1550

    Alit en Lijsbith (anoniem) circa 1550

    [Teksteditie: Herman Meijling (ed.), Esbatementen van de Rode Lelije te Brouwershaven. Drukkerij De Waal, Groningen, 1946, pp. 105-139 = Alit en Lijsbith ed. 1946] [Hummelen 1 J 5]

    Auteur

    Een anonieme rederijker.

    Genre

    Het opschrift luidt: ‘Een esbatement van vi personagien’. Het betreft hier dus een esbatement of rederijkersklucht.

    Situering / datering

    Dit spel (665 verzen) is één van de teksten die aangetroffen werden in een verzamelhandschrift met esbatementen op het stadhuis van Brouwershaven (Zeeland). Deze codex is afkomstig uit het archief van de plaatselijke rederijkerskamer De Rode Lelije en wordt thans bewaard in de Universiteitsbibliotheek te Utrecht (nr. 8.K.28). Meijling is van mening dat het stuk van West-Vlaamse oorsprong kan zijn [ed. 1946: XXII]. Er zijn geen duidelijke aanwijzingen voor een datering maar net als de andere stukken in deze codex zal Alit en Lijsbith waarschijnlijk te plaatsen zijn in het midden van de zestiende eeuw.

    Inhoud

    De luie wolkamsters Alit en Lijsbith gaan ’s maandags liever drinken in de herberg dan te werken. Zij zijn ook zeer begerig naar een man. De zwervers Duech Niet en Licht Herte komen meedrinken en lokken Goosen Buer naar de herberg om hem te doen huwen met Alit. Uiteindelijk verdwijnen Alit en Goosen Buer (na lang tegenstribbelen van de laatste) naar een slaapkamer in de herberg om het huwelijk te consumeren. Terwijl de waard een priestertoga gaat halen om Goosen Buer verder te bedriegen, sluiten de twee schavuiten Lijsbith op in de kelder en stelen zij de kleren van Goosen en enkele kannen van de waard. Waarna zij het hazenpad kiezen.

    Thematiek

    Behalve entertainment brengt deze klucht ook negatieve zelfdefiniëring vanuit burgerlijk perspectief. Negatieve zelfbeelden zijn hier luie en huwelijksgeile wolkamsters, domme en vrekkige vrijgezellen en bedrieglijke zwervers.

    Receptie

    De thematiek en de bewaarcontext (rederijkerskamer in Brouwershaven) wijzen in de richting van stadsliteratuur. Verband met Brouwershaven.

    Profaan / religieus?

    Deze klucht is zuiver profaan van aard.

    Aantekeningen

    Meijling, de tekstbezorger, noteerde: ‘Euphemistisch gesproken, een meesterwerk is dit spel allerminst. De toneeltjes zijn vrij mat, en te dikwijls moet het komische gezocht worden in platte aardigheden’.

    [explicit 10 september 1996 / 29 juli 2015]

    29-07-2015 om 18:14 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    28-07-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: 100 keer een borstel door je haar halen voor je gaat slapen (Melissa P.) 2003

    100 keer een borstel door je haar halen voor je gaat slapen (Melissa P.) 2003

    [Roman, Vassallucci, Amsterdam, 2004, 157 blz. Vertaald door Patricia Kersbergen. Origineel Italiaans: 100 colpi di spazzola prima di andare a dormire, 2003]

    In Italië anno 2003 zorgde dit erotische romannetje van de 18-jarige Siciliaanse Melissa P. (alias Melissa Panarello) voor een schandaaltje en het boek werd binnen de kortste keren een bestseller. Bij ons liep het allemaal wat minder vaart, ondanks het feit dat de jonge schrijfster met een lief, door lange bruine haren omgeven snoetje en via een listig voorovergebogen houding serieus inkijk gevend op haar prille decolleté in kleur op de achterflap poseert. Zeer voorspelbaar signaleert diezelfde achterflap overigens dat dit boek ‘een gepassioneerd, erotisch verhaal à la Catherine Millet’ is. Een heel wat minder slimme zet van de uitgeverij is dan weer de teleurstellend saaie cover, waarop niets anders te zien is dan de rug van een in een wit hemd gekleed meisje dat met beide handen haar lange paardenstaart vasthoudt.

    100 keer enzovoort… registreert de persoonlijke dagboekontboezemingen van een Siciliaans schoolmeisje tussen 2000 en 2002, van haar veertiende tot haar zestiende jaar. Zoals Jeroen De Preter noteerde: ‘Honderd keer een borstel door je haar halen voor je gaat slapen zou je een zoveelste variant van het Lolita-verhaal kunnen noemen. Met dat verschil dat voor één keer niet de oude bok, wel het groene blaadje spreekt. Een groen blaadje dat zich bovendien niet beperkt tot het eenvoudige werk. Ze martelt en laat zich martelen, ze doet het met vrouwen en ze doet het in grotere gezelschappen. En ze heeft het naar eigen zeggen ook allemaal echt meegemaakt. Tussen haar veertiende en zestiende. Op Sicilië, een eiland waar men nog altijd geen kerk passeert zonder een haastig kruisteken te slaan’.

    Melissa is op zoek naar de ware liefde maar heeft aanvankelijk moeite om die te vinden. Op haar vijftiende wordt ze ontmaagd door een schoolvriendje, Daniele, en dat is geen leuke ervaring. Dan leert ze de iets oudere Roberto kennen die al een relatie heeft en Melissa ertoe overhaalt deel te nemen aan enkele gangbangs met zijn vrienden. Vervolgens ontmoet ze de travestiet Ernesto die ervoor zorgt dat ze tegen betaling twee fornicerende homo’s kan observeren, en via het internet komt ze in contact met de lesbische Letizia en met de getrouwde S&M-liefhebber Fabrizio. Dan gaat ze bijles wiskunde volgen en duikt ze regelmatig in bed met haar knappe jonge bijlesleraar Valerio. Al deze seksuele ervaringen worden door onze Melissa vrijmoedig, maar ook erg koud en afstandelijk beschreven, bovendien in dagboekvorm met heel veel, vaak ook grote ellipsen, zodat oppervlakkigheid troef is en je als lezer nooit echt geïnteresseerd raakt in de wereld van dit Italiaanse delletje, die beheerst wordt door een (de postmoderne jeugd typerend?) gevoel van leegheid en verveling: ‘Maar niets boeit me, alles is leeg en sleets, ijdel, zonder inhoud en smaak’ [p. 80].

    Komt daar nog eens bij dat Melissa van al die seks weinig lijkt te genieten, integendeel, ze voelt zich voortdurend vies en misbruikt: ‘We gaven elkaar een laatste kus. Terwijl ik op de scooter naar huis reed, voelde ik me voor de zoveelste keer door iemand en door mijn slechte instincten gebruikt’ [p. 129]. Dat alles resulteert in een hoop voorspelbaarheid, clichétaal en kunstmatigheid, met passages als: ‘Waar ben je gebleven, Narcissa, die zo veel van zichzelf hield en lachte, en zo veel wilde geven en net zo veel wilde ontvangen? Waar ben je gebleven met je dromen, je hoop, je dwaasheden, je levensvreugde, je doodsvreugde? Waar ben je gebleven, spiegelbeeld, waar kan ik je zoeken, waar kan ik je vinden, hoe kan ik je vasthouden?’ [p. 125].

    Die kunstmatigheid en voorspelbaarheid worden helemaal ten top gedreven wanneer Melissa op het einde dan toch de ware liefde vindt bij ene Claudio en we compleet om de oren geslagen worden met frasen uit stationsromannetjes à la: ‘Ik ging open. Ik liet een straaltje licht gloren door die dichte mist rond mijn ziel’ [p. 142]. Het sprookje dat haar moeder haar vertelt over een koning die meloenen krijgt, ze weggooit en uiteindelijk ontdekt dat ze diamanten bevatten [pp. 130-131], en de brief aan Valerio over haar slipje (de twee strikjes zijn Sensualiteit en Liefde en het kruis van haar slipje is haar Ziel) [pp. 132-134] zijn zó herkenbaar als niet van alle talent gespeende maar tegelijk bijzonder onrijpe brokjes schoolopstel. Om van de doorzichtige, er vingerdik opliggende moraal nog maar te zwijgen: ‘Mijn moeder weet niet dat de meloenen van de koning voor mij de wrede bestialiteiten zijn geweest van onbeschofte mannen die niet in staat zijn om van iemand te houden’ [p. 131].

    In het De Morgen-interview met Jeroen De Preter klaagt Melissa P.: ‘Als mijn boek in de media ter sprake kwam, ging het altijd over het schandaal. Niemand heeft de moeite genomen of de durf gehad om het over de literaire waarde van mijn boek te hebben’. De durf gehad! Wat een eigenwijsje! De literaire waarde van Melissa’s boekje beperkt zich namelijk tot het zinnetje ‘mijn geslacht was gezwollen als nooit tevoren en de Lethe stroomde volop door mijn Geheim’ [p. 87], dat in variantvorm op bladzijde 25 ook al eens voorkwam (‘naar mijn Geheim, naar de plek waar de Lethe al was begonnen te stromen’) en dat overigens veeleer onnozel overkomt dan opwindend of literair. Kortom: we hebben hier te maken met de zoveelste matige epigoon van de op zichzelf al matige Catherine Millet en de vertaalster Patricia Kersbergen is al even matig. Even wat willekeurige foutjes op een rijtje…

    - ‘En bijna altijd bevredig me ik daarbij’ [p. 16]. Hoezo, me ik?

    - ‘Hij kwam me tegemoet lopen en drukte een vlugge, maar prettige kus op mijn mond, die me eraan deed herinneren dat hij naar aardbeien smaakte’ [p. 23]. Die me eraan deed denken, of die me eraan herinnerde moet het zijn (een schoolvoorbeeld van een contaminatie).

    - ‘Hij omhelsde me zachtjes en ik hield mijn armen op zijn plaats’ [p. 141]. Mijn armen op ZIJN plaats!

    En met zulke enormiteiten verdient deze dame dus nog geld ook.

    Geraadpleegde lectuur

    - Jeroen De Preter, “Pornografie heeft ook een poëtische kant”, in: De Morgen/Boeken, 26 mei 2004, pp. 2-5.

    Quotering: ** [explicit 3 oktober 2004]

    28-07-2015 om 21:56 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: War of the Worlds (Steven Spielberg) (USA, 2005)

    WAR OF THE WORLDS (Steven Spielberg) (USA, 2005)

    (116’)

    Deze film is een bewerking van het bekende SF-boek van Herbert George Wells dat wij ooit lazen in de 1ste of 2de kandidatuur Germaanse en waarvan wij ons nog herinneren dat het redelijk langdradig was. Spielberg heeft het verhaal echter aangepast aan de 21ste eeuw en uit een interview van Robin Lynch met Tim Robbins [in Humo, nr. 3383, 5 juli 2005, pp. 140-141] leren we dat Spielberg het beschouwde als een ‘aardig tussendoortje’, omdat hijzelf en Tom Cruise in 2004 toevallig een half jaartje vrij hadden. Op de Index-pagina van Film/tv/dvd [nr. 555, september 2005, pp. 63] wordt Spielbergs prestatie heel correct geëvalueerd in één zinnetje: ‘Spielbergs verbluffend in beeld gezette, af en toe bijzonder angstaanjagende maar toch niet overtuigende H.G. Wellsverfilming over de vijandige bezetting van de aarde’.

    Het is inderdaad ongelooflijk wat ze met die digitale trucages allemaal weten aan te vangen tegenwoordig: die levensechte door de straten stappende driepoten die dan ook nog eens weerspiegeld worden in een autoruit, die aliens die in een kelder over kapotte meubelen kruipen, zinkende boten, een neergestorte boeing, weidse landschappen die kleven van het bloed en bijvoorbeeld ook (ongetwijfeld het meest spookachtige fragment van de film) een compleet in brand staande sneltrein die denderend en sissend een spoorwegovergang passeert. En toch weet de film niet echt te overtuigen. Debet daaraan: het zwakke scenario.

    In het begin leren we de hoofdpersoon (Tom Cruise) kennen als een havenarbeider die met zijn hefkraan zware containers tot op de centimeter nauwkeurig op een truck weet te plaatsen en even later blijkt hij heel veel af te weten van motoren. Je denkt dan: ha, die gaat later in een moeilijk te besturen ruimtetuig tegen aliens moeten vechten en door zijn technische kennis gaat hij de ruimtetuigen van die aliens weten te saboteren. Maar nee, ofschoon zijn chef hem nog smeekt om diezelfde dag nog terug te komen werken en Ray Ferrier (zo heet de rol van Cruise) dit weigert met de vakbondregels als argument, blijkt dat vakkundig omgaan met het plaatsen van containers nergens in de film een functie te hebben en Rays kennis van motoren dient enkel om hem met zijn kinderen in een auto te laten vluchten (alle auto’s zijn namelijk stilgevallen als de driepoten uit de grond komen). Dat soort film dus: spannend, redelijk oppervlakkig en gericht op een kijksessie in gezinsverband.

    Want Ray Ferrier blijkt een nonchalante, nogal egocentrische gescheiden vader te zijn die een weekendje op zijn puberende zoon en kleine dochtertje mag (moet) passen, natuurlijk net wanneer all hell breaks loose, wat hem in staat stelt om met die kinderen een queeste naar Boston te ondernemen (zijn vrouw en haar nieuwe man zitten daar bij haar ouders) en te tonen dat hij toch een goede huisvader kan zijn als het erop aankomt. Het is een beetje een tweeslachtige rol voor Tom Cruise die nooit werkelijk uit de verf komt, net zomin trouwens als het rolletje van Tim Robbins die in het midden van de film een in een kelder gevluchte en uiteindelijk doorslaande verpleger moet uitbeelden. Verder ontpopt dat dochtertje, dat in het begin nog een bijzonder intelligente en vroegrijpe indruk maakte, zich gaandeweg tot een irritant krijsend en hyperventilerend wicht, terwijl die zoon, ook ergens in het midden van de film, om God Weet Welke Reden beslist om er alleen vandoor te gaan, want ‘hij moét het absoluut zien’ als het leger de aliens aanvalt.

    Er zitten trouwens nog meer non sequiturs in het verhaal die de film geen goed doen. Die driepoten werden miljoenen jaren geleden door aliens in de grond verstopt op aarde en nu komen die aliens hen via bliksemstralen bemannen. Hoe wisten die aliens miljoenen jaren geleden dat er ooit mensen op aarde zouden rondlopen? En waarom heeft men (bijvoorbeeld tijdens het graven van metrotunnels) nooit zo’n driepoot ontdekt? Uiteindelijk gaan de aliens tenonder aan een aardse bacterie waar de mens immuun voor is (geworden), maar hoe komt het dan dat op het einde die driepoten beginnen te wankelen als beschonken matrozen terwijl het toch alleen de aliens in die driepoten zijn die aangetast werden? Oké als ze dan zo’n driepoot niet meer weten te besturen en tegen een gebouw laten lopen, maar die driepoten vallen vanzelf omver! Enfin, zoals gezegd: het verhaaltje op zich is nogal flodderig (zoals zo vaak in SF-verhalen, het zijn niet allemaal 2001 A Space Odyssey’s) maar de trucages zijn knap en een aantal sequensen zijn best wel spannend.

    In het interview met Tim Robbins wordt gevraagd of de film een politieke parabel is en of het gaat over de angst voor het onbekende na 9/11. Antwoord van Robbins: ‘Misschien wel. Iedere generatie trekt zijn eigen lessen uit het verhaal en leest er zijn eigen angsten in, denk ik. Toen Wells het boek schreef, was het een waarschuwing tegen de industrialisering en de modernisering. Toen Orson Welles er een hoorspel van maakte in de jaren ’30, haakte het in op de angst voor het fascisme in Europa. En toen het in de jaren vijftig verfilmd werd, zag iedereen er een waarschuwing in voor het Rode Gevaar. Vandaag zijn we weer van wat anders bang. Elk tijdperk kan het boek herinterpreteren: vandaar ook dat het een echte klassieker is’.

    Quotering: *** (27 juli 2015 – opgenomen van Proximus TV)

    Na een tweede visie. In zijn recensie in Film/tv/dvd [nr. 555, september 2005, p. 34] noteerde Michel Sabbe in verband met het verblijf in de kelder: ‘Bovendien recycleert Spielberg hier een beroemde sequentie uit z’n eigen Jurassic Park’. Sabbe doelt hier op de alien-tentakel die voorzichtig de kelder onderzoekt waarin Ray en zijn dochter en de verpleger verborgen zitten, een scène die inderdaad zeer sterk doet denken aan de sequens in Jurassic Park wanneer die twee kleine dinosauriërs in het laboratorium op zoek zijn naar verborgen mensen. Maar Sabbe ziet dat als iets negatiefs, als een soort zelfplagiaat. Ten onrechte! Spielberg verstopte nog andere gelijksoortige knipoogjes, dat wil zeggen: verwijzingen naar zijn vroegere films, in War of the Worlds. Het tweetonige bromgeluid dat de tripods uitstoten, doet heel sterk denken aan de geluiden waarmee de aliens communiceren op het einde van Close Encounters of the Third Kind. En wanneer in een bos de kledingstukken van door laserstralen gedode mensen neerdwarrelen als sneeuw, dan is dit een echo van de asse van verbrande Joden die neerdwarrelt als sneeuw in Schindler’s List. Spielberg heeft deze dingen dus met opzet in zijn film gestopt. Het zijn inside jokes voor de kenners van Spielberg-films. Eigenlijk zou onze waardering hierom met een halfje naar omhoog moeten gaan.

    28-07-2015 om 03:03 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    27-07-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.MIDDELNEDERLANDS: Meer Gheluck ende Heer Profijt (anoniem) circa 1550

    Meer Gheluck ende Heer Profijt (anoniem) circa 1550

    [Teksteditie: Herman Meijling (ed.), Esbatementen van de Rode Lelije te Brouwershaven. Drukkerij De Waal, Groningen, 1946, pp. 76-104 = Meer Gheluck ende Heer Profijt ed. 1946] [Hummelen 1 J 4]

    Auteur

    Een anonieme rederijker.

    Genre

    Een esbatement of rederijkersklucht.

    Situering / datering

    Meer Gheluck ende Heer Profijt (489 verzen) is één van de teksten die aangetroffen werden in een verzamelhandschrift met esbatementen op het stadhuis van Brouwershaven (Zeeland). De codex, afkomstig uit het archief van de plaatselijke rederijkerskamer De Rode Lelije, wordt thans bewaard in de Universiteitsbibliotheek van Utrecht (nr. 8.K.28). Meijling is van mening dat het stuk een West-Vlaamse oorsprong heeft [ed. 1946: XXII]. Aanwijzingen voor een datering zijn er niet, maar net als de andere stukken uit de codex zal deze klucht hoogstwaarschijnlijk dateren uit het midden van de zestiende eeuw.

    Inhoud

    Meer Gheluck en Heer Profijt zijn twee rondzwervende boeven. Omdat ze geen geld meer hebben, trekken ze naar het gasthuis, waar ze doen of ze een vreemde ziekte hebben. Door deze ziekte moeten ze zogenaamd altijd eten en drinken. De gasthuismeester trapt aanvankelijk in hun list en voorziet hen van spijs en drank. Dan begint hij echter wantrouwig te worden en hij haalt er een dokter bij. Deze gebruikt een trucje (hij zegt dat hij de meest zieke van de twee zal verbranden om met de asse de minst zieke te helpen) zodat Meer Gheluck en Heer Profijt door de mand vallen en hun biezen pakken. Zij willen zich echter wreken. Heer Profijt gaat de dokter melden dat de gasthuismeester overvallen werd en zwaar gewond is. Samen haasten zij zich naar het gasthuis en om sneller te kunnen lopen, geeft de dokter zijn pantoffels en zijn tabbaard in bewaring aan Heer Profijt. Deze moet de kledingstukken dan maar achterna brengen (want hij doet ook nog of hij valt), maar in plaats daarvan gaat hij ze samen met Meer Gheluck verlappen. De medicijnmeester schakelt de baljuw in die de boeven al gauw vangt en op de pijnbank legt. De twee worden door de baljuw handig tegen elkaar uitgespeeld (hij laat hen elkander geselen) zodat ze vlot schuld bekennen. Ten slotte worden ze door de baljuw uit de streek verbannen.

    Thematiek

    Vanuit burgerlijk perspectief wordt hier aan negatieve zelfdefiniëring gedaan. Het negatieve zelfbeeld is heel duidelijk de onbetrouwbare landloper.

    Receptie

    De thematiek en de oorsprong van de tekst (een rederijkerskamer in Brouwershaven) wijzen in de richting van stadsliteratuur. Verband met Brouwershaven.

    Profaan / religieus?

    Deze klucht is zuiver profaan van aard.

    Aantekeningen

    Enige levendigheid valt dit toneelwerkje niet te ontzeggen, al is er hoegenaamd geen sprake van een meesterlijke tekst. Meijling (de tekstbezorger) noteerde: ‘De intrige is aardig gevonden, de uitwerking is vlot en boeiend. Een snelle afwisseling van tonelen en een vlotte dialoog zijn eveneens niet te onderschatten deugden. We vinden hier zowaar iets van karaktertekening. (…) Psychologisch verantwoord is het optreden der twee boeven tegenover elkaar als ze in het nauw zitten en tegelijkertijd hun poging om elkaar bij de geseling wat te sparen, al gunnen ze elkaar wel iets. Neen, zouteloos is dit esbatement zeer zeker niet, en het strenge oordeel van Dr. Meertens mag m.i. vooral voor dit stuk niet geheel gelden. (…) Dit esbatement is zonder twijfel het beste van de verzameling’ [ed. 1946: VI].

    [explicit 20 december 1992 / 26 juli 2015]

    27-07-2015 om 02:47 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    25-07-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.MIDDELNEDERLANDS: Een Crijsman die eens buermans paert steelt (anoniem) voor 1555

    Een Crijsman die eens buermans paert steelt (anoniem) vóór 1555

    [Teksteditie in: Herman Meijling (ed.), Esbatementen van de Rode Lelije te Brouwershaven, Drukkerij De Waal, Groningen, 1946, pp. 55-75 = Een Crijsman die eens buermans paert steelt ed. 1946] [Hummelen 1 J 3]

    Auteur

    Een anonieme rederijker.

    Genre

    Het opschrift luidt: ‘Een Esbatement van vijf personagien van 1 Crijsman die eens buermans paert steelt’. Het betreft dus een ‘esbatement’ of rederijkersklucht. Het woord ‘buerman’ moeten we ongetwijfeld begrijpen als ‘boerman, boer’. ‘Crijsman’ = krijgsman.

    Situering / datering

    Een Crijsman die eens buermans paert steelt (482 verzen) is één van de teksten die aangetroffen werden in een verzamelhandschrift met esbatementen op het stadhuis van Brouwershaven (Zeeland). De codex, afkomstig uit het archief van de plaatselijke rederijkerskamer De Rode Lelije, wordt thans bewaard in de Universiteitsbibliotheek te Utrecht (nr. 8.K.28). Meijling meent dat het toneelwerkje van Hollandse oorsprong is [ed. 1946: XXII]. De enige aanwijzing voor een datering van het stuk is de vermelding in vers 13 van Carolus Quintus (Karel V) die voor vrede in het land heeft gezorgd, zodat de hoofdpersoon (een huursoldaat) geen werk meer heeft. Dit laat vermoeden dat de tekst dateert van vóór 1555 (het jaar van Karels troonsafstand).

    Inhoud

    Een zonder werk gevallen huursoldaat (genaamd Gheen Gelt Nut, vergelijk vers 86) is op zoek naar geld. Hij gaat dus naar een waard en maakt deze wijs dat hij een paard heeft dat hij wil verkopen. Hij belooft de waard een vergoeding als deze de volgende dag het paard voor hem naar de markt wil brengen. ’s Nachts steelt hij echter het paard van de herbergier. De volgende morgen herkent de verwonderde waard zijn eigen paard en het kost de krijgsman enige moeite om hem ervan te overtuigen dat hij zich vergist. Op de markt ontmoet de waard een paardenkoopman en hij begint te onderhandelen. De paardenkoopman blijft echter afbieden en het is pas wanneer de krijgsman optreedt als ‘makelaar’ en een compromis voorstelt, dat de koopman toehapt. De waard krijgt zijn vergoeding en de krijgsman pakt zijn biezen met het geld. Als de waard weer thuiskomt, krijgt hij van zijn bazige vrouw op zijn donder omdat het paard gestolen is. Het slot van het stuk ontbreekt helaas in de codex.

    Thematiek

    Vanuit burgerlijk perspectief wordt hier aan negatieve zelfdefiniëring gedaan. De negatieve zelfbeelden zijn de bazige vrouw, de dwaze boer die zich laat bedriegen (vergelijk vers 174: Alzoo zal men temet die boeren pollen) en zijn vrouw de broek laat dragen (vergelijk de verzen 367-375) en de onbetrouwbare rondtrekkende huursoldaat.

    Receptie

    De thematiek en de oorsprong van de tekst (rederijkerskamer van Brouwershaven) wijzen in de richting van stadsliteratuur. Verband met Brouwershaven.

    Profaan / religieus?

    Deze klucht is zuiver profaan van aard.

    Aantekeningen

    Hoogstaande literatuur kan men dit niet noemen. Vooral de manier waarop de waard zich vrij plots toch laat overtuigen van het feit dat het niet om zijn eigen paard gaat, komt erg ongeloofwaardig over.

    [explicit 5 december 1992 / 25 juli 2015]

    25-07-2015 om 17:21 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-07-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.MIDDELNEDERLANDS: tCalf van wondere (anoniem) voor 1559

    tCalf van wondere (anoniem) vóór 1559

    [Teksteditie in: Herman Meijling (ed.), Esbatementen van de Rode Lelije te Brouwershaven, Drukkerij De Waal, Groningen, 1946, pp. 25-54 = tCalf van wondere ed. 1946] [Hummelen 1 J 2]

    Auteur

    Een anonieme rederijker.

    Genre

    Het opschrift luidt: ‘Een esbatement van 5 personagien, ghenaemt tCalf van wondere’. Het betreft dus een ‘esbatement’ of rederijkersklucht.

    Situering / datering

    tCalf van wondere (488 verzen) is één van de teksten die aangetroffen werden in een verzamelhandschrift met esbatementen op het stadhuis van Brouwershaven (Zeeland). De codex, die afkomstig was uit het archief van de plaatselijke rederijkerskamer De Rode Lelije, wordt thans bewaard in de Universiteitsbibliotheek te Utrecht (nr. 8.K.28). Meijling acht een West-Vlaamse oorsprong van het toneelwerkje waarschijnlijk [ed. 1946: XXI]. Uit een aantekening op het einde van de tekst blijkt dat het stuk door de Rode Lelije werd opgevoerd in 1559, wat dus meteen de terminus ante quem vormt voor het ontstaan ervan. De vermelding van Moyses dooren in vers 483 is misschien een aanwijzing dat de klucht werd overgeschreven van de gelijknamige rederijkerskamer van ’s-Hertogenbosch, die het dan weer van elders zou hebben (zie de vermoedelijke West-Vlaamse oorsprong). Of vergiste Meijling zich en is het stuk oorspronkelijk afkomstig uit ’s-Hertogenbosch? Dit blijft onduidelijk.

    Inhoud

    Steven, een boer die veel van drinken houdt, moet van zijn vrouw naar de markt om boter, eieren, karnemelk en een kalfshuid te ruilen voor huishoudelijke benodigdheden. In de stad wordt hij meegelokt door een herbergmeid. In de herberg wordt hij door de waard, de waardin en de meid dronken gevoerd en beroofd van zijn waren. Terwijl hij slaapt, naait de waard hem in het kalfsvel om hem voor de gek te houden. Als Steven zijn roes uitgeslapen heeft en wakker wordt, maken ze hem wijs dat hij veranderd is in een kalf. De waard verkleedt zich als pastoor om het kalf te dopen en te belezen. Als Steven gevraagd wordt hoe hij moet heten, zegt hij: het calf van wondere (het wonderlijke kalf).

    Ondertussen is Truye (de vrouw van Steven) op zoek naar haar man. Als zij hem ziet in het kalfsvel, denkt zij dat hun eigen kalf uit de dood verrezen is en zij koopt het van de waard. Thuis wil het ‘kalf’ echter niet eten van zijn voeder en Truye, die denkt dat het ‘kalf’ ziek is, gaat de slachter halen (ook weer een rol voor de waard). Zo komt de waarheid aan het licht en een woedende Truye jaagt het ‘kalf’ terug de stal in.

    Thematiek

    Vanuit burgerlijk perspectief wordt hier aan negatieve zelfdefiniëring gedaan. De negatieve zelfbeelden zijn: de dwaze boeren en de onbetrouwbare herbergiers (marginalen binnen de stad).

    Receptie

    De thematiek en de oorsprong van de tekst (rederijkerskamer van Brouwershaven) wijzen in de richting van stadsliteratuur en burgermoraal. Verband met Brouwershaven.

    Profaan / religieus?

    tCalf van wondere is manifest zuiver profaan van aard.

    Aantekeningen

    In de secundaire literatuur valt over deze klucht niet veel terug te vinden. Het is dan ook een zeer middelmatig toneelwerkje.

    [explicit 2 december 1992 / 24 juli 2015]

    24-07-2015 om 21:03 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: De Stille Vriend (Gerard Reve) 1984

    De Stille Vriend (Gerard Reve) 1984

    [Roman, heruitgegeven in: Gerard Reve, Verzameld Werk – deel 4, Uitgeverij L.J. Veen, Amsterdam-Antwerpen, 2000, pp. 315-404]

    Het hoofdpersonage, een zekere Speerman, ontmoet in Amsterdam een jongen op de tram die hem herinnert aan een andere jongeman waarmee hij jaren daarvoor een zeer kortstondige seksuele relatie had. Die andere jongeman heette Marcel, werkte in een viswinkel en was weinig van zeggen (vandaar de titel). Na één middagje seks ziet Speerman de jongen nog één keer (hij heeft een gebakken schol gestolen in de winkel en brengt die dan naar Speerman) en daarna nooit meer. Of was die jongen op de tram de ouder geworden Marcel? Op pagina 360 luidt het: ‘Schrijven, jawel, maar wat, en waarover? Was dit alles een verhaal, als hij het ging opschrijven? De ontmoeting met de jongen, in de Stoofsteeg, was niets, zelfs als men die kleurde met de belachlijke dagdromen, avonddromen dus, van een niet meer jong zijnde jongensjager.’ De ironie van Reve’s ironie: het verhaal is niets, maar tegelijk leest de lezer een boek met datzelfde verhaal erin, maar tegelijk is dat verhaal nog altijd: niets!

    Op het einde zit Speerman weer in zijn woning in het buitenland. Er zijn in de buurt soldaten op maneuver: ‘Ach, wat waren het een lieve jongens! Ze hadden niet eens wapens bij zich, en dat was ook niet nodig, want in wie zoude het opkomen, hun kwaad te willen doen?’ [p. 391]. Eén onder hen herinnert Speerman aan een soldaat die hem als jongetje meenam naar de bioskoop én aan Hans, een lieve soldaat met wie hij een relatie had toen hij diende als luitenant in Indonesië. Ten slotte staat hij voor het Maria-beeldje in zijn huis: hij bekent Maria dat dat verhaal over Hansje verzonnen was, toont haar zijn manlijk deel en vraagt Haar om voor hem en voor alle mensen te bidden.

    Altijd maar meer van hetzelfde dus, en dat hetzelfde is bijzonder mager. Wij hebben wel eens horen beweren dat echte grote schrijvers altijd een monolithische thematiek hanteren. Kan zijn, maar Gerard Reve is dan wel een prachtig voorbeeld van de stelling dat schrijvers die een monolithische thematiek hanteren, niet altijd grote schrijvers zijn. Met De Stille Vriend heeft Reve nog maar eens een flutroman geschreven, zo mogelijk nog flutteriger dan De Vierde Man of Wolf. Homo-erotiek en sollen met het katholicisme. Dat hoogdravende, archaïserende stijltje. Een structuur die met haken en ogen aan elkaar hangt. Eindeloos ouwehoeren (onder meer over het slaan en martelen van de aanbedene) en dan plots met een paar zinnetjes er een gewichtige draai aan geven. Ook hier weer, Op pagina 399 streelt Speerman Hansje, ‘waarbij hij met zijn vingertoppen onontkoombaar onder de huid de kontoeren van diens doodshoofd had gevoeld. Op zichzelf was dit laatste niets bijzonders: zelden had Speerman bij een man of een jongen nedergelegen zonder de aftekening van diens doodshoofd te zien of al tastend te voelen.’

    Het weinige, enigszins positieve dat kan vermeld worden, is de sporadische humor, vaak in de vorm van ironie. Op pagina 371 herleest Speerman enkele van zijn notities (geschreven toen hij dronken was) en hij vraagt zich angstig af of hij in ‘zondige hoogmoed’ God niet belasterd of beledigd heeft. Een aantal bladzijden verder staat hij naar die lieve soldaat te kijken en beeldt hij zich in dat God zelf staat mee te kijken en dat diens goddelijk deel ‘eveneens stijf en groot’ wordt [p. 388]. Op pagina 401 signaleert Speerman dat hij wel vaker staat te masturberen vóór een Maria-beeld: ‘Onzedelijk of afkeurenswaardig was dit niet, en kon het ook nooit zijn, zolang het tot Haar eer en glorie strekte en bedoeld was.’ Of nog, als Speerman het heeft over zijn ‘opgeschroefde verbeelding’: ‘In boeken, ja, in een bepaald soort hoogdravende boeken vol fantasterij, daarin kwamen dit soort dingen voor, maar Speerman had altijd op dat soort geschriften met minachting neergezien’ [p. 392].

    In wezen toont een boek als De Stille Vriend Reve’s complete afgang als auteur aan, in elk geval na 1974 (zijn romans uit de jaren zestig en uit het begin van de jaren zeventig hebben we nog niet gelezen) en men kan zich terecht afvragen of een roman als deze ook was uitgegeven, indien de auteur niet Gerard Reve heette. In zijn recensie van het boek in De Nieuwe [jg. 20, nr. 1071, 20 december 1984, pp. 24-25] noteerde Hugo Bousset: ‘(Reve) heeft na 1970 nog één hoogtepunt gekend: zijn “liefdestrilogie”, bestaande uit De taal der liefde (1972), Lieve jongens (1973) en Het lieve leven (1974). In die trilogie krijgt het “revisme” vaste vorm: het aanbieden van de aanbeden knaap aan de vaste relatie, de sadomasochistische rituelen, de Mariaverering en vooral het zelfbevredigend vertellen daarover. Daarna heeft Reve zich in enkele nieuwe romans bezondigd aan autoplagiaat.’ Over De Stille Vriend luidt het, toch nog een beetje té welwillend: ‘Wie het werk (van Reve) op afstand volgt, wordt geconfronteerd met thematische herhaling, steeds dezelfde stilistische tics en een vrij zwakke compositie.’ Die vrij mag hier rustig wegvallen.

    De diagnose die Luc Verhuyck stelde in Boekengids [jg. 63, nr. 1, januari-februari 1985, pp. 11-12], is zeer correct. Hij schrijft: ‘U merkt het al, de structuur van deze roman is bijzonder losjes. Het lijkt wel alsof Reve moeite heeft gehad om een langer verhaal te schrijven, want van de twaalf hoofdstukken hangen de laatste drie nog slechts met haken en ogen aan de rest. (…) Toch is de thematiek (stilaan) afgezaagd en eigenlijk zijn Reves boeken al te voorspelbaar geworden om nog echt te blijven boeien. Er zitten nauwelijks vernieuwende impulsen in, alleen het decor en de homofiele medespeler(s) veranderen. Er zijn weinig auteurs die zo vasthoudend op hetzelfde aambeeld blijven slaan en zo een dergelijk stereotiep oeuvre hebben bij elkaar geschreven. Als men dus telkens Reves nieuwe boek leest, wordt men langzamerhand in slaap gesust. (…) Met De stille vriend bevinden we ons ver van Gerard Kornelis van het Reves De avonden of Werther Nieland. Reve schrijft nu andere boeken, literaire draken eigenlijk, zoals alleen hij die kan blijven publiceren, maar waarbij men zich toch ernstig kan afvragen of ze zichzelf wel zullen overleven.’ Gevatheidsprijs!

    Quotering: * [explicit 23 juli 2015]

    24-07-2015 om 02:54 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    23-07-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Spies & Glistrup (Christoffer Boe) (DK, 2013)
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    SPIES & GLISTRUP (Christoffer Boe) (Denemarken, 2013)

    (110’)

    Het verhaal (based on real events – and some not so real) van Simon Spies (spreek uit zoals in: werpspies, niet op zijn Engels), eigenaar van een Deens reisbureau die met de hulp van zijn boekhouder Mogens Glistrup in de jaren zestig en zeventig via allerhande half-legale trucjes en achterpoortjes fortuin maakt en belastingen ontduikt, tot de Deense staat achter hen aan gaat en Glistrup een politieke partij opricht met de bedoeling het hele staatssysteem om te vormen. Spies, die zich jarenlang te buiten ging aan hedonistische seks, drugs en alcohol, overlijdt in 1985 en Glistrup komt in de gevangenis terecht.

    Spies & Glistrup probeert via de filmposter en de dvd-cover de aandacht te trekken via het aantrekkelijke billenpaar van een Deense blondine, maar in de film zelf is daar niets van terug te vinden. De wel aanwezige blootscènes zijn lomp en flodderig in beeld gebracht, en ook voor de rest is dit een weinig geslaagde prent. De hoofdpersonen komen bijzonder onnozel en onsympathiek over en hun geschiedenis (blijkbaar grotendeels authentiek dus) wordt op een zeer rommelige, onsamenhangende wijze, met talloze ellipsen en onduidelijkheden, verteld. Na een uurtje heb je het wel gehad en begint het fameus vervelend te worden, heel deze Deense biopic. Afrader.

    Quotering: ** (22 juli 2015 – dvd – bib Brecht)

    23-07-2015 om 22:05 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    22-07-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.MIDDELNEDERLANDS: Jan Goemoete (anoniem) voor 1559

    Jan Goemoete (anoniem) vóór 1559

    [Teksteditie in: Herman Meijling (ed.), Esbatementen van de Rode Lelije te Brouwershaven. Drukkerij De Waal, Groningen, 1946, pp. 1-24 = Jan Goemoete ed. 1946] [Hummelen 1 J 1]

    Auteur

    Een anoniem gebleven rederijker.

    Genre

    Het opschrift van de tekst luidt: ‘Een esbatement van vijf personagien, ghenaemt Jan Goemoete’. Een esbatement of rederijkersklucht dus.

    Situering / datering

    Jan Goemoete is één van de teksten die aangetroffen werden in een verzamelhandschrift met esbatementen op het stadhuis van Brouwershaven (Zeeland). De codex, die afkomstig is uit het archief van de plaatselijke rederijkerskamer De Rode Lelije, wordt thans bewaard in de Universiteitsbibliotheek te Utrecht (nr. 8.K.28). Meijling acht een West-Vlaamse oorsprong van het toneelwerkje waarschijnlijk [ed. 1946: XXI]. Uit een aantekening op het einde van de tekst blijkt dat het stuk door de Rode Lelije werd opgevoerd in 1559, wat dus meteen de terminus ante quem vormt voor het ontstaan ervan.

    Inhoud

    Jan Goemoete wil zijn vrouw Bate Scorfnuese niet helpen bij het bakken van pannenkoeken en het doen van de was, want dat is allemaal veel te moeilijk en te zwaar voor hem als oudere man. Na wat over en weer geruzie stelt Jan voor dat hij zich zal laten verjongen, dan zal hij weer dynamisch en krachtig zijn. Hij krijgt van Bate geld en daarmee trekt hij naar Meester Proefal, een kwakzalver, die hem instrijkt met een zogenaamde zalf (eigenlijk is het pek) en zegt dat hij enkele uren op zijn bed moet gaan rusten en veel bier drinken, dan zal hij weer jong worden.

    Als Jan thuiskomt, trekt hij de lakens van het bed zodat hij op de veren daaronder kan gaan liggen (hij denkt namelijk dat dat de bedoeling was van de Meester). De veren plakken natuurlijk aan zijn lijf zodat hij eruit ziet als een bepluimde duivel en Bate en de buurvrouw de daver op het lijf jaagt. Meester Proefal moet er weer aan te pas komen om de duivel te bezweren, maar als blijkt wie er onder de pluimen zit, wil Bate haar man meteen aan het wassen zetten, want hij voelt zich nu met die veren zo licht en jong als een pasgeboren kuiken. Er ontstaat weer ruzie maar Meester Proefal kan de twee partijen verzoenen: Jan Goemoete mag zich voortaan Jan Sprinchaen noemen en hij zal de vuile kleren helpen inzepen en wassen. Als dit echter weer blijkt te mislukken, willen Bate en haar vriendin Jan eens flink afrossen, maar deze neemt de benen naar ‘cleuwerskerke in sinte mallegems strate’ [vers 491].

    Thematiek

    Vanuit burgerlijk perspectief wordt hier aan negatieve zelfdefiniëring gedaan. De negatieve zelfbeelden zijn ditmaal: de bazige vrouw, de dwaze pantoffelheld en de bedrieglijke kwakzalver.

    Receptie

    De thematiek en de oorsprong van de tekst (rederijkerskamer in Brouwershaven) wijzen duidelijk in de richting van stadsliteratuur en burgermoraal. Verband met Brouwershaven.

    Profaan / religieus?

    Jan Goemoete is manifest zuiver profaan van karakter.

    Aantekeningen

    Deze klucht is in onze literatuurgeschiedenissen van na de Tweede Wereldoorlog (de codex werd pas kort voor 1943 ontdekt) onzichtbaar. Het is dan ook een werkje met weinig literaire waarde. In zijn inleiding noteert tekstbezorger Herman Mijeling in verband met de hele codex: ‘Literair zijn de stukken niet van veel belang. Het ietwat bitse oordeel van Meertens [die de codex ontdekte, edb]: “Enige kunstwaarde valt ook in het werk van dit gilde niet te bespeuren”, moge (…) in zijn algemeenheid wat te onrechtvaardig zijn uitgevallen, zelfs de promovendus, die een begrijpelijk zwak voor zijn onderwerp gaat koesteren, is niet in staat de gebreken te verdoezelen. Hij zal moeten toegeven, vooral na kennismaking met dat wat zeker door een inwoner van Brouwershaven vervaardigd is, dat in het nest, waarin de koekoek Cats zou worden uitgebroed, verder enkele kwetterende en sjilpende mussen ter wereld kwamen. Met welk beeld overigens noch iets hatelijks ten opzichte van Cats, noch van Brouwershaven bedoeld wordt’ [ed. 1946: I].

    Jacob Cats werd inderdaad geboren in Brouwershaven, een klein havenstadje op Schouwen-Duiveland. Voor ons was Jan Goemoete eigenlijk enkel interessant omwille van de negatieve, want bedrieglijke rol die de kwakzalver erin speelt.

    [explicit 8 november 1992 / 22 juli 2015]

    22-07-2015 om 21:50 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: La Vénus à la Fourrure (Roman Polanski) (F, 2013)

    LA VENUS A LA FOURRURE (Roman Polanski) (Frankrijk, 2013)

    (96’)

    Thomas (Mathieu Amalric) heeft een toneelbewerking gemaakt van de bekende roman van Leopold von Sacher-Masoch en houdt nu audities voor de vrouwelijke hoofdrol. ’s Avonds, als iedereen al weg is en het aan het onweren is, komt Vanda (Emmanuelle Seigner) veel te laat binnenvallen. Aanvankelijk maakt zij de indruk een ordinair, dom en hoerig type te zijn en wil Thomas snel van haar af, maar als zij het toch gedaan krijgt om auditie te mogen doen, blijkt zij plots een pracht van een actrice en raakt Thomas meer en meer in haar ban. Gaandeweg beginnen het toneelstuk en de werkelijkheid met elkaar verweven te raken en ontpopt Vanda zich niet alleen in de gespeelde scènes maar ook daarbuiten tot een onvervalste meesteres. Het eindigt ermee dat zij Thomas zover krijgt de vrouwelijke hoofdrol te vertolken (op hoge hakken en met rode lippenstift) en dat zij hem achterlaat in het theater, vastgebonden aan een fallusachtige pilaar.

    Polanski, die een toneelstuk van David Ives bewerkte en verfilmde (samen met de auteur overigens), heeft in deze film zijn rond wezens van het vrouwelijk geslacht draaiende obsessies en demonen nog eens kunnen loslaten. Masochisme, de meester/slaaf-verhouding tussen man en vrouw, fetisjisme, travestie: het zijn zaken die Polanski blijkbaar wel aanspreken (was het niet in Le Locataire dat hij zelf ook al eens als vrouw verkleed ging?) en in zijn visie is het steeds de man die naar de (het?) pijpen van de vrouw danst. Helaas lopen wijzelf niet zo warm voor dat gedoe rond domineren en slaafje spelen en van fetisjisme voor bont hebben wij ook geen last, zodat de thematiek van deze film niet direct ons kopje thee is.

    Niet dat het hier een totaal mislukte prent betreft, al is het dan ook eerder een op beeld vastgelegd toneelstuk: in het begin travelt de camera het theater binnen, heel de film speelt zich verder af in dat theater met enkel Thomas en Vanda, en op het einde travelt de camera weer naar buiten. De grote troef van deze La Vénus à la Fourrure lijkt ons persoonlijk Polanski’s levenspartner Emmanuelle Seigner. Niet alleen ziet zij er anno 2013 uit als een bijzonder appetijtelijke, lekker vlezige en dus eigenlijk erg on-Franse milf (en natuurlijk is het wachten op het moment dat zij op de scène in sexy lingerie staat te paraderen, waarna zij op het einde nog een helaas wat te zedig in beeld gebracht naaktdansje in Griekse tragedie-stijl mag uitvoeren), maar bovendien toont zij zich hier een zeer getalenteerde actrice die moeiteloos met één vingerknip van het ene stijlregister (turbo-Frans wauwelende, ordinaire slet) naar het andere (Algemeen Beschaafd Frans sprekende edeldame) switcht (op een bepaald moment spreekt zij zelfs Frans met een Duits Marlene Dietrich-accent) en nu eens zeer overtuigend een verleidelijke Venus neerzet, en dan weer een griezelige schikgodin. Mathieu Amalric wordt volledig meegetrokken in deze theatrale wervelwind en men vraagt zich af waarom Polanski de rol van Thomas niet zelf speelde. Wellicht omdat hij dan toch wat te veel in de kaarten van zijn nogal perverse obsessies zou laten kijken?

    Quotering: *** (2de visie: 21 juli 2015 – dvd – bib Wuustwezel)

    22-07-2015 om 20:54 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.TOPOI: VRUCHTEN (FRUIT)

    VRUCHTEN (FRUIT)

    [Vergelijk voor de topos ‘vruchten (fruit)’ ook altijd de topoi ‘boom’ en ‘boomgaard’.]

    1 Vruchten (fruit) // liefde & erotiek

    [Falkenburg 1991: over bloemen en vruchten als liefdes- en smaakmetaforen in de religieuze Zuid-Nederlandse dichtkunst rond 1500.]

    Tghevecht van minnen ed. 1964 (1516)

    - 46 (verzen 42-43). Rederijkerslyriek. Want die ghestadelijck mint moet dicwil suchten, / Claghen en karmen der minnen vruchten. Liefdessmart.

    Mars en Venus ed. 1991 (vóór 1517?)

    - 238 (verzen 99-100). Rederijkersspel. Pallas tot Juno over Jupiter: Ghij sijt de weertste bleeven, / Als [lees: al] mach hij wat vruchte elders saijen. Seksueel (vruchten elders zaaien = overspel plegen).

    - 252 (vers 320). Een sinneke zegt: Wildt hem die vruchten van minnen ontsteecken. Seksueel.

    - 256 (verzen 369-370). Een sinneke over Venus: Tis de gheerde / Daer de vruchten des leevens aen gruijen. Seksueel.

    - 268 (verzen 572-573). Mars zegt tot Venus dat zij het overspel wel geheim zullen houden: Men vint so veel secreete plecken / Om saijen jonstighe vruchten heet. Seksueel.

    - 296 (vers 1053). Mercurius tot betrapte Mars: Mueten Venus vruchten van u gheschelt sijn? Venus’ vruchten schillen = seks hebben.

    Stijevoort II ed. 1930 (1524)

    - 193 (refrein 231, verzen 23-24). Zot-erotisch rederijkersrefrein. Woude natuere venus vruchten ghenieten / malcanderen dan wy ten bedde waert dronghen. Seksueel.

    - 210 (refrein 240, verzen 9-10). Zot rederijkersrefrein. Ende sy dan venus vruchten smaken / Met helzende ermkens met sachter spraken. Seksueel.

    Doesborch II ed. 1940 (1528/30)

    - 22 (refrein 8, verzen 11-13). Amoureus rederijkersrefrein, klacht van een minnaar: Haer sancs geruchten, haer eedel vruchten / in swerelts ghehuchten, auent oft nuchten, / duer die felle fortune sijn mij absent nv. Liefdesgenot.

    - 233 (refrein 129, verzen 33-34). Zot-erotisch rederijkersrefrein. Lust v fruyt en ghi sijt ten bogaert gerocht, / Ghi souter met uwen cluppel in smijten. Cluppel = fallus. Seksueel.

    Bijns ed. 1886 (vóór 1529) - 87 (refrein 23, strofe e, vers 5). Amoureus rederijkersrefrein, liefdesklacht van vrouw. Wanneer sal ick plucken der vruechden vruchten? Liefdesgenot.

    - 107 (refrein 29, strofe c, vers 8). Amoureus rederijkersrefrein. Vrouw tot man: Geeft mij de vruchten der reynder minnen. Liefdesgenot.

    - 117 (refrein 32, strofe c, vers 14). Amoureus rederijkersrefrein. Meisje tot lief: Wij zelen noch smaken der minnen vruchten. Liefdesgenot.

    - 131 (refrein 36, strofe d, vers 1). Amoureus rederijkersrefrein. Meisje tot lief: Der minnen vruchten ic u mildelijck gaf. Liefdesgenot.

    - 143 (refrein 39, strofe e, vers 15). Amoureus rederijkersrefrein. Ongelukkig verliefd meisje: Aeylaschen! sijn dit der minnen vruchten. Liefdesgenot.

    - 163 (refrein 43, strofe b, verzen 8-9). Amoureus rederijkersrefrein. Ongelukkig verliefd meisje: Tsijn der minnen vruchten: / Nu droeve, nu blijde, nu hoopen, nu duchten. Liefdesgenot en liefdessmart.

    - 256 (refrein 68, strofe e, vers 2). Amoureus rederijkersrefrein. Ongelukkig verliefd meisje: In lieften ete ic zeer bitter vruchten. Liefdessmart.

    - 317 (refrein 93, strofe a, vers 15). Amoureus rederijkersrefrein. Over oprechte geliefden: Hen honghert altijt naer der minnen vruchten vrij. Liefdesgenot.

    sMenschen Sin en Verganckelijcke Schoonheit ed. 1967 (1546)

    - 109 (vers 17). Rederijkersspel. Deerste gaat wandelen in de lente en ziet vrijende koppeltjes: Ende venus fruijt sij dicwijls ooc smaecken. Erotisch.

    - 146 (verzen 535-536). sMenschen Sin tot Verganckelijcke Schoonheit (= allegorisch: de aardse ijdelheden): Venus sûete fruijt, laet mij smaecken sonder getal / In Venus tente. Erotisch.

    Eneas en Dido ed. 1982/83 (1552)

    - 204 (verzen 1436-1437). Rederijkersspel. Jupiter is boos omdat Eneas in Carthago zijn tijd verdoet met Dido: Daer Aeneas nu is maijende / Ongheoorlofde vruchten, rijp en grûene! Erotisch.

    Vanden .X. Esels ed. 1946 (1558)

    - 40 (verzen 18/41). Volksboek. Vermanend refrein gericht tot playboys die pochen over hun veroveringen: Heelt selue tsecreet van Venus vruchten / Hoe dat Venus vruchten ghedeylt, ghenesen zijn. Erotisch.

    Testament Rhetoricael II ed. 1979 (1561)

    - 209 (fol. 271v, verzen 31-32). Amoureus liedje. Maer wien oyndt verwough / vrau venus zware vruchten. Liefdessmart.

    Catechismus der minne ed. 1989 (1564)

    - 22 (verzen 131-133). Een ‘minnecatechismus’. De Ridder zegt: Want een minnaer en can niet ghesmaken de fruyten, / Al siet hy sijn lief teghenwoordich floreren, / So wel, voor dat hijt mach allene contempleren. Liefdesgenot.

    Het Cieraet der Vrouwen ed. 1983 (1566)

    - 23 (verzen 847-850). Artesliteratuur. Naar aanleiding van een recept dat vrouwen seksueel actiever maakt: Light ’t oock aen u, ’t mach den man wel verdrieten, / Mer wilt niet verschieten oft druckelijck leven, / Mer altijt met hem in vruechden vlieten, / Hem latende Venus’ vruchten ghenieten. Seksueel.

    2 Vruchten (fruit) plukken // genieten van liefde & erotiek

    [Bax 1956: 44-45. ‘In het algemeen kan men zeggen dat vruchten in de Nederlandse taal allerlei sexuele betekenissen konden hebben: mamma, mammae capitulum, genitale muliebre met mons Veneris, venter mulieris en nates; misschien ook die van testiculus. Zaadjes konden symbolen zijn van het semen. Vruchten plukken kon hetzelfde betekenen als bloemen plukken.]

    [Vandenbroeck 1989: 164-165. ‘In het algemeen kan men stellen, dat vruchten in de 15de- en 16de-eeuwse Rederijkersliteratuur een veelgebruikt beeld in verband met liefde’s geneugten zijn geweest. (…) Vruchten waren metaforen voor vrouwelijke lichaamsdelen, o.a. in de 16de-eeuwse “Blasons du corps féminin”. (…) In de 15de- en 16de-eeuwse droomboeken staan vruchten soms voor (eventueel zinnelijke) genietingen.’]

    Remedia amoris ed. 1985 (I)

    - 184 (verzen 103-104). Leerdicht van Ovidius. Sed quia delectat Veneris decerpere fructum, / Dicimus adsidue ‘cras quoque fiet idem’ (but because we delight to pluck the blooms of Venus, ever we repeat, ‘Tomorrow it will be the same’).

    Van Altena ed. 1987 (1100-1300)

    - 34-35 (nr. III, strofe 3/5/refrein). Een anoniem Occitaans meileid uit de periode 1100-1300: O zoet verlangen mij aan hem te schenken! / Maar hij’s niet hier. Kom, wie plukt nu mijn vruchten? / Ik ben zo hups, maar slaak vaak droeve zuchten, / daar ik mijn man niet zien kan en niet luchten. / (…) Nobele vrouwen, hundert u uw gade, / pluk van dit lied – als ik – de hete vruchten. / Ik ben zo hups, maar slaak vaak droeve zuchten, / daar ik mijn man niet zien kan en niet luchten. Seksueel.

    Die Rose ed. 1976 (circa 1280)

    - 210 (verzen 12.375-12.376). Allegorische rijmtekst. De oude koppelares leert Suetonfaen dat jonge meisjes al vroeg de liefde moeten bedrijven: Die vrocht van minnen sal si lesen / Alsi in hare joeget sal wesen. Seksueel. Ook in het Franse origineel: Le fruit d’amors, se fame est sage, / Coille en la flor de son aage [Roman de la Rose ed. 1974: 369 (verzen 13.483-13.484)]. Vertaling van Ernst van Altena: Laat ze wijs ’s liefdes vruchten plukken / zolang haar jeugd ’t haar nog doet lukken [Roman van de Roos ed. 1991: 358 (verzen 13.453-13.454)].

    Stijevoort I ed. 1929 (1524)

    - 92 (refrein 48, verzen 9-11). Amoureus rederijkersrefrein. Een venusjanker zegt: O swaer besueren, vol van dolueren / als mij haer opsien mach ghebueren / bin ic pluckende der minnen vruchten. Liefdesgenot.

    Doesborch II ed. 1940 (1528/30)

    - 105 (refrein 55, verzen 21-22). Amoureus rederijkersrefrein. Een venusjanker zegt over nijders: Want ic vrese si souden met willen eeten / ende plucken van haren sueten vruchten. Erotisch.

    Bijns ed. 1886 (vóór 1529)

    - 204 (refrein 54, strofe c, vers 19). Amoureus rederijkersrefrein. Meisje tot lief: Door zijn comste ic vruchten van minne plucke. Liefdesgenot.

    Antwerps Liedboek I ed. 1983 (1544)

    - 56 (nr. 49, strofe 2, verzen 5-8). Amoureus lied. Een tijtlick fruyt neemt saen de vlucht / Ghepluct ten greonen [lees: groenen] dale, / Men prijst best een volwassen vrucht / Ghelijc een cuyssche smale. Liefdesgenot.

    Catechismus der minne ed. 1989 (1564)

    - 36 (verzen 554-560). Een ‘minnecatechismus’. De Ridder zegt: Wat doet de minnaers, soet int onpluycken, / Ghebruycken, dat sy minnende begheren, / En plucken de vruchten vander liefden struycken, / Twelck is in liefden een solacelijck gheneren? / Maer wat helpt datmen siet schoon appelen oft peren, / Alsmen daer af en mach noch plucken noch proeuen: / Het sien doet verblyden, maer niet prouen, bedroeuen. Liefdesgenot.

    De Verlooren Zoone ed. 1941 (1583)

    - 134 (vers 977). Rederijkersspel. De Verloren Zoon klinkt met een hoer: Om plucken der mellodien fruut. Erotisch.

    Verlaten Kennisse ed. 1992 (XVIB)

    - 109r (verzen 674-675). Rederijkersspel. Verlaten Kennisse zegt tot zondige verleidster: dus Laet ons malcander omhelsen sonder schromen / en vander wellusten bomen soette vruchten plucken. Seksueel.

    Amoreuse Liedekens ed. 1984 (circa 1600)

    - 184 (strofe 11, vers 4). Liederenbundel. Amoureuze klacht: Een ander pluckt haer vruchten. Liefdesgenot.

    3 Bevrucht = zwanger

    [Matt Kavaler 1986: 22. Over fruit in de schilderijen van J. Beuckelaer en P. Aertsen. Fruit had linguïstische associaties met vruchtbaarheid, ‘bevrucht’ was de alledaagse term voor zwanger. ‘Er schijnt in de 16de eeuw een veel letterlijker associatie te hebben bestaan tussen vrucht(en) en vruchtbaarheid dan ons metaforisch gebruik van vandaag suggereert.’]

    Jan van Beverley ed. 1903 (XVIA)

    - 27. Volksboek. So gheschiedet dat sijn huysvrouwe bevrucht wert, ende swaer ghinck van kinde.

    Eneas en Dido ed. 1982/83 (1552)

    - 218 (verzen 1852-1853). Rederijkersspel. Een sinneke over Dido: Swijcht datte! möghelijck datse bevrucht is! / Daer sonder en can men quaelijck jocken en cussen man!

    Vroevrouwen ed. 1987 (circa 1560)

    - 124. Medische artestekst. Item inden eersten als die vroe vrou gehaelt wordt tot een vrou die bevruchts is, soo sal die vroe vrou nemen die bevruchte vrouwe bijder hant ende tasten haer pulst.

    De Bruyne II ed. 1880 (1579-83)

    - 174 (nr. 81, paragraaf 3, strofe 1, vers 15). Siet: een maecht sal ontfangen & bevrucht worden swaer.

    4 Vrucht(en) = kind(eren), nageslacht

    [Wijsheid 3: 13. Maar gelukkig de kinderloze, die haar reinheid bewaart, / En haar sponde zondeloos weet: / Bij de vergelding der zielen oogst zij haar vrucht!]

    Sidrac ed. 1936 (circa 1320)

    - 143 (vraag 211). Artestekst. Die kindere salmen minnen ende niet sottelijc. Die kinder sijn vruchte der liede ende alsulke vruchte salmen minnen.

    Der Leken Spieghel II ed. 1845 (1325-30)

    - 129 (boek II, hoofdstuk 22, verzen 15-20). Leerdicht. Het kindje Jezus vervloekt een ander kind: Die vrucht van dinen zade / Sal cranc sijn, vrooch ende spade, / Ende dine wortelen mede / Sullen sijn zonder vochthede, / Ende dine telghe in dinen daghen / En sullen ghene vruchte draghen. Waarop het kind sterft.

    Die Heimlijchede van mannen ende van vrouwen ed. 1893 (1351)

    - 141 (verzen 695-697). Artestekst. Over de man bij wie de zaadleiders zijn doorgesneden: Ende, ware hi oec met wiven, / Van hem ne mochte niet becliven / Enich saet dat brochte vrucht.

    Tafel van den Kersten Ghelove II ed. 1937 (1404)

    - 267 (Winterstuc, hoofdstuk 36, regels 20-23). Theologisch compendium. Over Joachim en Anna: Dese twee waren twintich iaer sonder vrucht ende loefden Gode: waer dat hi hem een vrucht verliende, si souden den Gode te dienste houden ende overgheven.

    - 267 (Winterstuc, hoofdstuk 36, regels 31-32). Idem: Dijn vrou Anna sel ontfangen een vrucht, die selte noemen Maria.

    - 272 (Winterstuc, hoofdstuk 36, regels 139-140). Omdat Maria gehuwd was met Jozef so wert si behoet, datmense om hoorre vruchte wil niet en steende.

    Tafel van den Kersten Ghelove IIIb ed. 1938 (1404)

    - 464 (Somerstuc, hoofdstuk 37, regels 72-74). Theologisch compendium. Over vier dingen die bij het huwelijk horen: Dat vierde is die eyndende ende slutende saeck, als is een vruchte te winnen ende die inden dienste Gods op te voeden.

    Der vrouwen heimelijcheit ed. 2011 (1405)

    - 72 (verzen 245-249). Artestekst. Ghelijc dat gheen boem vrucht en mach / hebben sonder bloeme, als ic besach, / so ne moghen de vrouwen twaren / gheene vrucht oppenbaren, / sine moeten eerst haere bloemen risen.

    - 122 (verzen 1317-1320). Alte heete wive en moghen niet / winnen, alse men ghescreven siet, / want sperma verdroeghet hem binnen, / so en moghen zi gheene vrucht winnen.

    Der minnen loep I ed. 1845 (1411-12)

    - 75 (boek I, vers 1993). Ars amandi. Koning Priamos over zijn zoon Paris: Dese vrucht waer qualick verloren.

    Der minnen loep II ed. 1846 (1411-12)

    - 9 (boek III, vers 213). Ars amandi. Pasiphaë vrijt elke dag met een stier Tot datsi der vrucht ghenas.

    - 37 (boek III, verzen 999-1001). Over Canace: So langhe speelde si mitten broeder, / Dat si wert eens kints moeder. / Doe si der vruchten was ghenesen…

    - 75 (boek IV, verzen 723-724). David tot Mikal: Du suls sonder vruchte sterven / Ende Gode ghene kinder erven.

    Die Eerste Bliscap van Maria ed. 1978 (1448)

    - 114 (verzen 1452-1455). Myteriespel. Joachim tot God over het feit dat hij geen kinderen heeft: O God, here, aensiet mijn grote scaemte, / Hoe ic inden tempel nu ben vercleent, / Om dat ghi my na der natueren betaemte / Gheen vrucht op erterike en verleent.

    - 115 (verzen 1471-1472). God zegt: Want Anna sijn wijf, alsoet betaemt, / Die sal een salege vrucht voort bringen.

    De Noordnederlandse historiebijbel ed. 1998 (1458)

    - 482 (1 Koningen 1). Bijbelvertaling. Ende altoes als si ten tempel quam, so vastede si ende screyde ende bat God dat Hi haer een vrucht verlenen woude. Vergelijk 1 Samuel 1: 7.

    Die geboorte van Vrou Margriete ed. 1962/63 (1480)

    - 268 (vers 513). Presentspel. Men wenst Margaretha, de dochter van Maria van Bourgondië, veel goeds: en welvaert en gesontheyt / huerder yonger vrucht.

    De Roovere ed. 1955 (vóór 1482)

    - 129 (verzen 1-3). Vroed rederijkersrefrein. Men vindt moeders die haer vruchten verslaen / Men vindt moeders dier haer kinderen ontlijuen / Men vint moederen die haer vruchten ontgaen.

    Robrecht de duuele ed. 1980 (1516)

    - 67-68 (regels 56-59). Prozaroman. Ende so wanneer dese hertoghe met sijnder vrouwen begeerde te sijn, badt hi onsen lieven Heere dat hi hem eenighe vrucht wilde verleenen.

    Der ix quaesten ed. 1980 (1528)

    - C1r. Volksboek. So bekende ada(m) sijn huysvrouwe Euam / en(de) si o(n)tfinck een vruchte en(de) baerde haren sone Caym.

    Eneas en Dido ed. 1982/83 (1552)

    - 189 (vers 1024). Rederijkersspel. Sinneke tot Dido: Ghij slacht den boom noch sonder vrucht.

    5 Vrucht = het Christuskind

    Der Leken Spieghel II ed. 1845 (1325-30)

    - 286 (boek II, hoofdstuk 42, verzen 9-10/18/26). Leerdicht. Over het Ave Maria: Die vrucht uwes lichamen / Is ghebenedijt! Amen! (…) Benedictus fructus ventri tui (…) Die vrucht uwes lichamen is ghebenedijt.

    Hildegaersberch ed. 1981 (circa 1400)

    - 91 (nr. 45, verzen 10-12). Geestelijk gedicht. Maria, vrouwe, hemels lucht, / Ic bevele mi der selver vrucht, / Die ghi droecht sonder mans gherucht.

    Tafel van den Kersten Ghelove II ed. 1937 (1404)

    - 268 (Winterstuc, hoofdstuk 36, regels 40-44). Theologisch compendium. Over Maria: Doe si out was .XIIII. iaer gaf hoer die bisscop vanden tempel oorlof mitten ioncfrouwen thuus te trekken ende inder echtscap te treden, want si alle gebenedyt waren, die vruchte wynnen, om te vorderen ende te haesten totter vrucht, daer alle geslacht souden warden in gebenedijt.

    - 271 (Winterstuc, hoofdstuk 36, regels 110-111). Dat is die vrucht Cristus, die daer gebenediet was.

    - 276 (Winterstuc, hoofsstuk 37, regel 52). Moeder van Johannes de Doper zei tot Maria: Ghebenedijt is die vrucht dijns buucs.

    - 295 (Winterstuc, hoofdstuk 39, regels 140-141). Idem: Gebenedyt bistu onder allen vrouwen ende gebenedyt si die vrucht dijns buucs.

    Tleven ons heren ihesu cristi ed. 1980 (1409)

    - 84 (hoofdstuk XVI). Een Jezus-leven. Sint-Bernard tot Christus: En bistu niet die ghebenedide vrucht haers onbevlecten lichaems?

    Het Handschrift-Jan Phillipsz. ed. 1995 (circa 1473)

    - 53 (nr. 25, regels 9-10). Antifoon. Tot Maria: Ende tone ons na desen ellende jhesum / die ghebenedide vrucht dijns buucs.

    - 55 (nr. 33, regels 7-8). Antifoon. Tot Maria: is ihesus die vrucht vten houe dijns / buucs voortghebrocht.

    Een suverlijc boecxken ed. 1957 (1508)

    - 43 (lied XIV, strofe 3, verzen 5-6). Kerstlied. Gabriël tot Maria: ghi sult in uwen lichame / een edel vrucht ontfaen.

    Stijevoort II ed. 1930 (1524)

    - 14 (refrein 143, verzen 35-36). Vroed rederijkersrefrein, Marialof. Die vrouwen doe vander gracien spraken / mer die vruchten wrochten daer van binnen. Jezus en Johannes de Doper in de buik van hun moeders, Maria en Elisabeth.

    - 14 (refrein 143, vers 42). Mer deen vrucht thoonde der ander danck.

    - 15 (refrein 143, vers 53). Ende ghebenedyt es dyns lichaems vrucht.

    Nieuwpoort: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)

    - 220 (verzen 231-235). Rederijkersspel. Onder verwijzing naar Psalm 132: 11 : Daer staet: die heere heift David toe ghezworen / De waerheyt, ende hy, o mensche vercoren, / En zal hem niet bedrieghen (dit es tghevoel) / Vande vrucht zijns buucxs te zetten op zynen stoel, / Twelc de vader beloofde.

    Tielt: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)

    - 246 (verzen 78-79). Rederijkersspel. Wt dit zoete fruut spruut / Al dat goet es.

    Bijns ed. 1875 (1548)

    - 98 (boek II, refrein 1, strofe f, verzen 1-2). Vroed rederijkersrefrein. Thoont ons Jezum, ghenadighe moeder vroet. / De vrucht dijns lichaems ghebenedijt.

    Testament Rhetoricael III ed. 1980 (1561)

    - 167 (fol. 413v, verzen 11-15). Vroed rederijkersrefrein. Over Jozef: met maria zyn ghetraude wyf, by hem omtrent / De welcke daer al zwaer was, met een vrucht beglent / in huer voorzien, eer ye beghinnen porden / want christus was de vrucht, die mids huer consent / in een ghedaente des dienlycx wilde menssche worden.

    De Bruyne II ed. 1880 (1579-83)

    - 175 (nr. 81, paragraaf 3, strofe 2, verzen 1-2). Gheboren wt der maget Maryen, / die vruchte haers lyfs.

    6 Vruchten (fruit) = de zondige aardse ijdelheden

    Fabulae ed. 1985 (XIIIb)

    - 121 (nr. 66). Fabelverzameling. The tree is the world, whose fruits are diverse pleasures: foods, drin, beautiful women, and the like.

    De uure van der doot ed. 1944 (circa 1516)

    - 108 (verzen 905-906). Rederijkerslyriek. De zondige ik zegt: Waerom hebbick kettijf ter ondeucht gheneghen, / Dwelck mi rout, tverboden fruyt gheswolghen.

    De const van rhetoriken ed. 1986 (1555)

    - 80. Vroede rederijkersballade. In de wereld vindt de ik elke dag nieuwe tribulaties: Duer tghulsigh inbijt van deerdsche fruut.

    7 Goede en kwade vruchten = deugden en ondeugden

    Sancti Eusebii Hieronymi Epistulae ed. 1991 (circa 400)

    - 92 (brief 22, paragraaf 19). Brief. In verband met de maagdelijke levenswijze: Mijn zaad brengt honderdvoudig vrucht voort. Deugden.

    Tafel vanden Kersten Ghelove IIIa ed. 1938 (1404)

    - 341 (Somerstuc, hoofdstuk 20, regels 332-335). Theologisch compendium. Also sijn nu die luden onder malcanderen vermengt, datmen die gueden uten quaden naulick ondersceiden en can. Mer Cristus seit, datmense van haren vrucht sal kennen, dat sijn hair werken, dairmen een yghelic sal bi mercken. Deugden / ondeugden.

    Van der navolghinge ons Heren Jhesu Cristi ed. 1954 (XVA)

    - 62 (Boek I, hoofdstuk 3, regel 24). Geestelijk prozatraktaat. Ende want men veel meer aendenct te weten dan wel te leven, daer om so dwalen si dicwile ende en brengen bi na gheen of luttel vruchten voert. Deugden.

    - 133 (Boek III, hoofdstuk 23, regel 23). Gebed tot Jezus: Uutstorte dijn gracie van hier boven, ende overstort mijn hert mit hemelscen douwe; ghif mi water der devocien om nat te maken dat aensichte der aerden ende voert te brenghen guede vrucht. Deugden.

    Brugman ed. 1948a (XVc)

    - 249 (Preek 21, regels 18-20). Prekenbundel. Nu mocht yemant vraghe, waer-om dat hem god soe haesten uut te leyden, want hi noch soe veel vruchten hadde moghen doen inden kersten ghelove. Deugdzame daden, deugden.

    Leven van Liedwy ed. 1994 (XVd)

    - 90 (hoofdstuk 33). Heiligenleven. Maer si moeste noch meer vruchten doen met helpeliken ghebeden. Deugden.

    Stijevoort I ed. 1929 (1524)

    - 185 (refrein 95, verzen 9-17). Vroed rederijkersrefrein. Goede werken doen = het zaaien van planten die goede vruchten voortbrengen. Stokregel: Die soe sayt of plant die bringt goij vruchten voort. Deugden.

    Nieuwpoort: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)

    - 228 (verzen 434-436). Rederijkersspel. Maer ic hebbe u alleene wtvercoren, / Op dat ghy vrucht voort brijnghen zoudt menighfuldigh, / Troost ons ghevende. Deugden.

    Tielt: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)

    - 245 (vers 54-56). Rederijkersspel. Ommers [= steeds] truert, steint, want slevens vruchten vluchten / Van u, ende des rechters iugement vecht / Ieghen u, ach arm, swaet, verblent knecht. Deugdzame werken (die niet zullen helpen bij het Laatste Oordeel: een tegenwerkend personage spreekt).

    - 261 (verzen 407-408). Zo toghen sgheests vruchten voort / Liefde, pays, blijschap. Deugden.

    Antwerpen: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)

    - 278 (vers 27). Rederijkersspel. De stervende mens zegt: Nu ic moet gaen mayen mijns levens vruchten. De goede en slechte dingen die men gedaan heeft in zijn leven: deugden en ondeugden.

    Sorgheloos ed. 1977 (1541)

    - 117 (verzen 18-19). Rijmprentenreeks. Vermanende strofe: Maer met u goet doet de armen doch charitaten. / So sullen uut u wasschen die gherechte vruchten. Deugden.

    Bijns ed. 1875 (1548)

    - 131 (boek II, refrein 9, strofe c, verzen 1-2). Vroed rederijkersrefrein. De vrucht der goeder wercken es glorioos, / Seydt ons de wijse man auctentijckelijck.

    Bijns ed. 1902 (XVIA)

    - 350 (nr. 42, strofe C, verzen 6-7). Vroed rederijkersrefrein. Die vruchten, die vuyt weelden strecken, / Dats alle wulpsheyt ende onreyn daet. Ondeugden.

    Vreese des Heeren en Wijsheijt ed. 1968 (circa 1550)

    - 404 (verzen 1116-1117). Rederijkersspel. sHeylichs Geests Kennisse zegt: Den rechten wijnstock Broeders aen hem cleeft / Soo brengdij vruchten voort, schoon en blanckelyc. Deugden.

    Testament Rhetoricael III ed. 1980 (1561)

    - 137 (fol. 395v, verzen 11-12). Vroed rederijkersrefrein. Ghy christene Natien an elcken cant / ghy goddelicke vruchten elck In zyn Iuecht. Voorbeelden van deugdzaamheid en christelijk geloof.

    - 182 (fol. 423v, verzen 19-20). Vroed rederijkersrefrein. Een goet menssche brynght huut goe scat vruchten goet / end een quaet brynght huut qua schat Qua vruchten voort. Deugden / ondeugden.

    Het Leenhof der Ghilden ed. 1950 (1564)

    - 35 (verzen 870-872). Satirische rederijkerslyriek. Quaey vruchten wassen wel diemen niet en plant. / Dus heb ick die cluchtwijs in dichte ghestelt / Om dat meest elck is met zijn selfs gebrec gequelt. Ondeugden.

    Bijns ed. 1875 (1567)

    - 356 (boek III, refrein 39, strofe d, verzen 7-9). Vroed rederijkersrefrein. Wat sal ic seggen, o rechter, als ghi mij vraecht? / Voor duysent en mach ic antwoorden niet eene. / Soect ghij vruchten aen mij, ghij en vinter geene. Deugden.

    De Bruyne II ed. 1880 (1579-83)

    - 139 (nr. 73, strofe 3, vers 9). Vroed rederijkersrefrein (Anna Bijns). De zondaar zegt: Soecty vruchten aen my, ghy en vinter geene. Deugden.

    De Bruyne III ed. 1881 (1579-83)

    - 53 (nr. 100, strofe 1, vers 15). Vroed rederijkersrefrein. De stok: Aen de vruchten salmen den boomgaert kennen. Deugden/ondeugden.

    - 85 (nr. 108, strofe 1, vers 15). Vroed rederijkersrefrein (protestants). De stok: het geloofs wercken syn de warachtige vruchten. Deugden.

    - 86 (nr. 108, strofe 2, verzen 1-3). Idem. Hoe mogen de vruchten, die van den mensche / al gevonden syn, recht blyven staen / teghen sgeloofs vruchten? Deugden.

    - 86 (nr. 108, strofe 3, vers 1). Idem. Noch van de vruchten der godloosen mogen wy spreken. Ondeugden.

    - 91 (nr. 109, strofe 3, verzen 1-5). Vroed rederijkersrefrein. Ick ben eenen rechten wynstock, seyt Christus claer, / & myn vader is den ackerman goedertier; wy syn de ranken, o broeders, voorwaer / als wy in synder liefde wandelen fier / dan brengen wy schoon vruchten overvloedich hier. Deugden.

    - 130 (nr. 119, strofe 2, verzen 2-3). Vroed rederijkersrefrein. Gelyc sant goet land deckt, dat geen vruchten groeyen, / alsoo werdt de siele duer tdryfsant by Godt bevleckt. Deugden.

    - 134 (nr. 120, strofe 2, vers 8). Vroed rederijkersrefrein. De goede christen is als een groene, vruchtbare boom bij het water: der duechden vruchten salmen aen hem aenschouwen. Deugden.

    - 171 (nr. 129, strofe 1, verzen 15-16). Vroed rederijkersrefrein. & dat ik goede vruchten sou laten blycken, / dit ist dat ghy my beveelt te doen, Heere. Deugden.

    - 202 (nr. 136, strofe 2, verzen 7-9). Vroed rederijkersrefrein. De Nineviters haer in sacken wonden, / waer doer Godt hoorde de lamentatien: / twaren vruchten die Godt wel aenstonden. Deugden.

    - 202 (nr. 136, strofe 3, verzen 3-4). Vroed rederijkersrefrein. Volchdy noch den deesem der Phariseen? / Wildy haer vruchten voer penitencie smaken? Ondeugden.

    De Verlooren Zoone ed. 1941 (1583)

    - 152 (verzen 1374-1377). Rederijkersspel. Aansporing tot de toeschouwers: Ende compt, hoort de materie tot u ghevoughen, / Om nerstich te ploughen als aerbeyders wackere / Int helich woordt Gods den vruchtbaren ackere, / Up dat ghy vruchten voortbrinckt zeer overvloedich. Deugden.

    - 212 (verzen 1351-1353). Aansporing tot de toeschouwers: Blyft als vruchtbaer rancke / In Christo Jhesu, den wynstock voor alle dynghen, / Up dat ghy overvloedighe vruchten voort muecht brynghen. Deugden.

    De Ontrouwen Rentmeester ed. 1899 (circa 1587)

    - 89 (vers 273). Rederijkersspel. Tcleyn Getal moet van God de wijngaard (het aardse leven) goed beheren op dat ick hem daervan goede vruchten brenge warachtich. Deugden.

    - 118 (verzen 1129-1130). Tcleyn Getal presenteert zijn vruchten aan God: Dus, Heere, ontfangt doch van uwen wyngaerts vruchten, / Druyfkens, persekens, daykens [dadels?], veyghen overvloedich. Deugden.

    De Dolende Mensche ende de Gratie Gods ed. 1983 (circa 1600)

    - 3 (verzen 25-27). Rederijkersspel. De Mensche zegt: En zijnder gheen vruchten nu hier ontrent / Daer ick mee commen mocht uuter noot, / So moet ick hier, lacen, nu blijven gheschent. Deugden.

    8 Vruchten = negatieve voortbrengselen, gevolgen of ideeën

    Bijns ed. 1886 (vóór 1529)

    - 52 (refrein 14, strofe b, verzen 11-12). Zot rederijkersrefrein. Klacht van gehuwde man: Had ic de vruchten des houwelijcx wel bedacht, / Ic hads mij gewacht; ten baet nu geen beclach.

    - 99 (refrein 27, strofe a, vers 9). Zot rederijkersrefrein, anti-huwelijk: Die vruchten des houwelijcx wil ic vertellen.

    Bijns ed. 1875 (1548)

    - 169 (boek II, refrein 19, strofe h, verzen 6-7). Vroed rederijkersrefrein. Tot de lutheranen: Wilt toch uus meesters vruchten aenmercken, / En laet zijn valsche leerlinghe varen.

    - 182 (boek II, refrein 24, strofe b, verzen 1-2). Vroed rederijkersrefrein. Luther veroorzaakte een bloedige boerenopstand in Duitsland: Besiet de vruchten, die hier af comen sijn, / Sij sijn seer quaet, moordadich en bloedich.

    Bijns ed. 1875 (1567)

    - 217 (boek III, proloog, regels 4-7). Over twee andere drukken van Anna Bijns: daer zij seer schoon verclaert die vruchten, uut Luthers schole geresen, ende alle andere secten van diverscher conditie.

    - 338 (boek III, refrein 34, strofe e, verzen 11-12). Vroed rederijkersrefrein. Over ketters: O Heere, wilt dees onnutte planten vellen, / Wiens vruchten veel zielen int helsche gepijn bringhen.

    De Bruyne I ed. 1879 (1579-83)

    - 22 (nr. VI, strofe 2, verzen 11-13). Vroed rederijkersrefrein over het huwelijk: Den regel des houwelycx brengt sulcke vruchten, / sorgen & duchten, weemoedicheyt swaer, / twisten, kyven claer; ic en machs niet geluchten.

    Het Prieelken der Gheestelyker Wellusten ed. 1927 (1587)

    - 146. Een zinnespel over de godsdiensttwisten. Eendrachticheyt: Sulken predicanten brengen alte quaden vruchten voort. / Liefde: Rooven, stelen, brant ende moort / Dat zyn die vruchten diemen inde ketters ziet.

    9 Vruchten = positieve voortbrengselen, gevolgen of ideeën

    De Spiritualibus Ascensionibus ed. 1988 (XIVd)

    - 271. Geestelijk traktaat (Latijns proza). Nor is it a small matter in the first ascent to dismiss, deplore, and repent of your previous life and to perform worthy fruits of penitence.

    De Roovere ed. 1955 (vóór 1482)

    - 190 (vers 24). Rederijkerslyriek, lofdicht op Maria. Eén van de omschrijvingen van Maria: Flauherteghen Fruyt Frequenterende Fluere (bloem die de hulpbehoevenden fruit aanbiedt).

    Bijns ed. 1886 (vóór 1529)

    - 287 (refrein 78, strofe e, vers 15). Vroed rederijkersrefrein. Doedt vruchten der penitentien uut minnen.

    Edingen: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)

    - 589 (verzen 348-349). Rederijkersspel. De mens zegt tot de evangelische leraar: Och, wilt my voorts informeren, Leeraer reen, / Dit woort, wat cant my vortghebrijnghen vruchten?

    De Bruyne I ed. 1879 (1579-83)

    - 23 (nr. VI, strofe 3, verzen 1-3). Vroed rederijkersrefrein/ Over het huwelijk: Dat den regel goed is dat wil ic bewysen; / ja niet om volprysen, om datter wt rysen / goede vruchten reyn.

    De Bruyne III ed. 1881 (1579-83)

    - 66 (nr. 103, strofe 2, vers 4). Vroed rederijkersrefrein. Tot Christus: In u belooften syn de vruchten die my versayen [verzadigen].

    - 201 (nr. 136, strofe 1, verzen 15-17). Vroed rederijkersrefrein. Want der genaden wercken, / spruytende wt des geloofs sciencie, / syn werdige vruchten der penitencie.

    - 203 (nr. 136, strofe 4, vers 5). Vroed rederijkersrefrein. Gheeft vande vruchten uwer handen. Geef de opbrengst van uw arbeid aan de armen.

    10 Vruchten // het zalige leven in de hemel (vergelijk 2 Cor. 9: 10)

    Een scone leeringe om salich te sterven ed. 1985 (1500)

    - 45 (regels 276-280). Ars moriendi. De stervende mens ziet onsen Here aen den cruce hanghen, die goede tsinen troeste ende verlossinghe, die quade tot sijnder scanden, opdat hi hem scamen soude dat hi niet verdient en heeft die vrucht der verlossinghen.

    De Evangelische Leeraer ed. 1993 (1532)

    - 72 (verzen 1023-1026). Rederijkersspel. Oock sal hy de sulcke haer zaet vermenichfuldighen, / die den armen altijts ghehuldighen, / ende vermeerderen den was haerlieder vruchten, / so Paulus seght; hier voren en es gheen duchten.

    Tielt: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)

    - 263 (verzen 436-439). Rederijkersspel. Zo God tzaet gheift, zal hy ooc dier ghelijcke / De vruchten, zeght Paulus, gheven dueghdelic: / Tzaet es de dueght, de vrucht tleven vruechdelic, / Hebben wy het eene, tdander es verbeyt.

    Bijns ed. 1875 (1548)

    - 132 (boek II, refrein 9, strofe e, verzen 6-8). Vroed rederijkersrefrein. De rechtveerdighe, die hier in tranen saeyen, / Selen, seydt David, vol godlijcker secreten, / Hier boven haer vruchten met vreugchden maeyen. Vergelijk Psalm CXXV.

    Vreese des Heeren en Wijsheijt ed. 1968 (circa 1550)

    - 376 (verzen 297-298). Rederijkersspel. Gerechticheyt (= Christus) tot Ghoetwillich Herte: Ghij selt noch ghenieten mijn bloeijende vruchten, / Inden wygaert Ingaddij v versolaseren.

    De Bruyne III ed. 1881 (1579-83)

    - 203 (nr. 136, strofe 3, vers 12). Vroed rederijkersrefrein. Christus zegt: Volcht my nae, soo vindy werdige vruchten.

    Het Prieelken der Gheestelyker Wellusten ed. 1927 (1587)

    - 139. Een zinnespel. De Bruydegom (Christus) tot de Bruyt (ziel): Om mynent wille moetti pyne ende arbeyt aenveirden / Daernae suldu smaeken de vruchten van mynen loon / Niemant en salder comen in mynen hemel schoon / Dan die tegen die sonden strijden ende crygen victorie.

    11 Vrucht = compliment, vleinaam, eretitel voor man

    Spiegel der Minnen ed. 1913 (circa 1500)

    - 59 (vers 1688). Rederijkersspel. Katherina noemt Dierick: Schoon mannelijck fruyt.

    12 Vrucht = Christus

    De Reis van Jan van Mandeville ed. 1908 (XIVB)

    - Kolom 95 (regels 8-9). Reisverhaal. Jhesus kerstus, die bloem ende vrucht des levens es.

    Gloriant ed. 1976 (circa 1410)

    - 69 (verzen 601-603). Abel spel. O minne, du best een edel cruut, / Du best dat alder soetste fruut, / Dat god op eerde nie wassen dede. Minne // Christus.

    Bijns ed. 1886 (vóór 1529)

    - 364 (refrein 71, strofe b, vers 12). Vroed rederijkersrefrein. Hebdij eenigen noodt, pluckt van Sijnen vruchten.

    Het Prieelken der Gheestelyker Wellusten ed. 1927 (1587)

    - 112 (strofe 3, verzen 3-4). Religieuze lyriek. Over het kruis: Want daeraen hangt die soete vruchte / Jesus, die mynen gheest verheucht.

    - 113 (strofe 11, vers 3). Vrucht van het kruis = Christus.

    - 113 (strofe 12, vers 1). Idem.

    - 113 (strofe 14, verzen 1-4). Alle boomen schynen drooge / Des winters als zy ydel staen / Sonder dat heylich Cruys hooge / Daer vindi altyt vruchten aen.

    - 138. Een zinnespel. De Bruyt (ziel) tot de Bruydegom (Christus): U vruchten zyn zeer soet in mynder kelen.

    - 157 (strofe 2, verzen 11-12). Religieuze lyriek. Overdinckende die salige vruchten ghepresen / Die souden spruyten uut zyn lyden groot.

    13 Vrucht = compliment, vleinaam, eretitel voor vrouw

    De Roovere ed. 1955 (vóór 1482)

    - 201 (vers 34). Rederijkerslyriek, lofdicht op Maria: leuende fruijt.

    14 Vrucht = invectief

    Mariken van Nieumeghen ed. 1980 (circa 1516)

    - 88 (vers 891). Mirakelspel. Moenen, scheldend over Mariken: Zo heeft ze geluk, die lelijke vrucht.

    15 Abnormaal grote vruchten

    [Wijsheid 10: 7. Over de plek waar Sodoma eens stond: Daar bevindt zich nog altijd als teken der boosheid: / Een altijd dampende woestenij / Met planten, die op verkeerde tijden vruchten dragen.]

    De Bello Judaico ed. 1981 (circa 78)

    - 272-273. Historisch verslag van Flavius Josephus. Over de Dode Zee: Indeed, there are still marks of the fire from heaven and the outlines of five cities to be seen, and ashes still form part of the growing fruits, which have all the appearance of eatable fruit, but when plucked with the hand dissolve into smoke and ashes. To this extent the stories about the land of Sodom are confirmed by the evidence of our eyes.

    Rijmbijbel I ed. 1858 (1271)

    - 87 (hoofdstuk 42, verzen 1922-1926 = Genesis). Berijmde Bijbelbewerking. Aan de Dode Zee, waar eens Sodoma stond: Daer staen bome, horic ghedinken / Die apple draghen scone ende grote / Ende alsi ooc ripen te haerre note / So vint men daer asschen in / Ende anders niet, meer no min.

    De Reis van Jan van Mandeville ed. 1908 (XIVB)

    - Kolom 248 (regels 31-33). Reisverhaal. Over een eiland ergens in het oosten: Ende daer sijn ooc noot bome, die noten draghen also groet als eens mans hooft.

    [explicit 21 juli 2015]

    22-07-2015 om 04:14 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Zelf Schijver Worden (Gerard Reve) 1986

    Zelf Schrijver Worden (Gerard Reve) 1986

    [Heruitgegeven in Gerard Reve, Verzameld Werk – deel 4, Uitgeverij L.J. Veen, Amsterdam-Antwerpen, 2000, pp. 405-488]

    In 1985 werd Reve door de Leidse universiteit verzocht om als eerste ‘gastschrijver’ een aantal colleges te geven over literatuur aan de studenten van de Faculteit Letteren. Hij gaf toen (in november) ook vier openbare colleges (als Albert Verwey-lezingen uitgesproken in de Leidse Pieterskerk) en de tekst van deze openbare colleges werd in 1986 in boekvorm uitgegeven.

    Verwacht er vooral niet te veel van. Reve bewijst hier over een slechts zeer bescheiden denkhoofd te beschikken, met zijn gezwam over onder meer de Vier Zuilen van het Proza, want veel meer dan wat banaliteiten (dat je beter het woord roede dan lul gebruikt in een roman, bijvoorbeeld), overbekende dingen (dat Tsjechow zei dat als er in het derde bedrijf een geweer afgaat, men in het eerste bedrijf een geweer moet tonen, bijvoorbeeld) en af en toe een reviaans grapje weet hij de luisteraars/lezers niet te serveren. Ongetwijfeld moeten toch tal van luisteraars in die kerk en zeker ook de studenten tijdens die colleges hebben zitten denken: wat zit ik hier in godsnaam mijn tijd te verliezen? Ze hadden beter W.F. Hermans of Harry Mulisch als ‘gastschrijver’ gevraagd, maar dan was er wellicht minder gelachen. En de meeste mensen onthouden toch alleen de grapjes.

    Quotering: ** [explicit 21 juli 2015]

    22-07-2015 om 00:29 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Wolf (Gerard Reve) 1983

    Wolf (Gerard Reve) 1983

    [Roman, heruitgegeven in: Gerard Reve, Verzameld Werk – deel 4, Uitgeverij L.J. Veen, Amsterdam-Antwerpen, 2000, pp. 123-314]

    Wolf is een jongeman die al vanaf zijn vroege jeugd wil dansen en zingen. Omdat dit in zijn dorp nogal raar wordt gevonden voor een jongen, trekt hij met een auto annex woonwagen de wijde wereld in. Wolf verlangt bovendien heel erg naar een broertje dat altijd bij hem zou blijven en dat met hem zou doen wat broertjes met elkaar doen: de ander onder de douche eens lekker helemaal wassen en op de plekken die broertje tot een echte broer maken met de spons wat langer verwijlen. Wat die broer dan in het geheel niet erg zou vinden. Om de twee bladzijden wordt dat verlangen in het boek opnieuw expliciet verwoord, en na een tijdje weet je het dus wel.

    Wolf verdient met zingen en dansen op pleinen en straten de kost, en dikwijls ziet hij in het publiek een lieve jongen, maar hij durft die dan nooit aanspreken. Op een dag komt er echter eentje naar hém toe, Broer heet die (woeha!), en hij wil met Wolf mee, maar zijn zusje, Zus (kreun!), moet ook van de partij zijn. Wolf is daar lang niet gelukkig mee en als hij op een nacht Broer en Zus betrapt bij het – excusez le mot – vogelen, gooit hij hen (met de hulp van de vriendelijke heer Stafman) buiten. Wolf leert dan Vos (slik!) kennen, een lieve matroos en tevens pedofiel, die wel wil stoeien met Wolf maar die toch liever hetzelfde zou doen met een veel kleiner broertje. De twee trekken dan naar Pauvranië, waar ze twee lieve (alweer!) snotneuzen ontmoeten. De vader geeft toelating om hen mee te nemen om ze op te leiden tot artiesten, maar ze mogen het land niet uit. Vos blijft met de twee lieverdjes achter en Wolf keert terug naar huis. Waar hij André (André!) opnieuw ontmoet, een oude jeugdkennis, met wie hij ten slotte gelukkig wordt.

    Dat allemaal verteld in een overgesimplificeerde, archaïsche kinderboekentaal (zoude in plaats van zou, weder in plaats van weer, hiermede in plaats van hiermee, zie ook de nogal onduidelijke sprookjesachtige rol van de helderziende Madam Sybil en van de engelachtige meneer Stafman). Nu, het is me allemaal nogal wat! Flikkergelul is het. En dat heeft dan ooit een meesterwerk als De avonden geschreven!

    In 1984 raaskalde Marcel Janssens in een veel te welwillend-positieve, haast kruiperige recensie: ‘We zouden er verkeerd aan doen, de subliem geacteerde ironie van het hele geval over het hoofd te zien. Reve schrijft niet voor kinderen. Dat hij het revisme nu in een wondersprookje verpakt (zoals hij het al in de woorden van het Roomse Geloof wikkelde, of het een andere keer in de plooien van een Koninklijke Mantel schoof), is voor mij een teken te meer van zijn uitzonderlijk talent, evenals van zijn bezetenheid die zich tal van uitlaten zoekt – met een perverse ironie, jawel, maar toch ook met de betoverende vaardigheid van een geboren maker of speler’. Ja, ook professoren van de KU Leuven kunnen soms kak in hun ogen hebben.

    Geraadpleegde lectuur

    - Marcel Janssens, “Een sprookje van Gerard Reve”, in: Dietsche Warande & Belfort, jg. 129, nr. 3 (maart-april 1984), pp. 205-209.

    Quotering: ** [explicit 28 mei 1984 / aangevuld 21 juli 2015]

    22-07-2015 om 00:27 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: De Vierde Man (Gerard Reve) 1981

    De Vierde Man (Gerard Reve) 1981

    [Roman, heruitgegeven in Gerard Reve, Verzameld Werk – deel 4, Uitgeverij L.J. Veen, Amsterdam-Antwerpen, 2000, pp. 7-121]

    Onze oude bespreking luidt als volgt: ‘Deze kleine roman met occulte inslag werd door Reve op een verzorgde en functionele manier gecomponeerd, zonder dat dit leidde tot de irriterend-gewilde functionaliteit van Paul Verhoevens verfilming. Het boek is dus deze keer beter dan de film. Het boek is vlot geschreven, houdt er op een bescheiden wijze tot het einde de spanning in en bevat een aardige dosis zelfspot vanwege de auteur (en dat is nooit weg). Niet slecht, ook niet geniaal. Een goede middenmoter. Quotering: 3 (1 juli 1984).’

    Wat was dat in 1984? Kak in mijn ogen? Kom, kom, kom: De Vierde Man is een regelrecht flutromannetje dat indertijd vooral redelijk goed verkocht omwille van een mediarel: het boek was immers aanvankelijk bedoeld als Boekenweekgeschenk in Nederland maar werd door de CPNB (Commissie voor de Propaganda van het Nederlandse Boek) afgewezen, omwille van de te veel rond homofilie draaiende inhoud. Die inhoud is overigens om met rotte tomaten naar te gooien: zeer zwak en zeer teleurstellend. De hoofdfiguur, Gerard Reve, gaat een lezing geven in Vlissingen en wordt achteraf mee naar huis genomen door de vrouwelijke penningmeester, een zekere Christine. Hij belandt in haar bed en een week later mag hij op haar huis komen passen, terwijl zij haar vriendje in Düsseldorf bezoekt. Tijdens dat weekend fantaseert Gerard niet alleen over een jongen die hem passeert, maar neemt hij ook nog een andere jongen mee naar dat huis voor een korte bedescapade én ontdekt hij in een doosje (dat de vorm heeft van een doodkistje) dat Christine al een vrijer en twee mannen heeft gehad en dat die alle drie jong overleden zijn. Omdat Gerard die eerste nacht een akelige droom had met daarin een doodkistdeksel als deur, een man met één oog en een schip, denkt hij dat die Christine een soort heks of zwarte weduwe is, en vlucht hij terug naar huis. Hij ziet Christine nooit meer, maar verneemt later via de telefoon wel nog van haar dat die vriend uit Düsseldorf (op wie Gerard ondertussen ook al zijn zinnen heeft gezet, al kent hij hem alleen van foto’s) met de auto tegen een schip is gereden en een oog is kwijtgespeeld.

    We moeten dan begrijpen: de hoofdpersoon had die vierde man kunnen zijn (dat in het begin vermeld wordt dat die Christine ondertussen met een Canadees getrouwd is die inmiddels ook overleden is en dat die Canadees dus eigenlijk de ‘vierde man’ is, was de auteur op het einde blijkbaar al vergeten). Heel dit lullige verhaal (dat zoals uit begin en einde blijkt, verteld wordt aan ene Ronald, in wie men als men wil Willem Nijhoff zou kunnen herkennen) is niet meer dan een bijzonder flauwe proeve van magisch-realisme, weet aanvankelijk nog wel enigszins te boeien maar zakt op het einde als een door de vloed aangetast zandkasteeltje in elkaar. Reve probeert het allemaal een beetje zwaarwichtig te doen klinken, door prietpraatpassages als: ‘Elk belangrijk gegeven in het leven was volgens mij een vierkant, althans een rechthoek, of althans viervoudig. Wie zaten er in de vier hoeken? In de ene hoek: Christine. In de andere: ik. In de derde hoek: Herman. Maar wie of wat zat er in de vierde hoek? Niemand… Zie je, en daarom klopte er niets van… In het midden van het vierkant zat de Dood allicht, maar die zat altijd in het midden, van ieder vierkant, dat was niks bijzonders. Maar wat was een vierkant met één lege hoek? Onzin…’ [p. 85]. En ondertussen dan ook nog eens dat eeuwige geëmmer over lieve jongens die een keer gemarteld moeten worden. Leest men enkele boeken van Reve achter elkaar, dan lijkt het wel of hij echt over niks anders kon schrijven na 1960 en of liefhebbers van Reve en Reve zelf dat nu ‘revisme’ noemen of niet: na zoveel keren meer van hetzelfde mag gerust de term ‘zelfplagiaat’ vallen. En dat in 2005 naar buiten kwam (dankzij Reve’s briefwisseling) dat het verhaal voor 90% echt gebeurd is en dat die weduwe na het verschijnen van de roman opnieuw contact had gezocht met Reve, kan het boek ook niet redden.

    In 2008 noteerde Ton Anbeek: ‘De Vierde Man is geen ideeënroman die men diepzinnig kan of moet interpreteren. Eerder lijkt het een vingeroefening, een amusant spel met bestaande genres als het spookverhaal of de gothic story.’ En ook: ‘Toch wordt De Vierde Man over het algemeen ook door de positieve besprekers eerder gezien als een vermakelijk tussendoortje dan als een hoogtepunt in het oeuvre van de auteur.’ Correcter lijkt ons: als een weinig vermakelijk tussendoortje in een reeks laagtepunten uit het oeuvre van de auteur.

    Geraadpleegde lectuur

    - Ton Anbeek, “Gerard Reve – De Vierde Man”, in: Lexicon van Literaire Werken, februari 2008, pp. 1-9.

    Quotering: ** [explicit 21 juli 2015]

    22-07-2015 om 00:23 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-07-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Das Schloss (Franz Kafka) 1922/1926

    Das Schloss (Franz Kafka) 1922/1926

    [Roman. Heruitgegeven in: Franz Kafka, Verzameld Werk, Em. Querido’s Uitgeverij B.V., Amsterdam, 1981, pp. 179-440]

    Het Slot is net als Het Proces een onvoltooide roman. Kafka werkte eraan in 1922 en Max Brod gaf het uit in 1926, twee jaar na Kafka’s overlijden in 1924. Het concrete thema van de roman is eenvoudig genoeg: K. arriveert als landmeter in een dorp, op uitnodiging van graaf Westwest, de plaatselijke landheer. Vervolgens probeert hij 261 bladzijden lang contact te krijgen met het op een berg gelegen slot van de graaf, maar dat lukt nooit. Dit simpele gegeven heeft aanleiding gegeven tot een kleine boekenkast van secundaire literatuur (boeken en artikelen, waar wij persoonlijk overigens niet of nauwelijks greep op hebben) en tot een breed spectrum van allerhande mogelijke interpretaties. Omdat de roman onvoltooid is gebleven, is het onwaarschijnlijk dat iemand ooit zal afkomen met de definitieve, iedereen overtuigende duiding van Het Slot. Wij zijn dan ook genoodzaakt om ons hieronder te beperken tot enkele zeer persoonlijke notities & kanttekeningen bij onze hernieuwde kennismaking met het boek, die overigens wegens drukke beroepsbezigheden verliep in twee fasen: augustus 2014 en juli 2015. De eerste keer lazen wij Het Slot in 1977, naar aanleiding van een universiteitscursus.

    Het onbereikbare slot boven op die berg is al op allerlei manieren geïnterpreteerd. Voor Rudolf Boehm (in een artikel uit 1968, gepubliceerd in het Nieuw Vlaams Tijdschrift) staat das Schloss voor der Schluss, het einde, de dood: zoals het slot de zetel is van het bestuur van alle dorpsaangelegenheden tot in het geringste detail, zo overheerst de dood het leven. Boehm verwijst naar een door Max Brod naar buiten gebrachte tekst van Kafka zelf, waarin deze het (nooit uitgeschreven) einde van de roman samenvat: ‘Der angebliche Landvermesser (…) lässt in seinem Kampfe nicht nach, stirbt aber vor Entkräftung. Um sein Sterbebett versammelt sich die Gemeinde, und vom Schloss langt eben die Entscheidung herab, dass zwar ein Rechtsanspruch K.’s, im Dorfe zu wohnen, nicht bestand – dass man ihm aber doch mit Rücksicht auf gewisse Nebenumstände gestatte, hier zu leben und zu arbeiten’. Boehm concludeert dan: ‘En daaruit vloeit de “levenswijsheid” van Kafka voort, die hij in de laatste periode van zijn leven heeft weten te verwerven en die in de roman Het Slot op veelvuldige wijze verbeeld is: er is voorwaartse beweging in het leven – in de richting van het doel – als de held inderdaad heeft beslist op zijn doel af te gaan. Maar dat doel van het leven – verbeeld door het “slot”, het “kasteel” – is de dood. Men faalt in het leven omdat men in feite niet besloten is naar zijn einde, zijn dood, toe te gaan’ [Boehm 1968: 410-411].

    Het is niet onaardig bekeken van die Rudolf Boehm, maar men zou het slot even goed kunnen zien als een symbool van God, van een totalitair regime, van de zin van het leven tout court of – waarom niet – van de vaderfiguur. In een ander artikel (in Dietsche Warande & Belfort uit 1983) signaleert Ludo Verbeeck dan ook terecht: ‘Heinz Politzer, een meer dan verdienstelijk Kafka-kenner, heeft (…) gemeend in een door hem ingeleide verzamelbundel waarin opstellen uit vijftig jaar Kafka-studie zijn bijeengebracht, in alle ernst een principiële onverklaarbaarheid te moeten afkondigen. Treffender kan de negatieve balans van een lange reeks pogingen Kafka’s verbeeldingen in biografische, metafysisch-religieuze of maatschappijkritische zin uit te leggen en het onbekende vanuit het verondersteld bekende te verduidelijken, niet openbaar gemaakt worden. Walter Benjamin heeft lang geleden reeds opgemerkt dat Kafka alle denkbare voorzorgsmaatregelen tegen de verklaring van zijn teksten getroffen heeft. De zorg waarmee hij dit deed, is door de critici slechts zelden met de nodige aandacht bestudeerd. Dan waren zij er wellicht achter gekomen dat Kafka de kritiek met haar eigen wapens bevecht. Wie met zijn teksten enigermate vertrouwd is, weet inderdaad dat hij niet gewoon een verteller is, maar tevens een grootmeester in de misleidende exegese. (…) Op die manier biedt Kafka ook zijn lezers verklaringsmodellen aan, die stuk voor stuk hun bedrieglijke tendens daarin demonstreren dat zij de aandacht afleiden van dat waar het eigenlijk om gaat. De Franse essayiste Marthe Robert heeft in haar jongste studie over Kafka die strategie van de afleiding op een indringende wijze onderzocht. (…) Het vermoeden dringt zich dan ook op dat er in Kafka een kracht werkzaam is die zich verzet tegen elke commentaar die hogere aanspraken op waarheid laat gelden dan hij zelf deed’ [Verbeeck 1983: 441-442].

    Waarmee dus in feite alle interpretatoren (of toch diegenen die menen het warm water te hebben uitgevonden) op voorhand buitenspel gezet worden, aangezien Kafka naar verluidt niet meer doet dan een gewiekst literair spelletje met hen spelen. Eerlijk gezegd, dat laatste klinkt volgens ons nog zo gek niet (Kafka had in elk geval genoeg zin voor humor om voor zo’n literair schaakspelletje met de lezer te porren te zijn), maar als we goed voor ogen houden dat het hier niet gaat om een wetenschappelijke theorie over bijvoorbeeld het ontstaan van het heelal, doch ‘slechts’ om een fictief universum dat uit de koker van een romanschrijver komt, is het dan verboden om dat spelletje mee te spelen? In het geval van een moeilijk toegankelijk of poly-interpretabel kunstwerk (roman, film, schilderij…) is het overigens altijd onze persoonlijke strategie geweest om te trachten de kunstenaar te betrappen op, wat we maar zullen noemen, ‘knipoogjes’, of in voetbaltermen ‘voorzetten’, met andere woorden op passages of details waar de kunstenaar met opzet de goede verstaander in zijn kaarten laat kijken. Waarbij we in het geval van Kafka – zoals Verbeeck signaleerde – natuurlijk moeten opletten dat we niet op een dwaalspoor gezet worden. Laat ons dus even een paar zetten op het schaakbord wagen.

    Volgens onze strikt persoonlijke mening die verder niemand bindt, staat de sleutelpassage van Het Slot op pagina 231 (althans in onze uitgave van het Verzameld Werk). De burgemeester van het dorp vraagt daar aan K.: ‘Verveelt de geschiedenis u niet?’ ‘”Nee,” zei K., “zij amuseert mij.” Waarop de burgemeester reageerde: “Ik vertel u haar niet om u te amuseren.” “Zij amuseert mij alleen,” zei K., “omdat ik een kijkje krijg op de belachelijke wirwar die onder zekere omstandigheden over het bestaan van een mens beslist.”’ De door ons gecursiveerde woorden, hier weggestopt in een op het eerste gezicht flodderige dialoog in het midden van een roman, vormen naar het ons lijkt niet alleen het hoofdthema van Het Slot, maar van Kafka’s volledige oeuvre als dusdanig. Deze grootste gemene deler van Kafka’s thematiek kan als volgt samengevat worden: de mens als individu die een speelbal is van hogere machten die boven het hoofd van dat individu beslissingen nemen waar hij totaal geen greep op heeft.

    Stelt men dit vast, dan vertrekken er vanuit deze passage een aantal lijnen naar nog andere ‘knipoogjes’ in de tekst. Tegen de waard zegt K.: ‘Machtig ben ik namelijk, in vertrouwen gezegd, heus niet. En ik heb dientengevolge voor de machtigen waarschijnlijk niet minder respect dan jij. Alleen ben ik niet zo oprecht als jij, en wil dat niet altijd erkennen’ (p. 186). Op bladzijde 219 zegt de waardin tot K.: ‘U bent niet uit het slot, u bent niet uit het dorp, u bent niets. Maar helaas bent u toch iets: een vreemdeling, iemand die overtollig is en die overal in de weg staat, iemand door wie men voortdurend gedoe heeft…’ Het lijkt wel of het (ontoelaatbaar hineininterpretierend uiteraard) over de sans-papiers van tegenwoordig gaat! Enkele bladzijden verder voegt diezelfde waardin K. toe: ‘Waar u ook komt, blijft u zich ervan bewust dat u hier de onwetendste bent en weest u voorzichtig’ (p. 225). Op bladzijde 276 zegt K. over de waardin: ‘Een intrigantennatuur was zij, schijnbaar zinloos werkend, als de wind, volgens verre, vreemde opdrachten, waarin je nooit inzicht kreeg.’ De ondoordringbare bureaucratie van het slot waar K. in het dorp voortdurend mee geconfronteerd wordt [‘het hele ambtelijke bedrog – wat was het immers anders? – waarmee de burgemeester en de onderwijzer hem van de autoriteiten in het slot weghielden’ (p. 302), en daar tegenover K.’s bekentenis: ‘Mijn aangelegenheden met de overheid in orde te brengen, is mijn hoogste, eigenlijk mijn enige wens’ (pp. 319-320)], is een zuivere illustratie van het hoofdthema dat wij zonet signaleerden. In dat verband zijn een aantal passages werkelijk goddelijk en hilarisch (want Kafka had inderdaad veel zin voor humor, zie verder). De burgemeester tegen K. bijvoorbeeld: ‘Het is een werkprincipe van de overheid dat er in het geheel geen rekening wordt gehouden met de mogelijkheid dat er fouten worden gemaakt. Dit principe is gerechtvaardigd door de voortreffelijke organisatie van het geheel, en het is noodzakelijk, wil men de uiterste snelheid bij het behandelen van de zaken bereiken’ (p. 232). Men denke ook aan Barnabas’ beschrijving van de bijzonder omslachtige en tijdrovende werkwijze van de laagste ambtenaren in het slot (p. 368) of aan de compleet absurde manier waarop de heren van het slot zich gedragen in de lange keldergang onder de herberg (pp. 390 e.v.).

    De rare, absurde sfeer (de droomsfeer zo men wil) die over de uitwerking van deze thematiek hangt, is ongetwijfeld één van de grote troeven en aantrekkelijkheden van Kafka’s stijl. Ook in Het Slot gebeurt dit vanaf het begin voortdurend. Als K. op de eerste bladzijde aan de boeren in de herberg vraagt in welk dorp hij is aanbeland, schudt hier en daar iemand zijn hoofd (p. 181). Waarom? Zonder dat het letterlijk wordt uitgesproken, heeft de lezer door dat er in die herberg al meteen gesold wordt met K., waardoor deze dan ook al snel klaagt: ‘Ik heb genoeg van de komedie’ (p. 182). Als K. naar het slot kijkt en de zon in de ramen ziet schijnen, noteert de (personale) verteller: ‘Iets waanzinnigs had dat’ (p. 187). Hoezo? Als K. tegenover de onderwijzer zijn verbazing uit over het feit dat deze de graaf niet kent, luidt het: ‘”Hoe zou ik hem kennen?” zei de onderwijzer zacht en voegde er hardop in het Frans aan toe: “Houdt u rekening met de aanwezigheid van onschuldige kinderen’” (p. 188). Nogmaals: hoezo? Als een man met een slee K. niet naar het slot maar wel naar de herberg wil voeren, lezen we: ‘Het geheel maakte niet bepaald de indruk van bijzondere vriendelijkheid, maar eerder van een soort zeer zelfzuchtig, angstig, haast kleingeestig pogen om K. van de plek voor het huis weg te krijgen’ (p. 192). Alweer vraagt men zich af: waarom?

    Erg vreemd, maar ook bijzonder knap beschreven, zijn de geluiden die K. hoort wanneer hij telefoneert met het slot: ‘Uit de hoorschelp kwam een zoemen zoals K. tot nu toe bij het telefoneren nog nooit gehoord had. Het was alsof zich uit het zoemen van talloze kinderstemmen – doch ook dit was geen zoemen, maar het zingen van verre, heel verre stemmen – alsof zich uit dit zoemen op een gewoonweg onmogelijke manier één enkele, hoge, maar krachtige stem vormde, die het oor trof, op een manier, alsof zij dieper wenste binnen te dringen dan alleen maar in het armzalige gehoor.’ Bij een eventuele verfilming ligt hier een mooie uitdaging weggelegd voor een componist van experimentele muziek…

    Heel vaak maken die raar aandoende passages een onweerstaanbaar komische, soms zelfs hilarische indruk, wat (net als in sommige films van Hitchcock) een tegengewicht vormt voor de ernstige en in feite nogal teneerdrukkende thematiek, en ook dat is één van de sterke kanten van Kafka’s stijl. ‘”Mizzi,” zei de burgermeester tegen zijn vrouw, die nog steeds tegen hem aangedrukt zat, en in dromen verzonken met de brief van Klamm speelde, waarvan zij een scheepje gevouwen had, - geschrokken nam K. hem haar nu af’ (p. 241). Natuurlijk spelen K.’s twee assistenten vaak een rol in deze humoristische scènes: ‘”Goed,” zei K., Barnabas observerend en opzettelijk wegkijkend van de assistenten, die om de beurt achter Barnabas’ schouders als uit het niets langzaam oprezen en snel, met een licht gefluit, de wind nabootsend, als geschrokken door de aanblik van K., weer verdwenen; zo vermaakten zij zich lange tijd’ (p. 279). Wanneer Barnabas voor K. een mondelinge boodschap naar Klamm moet brengen en K. voor Barnabas een spiekbriefje maakt met daarop de essentie van wat hij net uitgebreid gezegd heeft: ‘Zo krabbelde K. het alleen voor Barnabas op een stuk papier, op de rug van een assistent, terwijl de andere bijlichtte, maar K. kon het al naar het dictaat van Barnabas opschrijven, die alles onthouden had, en het schools nauwkeurig opzei, zonder zich van het verkeerde voorzeggen door de assistenten iets aan te trekken’ (p. 280). En als K. schoolconciërge is geworden en hij de assistenten hout voor de kachel heeft laten halen: ‘Dat, waarvoor de hele morgen al gevreesd was, was gebeurd. In de deur stond de onderwijzer, met elke hand hield hij, de kleine man, een assistent bij de kraag; hij had hen waarschijnlijk bij het hout halen opgevangen, want met een machtige stem riep hij, en na ieder woord legde hij een pauze: “Wie heeft het gewaagd in de houtbergplaats in te breken? Waar is die vent, dat ik hem verpletter?”’ (p. 287).

    Bij onze bespreking van Het Proces hadden we al vastgesteld dat de vrouwen die in deze roman optreden, zonder uitzondering hoerige, of op zijn minst promiscue types zijn. Ook in Het Slot is heel wat erotische spanning aanwezig en opnieuw worden de dames voorgesteld als eerder nonchalante, libertijnse wezens (zou daar een dosis wishful thinking van Kafka, de eeuwige vrijgezel, mee gemoeid zijn?). Olga en Amalia, de zusters van de bode Barnabas, zijn blonde ‘grote stevige meiden’ (p. 205), ‘grote, dikke meisjes’ (p. 280). Redelijk onschuldig is nog het feit dat K. het prettig vindt om naast Olga te lopen: ‘K. verzette zich tegen de aangename sensatie, maar zij was er niettemin’ (p. 207). Maar even later nodigt zij hem al uit om ‘bij ons’ te overnachten en laat zij ‘met een glimlachende blik opzij’ toe dat K. haar meetrekt aan haar arm (pp. 208-209). De herbergdienster Frieda, een jong, klein, blond meisje met trieste ogen en magere wangen maar een superieure blik (p. 209), buigt al snel na de eerste kennismaking naast K. voorover en brengt haar gedecolleteerde blouse in orde (p. 210) en even later nodigt zij K. uit om in de herberg te overnachten (p. 211). De lezer voelt dat er iets erotisch aan het broeien is en ja hoor, ondanks het feit dat zij beweert verloofd te zijn met Klamm, kust zij enkele bladzijden verder K. en ligt zij reeds als een ware nimfomane (onder een kast op de vloer, nota bene) met hem te rollebollen: ‘Daar gingen uren voorbij, uren van gemeenschappelijke adem, van gemeenschappelijke hartslag’ (pp. 213-214).

    De volgende ochtend blijkt Olga, die K. toch ook nog maar net kent, jaloers te zijn: ‘”Waarom ben je niet met mij mee naar huis gegaan?” zei zij, haast in tranen. “Om zo’n juffie!” zei zij toen, en herhaalde dat enige keren’ (p. 215). Enkele dagen later, K. heeft nu samen met Frieda een kamer in een andere herberg, is het opnieuw bingo, maar de erotiek wordt wel (net als zovele andere dingen in het boek) op een vreemde manier beschreven: ‘Daar lagen zij, maar niet zo overgegeven als die nacht. Zij zocht iets en hij zocht iets, woedend, gezichten trekkend, zich met hun hoofd in de borst van de ander borend, zochten zij, en hun omhelzingen en hun zich opgooiende lichamen schonken hun geen vergetelheid, maar herinnerden hen aan de plicht te zoeken; zoals honden wanhopig in de grond krabben, zo krabden ze aan elkaars lichamen; en hulpeloos, ontgoocheld, om nog een laatste geluk te verwerven, haalden zij soms hun tongen breed over het gezicht van de ander. Pas de vermoeidheid liet hen stil en elkaar dankbaar worden’ (p. 217). Op de volgende bladzijde is er plots al sprake van trouwen (p. 218)! Later papt K. aan met een ander dienstmeisje, Pepi: ‘Nooit zou K. Pepi aangeraakt hebben. Maar toch moest hij nu een ogenblik zijn ogen bedekken, zo begerig keek hij haar aan’ (p. 263). Deze Pepi is er zeer op gebrand om K. mee te lokken naar haar kamertje in de kelder, waar zij slaapt met twee andere dienstmeisjes die tegen K.’s aanwezigheid geen bezwaar zullen hebben, en zij vertelt ook dat zij al twee jaar lang twee maal per week de nacht in de stal doorbrengt met dienaren van het slot om deze ‘te kalmeren’ (p. 362). Maar na een tijdje zoekt hij toch weer toenadering tot Frieda, die opnieuw ‘ongelofelijk verleidelijk’ blijkt (p. 291).

    Het is allemaal bijzonder koddig en intrigerend, maar het mag ons toch niet blind maken voor enkele minpuntjes van Het Slot. Het blijft een feit dat de roman onvoltooid is gebleven (hij eindigt – zeer storend want zeer abrupt en onlogisch – middenin een scène met de waardin), waardoor een boel draden blijven loshangen, met als gevolg dat iedereen, nog meer dan het geval zou zijn bij een voltooide vorm, lustig zijn gang kan gaan bij het intepreteren. Geen probleem, zeggen sommigen, want heel wat grote kunstwerken zijn poly-interpretabel en het is beter om zulke kunstwerken ‘open’ te houden in plaats van hen te ‘sluiten’ met een monolithische duiding die pretendeert de enig ware te zijn. Dat is tot op grote hoogte weliswaar correct, doch men mag toch ook niet vergeten te vermelden dat het tweede deel van Het Slot, zo ongeveer vanaf het gesprek met de scholier Hans (pp. 296 e.v.), danig begint te verwateren en een aantal saaie, veel te lange passages bevat, waaraan Kafka waarschijnlijk onvoldoende heeft kunnen schaven. Niet alleen bevat dit tweede deel een aantal narratologische slordigheden (op p. 313 wordt bijvoorbeeld een zekere Gisa vernoemd alsof de lezer die al lang kent en op dezelfde bladzijde vernemen we pas dat de zoon van de graaf, die op de eerste bladzijde al voorkwam, Schwarzer heet), maar bovendien zijn sommige gedeelten, zoals onder meer de bladzijden en bladzijden doorlopende monoloog van Olga (hoofstuk XV), ronduit vervelend. Nu bevatte Het Proces ook wel enkele minder geslaagde hoofdstukken, maar in Het Slot is het naar het einde toe veel duidelijker dat we te maken hebben met een onafgewerkte tekst under construction, ook al omdat in Het Slot (in tegenstelling tot Het Proces) een afrondende finale compleet ontbreekt. Vandaar dat we – maar ook dat is mijn strikt persoonlijke mening die verder niemand bindt – Het Slot een half trapje lager op de evaluatieschaal moeten zetten dan Het Proces. Dat dit iets zou te maken hebben met het gegeven dat wij het eerste deel van Het Slot in augustus 2014 lazen, en het tweede deel pas bijna een jaar later, lijkt ons weinig waarschijnlijk. Wij hadden dezelfde indruk namelijk al in 1977, en toen lazen we het boek uit zonder lange onderbreking.

    Geraadpleegde lectuur

    - Rudolf Boehm, “Kafka over leven en dood”, in: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jg. 21, nr. 4 (april 1968), pp. 393-412.

    - Ludo Verbeeck, “Kafka – bij benadering”, in: Dietsche Warande & Belfort, jg. 128, nr. 6 (juli-augustus 1983), pp. 439-452.

    Quotering: ***½ [explicit 20 juli 2015]

    20-07-2015 om 23:23 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-07-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: The Monuments Men (George Clooney) (USA-D, 2014)

    THE MONUMENTS MEN (George Clooney) (USA-Duitsland, 2014)

    (116’)

    Kan een (Amerikaanse) film die begint met beelden van het Gentse veelluik Het Lam Gods en met Nederlands (Vlaams) gesproken zinnetjes slecht zijn? Nauwelijks toch? De film in kwestie (‘based on a true story’) is The Monuments Men (in een regie van George Clooney, naar een scenario van en geproduceerd door Clooney en Grant Heslov, en met Clooney in één van de hoofdrollen, naast onder meer Matt Damon, Bill Murray, John Goodman en Cate Blanchett) en vertelt het verhaal van de uit kunsthistorici en andere artistieke experten samengestelde speciale brigade die vanaf 1943 met de geallieerden optrok in Europa om zoveel mogelijk cultureel erfgoed te redden en door de nazi’s gestolen kunstwerken te heroveren. Op de première in Berlijn was er boegeroep te horen en de receptie door de filmcritici was zeer wisselvallig.

    In Humo [nr. 3835, 4 maart 2014, pp. 44-51] verscheen een interessant artikel van Mark Schaevers (De waarheid over ‘The Monuments Men’) waarin enkele kunsthistorici hun zeg mogen doen over de film. Zo vernemen we onder meer dat de historische betrouwbaarheid van het getoonde zeer gering is: heel wat dingen zijn door de mangel van Hollywood gegaan of verzonnen en boeiende dingen die wel echt gebeurd zijn, heeft men links laten liggen. Zo bestond de Monuments Men-brigade niet uit een zevental mannen, maar uit 360 personen, waaronder ook een aantal vrouwen. In het begin van de film wordt Het Lam Gods onderweg naar Brussel door de Duitsers in beslag genomen, maar in werkelijkheid zat de polyptiek nog een tijd verborgen in het Franse Pau. Op het einde moeten de Amerikanen zich reppen om onder meer Het Lam Gods en Michelangelo’s Madonna (uit de Brugse Onze-Lieve-Vrouwekathedraal) weg te slepen uit een zoutmijn in Altaussee vóór de Russen eraan komen, maar in werkelijkheid zijn de Russen nooit in Altaussee geweest en hadden de Amerikanen weken de tijd om alles te inventariseren en mee te nemen. Op andere plekken werden ze wél geconfronteerd met de aanstormende Russen. Dat overigens Hitlers Nero-bevel ook sloeg op de vernietiging van alle kunstwerken, zoals de film laat uitschijnen, is nooit bewezen.

    Nu weten wij goed genoeg dat historische onjuistheden geen valabele reden vormen om een fictiefilm te bekritiseren: in fictie mag men namelijk doen wat men wil met de werkelijkheid, daarom is het ook fictie en geen documentaire. De zaak wordt wel problematisch als de dingen die men uit zijn eigen koker te voorschijn tovert, ten koste gaan van de esthetische waarde van de film zelf. In de film dringt één van de monumentenmannen de Brugse kathedraal binnen op het moment dat de Duitsers de Madonna wegslepen en hij wordt neergeschoten. In werkelijkheid kwam die monumentenman pas een week later aan in Brugge. Clooney wilde het natuurlijk allemaal een beetje spannender maken, maar de manier waarop die monumentenman (de Brit Donald Jeffries, in het echt Ronald Balfour, want alle namen werden veranderd uit angst voor juridische problemen) zich gedraagt tegenover de Duitsers is zo knullig en onnozel, dat het totaal ongeloofwaardig overkomt. Nog zoiets is de ontdekking in de film van die zoutmijn in Altaussee: op een kaart staat ergens Salz en ze denken dat dat op Salzburg slaat, tot iemand opmerkt (out of the blue) dat Salz zout betekent en dat er een zoutmijn is in Altaussee. Allen daarheen, en ja hoor! Zeer ongeloofwaardig en nogmaals maakt de plot hier een stuntelende indruk. In werkelijkheid was het de SS-officier Hermann Bunjes (hij verhing zich later in zijn cel) die de geallieerden op Altaussee wees. In de film komt hij slechts heel eventjes aan bod als de schoonzoon van de tandarts in Trier bij wie één van de monumentenmannen een tand laat trekken.

    Die twee voorbeeldjes zijn typerend voor de manier waarop The Monuments Men in het midden als een pudding in elkaar zakt. Het begint allemaal veelbelovend met een bijzonder interessant historisch gegeven en aanvankelijk zit de film ook vol met kleine maar zeer geslaagde geestige details (voorbeeldje: Clooney die een radio heeft gerepareerd en laconiek zegt: I am more than a pretty face) en het einde, als Het Lam Gods en de Madonna ontdekt zijn en de Russen eraan komen, is echt spannend (ondanks het feit dat het een verzinsel is). Helemaal op het einde krijg je dan nog een gepast eerbetoon aan de monumentenmannen die gesneuveld zijn (de oude Clooney en zijn kleinzoon in Brugge) maar na dat veelbelovende begin en vóór dat spannende/ontroerende einde krijg je een hoop onsamenhangende episodes en in de lucht hangende scènes, waardoor de film een uur lang danig ontspoort en het kijkplezier van de toeschouwer vergald wordt. Zeer slecht (soms verwarrend, soms al te melig) uitgewerkt is overigens ook de rol van de Franse verzetsvrouw Claire (Cate Blanchett), echte naam: Rose Valland, nochtans als figuur naar verluidt boeiend genoeg om er een aparte film over te draaien.

    Of er nu omwille van dit alles in Berlijn ‘boe’ geroepen werd, weten we niet (we waren er niet bij) maar dat om deze reden Clooney’s film door de critici op gemengde gevoelens werd onthaald, staat wel vast. Wat overigens ook nog interessant om weten is: vóór 1919 waren zes van de twaalf Lam Gods-panelen in Duits bezit, maar het Verdrag van Versailles had de Duitsers gedwongen die panelen aan België af te staan. En op de site van het Deutsches Historisches Museum kan je 4.747 indertijd door de nazi’s gestolen kunstwerken bekijken.

    Quotering: *** (18 juli 2015 – dvd – bib Brecht)

    19-07-2015 om 22:44 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Los Flamencos (Daniel Lambo) (B, 2013)

    LOS FLAMENCOS (Daniel Lambo) (België, 2013)

    (77’)

    Raoul (Peter Van den Eede), Pedro (Mark Verstraete) en César (Herwig Ilegems) – de gebroeders Vleminckx (of zoals ze in Mexico zeggen: los Flamencos) – hebben ooit een mislukte bankoverval gepleegd en twaalf jaar later (ze zijn ondertussen oude knarren geworden) gaan ze het nog eens overdoen, om de asse van hun jong overleden moeder in Mexico te kunnen begraven. Het was naar verluidt haar laatste wens. Dat zo’n jonge vrouw (een foorkraamster, eigenares van de botsautootjestent) sowieso al de wens had om waar dan ook begraven te worden, is natuurlijk vrij ongeloofwaardig, maar Los Flamencos is niet het soort film dat bij zulke pietluttige details lang stilstaat. Via een gat in de keldermuur van een begrafenisonderneming raken ze bij het bankgeld, na veel vijven en zessen weliswaar, want er wordt die dag net een politiecommissaris begraven en er is ook nog de tegenwerking (nou ja, tegenwerking) van twee politiemannen (Koen De Bouw en Jonas Van Geel). Op het einde weten ze te ontsnappen met het geld en komen ze alsnog op Allerzielen in Mexico terecht, samen met de weduwe van de commissaris (Sien Eggers) die verliefd is op Raoul (sinds haar jeugd al).

    Geweldig grappig of hilarisch is deze film niet, hoogstens af en toe een beetje kolderesk. De cameo van Jos Geysels (van de groene partij Agalev) die twee keer ‘groen’ mag zeggen (omdat de vluchtende Raoul een groene onderbroek droeg) en Philippe Geubels als de pastoor bij de begrafenisdienst kunnen even een glimlach losweken, maar ook niet meer dan dat. Koddig is wel dat Turnhoutse dialect (alles speelt zich namelijk af in Turnhout) en we kunnen niet zeggen dat de acteurs hun best niet doen. Het ligt hem aan het erg zwakke scenario dat deze film geen hoge toppen scheert.

    Quotering: **½ (17 juli 2015 – dvd – bib Wuustwezel)

    19-07-2015 om 21:41 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 23/11-29/11 2020
  • 20/04-26/04 2020
  • 13/04-19/04 2020
  • 10/02-16/02 2020
  • 20/01-26/01 2020
  • 28/10-03/11 2019
  • 02/09-08/09 2019
  • 26/08-01/09 2019
  • 19/08-25/08 2019
  • 12/08-18/08 2019
  • 05/08-11/08 2019
  • 22/07-28/07 2019
  • 15/07-21/07 2019
  • 27/05-02/06 2019
  • 14/08-20/08 2017
  • 26/06-02/07 2017
  • 12/06-18/06 2017
  • 05/06-11/06 2017
  • 29/05-04/06 2017
  • 08/05-14/05 2017
  • 17/04-23/04 2017
  • 03/04-09/04 2017
  • 05/12-11/12 2016
  • 28/11-04/12 2016
  • 21/11-27/11 2016
  • 14/11-20/11 2016
  • 07/11-13/11 2016
  • 31/10-06/11 2016
  • 17/10-23/10 2016
  • 10/10-16/10 2016
  • 03/10-09/10 2016
  • 26/09-02/10 2016
  • 29/08-04/09 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 27/06-03/07 2016
  • 20/06-26/06 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 28/03-03/04 2016
  • 01/02-07/02 2016
  • 18/01-24/01 2016
  • 11/01-17/01 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 21/12-27/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 16/11-22/11 2015
  • 26/10-01/11 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 17/08-23/08 2015
  • 10/08-16/08 2015
  • 03/08-09/08 2015
  • 27/07-02/08 2015
  • 20/07-26/07 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 06/07-12/07 2015
  • 29/06-05/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 25/05-31/05 2015
  • 18/05-24/05 2015
  • 11/05-17/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 29/12-04/01 2015
  • 22/12-28/12 2014
  • 15/12-21/12 2014
  • 08/12-14/12 2014
  • 01/12-07/12 2014
  • 24/11-30/11 2014
  • 17/11-23/11 2014
  • 10/11-16/11 2014
  • 27/10-02/11 2014
  • 13/10-19/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 25/08-31/08 2014
  • 18/08-24/08 2014
  • 11/08-17/08 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 21/07-27/07 2014
  • 14/07-20/07 2014
  • 07/07-13/07 2014
  • 30/06-06/07 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 02/06-08/06 2014
  • 26/05-01/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 28/04-04/05 2014
  • 21/04-27/04 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 27/01-02/02 2014
  • 30/12-05/01 2014
  • 23/12-29/12 2013
  • 16/12-22/12 2013
  • 09/12-15/12 2013
  • 02/12-08/12 2013
  • 25/11-01/12 2013
  • 18/11-24/11 2013
  • 11/11-17/11 2013
  • 04/11-10/11 2013
  • 28/10-03/11 2013
  • 21/10-27/10 2013
  • 14/10-20/10 2013
  • 30/09-06/10 2013
  • 23/09-29/09 2013
  • 09/09-15/09 2013
  • 02/09-08/09 2013
  • 26/08-01/09 2013
  • 19/08-25/08 2013
  • 12/08-18/08 2013
  • 05/08-11/08 2013
  • 29/07-04/08 2013
  • 22/07-28/07 2013
  • 15/07-21/07 2013
  • 08/07-14/07 2013
  • 01/07-07/07 2013
  • 24/06-30/06 2013
  • 17/06-23/06 2013
  • 10/06-16/06 2013
  • 27/05-02/06 2013
  • 20/05-26/05 2013
  • 13/05-19/05 2013
  • 06/05-12/05 2013
  • 29/04-05/05 2013
  • 22/04-28/04 2013
  • 15/04-21/04 2013
  • 08/04-14/04 2013
  • 01/04-07/04 2013
  • 18/03-24/03 2013
  • 04/03-10/03 2013
  • 11/02-17/02 2013
  • 04/02-10/02 2013
  • 28/01-03/02 2013
  • 21/01-27/01 2013
  • 14/01-20/01 2013
  • 07/01-13/01 2013
  • 31/12-06/01 2013
  • 24/12-30/12 2012
  • 17/12-23/12 2012
  • 10/12-16/12 2012
  • 26/11-02/12 2012
  • 12/11-18/11 2012
  • 05/11-11/11 2012
  • 29/10-04/11 2012
  • 01/10-07/10 2012
  • 24/09-30/09 2012
  • 17/09-23/09 2012
  • 27/08-02/09 2012
  • 20/08-26/08 2012
  • 13/08-19/08 2012
  • 06/08-12/08 2012
  • 30/07-05/08 2012
  • 23/07-29/07 2012
  • 16/07-22/07 2012
  • 09/07-15/07 2012
  • 02/07-08/07 2012
  • 25/06-01/07 2012
  • 18/06-24/06 2012
  • 04/06-10/06 2012
  • 28/05-03/06 2012
  • 21/05-27/05 2012
  • 14/05-20/05 2012
  • 07/05-13/05 2012
  • 23/04-29/04 2012
  • 16/04-22/04 2012
  • 09/04-15/04 2012
  • 02/04-08/04 2012
  • 19/03-25/03 2012
  • 12/03-18/03 2012
  • 05/03-11/03 2012
  • 20/02-26/02 2012
  • 13/02-19/02 2012
  • 06/02-12/02 2012
  • 30/01-05/02 2012
  • 23/01-29/01 2012
  • 09/01-15/01 2012
  • 02/01-08/01 2012
  • 24/12-30/12 2012
  • 19/12-25/12 2011
  • 12/12-18/12 2011
  • 05/12-11/12 2011
  • 28/11-04/12 2011
  • 21/11-27/11 2011
  • 14/11-20/11 2011
  • 07/11-13/11 2011
  • 31/10-06/11 2011
  • 17/10-23/10 2011
  • 10/10-16/10 2011
  • 03/10-09/10 2011
  • 26/09-02/10 2011
  • 19/09-25/09 2011
  • 05/09-11/09 2011
  • 29/08-04/09 2011
  • 22/08-28/08 2011
  • 15/08-21/08 2011
  • 08/08-14/08 2011
  • 01/08-07/08 2011
  • 25/07-31/07 2011
  • 18/07-24/07 2011
  • 11/07-17/07 2011
  • 04/07-10/07 2011
  • 27/06-03/07 2011
  • 20/06-26/06 2011
  • 13/06-19/06 2011
  • 06/06-12/06 2011
  • 30/05-05/06 2011
  • 23/05-29/05 2011
  • 16/05-22/05 2011
  • 09/05-15/05 2011
  • 02/05-08/05 2011
  • 25/04-01/05 2011
  • 18/04-24/04 2011
  • 11/04-17/04 2011
  • 28/03-03/04 2011
  • 21/03-27/03 2011
  • 07/03-13/03 2011
  • 28/02-06/03 2011
  • 21/02-27/02 2011
  • 14/02-20/02 2011
  • 07/02-13/02 2011
  • 31/01-06/02 2011
  • 24/01-30/01 2011
  • 17/01-23/01 2011
  • 10/01-16/01 2011
  • 03/01-09/01 2011
  • 26/12-01/01 2012
  • 20/12-26/12 2010
  • 13/12-19/12 2010
  • 06/12-12/12 2010
  • 29/11-05/12 2010
  • 22/11-28/11 2010
  • 15/11-21/11 2010
  • 08/11-14/11 2010

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs