Inhoud blog
  • Test
  • BOEK: De Bourgondiërs (Bart Van Loo) 2019
  • BOEK: Sinuhe de Egyptenaar (Mika Waltari) 1945
  • BOEK: Dwaal zacht (Lore Mutsaers) 2019
  • BOSCH: Higgs Strickland 2016
    Zoeken in blog

    Over mijzelf
    Ik ben Eric De Bruyn
    Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
    Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
    Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
    WEMELDINGEN
    Tijd is ruimte in beweging
    22-07-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: La Vénus à la Fourrure (Roman Polanski) (F, 2013)

    LA VENUS A LA FOURRURE (Roman Polanski) (Frankrijk, 2013)

    (96’)

    Thomas (Mathieu Amalric) heeft een toneelbewerking gemaakt van de bekende roman van Leopold von Sacher-Masoch en houdt nu audities voor de vrouwelijke hoofdrol. ’s Avonds, als iedereen al weg is en het aan het onweren is, komt Vanda (Emmanuelle Seigner) veel te laat binnenvallen. Aanvankelijk maakt zij de indruk een ordinair, dom en hoerig type te zijn en wil Thomas snel van haar af, maar als zij het toch gedaan krijgt om auditie te mogen doen, blijkt zij plots een pracht van een actrice en raakt Thomas meer en meer in haar ban. Gaandeweg beginnen het toneelstuk en de werkelijkheid met elkaar verweven te raken en ontpopt Vanda zich niet alleen in de gespeelde scènes maar ook daarbuiten tot een onvervalste meesteres. Het eindigt ermee dat zij Thomas zover krijgt de vrouwelijke hoofdrol te vertolken (op hoge hakken en met rode lippenstift) en dat zij hem achterlaat in het theater, vastgebonden aan een fallusachtige pilaar.

    Polanski, die een toneelstuk van David Ives bewerkte en verfilmde (samen met de auteur overigens), heeft in deze film zijn rond wezens van het vrouwelijk geslacht draaiende obsessies en demonen nog eens kunnen loslaten. Masochisme, de meester/slaaf-verhouding tussen man en vrouw, fetisjisme, travestie: het zijn zaken die Polanski blijkbaar wel aanspreken (was het niet in Le Locataire dat hij zelf ook al eens als vrouw verkleed ging?) en in zijn visie is het steeds de man die naar de (het?) pijpen van de vrouw danst. Helaas lopen wijzelf niet zo warm voor dat gedoe rond domineren en slaafje spelen en van fetisjisme voor bont hebben wij ook geen last, zodat de thematiek van deze film niet direct ons kopje thee is.

    Niet dat het hier een totaal mislukte prent betreft, al is het dan ook eerder een op beeld vastgelegd toneelstuk: in het begin travelt de camera het theater binnen, heel de film speelt zich verder af in dat theater met enkel Thomas en Vanda, en op het einde travelt de camera weer naar buiten. De grote troef van deze La Vénus à la Fourrure lijkt ons persoonlijk Polanski’s levenspartner Emmanuelle Seigner. Niet alleen ziet zij er anno 2013 uit als een bijzonder appetijtelijke, lekker vlezige en dus eigenlijk erg on-Franse milf (en natuurlijk is het wachten op het moment dat zij op de scène in sexy lingerie staat te paraderen, waarna zij op het einde nog een helaas wat te zedig in beeld gebracht naaktdansje in Griekse tragedie-stijl mag uitvoeren), maar bovendien toont zij zich hier een zeer getalenteerde actrice die moeiteloos met één vingerknip van het ene stijlregister (turbo-Frans wauwelende, ordinaire slet) naar het andere (Algemeen Beschaafd Frans sprekende edeldame) switcht (op een bepaald moment spreekt zij zelfs Frans met een Duits Marlene Dietrich-accent) en nu eens zeer overtuigend een verleidelijke Venus neerzet, en dan weer een griezelige schikgodin. Mathieu Amalric wordt volledig meegetrokken in deze theatrale wervelwind en men vraagt zich af waarom Polanski de rol van Thomas niet zelf speelde. Wellicht omdat hij dan toch wat te veel in de kaarten van zijn nogal perverse obsessies zou laten kijken?

    Quotering: *** (2de visie: 21 juli 2015 – dvd – bib Wuustwezel)

    22-07-2015 om 20:54 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.TOPOI: VRUCHTEN (FRUIT)

    VRUCHTEN (FRUIT)

    [Vergelijk voor de topos ‘vruchten (fruit)’ ook altijd de topoi ‘boom’ en ‘boomgaard’.]

    1 Vruchten (fruit) // liefde & erotiek

    [Falkenburg 1991: over bloemen en vruchten als liefdes- en smaakmetaforen in de religieuze Zuid-Nederlandse dichtkunst rond 1500.]

    Tghevecht van minnen ed. 1964 (1516)

    - 46 (verzen 42-43). Rederijkerslyriek. Want die ghestadelijck mint moet dicwil suchten, / Claghen en karmen der minnen vruchten. Liefdessmart.

    Mars en Venus ed. 1991 (vóór 1517?)

    - 238 (verzen 99-100). Rederijkersspel. Pallas tot Juno over Jupiter: Ghij sijt de weertste bleeven, / Als [lees: al] mach hij wat vruchte elders saijen. Seksueel (vruchten elders zaaien = overspel plegen).

    - 252 (vers 320). Een sinneke zegt: Wildt hem die vruchten van minnen ontsteecken. Seksueel.

    - 256 (verzen 369-370). Een sinneke over Venus: Tis de gheerde / Daer de vruchten des leevens aen gruijen. Seksueel.

    - 268 (verzen 572-573). Mars zegt tot Venus dat zij het overspel wel geheim zullen houden: Men vint so veel secreete plecken / Om saijen jonstighe vruchten heet. Seksueel.

    - 296 (vers 1053). Mercurius tot betrapte Mars: Mueten Venus vruchten van u gheschelt sijn? Venus’ vruchten schillen = seks hebben.

    Stijevoort II ed. 1930 (1524)

    - 193 (refrein 231, verzen 23-24). Zot-erotisch rederijkersrefrein. Woude natuere venus vruchten ghenieten / malcanderen dan wy ten bedde waert dronghen. Seksueel.

    - 210 (refrein 240, verzen 9-10). Zot rederijkersrefrein. Ende sy dan venus vruchten smaken / Met helzende ermkens met sachter spraken. Seksueel.

    Doesborch II ed. 1940 (1528/30)

    - 22 (refrein 8, verzen 11-13). Amoureus rederijkersrefrein, klacht van een minnaar: Haer sancs geruchten, haer eedel vruchten / in swerelts ghehuchten, auent oft nuchten, / duer die felle fortune sijn mij absent nv. Liefdesgenot.

    - 233 (refrein 129, verzen 33-34). Zot-erotisch rederijkersrefrein. Lust v fruyt en ghi sijt ten bogaert gerocht, / Ghi souter met uwen cluppel in smijten. Cluppel = fallus. Seksueel.

    Bijns ed. 1886 (vóór 1529) - 87 (refrein 23, strofe e, vers 5). Amoureus rederijkersrefrein, liefdesklacht van vrouw. Wanneer sal ick plucken der vruechden vruchten? Liefdesgenot.

    - 107 (refrein 29, strofe c, vers 8). Amoureus rederijkersrefrein. Vrouw tot man: Geeft mij de vruchten der reynder minnen. Liefdesgenot.

    - 117 (refrein 32, strofe c, vers 14). Amoureus rederijkersrefrein. Meisje tot lief: Wij zelen noch smaken der minnen vruchten. Liefdesgenot.

    - 131 (refrein 36, strofe d, vers 1). Amoureus rederijkersrefrein. Meisje tot lief: Der minnen vruchten ic u mildelijck gaf. Liefdesgenot.

    - 143 (refrein 39, strofe e, vers 15). Amoureus rederijkersrefrein. Ongelukkig verliefd meisje: Aeylaschen! sijn dit der minnen vruchten. Liefdesgenot.

    - 163 (refrein 43, strofe b, verzen 8-9). Amoureus rederijkersrefrein. Ongelukkig verliefd meisje: Tsijn der minnen vruchten: / Nu droeve, nu blijde, nu hoopen, nu duchten. Liefdesgenot en liefdessmart.

    - 256 (refrein 68, strofe e, vers 2). Amoureus rederijkersrefrein. Ongelukkig verliefd meisje: In lieften ete ic zeer bitter vruchten. Liefdessmart.

    - 317 (refrein 93, strofe a, vers 15). Amoureus rederijkersrefrein. Over oprechte geliefden: Hen honghert altijt naer der minnen vruchten vrij. Liefdesgenot.

    sMenschen Sin en Verganckelijcke Schoonheit ed. 1967 (1546)

    - 109 (vers 17). Rederijkersspel. Deerste gaat wandelen in de lente en ziet vrijende koppeltjes: Ende venus fruijt sij dicwijls ooc smaecken. Erotisch.

    - 146 (verzen 535-536). sMenschen Sin tot Verganckelijcke Schoonheit (= allegorisch: de aardse ijdelheden): Venus sûete fruijt, laet mij smaecken sonder getal / In Venus tente. Erotisch.

    Eneas en Dido ed. 1982/83 (1552)

    - 204 (verzen 1436-1437). Rederijkersspel. Jupiter is boos omdat Eneas in Carthago zijn tijd verdoet met Dido: Daer Aeneas nu is maijende / Ongheoorlofde vruchten, rijp en grûene! Erotisch.

    Vanden .X. Esels ed. 1946 (1558)

    - 40 (verzen 18/41). Volksboek. Vermanend refrein gericht tot playboys die pochen over hun veroveringen: Heelt selue tsecreet van Venus vruchten / Hoe dat Venus vruchten ghedeylt, ghenesen zijn. Erotisch.

    Testament Rhetoricael II ed. 1979 (1561)

    - 209 (fol. 271v, verzen 31-32). Amoureus liedje. Maer wien oyndt verwough / vrau venus zware vruchten. Liefdessmart.

    Catechismus der minne ed. 1989 (1564)

    - 22 (verzen 131-133). Een ‘minnecatechismus’. De Ridder zegt: Want een minnaer en can niet ghesmaken de fruyten, / Al siet hy sijn lief teghenwoordich floreren, / So wel, voor dat hijt mach allene contempleren. Liefdesgenot.

    Het Cieraet der Vrouwen ed. 1983 (1566)

    - 23 (verzen 847-850). Artesliteratuur. Naar aanleiding van een recept dat vrouwen seksueel actiever maakt: Light ’t oock aen u, ’t mach den man wel verdrieten, / Mer wilt niet verschieten oft druckelijck leven, / Mer altijt met hem in vruechden vlieten, / Hem latende Venus’ vruchten ghenieten. Seksueel.

    2 Vruchten (fruit) plukken // genieten van liefde & erotiek

    [Bax 1956: 44-45. ‘In het algemeen kan men zeggen dat vruchten in de Nederlandse taal allerlei sexuele betekenissen konden hebben: mamma, mammae capitulum, genitale muliebre met mons Veneris, venter mulieris en nates; misschien ook die van testiculus. Zaadjes konden symbolen zijn van het semen. Vruchten plukken kon hetzelfde betekenen als bloemen plukken.]

    [Vandenbroeck 1989: 164-165. ‘In het algemeen kan men stellen, dat vruchten in de 15de- en 16de-eeuwse Rederijkersliteratuur een veelgebruikt beeld in verband met liefde’s geneugten zijn geweest. (…) Vruchten waren metaforen voor vrouwelijke lichaamsdelen, o.a. in de 16de-eeuwse “Blasons du corps féminin”. (…) In de 15de- en 16de-eeuwse droomboeken staan vruchten soms voor (eventueel zinnelijke) genietingen.’]

    Remedia amoris ed. 1985 (I)

    - 184 (verzen 103-104). Leerdicht van Ovidius. Sed quia delectat Veneris decerpere fructum, / Dicimus adsidue ‘cras quoque fiet idem’ (but because we delight to pluck the blooms of Venus, ever we repeat, ‘Tomorrow it will be the same’).

    Van Altena ed. 1987 (1100-1300)

    - 34-35 (nr. III, strofe 3/5/refrein). Een anoniem Occitaans meileid uit de periode 1100-1300: O zoet verlangen mij aan hem te schenken! / Maar hij’s niet hier. Kom, wie plukt nu mijn vruchten? / Ik ben zo hups, maar slaak vaak droeve zuchten, / daar ik mijn man niet zien kan en niet luchten. / (…) Nobele vrouwen, hundert u uw gade, / pluk van dit lied – als ik – de hete vruchten. / Ik ben zo hups, maar slaak vaak droeve zuchten, / daar ik mijn man niet zien kan en niet luchten. Seksueel.

    Die Rose ed. 1976 (circa 1280)

    - 210 (verzen 12.375-12.376). Allegorische rijmtekst. De oude koppelares leert Suetonfaen dat jonge meisjes al vroeg de liefde moeten bedrijven: Die vrocht van minnen sal si lesen / Alsi in hare joeget sal wesen. Seksueel. Ook in het Franse origineel: Le fruit d’amors, se fame est sage, / Coille en la flor de son aage [Roman de la Rose ed. 1974: 369 (verzen 13.483-13.484)]. Vertaling van Ernst van Altena: Laat ze wijs ’s liefdes vruchten plukken / zolang haar jeugd ’t haar nog doet lukken [Roman van de Roos ed. 1991: 358 (verzen 13.453-13.454)].

    Stijevoort I ed. 1929 (1524)

    - 92 (refrein 48, verzen 9-11). Amoureus rederijkersrefrein. Een venusjanker zegt: O swaer besueren, vol van dolueren / als mij haer opsien mach ghebueren / bin ic pluckende der minnen vruchten. Liefdesgenot.

    Doesborch II ed. 1940 (1528/30)

    - 105 (refrein 55, verzen 21-22). Amoureus rederijkersrefrein. Een venusjanker zegt over nijders: Want ic vrese si souden met willen eeten / ende plucken van haren sueten vruchten. Erotisch.

    Bijns ed. 1886 (vóór 1529)

    - 204 (refrein 54, strofe c, vers 19). Amoureus rederijkersrefrein. Meisje tot lief: Door zijn comste ic vruchten van minne plucke. Liefdesgenot.

    Antwerps Liedboek I ed. 1983 (1544)

    - 56 (nr. 49, strofe 2, verzen 5-8). Amoureus lied. Een tijtlick fruyt neemt saen de vlucht / Ghepluct ten greonen [lees: groenen] dale, / Men prijst best een volwassen vrucht / Ghelijc een cuyssche smale. Liefdesgenot.

    Catechismus der minne ed. 1989 (1564)

    - 36 (verzen 554-560). Een ‘minnecatechismus’. De Ridder zegt: Wat doet de minnaers, soet int onpluycken, / Ghebruycken, dat sy minnende begheren, / En plucken de vruchten vander liefden struycken, / Twelck is in liefden een solacelijck gheneren? / Maer wat helpt datmen siet schoon appelen oft peren, / Alsmen daer af en mach noch plucken noch proeuen: / Het sien doet verblyden, maer niet prouen, bedroeuen. Liefdesgenot.

    De Verlooren Zoone ed. 1941 (1583)

    - 134 (vers 977). Rederijkersspel. De Verloren Zoon klinkt met een hoer: Om plucken der mellodien fruut. Erotisch.

    Verlaten Kennisse ed. 1992 (XVIB)

    - 109r (verzen 674-675). Rederijkersspel. Verlaten Kennisse zegt tot zondige verleidster: dus Laet ons malcander omhelsen sonder schromen / en vander wellusten bomen soette vruchten plucken. Seksueel.

    Amoreuse Liedekens ed. 1984 (circa 1600)

    - 184 (strofe 11, vers 4). Liederenbundel. Amoureuze klacht: Een ander pluckt haer vruchten. Liefdesgenot.

    3 Bevrucht = zwanger

    [Matt Kavaler 1986: 22. Over fruit in de schilderijen van J. Beuckelaer en P. Aertsen. Fruit had linguïstische associaties met vruchtbaarheid, ‘bevrucht’ was de alledaagse term voor zwanger. ‘Er schijnt in de 16de eeuw een veel letterlijker associatie te hebben bestaan tussen vrucht(en) en vruchtbaarheid dan ons metaforisch gebruik van vandaag suggereert.’]

    Jan van Beverley ed. 1903 (XVIA)

    - 27. Volksboek. So gheschiedet dat sijn huysvrouwe bevrucht wert, ende swaer ghinck van kinde.

    Eneas en Dido ed. 1982/83 (1552)

    - 218 (verzen 1852-1853). Rederijkersspel. Een sinneke over Dido: Swijcht datte! möghelijck datse bevrucht is! / Daer sonder en can men quaelijck jocken en cussen man!

    Vroevrouwen ed. 1987 (circa 1560)

    - 124. Medische artestekst. Item inden eersten als die vroe vrou gehaelt wordt tot een vrou die bevruchts is, soo sal die vroe vrou nemen die bevruchte vrouwe bijder hant ende tasten haer pulst.

    De Bruyne II ed. 1880 (1579-83)

    - 174 (nr. 81, paragraaf 3, strofe 1, vers 15). Siet: een maecht sal ontfangen & bevrucht worden swaer.

    4 Vrucht(en) = kind(eren), nageslacht

    [Wijsheid 3: 13. Maar gelukkig de kinderloze, die haar reinheid bewaart, / En haar sponde zondeloos weet: / Bij de vergelding der zielen oogst zij haar vrucht!]

    Sidrac ed. 1936 (circa 1320)

    - 143 (vraag 211). Artestekst. Die kindere salmen minnen ende niet sottelijc. Die kinder sijn vruchte der liede ende alsulke vruchte salmen minnen.

    Der Leken Spieghel II ed. 1845 (1325-30)

    - 129 (boek II, hoofdstuk 22, verzen 15-20). Leerdicht. Het kindje Jezus vervloekt een ander kind: Die vrucht van dinen zade / Sal cranc sijn, vrooch ende spade, / Ende dine wortelen mede / Sullen sijn zonder vochthede, / Ende dine telghe in dinen daghen / En sullen ghene vruchte draghen. Waarop het kind sterft.

    Die Heimlijchede van mannen ende van vrouwen ed. 1893 (1351)

    - 141 (verzen 695-697). Artestekst. Over de man bij wie de zaadleiders zijn doorgesneden: Ende, ware hi oec met wiven, / Van hem ne mochte niet becliven / Enich saet dat brochte vrucht.

    Tafel van den Kersten Ghelove II ed. 1937 (1404)

    - 267 (Winterstuc, hoofdstuk 36, regels 20-23). Theologisch compendium. Over Joachim en Anna: Dese twee waren twintich iaer sonder vrucht ende loefden Gode: waer dat hi hem een vrucht verliende, si souden den Gode te dienste houden ende overgheven.

    - 267 (Winterstuc, hoofdstuk 36, regels 31-32). Idem: Dijn vrou Anna sel ontfangen een vrucht, die selte noemen Maria.

    - 272 (Winterstuc, hoofdstuk 36, regels 139-140). Omdat Maria gehuwd was met Jozef so wert si behoet, datmense om hoorre vruchte wil niet en steende.

    Tafel van den Kersten Ghelove IIIb ed. 1938 (1404)

    - 464 (Somerstuc, hoofdstuk 37, regels 72-74). Theologisch compendium. Over vier dingen die bij het huwelijk horen: Dat vierde is die eyndende ende slutende saeck, als is een vruchte te winnen ende die inden dienste Gods op te voeden.

    Der vrouwen heimelijcheit ed. 2011 (1405)

    - 72 (verzen 245-249). Artestekst. Ghelijc dat gheen boem vrucht en mach / hebben sonder bloeme, als ic besach, / so ne moghen de vrouwen twaren / gheene vrucht oppenbaren, / sine moeten eerst haere bloemen risen.

    - 122 (verzen 1317-1320). Alte heete wive en moghen niet / winnen, alse men ghescreven siet, / want sperma verdroeghet hem binnen, / so en moghen zi gheene vrucht winnen.

    Der minnen loep I ed. 1845 (1411-12)

    - 75 (boek I, vers 1993). Ars amandi. Koning Priamos over zijn zoon Paris: Dese vrucht waer qualick verloren.

    Der minnen loep II ed. 1846 (1411-12)

    - 9 (boek III, vers 213). Ars amandi. Pasiphaë vrijt elke dag met een stier Tot datsi der vrucht ghenas.

    - 37 (boek III, verzen 999-1001). Over Canace: So langhe speelde si mitten broeder, / Dat si wert eens kints moeder. / Doe si der vruchten was ghenesen…

    - 75 (boek IV, verzen 723-724). David tot Mikal: Du suls sonder vruchte sterven / Ende Gode ghene kinder erven.

    Die Eerste Bliscap van Maria ed. 1978 (1448)

    - 114 (verzen 1452-1455). Myteriespel. Joachim tot God over het feit dat hij geen kinderen heeft: O God, here, aensiet mijn grote scaemte, / Hoe ic inden tempel nu ben vercleent, / Om dat ghi my na der natueren betaemte / Gheen vrucht op erterike en verleent.

    - 115 (verzen 1471-1472). God zegt: Want Anna sijn wijf, alsoet betaemt, / Die sal een salege vrucht voort bringen.

    De Noordnederlandse historiebijbel ed. 1998 (1458)

    - 482 (1 Koningen 1). Bijbelvertaling. Ende altoes als si ten tempel quam, so vastede si ende screyde ende bat God dat Hi haer een vrucht verlenen woude. Vergelijk 1 Samuel 1: 7.

    Die geboorte van Vrou Margriete ed. 1962/63 (1480)

    - 268 (vers 513). Presentspel. Men wenst Margaretha, de dochter van Maria van Bourgondië, veel goeds: en welvaert en gesontheyt / huerder yonger vrucht.

    De Roovere ed. 1955 (vóór 1482)

    - 129 (verzen 1-3). Vroed rederijkersrefrein. Men vindt moeders die haer vruchten verslaen / Men vindt moeders dier haer kinderen ontlijuen / Men vint moederen die haer vruchten ontgaen.

    Robrecht de duuele ed. 1980 (1516)

    - 67-68 (regels 56-59). Prozaroman. Ende so wanneer dese hertoghe met sijnder vrouwen begeerde te sijn, badt hi onsen lieven Heere dat hi hem eenighe vrucht wilde verleenen.

    Der ix quaesten ed. 1980 (1528)

    - C1r. Volksboek. So bekende ada(m) sijn huysvrouwe Euam / en(de) si o(n)tfinck een vruchte en(de) baerde haren sone Caym.

    Eneas en Dido ed. 1982/83 (1552)

    - 189 (vers 1024). Rederijkersspel. Sinneke tot Dido: Ghij slacht den boom noch sonder vrucht.

    5 Vrucht = het Christuskind

    Der Leken Spieghel II ed. 1845 (1325-30)

    - 286 (boek II, hoofdstuk 42, verzen 9-10/18/26). Leerdicht. Over het Ave Maria: Die vrucht uwes lichamen / Is ghebenedijt! Amen! (…) Benedictus fructus ventri tui (…) Die vrucht uwes lichamen is ghebenedijt.

    Hildegaersberch ed. 1981 (circa 1400)

    - 91 (nr. 45, verzen 10-12). Geestelijk gedicht. Maria, vrouwe, hemels lucht, / Ic bevele mi der selver vrucht, / Die ghi droecht sonder mans gherucht.

    Tafel van den Kersten Ghelove II ed. 1937 (1404)

    - 268 (Winterstuc, hoofdstuk 36, regels 40-44). Theologisch compendium. Over Maria: Doe si out was .XIIII. iaer gaf hoer die bisscop vanden tempel oorlof mitten ioncfrouwen thuus te trekken ende inder echtscap te treden, want si alle gebenedyt waren, die vruchte wynnen, om te vorderen ende te haesten totter vrucht, daer alle geslacht souden warden in gebenedijt.

    - 271 (Winterstuc, hoofdstuk 36, regels 110-111). Dat is die vrucht Cristus, die daer gebenediet was.

    - 276 (Winterstuc, hoofsstuk 37, regel 52). Moeder van Johannes de Doper zei tot Maria: Ghebenedijt is die vrucht dijns buucs.

    - 295 (Winterstuc, hoofdstuk 39, regels 140-141). Idem: Gebenedyt bistu onder allen vrouwen ende gebenedyt si die vrucht dijns buucs.

    Tleven ons heren ihesu cristi ed. 1980 (1409)

    - 84 (hoofdstuk XVI). Een Jezus-leven. Sint-Bernard tot Christus: En bistu niet die ghebenedide vrucht haers onbevlecten lichaems?

    Het Handschrift-Jan Phillipsz. ed. 1995 (circa 1473)

    - 53 (nr. 25, regels 9-10). Antifoon. Tot Maria: Ende tone ons na desen ellende jhesum / die ghebenedide vrucht dijns buucs.

    - 55 (nr. 33, regels 7-8). Antifoon. Tot Maria: is ihesus die vrucht vten houe dijns / buucs voortghebrocht.

    Een suverlijc boecxken ed. 1957 (1508)

    - 43 (lied XIV, strofe 3, verzen 5-6). Kerstlied. Gabriël tot Maria: ghi sult in uwen lichame / een edel vrucht ontfaen.

    Stijevoort II ed. 1930 (1524)

    - 14 (refrein 143, verzen 35-36). Vroed rederijkersrefrein, Marialof. Die vrouwen doe vander gracien spraken / mer die vruchten wrochten daer van binnen. Jezus en Johannes de Doper in de buik van hun moeders, Maria en Elisabeth.

    - 14 (refrein 143, vers 42). Mer deen vrucht thoonde der ander danck.

    - 15 (refrein 143, vers 53). Ende ghebenedyt es dyns lichaems vrucht.

    Nieuwpoort: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)

    - 220 (verzen 231-235). Rederijkersspel. Onder verwijzing naar Psalm 132: 11 : Daer staet: die heere heift David toe ghezworen / De waerheyt, ende hy, o mensche vercoren, / En zal hem niet bedrieghen (dit es tghevoel) / Vande vrucht zijns buucxs te zetten op zynen stoel, / Twelc de vader beloofde.

    Tielt: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)

    - 246 (verzen 78-79). Rederijkersspel. Wt dit zoete fruut spruut / Al dat goet es.

    Bijns ed. 1875 (1548)

    - 98 (boek II, refrein 1, strofe f, verzen 1-2). Vroed rederijkersrefrein. Thoont ons Jezum, ghenadighe moeder vroet. / De vrucht dijns lichaems ghebenedijt.

    Testament Rhetoricael III ed. 1980 (1561)

    - 167 (fol. 413v, verzen 11-15). Vroed rederijkersrefrein. Over Jozef: met maria zyn ghetraude wyf, by hem omtrent / De welcke daer al zwaer was, met een vrucht beglent / in huer voorzien, eer ye beghinnen porden / want christus was de vrucht, die mids huer consent / in een ghedaente des dienlycx wilde menssche worden.

    De Bruyne II ed. 1880 (1579-83)

    - 175 (nr. 81, paragraaf 3, strofe 2, verzen 1-2). Gheboren wt der maget Maryen, / die vruchte haers lyfs.

    6 Vruchten (fruit) = de zondige aardse ijdelheden

    Fabulae ed. 1985 (XIIIb)

    - 121 (nr. 66). Fabelverzameling. The tree is the world, whose fruits are diverse pleasures: foods, drin, beautiful women, and the like.

    De uure van der doot ed. 1944 (circa 1516)

    - 108 (verzen 905-906). Rederijkerslyriek. De zondige ik zegt: Waerom hebbick kettijf ter ondeucht gheneghen, / Dwelck mi rout, tverboden fruyt gheswolghen.

    De const van rhetoriken ed. 1986 (1555)

    - 80. Vroede rederijkersballade. In de wereld vindt de ik elke dag nieuwe tribulaties: Duer tghulsigh inbijt van deerdsche fruut.

    7 Goede en kwade vruchten = deugden en ondeugden

    Sancti Eusebii Hieronymi Epistulae ed. 1991 (circa 400)

    - 92 (brief 22, paragraaf 19). Brief. In verband met de maagdelijke levenswijze: Mijn zaad brengt honderdvoudig vrucht voort. Deugden.

    Tafel vanden Kersten Ghelove IIIa ed. 1938 (1404)

    - 341 (Somerstuc, hoofdstuk 20, regels 332-335). Theologisch compendium. Also sijn nu die luden onder malcanderen vermengt, datmen die gueden uten quaden naulick ondersceiden en can. Mer Cristus seit, datmense van haren vrucht sal kennen, dat sijn hair werken, dairmen een yghelic sal bi mercken. Deugden / ondeugden.

    Van der navolghinge ons Heren Jhesu Cristi ed. 1954 (XVA)

    - 62 (Boek I, hoofdstuk 3, regel 24). Geestelijk prozatraktaat. Ende want men veel meer aendenct te weten dan wel te leven, daer om so dwalen si dicwile ende en brengen bi na gheen of luttel vruchten voert. Deugden.

    - 133 (Boek III, hoofdstuk 23, regel 23). Gebed tot Jezus: Uutstorte dijn gracie van hier boven, ende overstort mijn hert mit hemelscen douwe; ghif mi water der devocien om nat te maken dat aensichte der aerden ende voert te brenghen guede vrucht. Deugden.

    Brugman ed. 1948a (XVc)

    - 249 (Preek 21, regels 18-20). Prekenbundel. Nu mocht yemant vraghe, waer-om dat hem god soe haesten uut te leyden, want hi noch soe veel vruchten hadde moghen doen inden kersten ghelove. Deugdzame daden, deugden.

    Leven van Liedwy ed. 1994 (XVd)

    - 90 (hoofdstuk 33). Heiligenleven. Maer si moeste noch meer vruchten doen met helpeliken ghebeden. Deugden.

    Stijevoort I ed. 1929 (1524)

    - 185 (refrein 95, verzen 9-17). Vroed rederijkersrefrein. Goede werken doen = het zaaien van planten die goede vruchten voortbrengen. Stokregel: Die soe sayt of plant die bringt goij vruchten voort. Deugden.

    Nieuwpoort: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)

    - 228 (verzen 434-436). Rederijkersspel. Maer ic hebbe u alleene wtvercoren, / Op dat ghy vrucht voort brijnghen zoudt menighfuldigh, / Troost ons ghevende. Deugden.

    Tielt: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)

    - 245 (vers 54-56). Rederijkersspel. Ommers [= steeds] truert, steint, want slevens vruchten vluchten / Van u, ende des rechters iugement vecht / Ieghen u, ach arm, swaet, verblent knecht. Deugdzame werken (die niet zullen helpen bij het Laatste Oordeel: een tegenwerkend personage spreekt).

    - 261 (verzen 407-408). Zo toghen sgheests vruchten voort / Liefde, pays, blijschap. Deugden.

    Antwerpen: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)

    - 278 (vers 27). Rederijkersspel. De stervende mens zegt: Nu ic moet gaen mayen mijns levens vruchten. De goede en slechte dingen die men gedaan heeft in zijn leven: deugden en ondeugden.

    Sorgheloos ed. 1977 (1541)

    - 117 (verzen 18-19). Rijmprentenreeks. Vermanende strofe: Maer met u goet doet de armen doch charitaten. / So sullen uut u wasschen die gherechte vruchten. Deugden.

    Bijns ed. 1875 (1548)

    - 131 (boek II, refrein 9, strofe c, verzen 1-2). Vroed rederijkersrefrein. De vrucht der goeder wercken es glorioos, / Seydt ons de wijse man auctentijckelijck.

    Bijns ed. 1902 (XVIA)

    - 350 (nr. 42, strofe C, verzen 6-7). Vroed rederijkersrefrein. Die vruchten, die vuyt weelden strecken, / Dats alle wulpsheyt ende onreyn daet. Ondeugden.

    Vreese des Heeren en Wijsheijt ed. 1968 (circa 1550)

    - 404 (verzen 1116-1117). Rederijkersspel. sHeylichs Geests Kennisse zegt: Den rechten wijnstock Broeders aen hem cleeft / Soo brengdij vruchten voort, schoon en blanckelyc. Deugden.

    Testament Rhetoricael III ed. 1980 (1561)

    - 137 (fol. 395v, verzen 11-12). Vroed rederijkersrefrein. Ghy christene Natien an elcken cant / ghy goddelicke vruchten elck In zyn Iuecht. Voorbeelden van deugdzaamheid en christelijk geloof.

    - 182 (fol. 423v, verzen 19-20). Vroed rederijkersrefrein. Een goet menssche brynght huut goe scat vruchten goet / end een quaet brynght huut qua schat Qua vruchten voort. Deugden / ondeugden.

    Het Leenhof der Ghilden ed. 1950 (1564)

    - 35 (verzen 870-872). Satirische rederijkerslyriek. Quaey vruchten wassen wel diemen niet en plant. / Dus heb ick die cluchtwijs in dichte ghestelt / Om dat meest elck is met zijn selfs gebrec gequelt. Ondeugden.

    Bijns ed. 1875 (1567)

    - 356 (boek III, refrein 39, strofe d, verzen 7-9). Vroed rederijkersrefrein. Wat sal ic seggen, o rechter, als ghi mij vraecht? / Voor duysent en mach ic antwoorden niet eene. / Soect ghij vruchten aen mij, ghij en vinter geene. Deugden.

    De Bruyne II ed. 1880 (1579-83)

    - 139 (nr. 73, strofe 3, vers 9). Vroed rederijkersrefrein (Anna Bijns). De zondaar zegt: Soecty vruchten aen my, ghy en vinter geene. Deugden.

    De Bruyne III ed. 1881 (1579-83)

    - 53 (nr. 100, strofe 1, vers 15). Vroed rederijkersrefrein. De stok: Aen de vruchten salmen den boomgaert kennen. Deugden/ondeugden.

    - 85 (nr. 108, strofe 1, vers 15). Vroed rederijkersrefrein (protestants). De stok: het geloofs wercken syn de warachtige vruchten. Deugden.

    - 86 (nr. 108, strofe 2, verzen 1-3). Idem. Hoe mogen de vruchten, die van den mensche / al gevonden syn, recht blyven staen / teghen sgeloofs vruchten? Deugden.

    - 86 (nr. 108, strofe 3, vers 1). Idem. Noch van de vruchten der godloosen mogen wy spreken. Ondeugden.

    - 91 (nr. 109, strofe 3, verzen 1-5). Vroed rederijkersrefrein. Ick ben eenen rechten wynstock, seyt Christus claer, / & myn vader is den ackerman goedertier; wy syn de ranken, o broeders, voorwaer / als wy in synder liefde wandelen fier / dan brengen wy schoon vruchten overvloedich hier. Deugden.

    - 130 (nr. 119, strofe 2, verzen 2-3). Vroed rederijkersrefrein. Gelyc sant goet land deckt, dat geen vruchten groeyen, / alsoo werdt de siele duer tdryfsant by Godt bevleckt. Deugden.

    - 134 (nr. 120, strofe 2, vers 8). Vroed rederijkersrefrein. De goede christen is als een groene, vruchtbare boom bij het water: der duechden vruchten salmen aen hem aenschouwen. Deugden.

    - 171 (nr. 129, strofe 1, verzen 15-16). Vroed rederijkersrefrein. & dat ik goede vruchten sou laten blycken, / dit ist dat ghy my beveelt te doen, Heere. Deugden.

    - 202 (nr. 136, strofe 2, verzen 7-9). Vroed rederijkersrefrein. De Nineviters haer in sacken wonden, / waer doer Godt hoorde de lamentatien: / twaren vruchten die Godt wel aenstonden. Deugden.

    - 202 (nr. 136, strofe 3, verzen 3-4). Vroed rederijkersrefrein. Volchdy noch den deesem der Phariseen? / Wildy haer vruchten voer penitencie smaken? Ondeugden.

    De Verlooren Zoone ed. 1941 (1583)

    - 152 (verzen 1374-1377). Rederijkersspel. Aansporing tot de toeschouwers: Ende compt, hoort de materie tot u ghevoughen, / Om nerstich te ploughen als aerbeyders wackere / Int helich woordt Gods den vruchtbaren ackere, / Up dat ghy vruchten voortbrinckt zeer overvloedich. Deugden.

    - 212 (verzen 1351-1353). Aansporing tot de toeschouwers: Blyft als vruchtbaer rancke / In Christo Jhesu, den wynstock voor alle dynghen, / Up dat ghy overvloedighe vruchten voort muecht brynghen. Deugden.

    De Ontrouwen Rentmeester ed. 1899 (circa 1587)

    - 89 (vers 273). Rederijkersspel. Tcleyn Getal moet van God de wijngaard (het aardse leven) goed beheren op dat ick hem daervan goede vruchten brenge warachtich. Deugden.

    - 118 (verzen 1129-1130). Tcleyn Getal presenteert zijn vruchten aan God: Dus, Heere, ontfangt doch van uwen wyngaerts vruchten, / Druyfkens, persekens, daykens [dadels?], veyghen overvloedich. Deugden.

    De Dolende Mensche ende de Gratie Gods ed. 1983 (circa 1600)

    - 3 (verzen 25-27). Rederijkersspel. De Mensche zegt: En zijnder gheen vruchten nu hier ontrent / Daer ick mee commen mocht uuter noot, / So moet ick hier, lacen, nu blijven gheschent. Deugden.

    8 Vruchten = negatieve voortbrengselen, gevolgen of ideeën

    Bijns ed. 1886 (vóór 1529)

    - 52 (refrein 14, strofe b, verzen 11-12). Zot rederijkersrefrein. Klacht van gehuwde man: Had ic de vruchten des houwelijcx wel bedacht, / Ic hads mij gewacht; ten baet nu geen beclach.

    - 99 (refrein 27, strofe a, vers 9). Zot rederijkersrefrein, anti-huwelijk: Die vruchten des houwelijcx wil ic vertellen.

    Bijns ed. 1875 (1548)

    - 169 (boek II, refrein 19, strofe h, verzen 6-7). Vroed rederijkersrefrein. Tot de lutheranen: Wilt toch uus meesters vruchten aenmercken, / En laet zijn valsche leerlinghe varen.

    - 182 (boek II, refrein 24, strofe b, verzen 1-2). Vroed rederijkersrefrein. Luther veroorzaakte een bloedige boerenopstand in Duitsland: Besiet de vruchten, die hier af comen sijn, / Sij sijn seer quaet, moordadich en bloedich.

    Bijns ed. 1875 (1567)

    - 217 (boek III, proloog, regels 4-7). Over twee andere drukken van Anna Bijns: daer zij seer schoon verclaert die vruchten, uut Luthers schole geresen, ende alle andere secten van diverscher conditie.

    - 338 (boek III, refrein 34, strofe e, verzen 11-12). Vroed rederijkersrefrein. Over ketters: O Heere, wilt dees onnutte planten vellen, / Wiens vruchten veel zielen int helsche gepijn bringhen.

    De Bruyne I ed. 1879 (1579-83)

    - 22 (nr. VI, strofe 2, verzen 11-13). Vroed rederijkersrefrein over het huwelijk: Den regel des houwelycx brengt sulcke vruchten, / sorgen & duchten, weemoedicheyt swaer, / twisten, kyven claer; ic en machs niet geluchten.

    Het Prieelken der Gheestelyker Wellusten ed. 1927 (1587)

    - 146. Een zinnespel over de godsdiensttwisten. Eendrachticheyt: Sulken predicanten brengen alte quaden vruchten voort. / Liefde: Rooven, stelen, brant ende moort / Dat zyn die vruchten diemen inde ketters ziet.

    9 Vruchten = positieve voortbrengselen, gevolgen of ideeën

    De Spiritualibus Ascensionibus ed. 1988 (XIVd)

    - 271. Geestelijk traktaat (Latijns proza). Nor is it a small matter in the first ascent to dismiss, deplore, and repent of your previous life and to perform worthy fruits of penitence.

    De Roovere ed. 1955 (vóór 1482)

    - 190 (vers 24). Rederijkerslyriek, lofdicht op Maria. Eén van de omschrijvingen van Maria: Flauherteghen Fruyt Frequenterende Fluere (bloem die de hulpbehoevenden fruit aanbiedt).

    Bijns ed. 1886 (vóór 1529)

    - 287 (refrein 78, strofe e, vers 15). Vroed rederijkersrefrein. Doedt vruchten der penitentien uut minnen.

    Edingen: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)

    - 589 (verzen 348-349). Rederijkersspel. De mens zegt tot de evangelische leraar: Och, wilt my voorts informeren, Leeraer reen, / Dit woort, wat cant my vortghebrijnghen vruchten?

    De Bruyne I ed. 1879 (1579-83)

    - 23 (nr. VI, strofe 3, verzen 1-3). Vroed rederijkersrefrein/ Over het huwelijk: Dat den regel goed is dat wil ic bewysen; / ja niet om volprysen, om datter wt rysen / goede vruchten reyn.

    De Bruyne III ed. 1881 (1579-83)

    - 66 (nr. 103, strofe 2, vers 4). Vroed rederijkersrefrein. Tot Christus: In u belooften syn de vruchten die my versayen [verzadigen].

    - 201 (nr. 136, strofe 1, verzen 15-17). Vroed rederijkersrefrein. Want der genaden wercken, / spruytende wt des geloofs sciencie, / syn werdige vruchten der penitencie.

    - 203 (nr. 136, strofe 4, vers 5). Vroed rederijkersrefrein. Gheeft vande vruchten uwer handen. Geef de opbrengst van uw arbeid aan de armen.

    10 Vruchten // het zalige leven in de hemel (vergelijk 2 Cor. 9: 10)

    Een scone leeringe om salich te sterven ed. 1985 (1500)

    - 45 (regels 276-280). Ars moriendi. De stervende mens ziet onsen Here aen den cruce hanghen, die goede tsinen troeste ende verlossinghe, die quade tot sijnder scanden, opdat hi hem scamen soude dat hi niet verdient en heeft die vrucht der verlossinghen.

    De Evangelische Leeraer ed. 1993 (1532)

    - 72 (verzen 1023-1026). Rederijkersspel. Oock sal hy de sulcke haer zaet vermenichfuldighen, / die den armen altijts ghehuldighen, / ende vermeerderen den was haerlieder vruchten, / so Paulus seght; hier voren en es gheen duchten.

    Tielt: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)

    - 263 (verzen 436-439). Rederijkersspel. Zo God tzaet gheift, zal hy ooc dier ghelijcke / De vruchten, zeght Paulus, gheven dueghdelic: / Tzaet es de dueght, de vrucht tleven vruechdelic, / Hebben wy het eene, tdander es verbeyt.

    Bijns ed. 1875 (1548)

    - 132 (boek II, refrein 9, strofe e, verzen 6-8). Vroed rederijkersrefrein. De rechtveerdighe, die hier in tranen saeyen, / Selen, seydt David, vol godlijcker secreten, / Hier boven haer vruchten met vreugchden maeyen. Vergelijk Psalm CXXV.

    Vreese des Heeren en Wijsheijt ed. 1968 (circa 1550)

    - 376 (verzen 297-298). Rederijkersspel. Gerechticheyt (= Christus) tot Ghoetwillich Herte: Ghij selt noch ghenieten mijn bloeijende vruchten, / Inden wygaert Ingaddij v versolaseren.

    De Bruyne III ed. 1881 (1579-83)

    - 203 (nr. 136, strofe 3, vers 12). Vroed rederijkersrefrein. Christus zegt: Volcht my nae, soo vindy werdige vruchten.

    Het Prieelken der Gheestelyker Wellusten ed. 1927 (1587)

    - 139. Een zinnespel. De Bruydegom (Christus) tot de Bruyt (ziel): Om mynent wille moetti pyne ende arbeyt aenveirden / Daernae suldu smaeken de vruchten van mynen loon / Niemant en salder comen in mynen hemel schoon / Dan die tegen die sonden strijden ende crygen victorie.

    11 Vrucht = compliment, vleinaam, eretitel voor man

    Spiegel der Minnen ed. 1913 (circa 1500)

    - 59 (vers 1688). Rederijkersspel. Katherina noemt Dierick: Schoon mannelijck fruyt.

    12 Vrucht = Christus

    De Reis van Jan van Mandeville ed. 1908 (XIVB)

    - Kolom 95 (regels 8-9). Reisverhaal. Jhesus kerstus, die bloem ende vrucht des levens es.

    Gloriant ed. 1976 (circa 1410)

    - 69 (verzen 601-603). Abel spel. O minne, du best een edel cruut, / Du best dat alder soetste fruut, / Dat god op eerde nie wassen dede. Minne // Christus.

    Bijns ed. 1886 (vóór 1529)

    - 364 (refrein 71, strofe b, vers 12). Vroed rederijkersrefrein. Hebdij eenigen noodt, pluckt van Sijnen vruchten.

    Het Prieelken der Gheestelyker Wellusten ed. 1927 (1587)

    - 112 (strofe 3, verzen 3-4). Religieuze lyriek. Over het kruis: Want daeraen hangt die soete vruchte / Jesus, die mynen gheest verheucht.

    - 113 (strofe 11, vers 3). Vrucht van het kruis = Christus.

    - 113 (strofe 12, vers 1). Idem.

    - 113 (strofe 14, verzen 1-4). Alle boomen schynen drooge / Des winters als zy ydel staen / Sonder dat heylich Cruys hooge / Daer vindi altyt vruchten aen.

    - 138. Een zinnespel. De Bruyt (ziel) tot de Bruydegom (Christus): U vruchten zyn zeer soet in mynder kelen.

    - 157 (strofe 2, verzen 11-12). Religieuze lyriek. Overdinckende die salige vruchten ghepresen / Die souden spruyten uut zyn lyden groot.

    13 Vrucht = compliment, vleinaam, eretitel voor vrouw

    De Roovere ed. 1955 (vóór 1482)

    - 201 (vers 34). Rederijkerslyriek, lofdicht op Maria: leuende fruijt.

    14 Vrucht = invectief

    Mariken van Nieumeghen ed. 1980 (circa 1516)

    - 88 (vers 891). Mirakelspel. Moenen, scheldend over Mariken: Zo heeft ze geluk, die lelijke vrucht.

    15 Abnormaal grote vruchten

    [Wijsheid 10: 7. Over de plek waar Sodoma eens stond: Daar bevindt zich nog altijd als teken der boosheid: / Een altijd dampende woestenij / Met planten, die op verkeerde tijden vruchten dragen.]

    De Bello Judaico ed. 1981 (circa 78)

    - 272-273. Historisch verslag van Flavius Josephus. Over de Dode Zee: Indeed, there are still marks of the fire from heaven and the outlines of five cities to be seen, and ashes still form part of the growing fruits, which have all the appearance of eatable fruit, but when plucked with the hand dissolve into smoke and ashes. To this extent the stories about the land of Sodom are confirmed by the evidence of our eyes.

    Rijmbijbel I ed. 1858 (1271)

    - 87 (hoofdstuk 42, verzen 1922-1926 = Genesis). Berijmde Bijbelbewerking. Aan de Dode Zee, waar eens Sodoma stond: Daer staen bome, horic ghedinken / Die apple draghen scone ende grote / Ende alsi ooc ripen te haerre note / So vint men daer asschen in / Ende anders niet, meer no min.

    De Reis van Jan van Mandeville ed. 1908 (XIVB)

    - Kolom 248 (regels 31-33). Reisverhaal. Over een eiland ergens in het oosten: Ende daer sijn ooc noot bome, die noten draghen also groet als eens mans hooft.

    [explicit 21 juli 2015]

    22-07-2015 om 04:14 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Zelf Schijver Worden (Gerard Reve) 1986

    Zelf Schrijver Worden (Gerard Reve) 1986

    [Heruitgegeven in Gerard Reve, Verzameld Werk – deel 4, Uitgeverij L.J. Veen, Amsterdam-Antwerpen, 2000, pp. 405-488]

    In 1985 werd Reve door de Leidse universiteit verzocht om als eerste ‘gastschrijver’ een aantal colleges te geven over literatuur aan de studenten van de Faculteit Letteren. Hij gaf toen (in november) ook vier openbare colleges (als Albert Verwey-lezingen uitgesproken in de Leidse Pieterskerk) en de tekst van deze openbare colleges werd in 1986 in boekvorm uitgegeven.

    Verwacht er vooral niet te veel van. Reve bewijst hier over een slechts zeer bescheiden denkhoofd te beschikken, met zijn gezwam over onder meer de Vier Zuilen van het Proza, want veel meer dan wat banaliteiten (dat je beter het woord roede dan lul gebruikt in een roman, bijvoorbeeld), overbekende dingen (dat Tsjechow zei dat als er in het derde bedrijf een geweer afgaat, men in het eerste bedrijf een geweer moet tonen, bijvoorbeeld) en af en toe een reviaans grapje weet hij de luisteraars/lezers niet te serveren. Ongetwijfeld moeten toch tal van luisteraars in die kerk en zeker ook de studenten tijdens die colleges hebben zitten denken: wat zit ik hier in godsnaam mijn tijd te verliezen? Ze hadden beter W.F. Hermans of Harry Mulisch als ‘gastschrijver’ gevraagd, maar dan was er wellicht minder gelachen. En de meeste mensen onthouden toch alleen de grapjes.

    Quotering: ** [explicit 21 juli 2015]

    22-07-2015 om 00:29 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Wolf (Gerard Reve) 1983

    Wolf (Gerard Reve) 1983

    [Roman, heruitgegeven in: Gerard Reve, Verzameld Werk – deel 4, Uitgeverij L.J. Veen, Amsterdam-Antwerpen, 2000, pp. 123-314]

    Wolf is een jongeman die al vanaf zijn vroege jeugd wil dansen en zingen. Omdat dit in zijn dorp nogal raar wordt gevonden voor een jongen, trekt hij met een auto annex woonwagen de wijde wereld in. Wolf verlangt bovendien heel erg naar een broertje dat altijd bij hem zou blijven en dat met hem zou doen wat broertjes met elkaar doen: de ander onder de douche eens lekker helemaal wassen en op de plekken die broertje tot een echte broer maken met de spons wat langer verwijlen. Wat die broer dan in het geheel niet erg zou vinden. Om de twee bladzijden wordt dat verlangen in het boek opnieuw expliciet verwoord, en na een tijdje weet je het dus wel.

    Wolf verdient met zingen en dansen op pleinen en straten de kost, en dikwijls ziet hij in het publiek een lieve jongen, maar hij durft die dan nooit aanspreken. Op een dag komt er echter eentje naar hém toe, Broer heet die (woeha!), en hij wil met Wolf mee, maar zijn zusje, Zus (kreun!), moet ook van de partij zijn. Wolf is daar lang niet gelukkig mee en als hij op een nacht Broer en Zus betrapt bij het – excusez le mot – vogelen, gooit hij hen (met de hulp van de vriendelijke heer Stafman) buiten. Wolf leert dan Vos (slik!) kennen, een lieve matroos en tevens pedofiel, die wel wil stoeien met Wolf maar die toch liever hetzelfde zou doen met een veel kleiner broertje. De twee trekken dan naar Pauvranië, waar ze twee lieve (alweer!) snotneuzen ontmoeten. De vader geeft toelating om hen mee te nemen om ze op te leiden tot artiesten, maar ze mogen het land niet uit. Vos blijft met de twee lieverdjes achter en Wolf keert terug naar huis. Waar hij André (André!) opnieuw ontmoet, een oude jeugdkennis, met wie hij ten slotte gelukkig wordt.

    Dat allemaal verteld in een overgesimplificeerde, archaïsche kinderboekentaal (zoude in plaats van zou, weder in plaats van weer, hiermede in plaats van hiermee, zie ook de nogal onduidelijke sprookjesachtige rol van de helderziende Madam Sybil en van de engelachtige meneer Stafman). Nu, het is me allemaal nogal wat! Flikkergelul is het. En dat heeft dan ooit een meesterwerk als De avonden geschreven!

    In 1984 raaskalde Marcel Janssens in een veel te welwillend-positieve, haast kruiperige recensie: ‘We zouden er verkeerd aan doen, de subliem geacteerde ironie van het hele geval over het hoofd te zien. Reve schrijft niet voor kinderen. Dat hij het revisme nu in een wondersprookje verpakt (zoals hij het al in de woorden van het Roomse Geloof wikkelde, of het een andere keer in de plooien van een Koninklijke Mantel schoof), is voor mij een teken te meer van zijn uitzonderlijk talent, evenals van zijn bezetenheid die zich tal van uitlaten zoekt – met een perverse ironie, jawel, maar toch ook met de betoverende vaardigheid van een geboren maker of speler’. Ja, ook professoren van de KU Leuven kunnen soms kak in hun ogen hebben.

    Geraadpleegde lectuur

    - Marcel Janssens, “Een sprookje van Gerard Reve”, in: Dietsche Warande & Belfort, jg. 129, nr. 3 (maart-april 1984), pp. 205-209.

    Quotering: ** [explicit 28 mei 1984 / aangevuld 21 juli 2015]

    22-07-2015 om 00:27 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: De Vierde Man (Gerard Reve) 1981

    De Vierde Man (Gerard Reve) 1981

    [Roman, heruitgegeven in Gerard Reve, Verzameld Werk – deel 4, Uitgeverij L.J. Veen, Amsterdam-Antwerpen, 2000, pp. 7-121]

    Onze oude bespreking luidt als volgt: ‘Deze kleine roman met occulte inslag werd door Reve op een verzorgde en functionele manier gecomponeerd, zonder dat dit leidde tot de irriterend-gewilde functionaliteit van Paul Verhoevens verfilming. Het boek is dus deze keer beter dan de film. Het boek is vlot geschreven, houdt er op een bescheiden wijze tot het einde de spanning in en bevat een aardige dosis zelfspot vanwege de auteur (en dat is nooit weg). Niet slecht, ook niet geniaal. Een goede middenmoter. Quotering: 3 (1 juli 1984).’

    Wat was dat in 1984? Kak in mijn ogen? Kom, kom, kom: De Vierde Man is een regelrecht flutromannetje dat indertijd vooral redelijk goed verkocht omwille van een mediarel: het boek was immers aanvankelijk bedoeld als Boekenweekgeschenk in Nederland maar werd door de CPNB (Commissie voor de Propaganda van het Nederlandse Boek) afgewezen, omwille van de te veel rond homofilie draaiende inhoud. Die inhoud is overigens om met rotte tomaten naar te gooien: zeer zwak en zeer teleurstellend. De hoofdfiguur, Gerard Reve, gaat een lezing geven in Vlissingen en wordt achteraf mee naar huis genomen door de vrouwelijke penningmeester, een zekere Christine. Hij belandt in haar bed en een week later mag hij op haar huis komen passen, terwijl zij haar vriendje in Düsseldorf bezoekt. Tijdens dat weekend fantaseert Gerard niet alleen over een jongen die hem passeert, maar neemt hij ook nog een andere jongen mee naar dat huis voor een korte bedescapade én ontdekt hij in een doosje (dat de vorm heeft van een doodkistje) dat Christine al een vrijer en twee mannen heeft gehad en dat die alle drie jong overleden zijn. Omdat Gerard die eerste nacht een akelige droom had met daarin een doodkistdeksel als deur, een man met één oog en een schip, denkt hij dat die Christine een soort heks of zwarte weduwe is, en vlucht hij terug naar huis. Hij ziet Christine nooit meer, maar verneemt later via de telefoon wel nog van haar dat die vriend uit Düsseldorf (op wie Gerard ondertussen ook al zijn zinnen heeft gezet, al kent hij hem alleen van foto’s) met de auto tegen een schip is gereden en een oog is kwijtgespeeld.

    We moeten dan begrijpen: de hoofdpersoon had die vierde man kunnen zijn (dat in het begin vermeld wordt dat die Christine ondertussen met een Canadees getrouwd is die inmiddels ook overleden is en dat die Canadees dus eigenlijk de ‘vierde man’ is, was de auteur op het einde blijkbaar al vergeten). Heel dit lullige verhaal (dat zoals uit begin en einde blijkt, verteld wordt aan ene Ronald, in wie men als men wil Willem Nijhoff zou kunnen herkennen) is niet meer dan een bijzonder flauwe proeve van magisch-realisme, weet aanvankelijk nog wel enigszins te boeien maar zakt op het einde als een door de vloed aangetast zandkasteeltje in elkaar. Reve probeert het allemaal een beetje zwaarwichtig te doen klinken, door prietpraatpassages als: ‘Elk belangrijk gegeven in het leven was volgens mij een vierkant, althans een rechthoek, of althans viervoudig. Wie zaten er in de vier hoeken? In de ene hoek: Christine. In de andere: ik. In de derde hoek: Herman. Maar wie of wat zat er in de vierde hoek? Niemand… Zie je, en daarom klopte er niets van… In het midden van het vierkant zat de Dood allicht, maar die zat altijd in het midden, van ieder vierkant, dat was niks bijzonders. Maar wat was een vierkant met één lege hoek? Onzin…’ [p. 85]. En ondertussen dan ook nog eens dat eeuwige geëmmer over lieve jongens die een keer gemarteld moeten worden. Leest men enkele boeken van Reve achter elkaar, dan lijkt het wel of hij echt over niks anders kon schrijven na 1960 en of liefhebbers van Reve en Reve zelf dat nu ‘revisme’ noemen of niet: na zoveel keren meer van hetzelfde mag gerust de term ‘zelfplagiaat’ vallen. En dat in 2005 naar buiten kwam (dankzij Reve’s briefwisseling) dat het verhaal voor 90% echt gebeurd is en dat die weduwe na het verschijnen van de roman opnieuw contact had gezocht met Reve, kan het boek ook niet redden.

    In 2008 noteerde Ton Anbeek: ‘De Vierde Man is geen ideeënroman die men diepzinnig kan of moet interpreteren. Eerder lijkt het een vingeroefening, een amusant spel met bestaande genres als het spookverhaal of de gothic story.’ En ook: ‘Toch wordt De Vierde Man over het algemeen ook door de positieve besprekers eerder gezien als een vermakelijk tussendoortje dan als een hoogtepunt in het oeuvre van de auteur.’ Correcter lijkt ons: als een weinig vermakelijk tussendoortje in een reeks laagtepunten uit het oeuvre van de auteur.

    Geraadpleegde lectuur

    - Ton Anbeek, “Gerard Reve – De Vierde Man”, in: Lexicon van Literaire Werken, februari 2008, pp. 1-9.

    Quotering: ** [explicit 21 juli 2015]

    22-07-2015 om 00:23 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-07-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Das Schloss (Franz Kafka) 1922/1926

    Das Schloss (Franz Kafka) 1922/1926

    [Roman. Heruitgegeven in: Franz Kafka, Verzameld Werk, Em. Querido’s Uitgeverij B.V., Amsterdam, 1981, pp. 179-440]

    Het Slot is net als Het Proces een onvoltooide roman. Kafka werkte eraan in 1922 en Max Brod gaf het uit in 1926, twee jaar na Kafka’s overlijden in 1924. Het concrete thema van de roman is eenvoudig genoeg: K. arriveert als landmeter in een dorp, op uitnodiging van graaf Westwest, de plaatselijke landheer. Vervolgens probeert hij 261 bladzijden lang contact te krijgen met het op een berg gelegen slot van de graaf, maar dat lukt nooit. Dit simpele gegeven heeft aanleiding gegeven tot een kleine boekenkast van secundaire literatuur (boeken en artikelen, waar wij persoonlijk overigens niet of nauwelijks greep op hebben) en tot een breed spectrum van allerhande mogelijke interpretaties. Omdat de roman onvoltooid is gebleven, is het onwaarschijnlijk dat iemand ooit zal afkomen met de definitieve, iedereen overtuigende duiding van Het Slot. Wij zijn dan ook genoodzaakt om ons hieronder te beperken tot enkele zeer persoonlijke notities & kanttekeningen bij onze hernieuwde kennismaking met het boek, die overigens wegens drukke beroepsbezigheden verliep in twee fasen: augustus 2014 en juli 2015. De eerste keer lazen wij Het Slot in 1977, naar aanleiding van een universiteitscursus.

    Het onbereikbare slot boven op die berg is al op allerlei manieren geïnterpreteerd. Voor Rudolf Boehm (in een artikel uit 1968, gepubliceerd in het Nieuw Vlaams Tijdschrift) staat das Schloss voor der Schluss, het einde, de dood: zoals het slot de zetel is van het bestuur van alle dorpsaangelegenheden tot in het geringste detail, zo overheerst de dood het leven. Boehm verwijst naar een door Max Brod naar buiten gebrachte tekst van Kafka zelf, waarin deze het (nooit uitgeschreven) einde van de roman samenvat: ‘Der angebliche Landvermesser (…) lässt in seinem Kampfe nicht nach, stirbt aber vor Entkräftung. Um sein Sterbebett versammelt sich die Gemeinde, und vom Schloss langt eben die Entscheidung herab, dass zwar ein Rechtsanspruch K.’s, im Dorfe zu wohnen, nicht bestand – dass man ihm aber doch mit Rücksicht auf gewisse Nebenumstände gestatte, hier zu leben und zu arbeiten’. Boehm concludeert dan: ‘En daaruit vloeit de “levenswijsheid” van Kafka voort, die hij in de laatste periode van zijn leven heeft weten te verwerven en die in de roman Het Slot op veelvuldige wijze verbeeld is: er is voorwaartse beweging in het leven – in de richting van het doel – als de held inderdaad heeft beslist op zijn doel af te gaan. Maar dat doel van het leven – verbeeld door het “slot”, het “kasteel” – is de dood. Men faalt in het leven omdat men in feite niet besloten is naar zijn einde, zijn dood, toe te gaan’ [Boehm 1968: 410-411].

    Het is niet onaardig bekeken van die Rudolf Boehm, maar men zou het slot even goed kunnen zien als een symbool van God, van een totalitair regime, van de zin van het leven tout court of – waarom niet – van de vaderfiguur. In een ander artikel (in Dietsche Warande & Belfort uit 1983) signaleert Ludo Verbeeck dan ook terecht: ‘Heinz Politzer, een meer dan verdienstelijk Kafka-kenner, heeft (…) gemeend in een door hem ingeleide verzamelbundel waarin opstellen uit vijftig jaar Kafka-studie zijn bijeengebracht, in alle ernst een principiële onverklaarbaarheid te moeten afkondigen. Treffender kan de negatieve balans van een lange reeks pogingen Kafka’s verbeeldingen in biografische, metafysisch-religieuze of maatschappijkritische zin uit te leggen en het onbekende vanuit het verondersteld bekende te verduidelijken, niet openbaar gemaakt worden. Walter Benjamin heeft lang geleden reeds opgemerkt dat Kafka alle denkbare voorzorgsmaatregelen tegen de verklaring van zijn teksten getroffen heeft. De zorg waarmee hij dit deed, is door de critici slechts zelden met de nodige aandacht bestudeerd. Dan waren zij er wellicht achter gekomen dat Kafka de kritiek met haar eigen wapens bevecht. Wie met zijn teksten enigermate vertrouwd is, weet inderdaad dat hij niet gewoon een verteller is, maar tevens een grootmeester in de misleidende exegese. (…) Op die manier biedt Kafka ook zijn lezers verklaringsmodellen aan, die stuk voor stuk hun bedrieglijke tendens daarin demonstreren dat zij de aandacht afleiden van dat waar het eigenlijk om gaat. De Franse essayiste Marthe Robert heeft in haar jongste studie over Kafka die strategie van de afleiding op een indringende wijze onderzocht. (…) Het vermoeden dringt zich dan ook op dat er in Kafka een kracht werkzaam is die zich verzet tegen elke commentaar die hogere aanspraken op waarheid laat gelden dan hij zelf deed’ [Verbeeck 1983: 441-442].

    Waarmee dus in feite alle interpretatoren (of toch diegenen die menen het warm water te hebben uitgevonden) op voorhand buitenspel gezet worden, aangezien Kafka naar verluidt niet meer doet dan een gewiekst literair spelletje met hen spelen. Eerlijk gezegd, dat laatste klinkt volgens ons nog zo gek niet (Kafka had in elk geval genoeg zin voor humor om voor zo’n literair schaakspelletje met de lezer te porren te zijn), maar als we goed voor ogen houden dat het hier niet gaat om een wetenschappelijke theorie over bijvoorbeeld het ontstaan van het heelal, doch ‘slechts’ om een fictief universum dat uit de koker van een romanschrijver komt, is het dan verboden om dat spelletje mee te spelen? In het geval van een moeilijk toegankelijk of poly-interpretabel kunstwerk (roman, film, schilderij…) is het overigens altijd onze persoonlijke strategie geweest om te trachten de kunstenaar te betrappen op, wat we maar zullen noemen, ‘knipoogjes’, of in voetbaltermen ‘voorzetten’, met andere woorden op passages of details waar de kunstenaar met opzet de goede verstaander in zijn kaarten laat kijken. Waarbij we in het geval van Kafka – zoals Verbeeck signaleerde – natuurlijk moeten opletten dat we niet op een dwaalspoor gezet worden. Laat ons dus even een paar zetten op het schaakbord wagen.

    Volgens onze strikt persoonlijke mening die verder niemand bindt, staat de sleutelpassage van Het Slot op pagina 231 (althans in onze uitgave van het Verzameld Werk). De burgemeester van het dorp vraagt daar aan K.: ‘Verveelt de geschiedenis u niet?’ ‘”Nee,” zei K., “zij amuseert mij.” Waarop de burgemeester reageerde: “Ik vertel u haar niet om u te amuseren.” “Zij amuseert mij alleen,” zei K., “omdat ik een kijkje krijg op de belachelijke wirwar die onder zekere omstandigheden over het bestaan van een mens beslist.”’ De door ons gecursiveerde woorden, hier weggestopt in een op het eerste gezicht flodderige dialoog in het midden van een roman, vormen naar het ons lijkt niet alleen het hoofdthema van Het Slot, maar van Kafka’s volledige oeuvre als dusdanig. Deze grootste gemene deler van Kafka’s thematiek kan als volgt samengevat worden: de mens als individu die een speelbal is van hogere machten die boven het hoofd van dat individu beslissingen nemen waar hij totaal geen greep op heeft.

    Stelt men dit vast, dan vertrekken er vanuit deze passage een aantal lijnen naar nog andere ‘knipoogjes’ in de tekst. Tegen de waard zegt K.: ‘Machtig ben ik namelijk, in vertrouwen gezegd, heus niet. En ik heb dientengevolge voor de machtigen waarschijnlijk niet minder respect dan jij. Alleen ben ik niet zo oprecht als jij, en wil dat niet altijd erkennen’ (p. 186). Op bladzijde 219 zegt de waardin tot K.: ‘U bent niet uit het slot, u bent niet uit het dorp, u bent niets. Maar helaas bent u toch iets: een vreemdeling, iemand die overtollig is en die overal in de weg staat, iemand door wie men voortdurend gedoe heeft…’ Het lijkt wel of het (ontoelaatbaar hineininterpretierend uiteraard) over de sans-papiers van tegenwoordig gaat! Enkele bladzijden verder voegt diezelfde waardin K. toe: ‘Waar u ook komt, blijft u zich ervan bewust dat u hier de onwetendste bent en weest u voorzichtig’ (p. 225). Op bladzijde 276 zegt K. over de waardin: ‘Een intrigantennatuur was zij, schijnbaar zinloos werkend, als de wind, volgens verre, vreemde opdrachten, waarin je nooit inzicht kreeg.’ De ondoordringbare bureaucratie van het slot waar K. in het dorp voortdurend mee geconfronteerd wordt [‘het hele ambtelijke bedrog – wat was het immers anders? – waarmee de burgemeester en de onderwijzer hem van de autoriteiten in het slot weghielden’ (p. 302), en daar tegenover K.’s bekentenis: ‘Mijn aangelegenheden met de overheid in orde te brengen, is mijn hoogste, eigenlijk mijn enige wens’ (pp. 319-320)], is een zuivere illustratie van het hoofdthema dat wij zonet signaleerden. In dat verband zijn een aantal passages werkelijk goddelijk en hilarisch (want Kafka had inderdaad veel zin voor humor, zie verder). De burgemeester tegen K. bijvoorbeeld: ‘Het is een werkprincipe van de overheid dat er in het geheel geen rekening wordt gehouden met de mogelijkheid dat er fouten worden gemaakt. Dit principe is gerechtvaardigd door de voortreffelijke organisatie van het geheel, en het is noodzakelijk, wil men de uiterste snelheid bij het behandelen van de zaken bereiken’ (p. 232). Men denke ook aan Barnabas’ beschrijving van de bijzonder omslachtige en tijdrovende werkwijze van de laagste ambtenaren in het slot (p. 368) of aan de compleet absurde manier waarop de heren van het slot zich gedragen in de lange keldergang onder de herberg (pp. 390 e.v.).

    De rare, absurde sfeer (de droomsfeer zo men wil) die over de uitwerking van deze thematiek hangt, is ongetwijfeld één van de grote troeven en aantrekkelijkheden van Kafka’s stijl. Ook in Het Slot gebeurt dit vanaf het begin voortdurend. Als K. op de eerste bladzijde aan de boeren in de herberg vraagt in welk dorp hij is aanbeland, schudt hier en daar iemand zijn hoofd (p. 181). Waarom? Zonder dat het letterlijk wordt uitgesproken, heeft de lezer door dat er in die herberg al meteen gesold wordt met K., waardoor deze dan ook al snel klaagt: ‘Ik heb genoeg van de komedie’ (p. 182). Als K. naar het slot kijkt en de zon in de ramen ziet schijnen, noteert de (personale) verteller: ‘Iets waanzinnigs had dat’ (p. 187). Hoezo? Als K. tegenover de onderwijzer zijn verbazing uit over het feit dat deze de graaf niet kent, luidt het: ‘”Hoe zou ik hem kennen?” zei de onderwijzer zacht en voegde er hardop in het Frans aan toe: “Houdt u rekening met de aanwezigheid van onschuldige kinderen’” (p. 188). Nogmaals: hoezo? Als een man met een slee K. niet naar het slot maar wel naar de herberg wil voeren, lezen we: ‘Het geheel maakte niet bepaald de indruk van bijzondere vriendelijkheid, maar eerder van een soort zeer zelfzuchtig, angstig, haast kleingeestig pogen om K. van de plek voor het huis weg te krijgen’ (p. 192). Alweer vraagt men zich af: waarom?

    Erg vreemd, maar ook bijzonder knap beschreven, zijn de geluiden die K. hoort wanneer hij telefoneert met het slot: ‘Uit de hoorschelp kwam een zoemen zoals K. tot nu toe bij het telefoneren nog nooit gehoord had. Het was alsof zich uit het zoemen van talloze kinderstemmen – doch ook dit was geen zoemen, maar het zingen van verre, heel verre stemmen – alsof zich uit dit zoemen op een gewoonweg onmogelijke manier één enkele, hoge, maar krachtige stem vormde, die het oor trof, op een manier, alsof zij dieper wenste binnen te dringen dan alleen maar in het armzalige gehoor.’ Bij een eventuele verfilming ligt hier een mooie uitdaging weggelegd voor een componist van experimentele muziek…

    Heel vaak maken die raar aandoende passages een onweerstaanbaar komische, soms zelfs hilarische indruk, wat (net als in sommige films van Hitchcock) een tegengewicht vormt voor de ernstige en in feite nogal teneerdrukkende thematiek, en ook dat is één van de sterke kanten van Kafka’s stijl. ‘”Mizzi,” zei de burgermeester tegen zijn vrouw, die nog steeds tegen hem aangedrukt zat, en in dromen verzonken met de brief van Klamm speelde, waarvan zij een scheepje gevouwen had, - geschrokken nam K. hem haar nu af’ (p. 241). Natuurlijk spelen K.’s twee assistenten vaak een rol in deze humoristische scènes: ‘”Goed,” zei K., Barnabas observerend en opzettelijk wegkijkend van de assistenten, die om de beurt achter Barnabas’ schouders als uit het niets langzaam oprezen en snel, met een licht gefluit, de wind nabootsend, als geschrokken door de aanblik van K., weer verdwenen; zo vermaakten zij zich lange tijd’ (p. 279). Wanneer Barnabas voor K. een mondelinge boodschap naar Klamm moet brengen en K. voor Barnabas een spiekbriefje maakt met daarop de essentie van wat hij net uitgebreid gezegd heeft: ‘Zo krabbelde K. het alleen voor Barnabas op een stuk papier, op de rug van een assistent, terwijl de andere bijlichtte, maar K. kon het al naar het dictaat van Barnabas opschrijven, die alles onthouden had, en het schools nauwkeurig opzei, zonder zich van het verkeerde voorzeggen door de assistenten iets aan te trekken’ (p. 280). En als K. schoolconciërge is geworden en hij de assistenten hout voor de kachel heeft laten halen: ‘Dat, waarvoor de hele morgen al gevreesd was, was gebeurd. In de deur stond de onderwijzer, met elke hand hield hij, de kleine man, een assistent bij de kraag; hij had hen waarschijnlijk bij het hout halen opgevangen, want met een machtige stem riep hij, en na ieder woord legde hij een pauze: “Wie heeft het gewaagd in de houtbergplaats in te breken? Waar is die vent, dat ik hem verpletter?”’ (p. 287).

    Bij onze bespreking van Het Proces hadden we al vastgesteld dat de vrouwen die in deze roman optreden, zonder uitzondering hoerige, of op zijn minst promiscue types zijn. Ook in Het Slot is heel wat erotische spanning aanwezig en opnieuw worden de dames voorgesteld als eerder nonchalante, libertijnse wezens (zou daar een dosis wishful thinking van Kafka, de eeuwige vrijgezel, mee gemoeid zijn?). Olga en Amalia, de zusters van de bode Barnabas, zijn blonde ‘grote stevige meiden’ (p. 205), ‘grote, dikke meisjes’ (p. 280). Redelijk onschuldig is nog het feit dat K. het prettig vindt om naast Olga te lopen: ‘K. verzette zich tegen de aangename sensatie, maar zij was er niettemin’ (p. 207). Maar even later nodigt zij hem al uit om ‘bij ons’ te overnachten en laat zij ‘met een glimlachende blik opzij’ toe dat K. haar meetrekt aan haar arm (pp. 208-209). De herbergdienster Frieda, een jong, klein, blond meisje met trieste ogen en magere wangen maar een superieure blik (p. 209), buigt al snel na de eerste kennismaking naast K. voorover en brengt haar gedecolleteerde blouse in orde (p. 210) en even later nodigt zij K. uit om in de herberg te overnachten (p. 211). De lezer voelt dat er iets erotisch aan het broeien is en ja hoor, ondanks het feit dat zij beweert verloofd te zijn met Klamm, kust zij enkele bladzijden verder K. en ligt zij reeds als een ware nimfomane (onder een kast op de vloer, nota bene) met hem te rollebollen: ‘Daar gingen uren voorbij, uren van gemeenschappelijke adem, van gemeenschappelijke hartslag’ (pp. 213-214).

    De volgende ochtend blijkt Olga, die K. toch ook nog maar net kent, jaloers te zijn: ‘”Waarom ben je niet met mij mee naar huis gegaan?” zei zij, haast in tranen. “Om zo’n juffie!” zei zij toen, en herhaalde dat enige keren’ (p. 215). Enkele dagen later, K. heeft nu samen met Frieda een kamer in een andere herberg, is het opnieuw bingo, maar de erotiek wordt wel (net als zovele andere dingen in het boek) op een vreemde manier beschreven: ‘Daar lagen zij, maar niet zo overgegeven als die nacht. Zij zocht iets en hij zocht iets, woedend, gezichten trekkend, zich met hun hoofd in de borst van de ander borend, zochten zij, en hun omhelzingen en hun zich opgooiende lichamen schonken hun geen vergetelheid, maar herinnerden hen aan de plicht te zoeken; zoals honden wanhopig in de grond krabben, zo krabden ze aan elkaars lichamen; en hulpeloos, ontgoocheld, om nog een laatste geluk te verwerven, haalden zij soms hun tongen breed over het gezicht van de ander. Pas de vermoeidheid liet hen stil en elkaar dankbaar worden’ (p. 217). Op de volgende bladzijde is er plots al sprake van trouwen (p. 218)! Later papt K. aan met een ander dienstmeisje, Pepi: ‘Nooit zou K. Pepi aangeraakt hebben. Maar toch moest hij nu een ogenblik zijn ogen bedekken, zo begerig keek hij haar aan’ (p. 263). Deze Pepi is er zeer op gebrand om K. mee te lokken naar haar kamertje in de kelder, waar zij slaapt met twee andere dienstmeisjes die tegen K.’s aanwezigheid geen bezwaar zullen hebben, en zij vertelt ook dat zij al twee jaar lang twee maal per week de nacht in de stal doorbrengt met dienaren van het slot om deze ‘te kalmeren’ (p. 362). Maar na een tijdje zoekt hij toch weer toenadering tot Frieda, die opnieuw ‘ongelofelijk verleidelijk’ blijkt (p. 291).

    Het is allemaal bijzonder koddig en intrigerend, maar het mag ons toch niet blind maken voor enkele minpuntjes van Het Slot. Het blijft een feit dat de roman onvoltooid is gebleven (hij eindigt – zeer storend want zeer abrupt en onlogisch – middenin een scène met de waardin), waardoor een boel draden blijven loshangen, met als gevolg dat iedereen, nog meer dan het geval zou zijn bij een voltooide vorm, lustig zijn gang kan gaan bij het intepreteren. Geen probleem, zeggen sommigen, want heel wat grote kunstwerken zijn poly-interpretabel en het is beter om zulke kunstwerken ‘open’ te houden in plaats van hen te ‘sluiten’ met een monolithische duiding die pretendeert de enig ware te zijn. Dat is tot op grote hoogte weliswaar correct, doch men mag toch ook niet vergeten te vermelden dat het tweede deel van Het Slot, zo ongeveer vanaf het gesprek met de scholier Hans (pp. 296 e.v.), danig begint te verwateren en een aantal saaie, veel te lange passages bevat, waaraan Kafka waarschijnlijk onvoldoende heeft kunnen schaven. Niet alleen bevat dit tweede deel een aantal narratologische slordigheden (op p. 313 wordt bijvoorbeeld een zekere Gisa vernoemd alsof de lezer die al lang kent en op dezelfde bladzijde vernemen we pas dat de zoon van de graaf, die op de eerste bladzijde al voorkwam, Schwarzer heet), maar bovendien zijn sommige gedeelten, zoals onder meer de bladzijden en bladzijden doorlopende monoloog van Olga (hoofstuk XV), ronduit vervelend. Nu bevatte Het Proces ook wel enkele minder geslaagde hoofdstukken, maar in Het Slot is het naar het einde toe veel duidelijker dat we te maken hebben met een onafgewerkte tekst under construction, ook al omdat in Het Slot (in tegenstelling tot Het Proces) een afrondende finale compleet ontbreekt. Vandaar dat we – maar ook dat is mijn strikt persoonlijke mening die verder niemand bindt – Het Slot een half trapje lager op de evaluatieschaal moeten zetten dan Het Proces. Dat dit iets zou te maken hebben met het gegeven dat wij het eerste deel van Het Slot in augustus 2014 lazen, en het tweede deel pas bijna een jaar later, lijkt ons weinig waarschijnlijk. Wij hadden dezelfde indruk namelijk al in 1977, en toen lazen we het boek uit zonder lange onderbreking.

    Geraadpleegde lectuur

    - Rudolf Boehm, “Kafka over leven en dood”, in: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jg. 21, nr. 4 (april 1968), pp. 393-412.

    - Ludo Verbeeck, “Kafka – bij benadering”, in: Dietsche Warande & Belfort, jg. 128, nr. 6 (juli-augustus 1983), pp. 439-452.

    Quotering: ***½ [explicit 20 juli 2015]

    20-07-2015 om 23:23 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-07-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: The Monuments Men (George Clooney) (USA-D, 2014)

    THE MONUMENTS MEN (George Clooney) (USA-Duitsland, 2014)

    (116’)

    Kan een (Amerikaanse) film die begint met beelden van het Gentse veelluik Het Lam Gods en met Nederlands (Vlaams) gesproken zinnetjes slecht zijn? Nauwelijks toch? De film in kwestie (‘based on a true story’) is The Monuments Men (in een regie van George Clooney, naar een scenario van en geproduceerd door Clooney en Grant Heslov, en met Clooney in één van de hoofdrollen, naast onder meer Matt Damon, Bill Murray, John Goodman en Cate Blanchett) en vertelt het verhaal van de uit kunsthistorici en andere artistieke experten samengestelde speciale brigade die vanaf 1943 met de geallieerden optrok in Europa om zoveel mogelijk cultureel erfgoed te redden en door de nazi’s gestolen kunstwerken te heroveren. Op de première in Berlijn was er boegeroep te horen en de receptie door de filmcritici was zeer wisselvallig.

    In Humo [nr. 3835, 4 maart 2014, pp. 44-51] verscheen een interessant artikel van Mark Schaevers (De waarheid over ‘The Monuments Men’) waarin enkele kunsthistorici hun zeg mogen doen over de film. Zo vernemen we onder meer dat de historische betrouwbaarheid van het getoonde zeer gering is: heel wat dingen zijn door de mangel van Hollywood gegaan of verzonnen en boeiende dingen die wel echt gebeurd zijn, heeft men links laten liggen. Zo bestond de Monuments Men-brigade niet uit een zevental mannen, maar uit 360 personen, waaronder ook een aantal vrouwen. In het begin van de film wordt Het Lam Gods onderweg naar Brussel door de Duitsers in beslag genomen, maar in werkelijkheid zat de polyptiek nog een tijd verborgen in het Franse Pau. Op het einde moeten de Amerikanen zich reppen om onder meer Het Lam Gods en Michelangelo’s Madonna (uit de Brugse Onze-Lieve-Vrouwekathedraal) weg te slepen uit een zoutmijn in Altaussee vóór de Russen eraan komen, maar in werkelijkheid zijn de Russen nooit in Altaussee geweest en hadden de Amerikanen weken de tijd om alles te inventariseren en mee te nemen. Op andere plekken werden ze wél geconfronteerd met de aanstormende Russen. Dat overigens Hitlers Nero-bevel ook sloeg op de vernietiging van alle kunstwerken, zoals de film laat uitschijnen, is nooit bewezen.

    Nu weten wij goed genoeg dat historische onjuistheden geen valabele reden vormen om een fictiefilm te bekritiseren: in fictie mag men namelijk doen wat men wil met de werkelijkheid, daarom is het ook fictie en geen documentaire. De zaak wordt wel problematisch als de dingen die men uit zijn eigen koker te voorschijn tovert, ten koste gaan van de esthetische waarde van de film zelf. In de film dringt één van de monumentenmannen de Brugse kathedraal binnen op het moment dat de Duitsers de Madonna wegslepen en hij wordt neergeschoten. In werkelijkheid kwam die monumentenman pas een week later aan in Brugge. Clooney wilde het natuurlijk allemaal een beetje spannender maken, maar de manier waarop die monumentenman (de Brit Donald Jeffries, in het echt Ronald Balfour, want alle namen werden veranderd uit angst voor juridische problemen) zich gedraagt tegenover de Duitsers is zo knullig en onnozel, dat het totaal ongeloofwaardig overkomt. Nog zoiets is de ontdekking in de film van die zoutmijn in Altaussee: op een kaart staat ergens Salz en ze denken dat dat op Salzburg slaat, tot iemand opmerkt (out of the blue) dat Salz zout betekent en dat er een zoutmijn is in Altaussee. Allen daarheen, en ja hoor! Zeer ongeloofwaardig en nogmaals maakt de plot hier een stuntelende indruk. In werkelijkheid was het de SS-officier Hermann Bunjes (hij verhing zich later in zijn cel) die de geallieerden op Altaussee wees. In de film komt hij slechts heel eventjes aan bod als de schoonzoon van de tandarts in Trier bij wie één van de monumentenmannen een tand laat trekken.

    Die twee voorbeeldjes zijn typerend voor de manier waarop The Monuments Men in het midden als een pudding in elkaar zakt. Het begint allemaal veelbelovend met een bijzonder interessant historisch gegeven en aanvankelijk zit de film ook vol met kleine maar zeer geslaagde geestige details (voorbeeldje: Clooney die een radio heeft gerepareerd en laconiek zegt: I am more than a pretty face) en het einde, als Het Lam Gods en de Madonna ontdekt zijn en de Russen eraan komen, is echt spannend (ondanks het feit dat het een verzinsel is). Helemaal op het einde krijg je dan nog een gepast eerbetoon aan de monumentenmannen die gesneuveld zijn (de oude Clooney en zijn kleinzoon in Brugge) maar na dat veelbelovende begin en vóór dat spannende/ontroerende einde krijg je een hoop onsamenhangende episodes en in de lucht hangende scènes, waardoor de film een uur lang danig ontspoort en het kijkplezier van de toeschouwer vergald wordt. Zeer slecht (soms verwarrend, soms al te melig) uitgewerkt is overigens ook de rol van de Franse verzetsvrouw Claire (Cate Blanchett), echte naam: Rose Valland, nochtans als figuur naar verluidt boeiend genoeg om er een aparte film over te draaien.

    Of er nu omwille van dit alles in Berlijn ‘boe’ geroepen werd, weten we niet (we waren er niet bij) maar dat om deze reden Clooney’s film door de critici op gemengde gevoelens werd onthaald, staat wel vast. Wat overigens ook nog interessant om weten is: vóór 1919 waren zes van de twaalf Lam Gods-panelen in Duits bezit, maar het Verdrag van Versailles had de Duitsers gedwongen die panelen aan België af te staan. En op de site van het Deutsches Historisches Museum kan je 4.747 indertijd door de nazi’s gestolen kunstwerken bekijken.

    Quotering: *** (18 juli 2015 – dvd – bib Brecht)

    19-07-2015 om 22:44 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Los Flamencos (Daniel Lambo) (B, 2013)

    LOS FLAMENCOS (Daniel Lambo) (België, 2013)

    (77’)

    Raoul (Peter Van den Eede), Pedro (Mark Verstraete) en César (Herwig Ilegems) – de gebroeders Vleminckx (of zoals ze in Mexico zeggen: los Flamencos) – hebben ooit een mislukte bankoverval gepleegd en twaalf jaar later (ze zijn ondertussen oude knarren geworden) gaan ze het nog eens overdoen, om de asse van hun jong overleden moeder in Mexico te kunnen begraven. Het was naar verluidt haar laatste wens. Dat zo’n jonge vrouw (een foorkraamster, eigenares van de botsautootjestent) sowieso al de wens had om waar dan ook begraven te worden, is natuurlijk vrij ongeloofwaardig, maar Los Flamencos is niet het soort film dat bij zulke pietluttige details lang stilstaat. Via een gat in de keldermuur van een begrafenisonderneming raken ze bij het bankgeld, na veel vijven en zessen weliswaar, want er wordt die dag net een politiecommissaris begraven en er is ook nog de tegenwerking (nou ja, tegenwerking) van twee politiemannen (Koen De Bouw en Jonas Van Geel). Op het einde weten ze te ontsnappen met het geld en komen ze alsnog op Allerzielen in Mexico terecht, samen met de weduwe van de commissaris (Sien Eggers) die verliefd is op Raoul (sinds haar jeugd al).

    Geweldig grappig of hilarisch is deze film niet, hoogstens af en toe een beetje kolderesk. De cameo van Jos Geysels (van de groene partij Agalev) die twee keer ‘groen’ mag zeggen (omdat de vluchtende Raoul een groene onderbroek droeg) en Philippe Geubels als de pastoor bij de begrafenisdienst kunnen even een glimlach losweken, maar ook niet meer dan dat. Koddig is wel dat Turnhoutse dialect (alles speelt zich namelijk af in Turnhout) en we kunnen niet zeggen dat de acteurs hun best niet doen. Het ligt hem aan het erg zwakke scenario dat deze film geen hoge toppen scheert.

    Quotering: **½ (17 juli 2015 – dvd – bib Wuustwezel)

    19-07-2015 om 21:41 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    17-07-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: De avonden (Gerard Reve) 1947

    DE AVONDEN (Gerard Reve) 1947

    [‘Een winterverhaal’, roman, De Bezige Bij, Amsterdam, 2009 (59), 287 blz.]

    De Avonden kan men beschouwen als een wrange adolescentieroman waarin een overgevoelige jongeman dag en nacht geregeld gekweld wordt door de banaliteit en leegte in het bestaan van zijn ouders, zijn vrienden en hemzelf. Een zekere Marg. Ferguson schrijft over het klimaat vlak na WOII: ‘In het burgerlijk gezinsleven van het Westen zijn de ouders nog oppermachtige symbolen, wier werking zich doet gevoelen tot ver onder de grens van het bewuste’. Deze ouders treden inderdaad vaak op in de dromen van het hoofdpersonage, Frits van Egters, en ook het generatieconflict is er op verhulde wijze in aanwezig. Correlatief met de leegte is de doorleefde eenzaamheid die niet alleen het lot is van Frits maar blijkbaar van heel de negatief ingestelde en illusieloze generatie die als net of bijna volwassen uit de oorlog kwam.

    Naast de twee voornoemde thema’s (het generatieconflict dat zich kristalliseert in de verhouding van Frits tot zijn ouders plus de conflictueuze toestand die binnen de eigen persoonlijkheid van Frits geschapen wordt door zijn leven in isolement en eenzaamheid) is er nog een derde thema in het boek aanwezig: de existentialistische levensopvatting die na de Tweede Wereldoorlog in de mode was en die een onverzoenlijke tegenstelling poneerde tussen leven en geluk. Het hieruit resulterende absurditeitsgevoel treedt ook in De Avonden sterk naar voren.

    Frits van Egters heeft in wezen een gespleten persoonlijkheid. Enerzijds vertoont hij in zijn gedrag heel wat infantiele trekken, anderzijds is hij de ongenadige waarnemer en diagnosesteller van zijn omgeving. Zijn overdreven aandacht voor de vergankelijkheid en lelijkheid van de mens (zie zijn opmerkingen over het kaalworden bijvoorbeeld) moeten gezien worden als een projectie van de angst voor verval, ziekte en dood in het eigen lichaam en duidt tevens op een fixatie van zijn seksuele ontwikkeling in een infantiel stadium. Frits bevindt zich in een ambivalente toestand: gevangen in de vicieuze cirkel van de alledaagsheid tracht hij hieraan te ontsnappen, maar hij slaagt er niet in de beknellende kringloop te doorbreken. Hij wil zijn toestand verhelderen door erover na te denken, maar tegelijk wil hij elk nadenken stopzetten en zich zo roerloos mogelijk houden. Dat het moeten leven in zo’n tweeslachtige optiek spanningen meebrengt die regelrecht naar de neurose kunnen leiden, is niet bevreemdend. Deze neurose heeft bij Frits een dubbele bron: de repressie van zijn gevoelens naar het onbewuste (deze gevoelens komen via de dromen weer naar boven) vindt zijn diepste oorzaak in de oedipale situatie waarin hij zich bevindt: hij haat zijn vader en het feit dat zijn moeder gefrustreerd is in haar huwelijk vergroot zijn oedipale situatie nog. Een tweede bron van zijn neurose wordt gevormd door de negatieve gymnasiumervaringen. Van deze kwellende herinneringen kan hij zich maar niet bevrijden. Ten slotte is ook het sadisme van Frits een uiting van zijn gespletenheid. Samen met het narcisme en de oedipale relatie vormt het één van de belangrijkste componenten van Frits’ gecompliceerde psychische persoonlijkheid.

    De structuur van De Avonden is zeer evenwichtig en bijna perfect. We wijzen hier slechts op de verscheidene parallellismen en de herhalingen (van het tanden poetsen, van het aan- en uitdraaien van de radio, van het naar het werk rijden en terug naar huis komen…) doorheen het boek. Bovendien begint en eindigt elk hoofdstuk met een droom. Deze regelmaat wordt doorbroken in hoofdstuk 7 wanneer Frits dronken thuis komt en die nacht niet droomt omdat hij te ziek is. De breuk wordt echter hersteld doordat Frits ’s namiddags op zijn bed gaat liggen sluimeren en dan toch weer een droom heeft, maar dan bij klaarlichte dag. De stijl van het boek is kort, zakelijk en precies en weet toch van begin tot einde te boeien. Opvallend is dat deze droge, zakelijke toon wordt aangehouden in de beschrijving van de dromen. Een object dat in feite toch irrationeel is, wordt aldus op rationalistische, realistische wijze verwoord. Zo vinden we in de vorm een echo terug van de inhoud. De vermenging van een rationele stijl en de irrationele dingen die beschreven worden, is een weerspiegeling van de sfeer in het boek. Deze sfeer komt het duidelijkst tot uiting in de hoofdfiguur Frits die in zich tegelijk de twijfel aan en het geloof in de wetenschap draagt, wat op verscheidene plaatsen tot uiting komt.

    Over de functie van de dromen in de roman schreef An De Bevere [An De Bevere, De droom in proza van G. Van Beek en G.K. van het Reve, ongepubliceerde licentiaatsverhandeling, K.U. Leuven, 1972, indertijd aanwezig in de Parkbibliotheek – Merksem]: ‘Een eerste functie is het scheppen van cohesie tussen de – op het eerste gezicht verwarrend lijkende – veelheid van gesprekken en gedachten, die evenwel tot een beperkt aantal thema’s herleid kunnen worden. Een droom representeert, belichaamt of weerspiegelt vaak een reële situatie of een ervaring die omwille van haar complexiteit moeilijk door de gewone (rationele) discursus gevat kan worden. Anderzijds kan een ongestruktureerde ervaring, een vlottende beleving, soms in visuele droombeelden geobjectiveerd, georganizeerd en gecontroleerd worden. In die zin hebben droombeelden en poëtische beelden vaak een identieke functie. Niet alleen kan de werkelijkheid in de droom getransformeerd worden en een ruimere betekenis krijgen, ook de strikt persoonlijke belevenis kan in de droom gegeneraliseerd worden en zodoende een boven de grenzen van het particuliere uitstekende relevantie krijgen. De droom vertoont in zijn weergave sommige kenmerken van de laat-middeleeuwse moraliteit. Daarin worden abstracte karaktereigenschappen of filosofisch-religieuze opvattingen verpersoonlijkt en ten tonele gevoerd. Ook in Frits’ dromen worden abstracta als tijd, dood, angst, sexualiteit geconcretiseerd in mensen, dieren en tastbare voorwerpen. Zodoende verlenen de dromen aan het geheel van het boek een diepere psychologische en zelfs filosofische dimensie. Het feit dat het boek met een droom begint is al significatief voor de rest ervan. Het is een waarschuwing aan het adres van de lezer: in de dromen zal het perspectief aangegeven worden waarin het boek gelezen en geïnterpreteerd dient te worden. De dromen verplichten de lezer tot concentratie en tot een lektuur als actieve reconstructie van verscheidene interpretatiemogelijkheden. Oppervlakkig lezen wordt uitgesloten. De dromen bieden de sleutel tot een beter begrip van het boek, maar anderzijds heeft men het hele boek nodig om de zin van de dromen enigszins te kunnen vatten en zo te kunnen doordringen tot de eigenlijke problematiek. Het verslag van Frits’ activiteiten overdag en van zijn dromen ’s nachts biedt ons twee aspecten van dezelfde persoonlijkheid. Het een vult het ander aan. Benevens het bewerken van cohesie, de verruiming en de objectivering van het conflict, de concretisering van de metafysische dimensie, zou dit dan een vierde functie van de dromen kunnen zijn: completering van het beeld dat we van Frits krijgen door regelmatige referentie aan de nachtzijde van zijn bestaan. We zijn ervan overtuigd dat Frits in De Avonden niet louter representatief is voor een bepaalde levenshouding, maar voor die van een hele generatie’.

    In zijn lijvige boek G.K. van het Reve & de groene anjelier [Sonneville Press-Nijgh & Van Ditmar] wijst Hedwig Speliers op de onmacht tot communicatie die Frits van Egters vertoont. Dit gebrek aan contact uit zich zowel tegenover de natuur als tegenover de dieren (zie de al dan niet gefantaseerde sadistische behandeling van enkele beesten) als tegenover de mensen (als zijn band lek is, vindt hij niet eens de moed om zijn fiets naar de fietsenmaker te brengen). Volgens Speliers kan deze situatie enkel een uitkomst vinden in de dood, meer bepaald in een zelfmoord.

    Een eerste kennismaking met De Avonden doet wat raar aan omwille van de eigenaardige en op het eerste gezicht erg saaie stijl. Na enkele bladzijden verandert dit echter al vlug want dan blijkt dat de stijl inderdaad erg persoonlijk is, maar na even aanpassen ook wel aangenaam. Verder leest men het boek dan in één adem uit, getroffen door de boeiende manier waarop Reve de gewone, alledaagse, vervelende gebeurtenissen weet naar voren te brengen. Het is een boek over de verveling dat zelf niet vervelend is. Het is één van de zeldzame boeken die de lezer het hoogste aan esthetisch genot weten te bieden. De Avonden is een meesterwerk dat tot ver buiten de Nederlanden bekendheid verdient.

    [1974/1975]

    Tot zover de bewaard gebleven tekst van de lectuurfiches rond De avonden die ik tijdens mijn tweede jaar Kandidatuur (tegenwoordig: Bachelor) aan de Ufsia voor professor René F. Lissens moest maken. Zo te zien, ongetwijfeld bijeengescharreld uit secundaire bronnen links en rechts, over het algemeen nogal hoogdravend en op het einde een beetje naïef (ik was toen 19 jaar!). Er staan – merk ik nu – ook twee fouten in: dat elk hoofdstuk begint en eindigt met een droom is absoluut onwaar (alleen in het eerste hoofdstuk is dat zo) en ik kan me niet herinneren dat in één van de dromen de ouders van Frits optreden. Ik kan me ook niet herinneren dat Lissens daar indertijd iets van gezegd heeft, hij zal er toen waarschijnlijk over gelezen hebben. Interessant is wel die licentiaatsthesis van An De Bevere, want ik weet nog dat daarin al de dromen van Frits één voor één geanalyseerd en geduid werden, een hachelijke taak die ongetwijfeld ook al door anderen ondernomen werd (er is zoveel geschreven over De avonden!). Zou de Merksemse Parkbibliotheek die thesis nog in haar bezit hebben?

    Duidelijk is in ieder geval dat ik in 1974-75 zéér te spreken was over De avonden (het was samen met De kellner en de levenden van Vestdijk dé ontdekking van het jaar voor mij) en dat enthousiaste gevoel zou later alleen nog maar toenemen. Er is een tijd geweest dat ik ieder jaar opnieuw rond Kerstmis De avonden herlas, elke dag één hoofdstuk parallel met de chronologie van het boek zelf, van 22 tot 31 december. En nu na al die tijd dus nog eens een keer, wat me de gelegenheid geeft deze notities aan te vullen en definitief af te ronden (ik ben ondertussen bijna 60!).

    Laat me om te beginnen eerst even wijzen op een aantal kleine dingetjes die de invloed aantonen die dit boek indertijd op mij had en soms nog heeft. ‘”Morgen, vader,” zei Frits. Hij had het gevoel, alsof hij voor het uitspreken van deze woorden door de hele luchtpijp een steen omhoog had moeten duwen, die nu voor zijn voeten viel’ [p. 9]. Een passage van lillend vlees en kloppend bloed: toen ik 19 was en ’s morgens met mijn vader aan tafel zat voor het ontbijt, was het alsof er een rotsblok op mijn borst lag. Oedipus in Merksem! Nochtans nooit verliefd geweest op mijn moeder en later is het met mijn vader toch nog allemaal goedgekomen (midden jaren tachtig was het dan al en wij gingen jarenlang bijna elke week naar het voetbal – Antwerp, natuurlijk, zowel thuis- als uitmatchen). Op pagina 14 én op pagina 16 zegt de moeder telkens: ‘Hoei, boei!’ Is bij ons thuis nog altijd een staande uitdrukking. ‘”Tom te tom tom, tom te tom,” zong Frits in zichzelf, “het gaat slecht verder gaat het goed.’ [p. 33]. Nog steeds een staande uitdrukking bij ons thuis. De hele passage heb ik gebruikt als motto bij een hoofdstuk in mijn licentiaatsthesis. Dit zinnetje ligt ook aan de basis van een titel bij een artikel dat ik in 1978 moest schrijven voor Transport Echo, een tijdschrift waar ik drie maanden gewerkt heb. Het artikel ging over de luchtvaart, iets van dat het goed ging in die sector en daardoor gingen de luchtvaartmaatschappijen met geld gooien, waardoor het weer slechter zou beginnen gaan. De titel was: ‘Het gaat goed, dus het gaat slecht’.

    Jaap die tegen Louis zegt: ‘Vertel het maar met je eigen woorden’ [p. 216]. Dat zinnetje gebruikte ik voortdurend in de klas (grappig bedoeld, natuurlijk). Het (freudiaans getinte) raadseltje waarom vrouwen bang zijn van muizen en op een stoel gaan staan als ze er één zien [komt vier maal terug, op pp. 236, 246, 252 en 254]. Oplossing: om dezelfde reden waarom olifanten bang zijn van muizen, ze vrezen dat er eentje in hun slurf zal kruipen. Talloze malen ten berde gebracht de afgelopen veertig jaar. De moeder die denkt dat ze wijn heeft gekocht, maar het blijkt bessen-appelsap te zijn [p. 264]: pijnlijk! Rond mijn zeventiende was ik dol op de Antwerpse popgroep The Pebbles. Op een zaterdag kwam mijn moeder terug van de stad en had een verrassing bij voor mij: een lp van The Pebbles. Het bleek echter een lp van The Peddlers te zijn, een soort jazzrockgroepje. Echt gebeurd! Die muziek van The Peddlers (wie heeft er ooit van gehoord?) bleek achteraf overigens nog wel mee te vallen. Het tiende en laatste hoofdstuk: oudejaarsavond moeten doorbrengen alleen met je ouders. Is jarenlang ook mijn lot als puber geweest. En dan dat magistrale einde: ‘”Konijn, ik ben levend. Ik adem, en ik beweeg, dus ik leef. Is dat duidelijk? Welke beproevingen ook komen, ik leef”. Hij zoog de borst vol adem en stapte in bed. “Het is gezien,” mompelde hij, “het is niet onopgemerkt gebleven.” Hij strekte zich uit en viel in een diepe slaap.’ [p. 287] Als ooit mijn literatuurbesprekingen zouden gebundeld worden, dan onder de titel: Het is gezien en niet onopgemerkt gebleven. Prima titel ook voor een dagboek trouwens.

    De avonden speelt zich af in december 1946 [p. 40], Frits is op dat moment 23 jaar [pp. 48/163]. Het is een boek over de verveling dat zelf niet vervelend is, maar dat er in De avonden helemaal niets zou gebeuren, is niet waar. Correcter is: er gebeurt heel weinig. In hoofdstuk 1 (zondag 22 december) bezoekt Frits zijn vriend Louis. In hoofdstuk 2 (maandag 23 december) gaat Frits met zijn broer Joop en diens vrouw naar een reünie van het gymnasium. In hoofdstuk 3 (dinsdag 24 december) bezoekt hij Jaap en Joosje wier zoontje jarig is. In hoofdstuk 4 (woensdag 25 december) gaat hij met Louis naar de film en bezoekt hij zijn vriend Walter. In hoofdstuk 5 (donderdag 26 december) ontmoet hij Maurits (een jongen met één oog die vaak steelt) en bezoekt hij zijn vriend Viktor. In hoofdstuk 6 (vrijdag 27 december) gaat hij met Maurits naar de film. In hoofdstuk 7 (zaterdag 28 december) gaat hij met Jaap, Joosje en Viktor naar een dancing waar hij dronken wordt. In hoofdstuk 8 (zondag 29 december) bezoekt hij Bep, de zus van Louis. In hoofdstuk 9 (maandag 30 december) gaat hij met Bep, Jaap, Joosje en nog iemand naar de film. In hoofdstuk 10 (dinsdag 31 december) bezoekt hij Louis en brengt hij oudejaarsavond met zijn ouders door.

    Dat zijn de hoofdactiviteiten en daarmee verweven zitten er een aantal motieven in het verhaal: al die doelloze gesprekken (waarbij overigens vaak het zinnetje ‘er trad een zwijgen in’ voorkomt), de geborneerdheid tegenover de ouders (‘ik wacht, tot ze zich opknopen of elkaar doodslaan’, p. 108), het sollen met de vader (‘”Over wie gaat het?” vroeg Frits’ vader. “Over iemand anders,” antwoordde Frits’, p. 83), altijd weer die rare gruwelverhalen, en verder toch ook reeds in dit debuut twee dingen die in het later werk van Reve nog vaak zullen voorkomen: het voortdurend verwijzen naar God (aanvankelijk door de kritiek nauwelijks opgemerkt of ernstig genomen, signaleert Hubregtse 1989) en de sadistische neigingen (onder meer in de passage met het speelgoedkonijn dat moet gemarteld worden). En dat alles dan verteld door een personale verteller (alleen de eerste zin is auctorieel) in die superdroge, staccato hamerende en op de duur beklemmende stijl van Frits deed dit, Frits dacht dat, Frits zei zus, Frits deed zo. Terwijl er tegelijk toch ook een flinke dosis subtiele (en soms ook minder subtiele) humor in het boek zit die het leesplezier danig bevordert. Frits' koddige manier van denken en spreken is een voorbeeld van het eerste, Frits die zijn eigen aars in een spiegel bekijkt [p. 197] is een voorbeeld van het tweede. ‘Dat er ook ontzettend veel humor in De avonden zit, werd in 1947 nauwelijks opgemerkt,’ schreef Jeroen de Preter in 2001, ‘en ook vandaag zijn er lezers die er de lol niet van inzien. Voor hen is er allicht geen redding.’

    Waarover gaat uiteindelijk De avonden? Reve zelf (en hij kon het weten) heeft ooit gezegd: over de (angst voor de) dood. Dat klopt ongetwijfeld, want zo kunnen de meeste (zo niet alle) dromen van Frits verklaard worden (de dood is daar héél sterk in aanwezig), en het maakt ook die gruwelverhalen en Frits’ neurotische gedaas over kaalworden duidelijk. Dat gepraat over kaalworden heb ik bij deze herlezing geturfd: het komt in de roman niet minder dan 15 keer voor. Anderen hebben andere thema’s in de tekst ontwaard, maar is dat een bezwaar? Ik heb wel eens horen beweren dat alle grote literatuur als kenmerk heeft dat ze poly-interpretabel is. Dat geldt bijvoorbeeld voor het werk van Kafka en zeker ook voor De avonden. De flaptekst bij de eerste uitgave vermeldde: ‘De auteur wil in dit beklemmende verhaal de geestelijke nood tonen van de naoorlogse tijd, in het bijzonder van hen, die in de oorlog volwassen werden. (…) Allen hebben uit de oorlog (…) de ontgoocheling, het cynisme, het gebrek aan vertrouwen en de onmacht overgehouden’ [Hubregtse 1989]. Ook dit zit manifest in het boek, maar er zit nog veel meer in, wat verklaart waarom niet alleen die naoorlogse generatie door De avonden werd aangesproken. Sommigen hebben erop gewezen dat Reves debuutroman ook een meer individuele en tegelijk algemeen geldige thematiek aankaart: die van de puberteit. Op die manier zou De avonden niet alleen gestalte geven aan de problematiek van een tijd, maar van een leeftijd [Hubregtse 1989]. Ook dat is zeker waar.

    Frits van Egters is in elk geval een kleine zenuwlijder. Hij zegt het zelf: ‘”Stellig,” zei Frits luid, “ik ben een kleine zenuwlijder. Het begint met kleine dwangneigingen. En het eindigt met dubbeltjes tellen of nee zeggen.” (…) “Het lijkt me niet iets om trots op te zijn,” zei zijn vader. “Dat moet je niet zeggen,” zei Frits, “het is geweldig in de mode”’ [p. 249]. Helemaal op het einde wil Frits blijkbaar iets belangrijks zeggen tegen zijn vader, maar het lukt hem niet: ‘”Verloren, alles is verloren,” dacht hij, “ik heb het niet durven zeggen. Ik heb iets anders gezegd. Wat heb ik gezegd?”’ [p. 278]. Interessant om weten in dit verband, is dat Reve in 1946 eens per week een psychotherapeut bezocht en dat hij van een vriend een boekje van Herman Gerard de Cock, De kleine neurasthenicus: beknopte handleiding tot een ordentelijk leven, leende [Hubregtse 1989]. In De avonden leent Frits in hoofdstuk 5 van Viktor ook een boekje, De kleine zenuwlijder, handleiding tot een fatsoenlijk leven [p. 118]. In het verleden werd overigens door sommigen al opgemerkt dat Frits in die tien dagen nooit masturbeert. Dat durfde de 23-jarige auteur in 1947 blijkbaar nog niet goed aan. Reve verklaarde in 1948 hieromtrent: ‘Dat men iets in het boek mist, komt niet omdat ik met de lezer medelijden had, maar omdat ik zelf niet voldoende kracht en moed bezat de woorden neer te schrijven. Ik hoop deze te verwerven’ [Hubregtse 1989, De Preter 2001]. Een zin voor laconieke humor bezat hij toen duidelijk al wel!

    Om af te ronden nog enkele boeiende weetjes. In de jaren negentig werd het manuscript van De avonden aangekocht door het Letterkundig Museum voor 72.000 euro [Vandenbroucke 1999]. Er zat een ingesloten vel bij waarop Reve de weersverwachtingen uit Het Parool voor de dagen tussen 22 december 1946 en 2 januari 1947 had overgeschreven [Vandenbroucke 1999, Blom 2001]. In 2001 verschenen bij De Bezige Bij een volkseditie (34,03 euro) én een bibliofiele editie (453,78 euro) van het complete manuscript [Blom 2001]. Commercieel gezien was De avonden aanvankelijk géén succes: ‘Eind 1948 waren twee herdrukken verschenen en bijna 6000 exemplaren verkocht, wat de uitgever veel vond. De eerste reacties waren niet alleen talrijk, maar ook heftig. (…) Na al deze opschudding is het merkwaardig dat de uitgever in 1949 vaststelde dat het boek ‘dood’ was – en schijnbaar volkomen terecht: in tien jaar (1949 t/m ’58) werden nauwelijks 2500 exemplaren verkocht en werd aan De avonden praktisch geen woord meer besteed. Een herdruk in 1959 zorgde voor een kleine opleving. Het bleek slechts een schijndood. In 1962 komt de paperbackuitgave en mede onder invloed van het succes van Op weg naar het einde (1963) en Nader tot u (1966) nemen belangstelling en verkoop sterk toe’ [Hubregtse 1989]. Ondertussen zijn er van Reves debuutroman honderdduizenden exemplaren verkocht. Hubregtse (1989) besluit zijn bespreking met het zinnetje: ‘Het is vrijwel zeker de meest invloedrijke naoorlogse roman’.

    In een interview met Robert Verkerk voor Vrij Nederland (25 oktober 1997) zei Reve over De avonden: ‘Ik kon toen echt nog niet schrijven. Ik was heel nuchter en het verhaal was zonder emotie opgeschreven. Daarom dacht ik dat het waardeloos was. Heb op het punt gestaan om het weg te gooien. Toch heb ik het niet gedaan. Toeval’ [Vullings 1997]. Nee, hoor: het is absoluut gezien en niet onopgemerkt gebleven!

    Geraadpleegde lectuur

    - Sjaak Hubregtse, “Gerard Reve – De avonden”, in: Lexicon van Literaire Werken, april 1989, pp. 1-11.

    - Jeroen Vullings, “Vijftig jaar na ‘De avonden’. Een trits boeken van, over en aan Gerard Reve”, in: De Standaard der Letteren, 30 oktober 1997, p. 9.

    - Johan Vandenbroucke, “Het is niet onopgemerkt gebleven. Gerard Reve. ‘De avonden’”, in: De Morgen, 7 januari 1999.

    - Onno Blom, “Hoe kunnen mensenhanden het maken. Over het manuscript van ‘De avonden’”, in: De Standaard der Letteren, 15 november 2001, p. 3.

    - Jeroen de Preter, “’Het gaat slecht, verder gaat het goed’. De avonden van Gerard Reve revisited”, in: De Morgen / Boeken, 26 december 2001, pp. 21/25.

    Quotering: ***** [explicit 17 juli 2015]

    17-07-2015 om 17:55 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-07-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Moeder en Zoon (Gerard Reve) 1980

    MOEDER EN ZOON (Gerard Reve) 1980

    [Roman, heruitgegeven in: Gerard Reve, Verzameld Werk – deel 3, Uitgeverij L.J. Veen, Amsterdam-Antwerpen, 1999, pp. 455-688]

    ‘Moeder en Zoon is een sleuteltekst voor wie de religieuze schrijver Gerard Reve wil begrijpen’, stelt de flaptekst van Verzameld Werk – deel 3. Inderdaad: Reve beschrijft hier uitgebreid hoe hij ertoe kwam zich te bekeren tot het rooms-katholicisme. En nogmaals inderdaad: het is een tekst. Jaap Goedegebuure schreef: ‘Moeder en Zoon laat zich typeren als een spirituele autobiografie. (…) Maar Reve springt zeer eigenzinnig met de conventies van het genre om. Waar men ervan uit mag gaan dat de schrijver van een autobiografie zoveel mogelijk de waarheid zal spreken, vervlecht Reve zijn levensverhaal, waarin hij onder zijn schrijversnaam als verteller optreedt, met allerlei verzinsels. (…) Al met al is het niet onbegrijpelijk dat de uitgever het boek als roman op de markt bracht. Toch valt Moeder en Zoon niet ondubbelzinnig te plaatsen in de sector feit dan wel fictie. Die ambiguïteit is in hoge mate kenmerkend voor het werk dat Reve vanaf ongeveer 1960 schreef’. Een roman is dit dus niet, wel kan men het noemen: autobiografische notities, mémoires, een egodocument of zelfs een apologetisch geschrift. Als het al bedoeld is als roman, dàn is in het elk geval een zeer zwakke roman, zoals onder meer wordt aangetoond door het volgende. In het eerste hoofdstuk bezoekt de verteller zijn vroegere lagere school. Het tweede hoofdstuk begint dan met: ‘Matroos Vos vindt, dat ik alles zo prachtig beschreven heb, vooral dat met die vrouw in die kamer…’ De auteur treedt hier dus even buiten de literaire werkelijkheid om zijn homopartner Matroos Vos (aan wie het boek ook opgedragen is) commentaar te laten geven op de literaire werkelijkheid van het vorige hoofdstuk. Op zichzelf is daar natuurlijk niets mis mee, maar verder in het boek gebeurt dat nooit meer. Wat dus een nonchalante en oppervlakkige indruk maakt en helemaal niet getuigt van vakmanschap.

    Oké, geen roman dus, en zeker geen goede roman. Leest men de tekst echter als een apologetisch egodocument (Reve die zijn bekering tot het katholicisme verantwoordt), dan wordt het een redelijk vermakelijke toestand die weliswaar geen hoge wijsgerige toppen scheert, maar toch het nodige leesplezier bezorgt. Reve bespreekt uitgebreid de leerkrachten van zijn middelbare school (lollig) en stelt vervolgens vast dat zijn belangstelling voor het katholicisme is ontstaan rond 1960. Op een perron in Rotterdam zag hij (de toen veertienjarige) Matroos Vos voor de eerste keer (Reve was toen rond de veertig), gaf de jongen zijn kaartje en beloofde God dat als de knaap hem zou opzoeken, hij zich zou bekeren tot het katholicisme. Later kwam Matroos Vos (Joop Schafthuizen) Reve inderdaad bezoeken in Amsterdam. De rest van de tekst bestaat eigenlijk uit niet veel meer dan omslachtig geouwehoer rond het getwijfel van Reve of hij nu wel of niet katholiek zal worden. Het boek eindigt met de mededeling dat hij zich (in 1966) liet dopen, maar de doop zelf wordt niet beschreven. In het midden van het boek (hoofdstukken 14 en 15) krijgt de geïnteresseerde lezer van Reve nog wel een flink aantal bladzijden zuivere homoporno cadeau, wanneer hij met veel sappige (nou ja, sappige) details een zondagnamiddagescapade met een zekere Otto beschrijft.

    Wat dat gedoe met het katholicisme betreft: het is toch nauwelijks te geloven dat er mensen waren (en misschien nog zijn) die heel dat Reviaanse Circus ernstig namen (nemen)! Dossierkennis is hier (zoals altijd en overal) nuttig. In Nederlandse Literatuur, een geschiedenis (1993) bracht Frans de Rover het volgende in herinnering: ‘Hij is de auteur van De avonden, maar na de opzienbarende publicatie van dat boek in 1947 blijft het grote publiekssucces uit. Dat zal pas komen na 1961, wanneer de roman als paperback wordt herdrukt. (…) Maar feitelijk is Gerard van het Reve in die jaren een tamelijk onbekend schrijver, die zijn literair genre nog niet werkelijk gevonden heeft’. In de eerste helft van de jaren zestig beginnen dan de rellen: Reve out zich als homoseksueel, wordt beschuldigd van blasfemie, krijgt een proces (het Ezelsproces) dat hem van alle blaam zuivert, hij laat zich dopen, krijgt in 1969 de P.C. Hooftprijs en wordt in datzelfde jaar door de VPRO gehuldigd in een live-uitzending op de televisie: ‘Van het Reve’s zegetocht in het landschap van de Nederlandse literatuur is (…) definitief begonnen: hij heeft zijn genre en zijn thema gevonden. Hij heeft een groot publiek bereikt. De verkoop van zijn boeken stijgt tot een bestsellers-niveau’.

    Het is duidelijk: via een slimme, op Hollandse koopmansgeest gesteunde strategie is Reve in de jaren zestig een cultfiguur geworden en dat katholiek worden is niet meer dan een middel dat slechts één doel heiligt: bekend worden, scoren, succes hebben en geld verdienen. Want wie neemt dat katholiek worden van hem nu inderdaad ernstig? Af en toe zet Reve de lezer weliswaar op het verkeerde been door (en dat herkennen we ondertussen als één van zijn trucjes) zogenaamd zwaarwichtige bedenkingen doorheen zijn tekst te weven, in de trant van: ‘Ik had de kerk van mijn jeugd verlaten [Reve zinspeelt hier op het communisme, dat in dit boek weer flink wat vegen uit de pan krijgt] en mijn moeder verloren, en nu vond ik beide in nieuwe gedaanten terug, terwijl zich in ruil voor mijn ontoegankelijke vader de priester presenteerde, tot wie ik vader zoude mogen zeggen en die, zonder mij te kleineren, ambtshalve, bijvoorbeeld in de biecht, al mijn gelul zoude moeten aanhoren’ [p. 541]. Of nog: ‘Zoals ik God zocht, Die niet van tijd, ruimte of materie en daardoor de enige werkelijkheid was, zo zocht ik ook een Liefde die nooit van tijd, ruimte of materie kon zijn, die geen werkelijk lichaam kende, maar die daardoor, net als God, de enig werkelijke was… Mijn voor mensen en dikwijls ook voor mijzelve verwerpelijk en ontuchtig liefdesleven was, in zijn diepste intentsie, een vroom leven…’ [p. 598].

    Dat ‘mijn gelul moeten aanhoren’ en ‘mijn ontuchtig liefdesleven was een vroom leven’ wijzen er al op dat Reve de boel zit te belazeren, maar als hij dan ook nog genadeloos begint te blasfemeren, moet men – zoals Reve zelf zou zeggen – toch kak in zijn ogen hebben om niet door te hebben dat het allemaal één grote circusvertoning is. Dat begint al op pagina 598-599, tijdens de escapade met Otto: ‘”Geloofd weze Zijn naam,” zeide ik hardop, waarbij ik het niet laten kon, die woorden met lichte stootjes van mijn deel in Otto zijn jongenshol te skanderen’. Later vernemen we dat de verteller regelmatig in kerkjes staat te masturberen vóór Maria-beelden [pp. 654/660], dat hij Christus beschouwt als zijn geïdealiseerde dubbelganger [p. 658] en dat hij twee keer gedroomd heeft dat hij gemeenschap had met een nog zeer jonge Maria met de bedoeling om Christus opnieuw te verwekken [pp. 661-662]. Moet er nog zand zijn? In het woordenboek vindt men hier een woord voor, het staat onder de E: epateren. Mensen die Reve – te – ernstig nemen, zeggen dan iets in de trant van: Reve is op zoek naar zijn eigen, persoonlijke vorm van het geloof. Jaap Goedegebuure bijvoorbeeld gaat dan van: ‘Voor de zoveelste maal geeft Reve hier blijk van een immanent, op identificatie berustend godsbeeld, dat psychologisch als projectie valt te duiden. Zijn kijk op Maria strookt daarmee. In de verering die hij haar toedraagt sublimeert hij de liefde voor zijn overleden moeder. Tegelijkertijd is zij object van een erotisch geladen mystiek die zich manifesteert in de beschrijving van twee nachtelijke visioenen waarin Reve seksueel met haar verkeert en mogelijkerwijs Jezus bij haar verwekt’. Immanent godsbeeld! Verering! Erotisch geladen mystiek! Kak in de ogen, ja.

    Reve had eind jaren zestig zijn genre en zijn thema gevonden, schreef Frans de Rover, en in 1980 zat Reve blijkbaar nog altijd op diezelfde thema’s te knauwen: eigenzinnig en vaak blasfemisch geflirt met het katholicisme + homo-erotiek, steevast verweven met sadistische trekjes. Van een commerciële pitch gesproken! In Boekengids schreef Guy van Hoof in 1982 een pertinente recensie van Moeder en Zoon, waarin hij een aantal nagels op de kop slaat: hinderlijk houterig-archaïsch taaltje, bovenal viert de gekunsteldheid hoogtij, quasi diepzinnige beschouwingen, sukkelachtige aanval op het marxisme, primitieve denker, een uiting van onvervalste romantiek – alleen jammer dat het zo sullig klinkt, ongenuanceerde uitspraken, denken in clichés. Van Hoofs conclusie is: ‘Deze mislukte autobiografische roman, die we beter vlug kunnen vergeten’. Dat is allemaal waar, behalve dat laatste.

    Van Hoof houdt volgens ons nét iets te weinig rekening met het entertainmentgehalte van een boek als dit (iets waar trouwens ook de boeken van Herman Brusselmans hun enige bestaansreden in vinden). Zelfs al is Moeder en Zoon een non-roman, wanneer men Reves godsdienstgedaas weet te doorprikken, dan blijft er nog altijd een aardig stukje entertainment en leesplezier over. En dan bedoelen we niet de brok homoporno in hoofdstukken 14 en 15 en ook niet het bashen van collega-auteurs: H.M. (Harry Mulisch) die een ‘cafénicht’ wordt genoemd [p. 477], Lucebert, Kouwenaar of Campert die ‘onzin’ schrijven [p. 493] en Simon Vestdijk (anoniem opgevoerd als Onno Z.) die belachelijk wordt gemaakt omdat hij zich ook wou bekeren tot het katholicisme maar het te duur vond. Wel doelen we op de humoristische vondsten en wendingen die sporadisch in de tekst opduiken. Een voorbeeldje: ‘Ik kocht het gangbare misboekje met de zoete titel Bron Van Christelijke Geest, op welks buitenblad een moeilijk te identificeren seksloos figuurtje van de hand van de eerder genoemde Charles Eyck prijkte, dat de Heer Zelve, een apostel, de westeuropese mens in nood, of een basketbalspelende vrouw voorstelde’ [p. 544]. Die ‘basketbalspelende vrouw’ doet het hem! Nog eentje, over een vriendje van zijn partner Wimie: ‘Op zijn fysiek was, herinnerde ik mij, hoegenaamd niets af te dingen geweest, behalve dat zijn amandelen misschien nooit geknipt waren’ [p. 624]. Het is wellicht niet veel, zou Reve schrijven, maar het is altijd beter dan niets.

    Geraadpleegde lectuur

    - Guy van Hoof, “(recensie van Moeder en Zoon)”, in: Boekengids, jg. 60, nr. 2 (februari-maart 1982), pp. 74-75.

    - Frans de Rover, “20 oktober 1966: Proces naar aanleiding van Reve’s Nader tot U. Confrontatie tussen literatuur en godsdienst in Nederland”, in: M.A. Schenkeveld-van der Dussen e.a., Nederlandse Literatuur, een geschiedenis, Martinus Nijhoff Uitgevers, Groningen, 1993, pp. 788-795.

    - Jaap Goedegebuure, “Gerard Reve – Moeder en Zoon”, in: Lexicon van Literaire Werken, nr. 74, mei 2007, pp. 1-10.

    Quotering: *** [explicit 16 juli 2015]

    16-07-2015 om 00:00 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-07-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: De Noorderlingen (Alex van Warmerdam) (NL, 1992)

    DE NOORDERLINGEN (Alex van Warmerdam) (Nederland, 1992)

    (103’)

    Onze oude aantekeningen luiden: ‘Deze film heeft heel wat te bieden: een aantal goede ideeën, vakkundige regie en montage, interessante sfeerschepping, humor, erotiek. Jammer genoeg leidt dat niet tot een echt goede film en dat komt omdat het scenario zwak is en vol gaten zit. Het ontbreekt de plot aan een dosis functionaliteit en narratieve basisvereisten. Je zit heel de tijd geboeid en verwonderd te kijken naar deze (blijkbaar satirisch bedoelde) observatie van de bewoners van een stukje Hollandse nieuwbouwwijk in 1960 (op de radio is voortdurend sprake van Lumumba en Kasavubu in Kongo), maar op het einde is het verhaal niet àf, zodat je met een onbevredigd gevoel blijft zitten. Quotering: 3 (23 juni 1994 – video).’

    Nog altijd volledig mee eens. De Noorderlingen, naar een eigen scenario van Van Warmerdam, heeft inderdaad wel wat te bieden. Vergaten we nog te melden in 1994: de warme, heldere kleuren die de film doen baden in een aangename, wat sprookjesachtige Efteling-sfeer en de uitstekende acteerprestaties. Alles speelt zich af in een nieuwbouwwijk ergens in het noorden van Nederland (Flevoland?) in 1960-61. Het had een dorp moeten worden maar uiteindelijk is het slechts tot één straat gekomen. Centrale figuur in de film is de postbode (gespeeld door Van Warmerdam zelf) die als hobby heeft het lezen van de brieven die hij moet ronddragen. Op die manier komt hij de geheimen van enkele straatbewoners te weten. De levenslustige slager is gehuwd met een lekkere mollige dame die hem echter alle seksueel verkeer ontzegt. Wat de slager ertoe brengt toenadering te zoeken tot andere vrouwen, wat slechts één enkele keer lukt: met de vrouw van de boswachter die zelf onvruchtbaar blijkt te zijn. De vrouw van de slager, Martha, heeft overigens visioenen (een beeldje van Sint-Franciscus dat af en toe levend wordt en soms ook vogels, onder meer een gier die ’s nachts op het bed zit) en gaat uit protest tegen de geilheid van haar man in hongerstaking, waardoor ze al snel door van heinde en ver toestromende gelovigen als een heilige vereerd wordt (ze ligt aan het straatraam op bed en iedereen zit geknield op het voetpad toe te kijken, hilarisch!).

    De slager en zijn vrouw hebben ook een tienerzoontje, Thomas. Dat zoontje heeft regelmatig nogal wulpse contacten met een in het naburige bos rondzwervend meisje, Agnes (een rol voor Veerle Dobbelaere die mag zorgen voor de schaarse, decent in beeld gebrachte blootscènes in de film). Twee Franse missiepaters brengen een tentoonstelling naar het dorpje, onder meer een neger in een kooi, en Thomas en de postbode helpen die neger ontsnappen. Een tijdje wordt gesuggereerd dat die neger de uit Kongo ontsnapte Lumumba is, maar dat slaat natuurlijk nergens op (zoals wel meer dingen in de film). Die neger duikt onder in het bos (en nadat de boswachter de postbode heeft betrapt en deze gearresteerd werd, in het huis van de postbode) en hij ziet hoe de boswachter per ongeluk die Agnes neerknalt, waarna hij haar lijk dumpt in een vennetje. Wat later overvalt de neger de boswachter in het bos en steekt hem met een speer de ogen uit. Als de boswachter terug hersteld is (hij is nu blind en draagt een zwarte bril) gaat hij op zoek naar de neger, ontdekt deze uiteindelijk in het huis van de postbode, maar spaart hem. De neger vertrekt en de boswachter wordt door zijn vrouw in de steek gelaten. Ondertussen dus heel de tijd in kranten en op de radio berichten over de onlusten in Kongo (merkwaardig toch voor een Nederlandse film om te focussen op een ex-Belgische kolonie). Thomas schminkt zich ook regelmatig als een neger en noemt zichzelf Lumumba… Nog één van de talrijke hilarische momenten in de film: wanneer die neger in een strooien rokje binnenstapt in de slaapkamer van de slagersvrouw, beleefd ‘bonjour, madame’ zegt en terug buiten gaat.

    De film eindigt wanneer de postbode na zijn vrijlating uit de gevangenis terugkeert in het dorp en wegwandelt met Thomas. Op dat moment heeft men zich nog geen momentje verveeld en heel de tijd verbaasd zitten kijken naar de kleinburgerlijke wederwaardigheden in dit verloren straatje, ergens in het midden van een vlakte met opgespoten zand, maar er blijven nog heel wat draden loshangen. Het is allemaal duidelijk satirisch bedoeld en Van Warmerdam heeft een opmerkelijke zin voor ietwat absurde humor-met-een-hoek-af, maar het verhaal blijft inderdaad te veel in de lucht hangen om echt goed te zijn. In Film en Televisie [nr. 426, november 1992, p. 23] schreef Mariet Peeters terecht: ‘Wat begon als een absurde komedie ontaardt in een somber drama vol verborgen seksuele frustraties, agressie, moord en verraad. Al met al is De Noorderlingen een beetje een tweeslachtige film geworden, die heen en weer zwalpt tussen enerzijds een goedmoedige en vertederde blik op “kleine” mensen, vol met grappige observaties à la Tati, en anderzijds een wrange beschouwing van de schaduwzijden van kleinburgerlijk Nederland. De laconieke humor is zo’n beetje het handelsmerk van Alex van Warmerdam. Zodat je het als kijker tegen het einde ook niet meer weet: is dit een grap, of om te huilen?’

    Quotering: *** (2de visie: 14 juli 2015 – dvd – bib Brecht)

    15-07-2015 om 17:50 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Geschiedenis van de borst (Marilyn Yalom) 1997

    GESCHIEDENIS VAN DE BORST Westerse beeldvorming door de eeuwen heen (Marilyn Yalom) 1997

    [De Kern, Baarn, 1997, origineel Engels: A History of the Breast, New York, 1997]

    In dit nogal forse boek (met 274 pagina’s tekst) schetst de Amerikaanse Marilyn Yalom (zij is mede-oprichtster en docente van het Institute for Research on Women and Gender van de Universiteit van Stanford) een cultuurhistorisch overzicht van de borst in de westerse wereld van de Prehistorie tot nu. Achtereenvolgens komen daarbij aan bod: de sacrale functie die de borst had in de godsdiensten van de Prehistorie, de Oudheid en de Middeleeuwen, de erotische borst die opgeld deed vanaf de late Middeleeuwen en de Renaissance, de huiselijke borst in de burgerlijk-Hollandse zeventiende-eeuwse schilderkunst en maatschappij, de politieke borst als symbool voor nationale gevoelens vanaf de achttiende eeuw, de psychologische borst met vooral aandacht voor de visie van Freud en zijn volgelingen, de commerciële borst in de negentiende en twintigste eeuw (gaande van behafabrieken tot pornofilms), de medische borst (waarbij de nadruk ligt op borstkanker) en de geëmancipeerde borst.

    De illustraties (enkel zwartwit) zijn nogal sobertjes en niet altijd even veelzeggend uitgevallen, maar voor het overige weet Yalom de lezer(es) op eeen zeer vlotte manier te onderhouden over een onderwerp dat zo ongeveer alle lezers én lezeressen steeds opnieuw weet te boeien. Al wordt er naar onze smaak wat te veel aandacht besteed aan borstkanker en alles wat daarmee te maken heeft, en al moet je bijwijlen wat doorzichtig feministisch gedaas er voor lief bij nemen. Geschiedenis van de borst is – zonder het niveau van een standaardwerk te bereiken – een rijkelijk vloeiende bron van informatie en leesplezier. Nochtans waarschuwt ook Eric Hulsens in een zeer degelijke recensie in De Standaard der Letteren dat Yaloms boek behoedzaam te gebruiken is: ‘Het denkkader ervan is wat simplistisch, de research vaak ontoereikend en de methodiek wankel’.

    Geraadpleegde lectuur

    - Eric Hulsens, “Geen mannenzaak: de vrouwenborst. De exploitatie van de boezem door de eeuwen heen”, in: De Standaard der Letteren, 23 oktober 1997, pp. 10-11.

    - Jan de Zutter, “Als kinderen eraan snuffelen als bijen. Amerikaanse Marilyn Yalom schreef een eigenzinnige cultuurgeschiedenis van de borst”, in: De Morgen/Café des Arts, 24 april 1997, p. 23.

    [explicit 10 november 1997]

    15-07-2015 om 02:46 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-07-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Der erotische Leib (Hans Peter Duerr) 1997
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    DER EROTISCHE LEIB Der Mythos vom Zivilisationsprozess – Band 4 (Hans Peter Duerr) 1997

    [Suhrkamp Verlag, Frankfurt am Main, 1997, 670 blz.]

    Dit boek ben ik op het spoor gekomen dankzij een recensie van Eric Hulsens [Eric Hulsens, “Geen mannenzaak: de vrouwenborst – De exploitatie van de boezem door de eeuwen heen”, in: De Standaard der Letteren, 23 oktober 1997, pp. 10-11]. Daarin bespreekt hij dit boek samen met onder meer Marilyn Yaloms Geschiedenis van de borst, dat veel gemakkelijker bereikbaar was. Jarenlang heb ik naar Der erotische Leib gezocht, maar ik kwam het nergens tegen. Tot onlangs bleek dat in 2014 een tweede oplage is verschenen, en toen heb ik het boek maar besteld via bol.com (ondanks de forse prijs van 40,99 euro).

    Waarom heb ik jarenlang naar dit boek gezocht? Omdat Hulsens in zijn recensie vermeldt dat Duerr het onder meer heeft over het beroemde, eind-zestiende-eeuwse schilderij uit de school van Fontainebleau, Gabrielle d’Estrées en haar zuster: twee halfnaakte dames in een bad waarbij de ene met haar duim en wijsvinger de rechtertepel van de ander vasthoudt. Hulsens noteert: ‘Het vastnemen van de tepel tussen duim en wijsvinger, waarbij tussen de vingers een opening ontstaat, komt in meer kunstwerken voor, en blijkt te verwijzen naar de geslachtelijke omgang die tot zwangerschap voert. De opening tussen de vingers komt in Indo-Europese samenlevingen vaak voor als symbool voor de vagina’. Dat betekende dus: bijkomend bewijsmateriaal in verband met het duim-en-wijsvinger-gebaar dat ook een aantal malen voorkomt op het middenpaneel van Jheronimus Bosch’ Tuin der Lusten en dat door mij het vaginagebaar werd gedoopt [vergelijk: Eric De Bruyn en Jan Op de Beeck, De Zotte Schilders – Moraalridders van het penseel rond Bosch, Bruegel en Brouwer, Uitgeverij Snoeck, Gent, 2003, p. 86]. In de vakliteratuur is over dit blijkbaar verdwenen handgebaar (in tegenstelling tot bijvoorbeeld het nog steeds bekende en gebruikte duim-tussen-wijs-en-middelvinger-gebaar, het zogenaamde ficusgebaar) bijzonder weinig te vinden en ik hoopte natuurlijk bij Duerr een rijke bron van bijkomende informatie, gesteund op grondig en uitgebreid veldwerk, te vinden.

    Nu, was me dat even een tegenvaller. De enige keer dat Duerr in zijn boek over het vaginagebaar spreekt, is op de bladzijden 111-115. Wat hij zegt, is eerder oppervlakkig en bevat niet veel meer essentieels dan wat Hulsens al in zijn recensie signaleerde. Volgens Duerr duidt het vastnemen van een tepel tussen duim en wijsvinger op de seksuele daad die tot zwangerschap leidt. Het gegeven dat Gabrielle d’Estrées met een gelijkaardig gebaar van haar linkerhand een ring vasthoudt, betekent naar verluidt dat zij weliswaar zwanger is van koning Henri IV (haar minnaar) en dat deze beloofd heeft met haar te trouwen, maar dat zij nog niet met hem gehuwd is (want de ring zit niet ààn haar vinger). De voor mijn eigen onderzoek interessantste passage is de volgende: ‘Fasst man mit Zeigefinger und Daumen einen realen oder imaginären Gegenstand, so bilden diese “spitzen Finger” einen Kreis, sie symbolisieren etwas Rundes und vor allem in indoeuropäischen Gesellschaften die weibliche Genitalöffnung und damit mittelbar den Geschlechtsverkehr. So nimmt es nicht wunder, wenn bereits die barbusigen Huren auf den Wandmalereien des Felsentempels van Ajanta diese Gebärde ausführen, und wie man auf Abb. 49 sehen kann, lockten anscheinend auch im europäischen Hochmittelalter die öffentlichen Huren auf diese Weise den Kunden’ [p. 115]. Googlet men ‘Ajanta caves’ dan kan men op afbeeldingen van die Indische fresco’s inderdaad het betreffende handgebaar enkele malen terugvinden en Duerrs afbeelding 49 toont een miniatuur van circa 1150 waarop een vrouw eveneens hetzelfde handgebaar maakt.

    In àl de gevallen die Duerr signaleert, gaat het echter om een gesloten kring die door duim en wijsvinger gevormd wordt, terwijl bij Bosch en op vele andere plaatsen in de laatmiddeleeuwse beelding duim en wijsvinger elkaar niet raken zodat een halfopen kringetje ontstaat. Duim en wijsvinger die elkaar aanraken, komen trouwens óók op talrijke plaatsen in de laatmiddeleeuwse beelding voor, soms met een bloemetje ertussen (dat laatste vaak in huwelijksportretten, tot in de zeventiende eeuw toe). Het zou kunnen dat dit kleine verschil te maken heeft met het al of niet maagdelijk zijn van de vrouw in kwestie (een maagd is nog gesloten, het – te plukken – bloemetje staat dan voor de maagdelijkheid), maar dit is voorlopig niet meer dan een hypothese die verder onderzoek behoeft.

    De passage uit Duerr die ik hierboven citeerde, bevat ook nog een interessante eindnoot [noot 25, p. 434]. Zij luidt: ‘Deshalb bedeutet die Geste auch heute noch unter Deutschen, Griechen oder Türken soviel wie “Votze!” oder “Arschloch!” und, vom letzten abgeleitet, “Schwuler!” [homo!]. In Deutschland kann sie aber auch soviel wie “prima!” oder “sehr gut!” bedeuten. Die Geste, bei der eine Frau über ihrer Brustwarze mit den Fingern einen kleinen Kreis beschrieb, hiess im alten Indien hamsaya und bedeutete “Liebe”. Sie wird z.B. von den himmlischen Huren an den Wänden des Felsentempels von Ajanta ausgeführt’. Deze eindnoot bevat vijf verwijzingen naar verdere literatuur, maar die teksten heb ik natuurlijk weer niet direct binnen handbereik.

    Duerr levert dus niet echt veel bruikbaar materiaal voor mijn onderzoek naar het vaginagebaar, temeer daar hij het alleen heeft over duim en wijsvinger die een gesloten kringetje vormen, al geeft wat hij aanbrengt en vertelt, mij wel zijdelings het idee dat ik op het goede spoor zit met mijn interpretatie van het (open) vaginagebaar (namelijk: een verwijzing naar de vagina en tegelijk een uitnodiging tot geslachtsverkeer). Wordt ongetwijfeld vervolgd.

    Al bij al in feite een beetje teleurstellend, maar omdat ik het boek nu toch had, heb ik het ook maar meteen helemààl gelezen. Hans Peter Duerr (°1943) is (was?) professor in de ethnologie en cultuurgeschiedenis aan de universiteit van Bremen. Der erotische Leib is het vierde en voorlaatste deel van een reeks publicaties waarin Duerr uitgebreid in de aanval gaat tegen de civilisatietheorie van Norbert Elias en diens aanhangers. Zoals men waarschijnlijk wel weet, verdedigde Elias in zijn Ueber den Prozess der Zivilisation (1939) de idee dat in de afgelopen eeuwen de westerse mens zijn ‘dierlijke natuur’ met steeds groter succes getemd heeft, waardoor het menselijk gedrag meer en meer aan regels, normen en waarden gebonden werd. Er zou dus sprake geweest zijn van een soort ‘beschavingsoffensief’ waarbij de mens zich steeds ‘beschaafder’, fijngevoeliger en minder impulsief is gaan gedragen. In zijn boek onderzoekt Duerr een deelaspect van dat beschavingsoffensief door zich de vraag te stellen: is de Europese maatschappij er de afgelopen duizend jaar in geslaagd de sekuele aantrekkingskracht van het vrouwelijke lichaam meer en meer in te perken en aan banden te leggen? En ook: is dat in de traditionele niet-Europese samenlevingen minder goed gelukt dan bij ons? In Der erotische Leib concentreert Duerr zich daarbij vooral op de erotische werking die van vrouwenborsten heet uit te gaan.

    De aanhangers van Elias beweren dat naakte borsten en alles wat daar mee te maken heeft, pas na de zestiende eeuw, dus vanaf de zeventiende eeuw, negatieve reacties begonnen op te roepen en algemeen beschouwd werden als ongepast en zondigend tegen de heersende moraal. Duerr is het daar niet mee eens. In de eerste tien hoofdstukken van zijn boek maakt hij een omgekeerde reis in de tijd, van de negentiende eeuw tot de Middeleeuwen en vroeger. Daaruit moet blijken dat in moderne tijden (bijvoorbeeld het victoriaanse tijdperk) veel toleranter werd omgegaan met naakte borsten en decolletés dan vaak gedacht wordt, terwijl in vroegere tijden (bijvoorbeeld in de Middeleeuwen) er heel wat minder kon dan vaak gedacht wordt. Klachten over ongepaste decolletés klinken even luid in vroegere als in latere eeuwen, wat aantoont dat er zowel in die vroegere als in de latere eeuwen reden was om te klagen (met andere woorden: dat vrouwenborsten altijd aanleiding hebben gegeven tot morele kritiek). Duerr maakt bijvoorbeeld korte metten met de bewering dat vrouwen op het oude Kreta allemaal topless (oben ohne) zouden hebben rondgelopen: hoogstwaarschijnlijk betrof het hier echter geen alledaagse mode maar een uitzonderlijke cultusdracht [p. 199]. In de Romeinse baden zouden vrouwen in een soort bikini samen met mannen gebaad hebben. Nee, zegt Duerr, want in de Romeinse thermi baadden mannen en vrouwen apart en als er op eigentijdse mozaïeken al gemengde baden afgebeeld worden, dan gaat het in het geval van de vrouwen om prostituees [p. 234]. Rond 1450 zouden de Venetiaanse hoeren op de Ponte delle Tete met ontblote boezem klanten hebben geworven? Daarvan is niets in de eigentijdse bronnen terug te vinden en de naam Tietenbrug berust hoogstwaarschijnlijk op volksethymologie [p. 81].

    Als Duerr in de volgende hoofdstukken nader ingaat op het fenomeen borsten in de twintigste eeuw, dan blijkt dat er de laatste decennia net veel méér kan dan vroeger, zodat er van een toenemende normering en beperking in dat verband geen sprake is. Vervolgens overloopt hij een aantal niet-Europese, zogenaamd ‘minder beschaafde’ samenlevingen (in Afrika, Azië, Zuid-Amerika enz.) en stelt daarbij vast dat in die maatschappijen vrouwenborsten (en vooral meisjesborsten) veel meer taboebeladen zijn dan algemeen wordt aangenomen. De twintigste-eeuwse preoccupatie met opvulbeha’s, siliconenborsten, monokini’s, naaktstranden enzovoort lijkt erop te wijzen dat oudere en exotische maatschappijen niet ‘wilder’ of ‘minder beschaafd’ waren of zijn dan de moderne westere samenleving, maar dat het omgekeerde eerder waar is. Duerr verklaart dit door – in tegenstelling tot wat Elias en de zijnen beweren – te signaleren dat het moderne individu binnen de maatschappij waarin hij of zij leeft, slechts zeer oppervlakkige en onderling uitwisselbare contacten heeft met andere individuën: alle moderne mensen zijn anonieme onderdeeltjes van verscheidene brede sociale verbanden, en hoe breder zo’n verband is (hoe meer individuën er deel van uitmaken), des te oppervlakkiger en anoniemer worden de onderlinge contacten en des te zwakker wordt de normerende kracht van zo’n samenleving. Terwijl bij oudere en bij exotische volken de samenleving veel hechter en strikter gestructureerd was (zoals in een dorp) en de sociale controle ook veel groter was [pp. 15/17]. Duerr eindigt zijn tekst met een verwijzing naar de grote stroompanne in New York in de zomer van 1977. Over de stad rolde toen een tsunami van plunderingen, brandstichtingen en andere misdaden. Later noemde een man die voor de televisie geïnterviewd werd, het ‘de beste dag van zijn leven’. En toen de journalist hem vroeg of hij de plunderingen dan goedkeurde, antwoordde hij dat de politie toch machteloos was en dat zelfs oude en zwangere vrouwen eraan meededen [p. 388].

    Duerr heeft vanwege vakcollega’s heel wat kritiek te verduren gekregen, want hij besteedt een appendix van 35 bladzijden aan het weerleggen van de bezwaren die de vorige drie boeken uit de reeks hebben opgeroepen. Heeft Duerr gelijk? Ik ben natuurlijk geen antropoloog of cultuurhistoricus, maar soms laat hij zich toch betrappen op denkfoutjes. Als hij bijvoorbeeld zijn boek beëindigt met die verwijzing naar New York 1977, dan is dat uiteraard om aan te tonen dat de moderne maatschappij helemaal niet zo beschaafd is als zij volgens Elias en zijn beschavingsproces zou moeten zijn. Maar dat is dan toch eventjes verkeerd gedacht? New York, zomer 1977 dat was namelijk een uitzonderingssituatie die net het gelijk van Elias lijkt aan te tonen: in normale, ‘beschaafde’ en ‘genormeerde’ omstandigheden zouden die plunderingen immers nooit hebben plaatsgegrepen, maar precies omdat toevallig alle sociale controle en de daarmee samenhangende normen en waarden (plus de kans om betrapt en bestraft te worden) tijdelijk waren weggevallen, hervielen een groot aantal personen in ‘pre-beschaafd’ gedrag.

    Elias heeft overigens in zijn bekende boek (in het Nederlands vertaald als Het Civilisatieproces) een aantal sterke voorbeelden gegeven van hoe in de afgelopen eeuwen rond bepaalde handelingen en gedragingen steeds sterkere regels en beperkingen zijn ontstaan. Het voorbeeld dat ik in de klas altijd gaf, was spuwen: hoe het in de vijftiende eeuw en daarvoor zelfs in hoge adellijke kringen nog als normaal werd beschouwd als men op de grond spuwde terwijl men aan tafel zat, terwijl spuwen tout court in de eeuwen daarna steeds minder en minder getolereerd werd en meer en meer als ongepast werd beschouwd. In het begin van de twintigste eeuw stonden er nog kwispedoors (spuwbakjes) in postkantoren en op trams, honderd jaar later is dat ondenkbaar geworden. Er is de laatste achthonderd jaar (de twaalfde eeuw was naar verluidt in dat verband een scharniermoment) dus toch wel degelijk sprake geweest van een ‘beschavingsoffensief’ op vele terreinen, maar men mag niet vergeten dat Duerr zich in zijn boek concentreert op het effect van vrouwenborsten. Pikt men dat deelaspect eruit, dan lijkt Duerr toch ook een punt te hebben. In dit geval was er blijkbaar geen evolutie van ‘toen kon veel of alles’ naar ‘nu kan weinig of niets’, maar is er veeleer sprake geweest van een (men vergeve mij de dubbelzinnigheid) op- en neergaande schommelbeweging, waarbij afhankelijk van de heersende (nu eens lossere, dan weer strengere) zeden de ene keer vrijmoedig en een andere keer kwezelachtig werd omgegaan met (naakte) vrouwenborsten. Vergelijkt men de vrouwenbadpakken uit de jaren veertig en vijftig met de monokini’s, tanga’s en strings van tien, twintig en dertig jaar daarna, dan kan men moeilijk ontkennen dat de normen en de waarden op die halve eeuw een verandering hebben ondergaan in de richting van het vrijere en meer tolerante, van het ‘minder beschaafde’, ‘wildere’ of ‘dierlijkere’, zo men wil.

    Heeft Duerr dus gelijk? Op zijn zelfgekozen vierkante centimeter (vrouwenborsten en erotiek) wel, maar zijn kritiek op Elias als dusdanig komt erg tafelspringerig over en gooit het kind met het badwater weg. Zijn betoogtrant komt trouwens, vooral in de latere hoofdstukken als hij bij het aanbrengen van concrete voorbeelden in de tijd over en weer springt en van het ene exotische volk naar het andere demarreert, regelmatig rommelig over. De leesact wordt daarbij dan ook nog eens flink gestoord door de werkelijk overtalrijke en soms bladzijdenlange eindnoten die lopen van pagina 391 tot 582 (dat is één derde van het boek!). Gelukkig heeft hij zijn onderwerp mee en wordt de tekst verlucht met honderden afbeeldingen (ook al zijn die klein en alleen maar in zwartwit).

    Quotering: ***½ [explicit 12 juli 2015]

    13-07-2015 om 22:32 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    11-07-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Fallen (Gregory Hoblit) (USA, 1998)

    FALLEN (Gregory Hoblit) (USA, 1998)

    (124’)

    Wie deze film nog niet gezien heeft en het kijkplezier van de eerste keer niet wil bederven, leze best niet verder want hieronder geven wij de finesses van de plot weg.

    Op deze Fallen werden wij jàààren geleden attent gemaakt door een leerling. We hebben de film toen met veel plezier bekeken maar niet besproken en later zijn we hem nooit of nergens nog tegengekomen. Tot die brave BBC hem een tijdje geleden nog eens uitzond. Inspecteur John Hobbes (Denzel Washington) heeft er net voor gezorgd dat een seriemoordenaar ter dood veroordeeld wordt, maar dat breekt hem al snel zuur op. Hij krijgt af te rekenen met de duivel Azazel die via een simpele aanraking van de ene persoon in de andere kan overgaan. Als hij echter in een persoon zit die sterft, heeft hij één ademtocht tijd om alsnog in een ander levend wezen over te gaan. Beetje bij beetje komt Hobbes dit allemaal te weten, maar ondertussen krijgt hij het moeilijker en moeilijker. Azazel vermoordt onder meer Hobbes’ broer en zorgt ervoor dat Hobbes een man neerschiet (die door de demon bezeten was), zodat zijn collega’s hem moeten arresteren.

    Hobbes slaagt er echter in te ontsnappen en trekt naar een verlaten hut aan een meer, waar in de jaren zestig een inspecteur (die ook geplaagd werd door de duivel) naar verluidt zelfmoord pleegde. Hobbes weet echter beter en heeft een plannetje: Azazel naar die hut lokken, hem (het is te zeggen: de persoon in wie hij zit) neerknallen en dan zelfmoord plegen, zodat Azazel zelf ook vernietigd wordt (er zal immers mijlen in de omgeving geen mens te bekennen zijn). Zo geschiedt. Al snel duiken Hobbes’ collega Jonesy (geweldige rol weer voor John Goodman) en zijn luitenant (Donald Sutherland) op om hem te arresteren. Azazel zit in Jonesy (zoals blijkt wanneer deze de luitenant neerschiet). Hobbes schiet vervolgens Jonesy neer en pleegt zelfmoord door middel van een giftige sigaret. In de hut schuilt echter een kat en door daar in over te gaan kan Azazel blijven bestaan.

    We moeten toegeven: nu we de film een tweede keer bekeken, waren we een flink stuk minder overrompeld dan indertijd, natuurlijk omdat we de plot al kenden. Nochtans blijven er nog steeds een aantal aardige dingen over, genoeg om deze film boven de middelmaat te verheffen. Fallen is een demonische thriller, maar het verhaal wordt op een zeer lichtvoetige, ja zelfs humoristische manier gebracht, wat de film behoedt voor het soort onnozelheden die alleen tieners aanspreken. Enkele voorbeelden mogen dit adstrueren.

    Wanneer die seriemoordenaar in het begin op de elektrische stoel zit, begint hij Time is on my side van de Rolling Stones (een plaatje dat wij ooit gekocht hebben) te zingen. Dat nummer was ook al te horen tijdens de begingeneriek (de moordenaar op weg naar zijn terechtstelling) en wordt in de loop van de film meermaals gefloten of gezongen door de personen in wie Azazel huist. Bijzonder functioneel uiteraard, want de duivel Azazel heeft inderdaad de tijd aan zijn kant, hij is quasi onsterfelijk. Tijdens de eindgeneriek horen we trouwens Sympathy for the devil van de Stones. Nog. Regelmatig wordt in de film het beeld vervormd met koude kleuren: op die momenten kijken we door de ogen van Azazel, wat een griezelig effect oplevert. Af en toe spreekt Hobbes ook met Azazel, die dan telkens in andere personen zit wat zeer bevreemdend en soms zelfs komisch overkomt. Op die manier vernemen we overigens dat Azazel het heel plezierig vindt om een spelletje te spelen met Hobbes en dat hij de moderne beschaving wil vernietigen.

    Nog. Als Hobbes vóór de terechtstelling de moordenaar in zijn cel bezoekt, begint deze een vreemde taal te spreken. Het blijkt uiteindelijk een soort bijbeltaal (Aramees?) van 2000 jaar geleden te zijn, maar Hobbes & Co denken aanvankelijk dat het Nederlands is. Hilarisch toch (zeker voor wie zelf Nederlandstalig is)! En dan het beste nog. In de film horen we regelmatig een off-screen vertelstem. Die begint met te zeggen: laat me u vertellen van de keer toen ik bijna stierf. Heel de tijd denk je dat die stem van Hobbes is, maar helemaal op het einde blijkt het de stem van Azazel te zijn, die inderdaad net niét stierf dankzij die kat. Die kat zie je overigens kort even voorbijlopen als Hobbes in het midden van de film die hut aan het meer een eerste keer bezoekt en ook als hij de dochter van die dode inspecteur uit de jaren zestig bezoekt, zie je buiten even een kat.

    Hebben we u ervan overtuigd dat fijne, lichtvoetige humor de grote troef is van deze duivelsthriller? Het blijft echter een feit dat bij een tweede visie de plot een stuk van zijn aantrekkelijkheid verliest omdat je al weet wat er gaat komen. Misschien jammer dus dat u ondanks de waarschuwing bovenaan deze tekst toch hebt verdergelezen.

    Quotering: *** (11 juli 2015 – opgenomen van Proximus TV)

    11-07-2015 om 21:44 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    10-07-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Oud En Eenzaam (Gerard Reve) 1978

    Oud En Eenzaam (Gerard Reve) 1978

    [Roman. Heruitgegeven in: Gerard Reve, Verzameld Werk – deel 3, Uitgeverij L.J. Veen, Amsterdam-Antwerpen, 1999, pp. 209-454]

    De ikverteller (in wie we zonder veel problemen de auteur zelf kunnen herkennen) heeft ergens in Frankrijk een afgelegen, verpieterd huisje gekocht dat hij nu eigenhandig aan het verbouwen is. In het naburige dorpje merkt hij een jongen op die hij begint te achtervolgen tot in een verlaten boerderijtje. Na een korte kennismaking (met de smoes dat hij een tas verloren is), bespiedt de ik de jongen (waarin de ik duidelijk seksueel geïnteresseerd is) verder vanop de zolder terwijl hij (de jongen) aan het masturberen is. Deze sessie wordt ruw onderbroken doordat iemand (de vader?) de jongen komt weghalen en later vernemen wij samen met de ik van een buurvrouw dat de jongen naar familie in een ander dorp is gestuurd.

    Deze raamvertelling wordt twee maal onderbroken door twee vrij lange episodes waarin de ik zich dingen uit het verleden herinnert. Eerst zitten we in een voorstad van Londen. De ik is dan ongeveer dertig, woont samen met een andere homo en heeft een tijdje een relatie met een buurmeisje, de beginnende actrice Jane Raleigh. De ik is er enigszins trots op dat hij het blijkbaar ook met een vrouw kan doen en verder maken we mee hoe Jane meespeelt in een derderangstoneelstuk dat bijzonder weinig succes heeft. In de tweede episode is de ik acht of negen en maakt hij met zijn ouders een communistisch vakantiekamp mee (een gelegenheid voor de auteur om eens flink af te geven op de communistische wereldvisie). Op een keer ontmoet hij samen met een lokale boerenjongen een pederast (zonder dat er iets lichamelijks van komt) en met de jongen maakt hij een kanotochtje op een meer, waarbij hij ontdekt hoe op een eilandje in het meer enkele zeilbootvaarders een jongen kwellen en ondervragen. Als hij ontdekt wordt, vlucht de ik al zwemmend naar de oever.

    Zoals men merkt, heeft ook deze roman weer een structuur die als los zand aan mekaar hangt en zijn de dingen die verteld worden niet echt wereldschokkend. Enigszins interessant is wel dat Reve in de passage over het vakantiekamp zijn neiging om erotiek met sadistische fantasieën te verbinden verklaart vanuit de invloed die de – wat hij noemt – ‘communistische pornografie’ [p. 337] op hem had als klein jongetje. Het gaat dan om verhalen uit de communistische propaganda waarbij proletarische arbeidersjongens door de kapitalistische beulsknechten zogenaamd gefolterd en gemarteld worden: ‘De communistische pornografie oefent door haar perverse, maar altijd precies aan de grens van het taboe blijvende, in verhulde vorm gebezigde seksuele voorstellingen, een grote propagandistische kracht uit op de eigen gelovigen. Deze verhalen, uit waarschijnlijk onbewuste seksuele lust ontstaan, moeten wel bij ontelbare kameraden een zelfde oncontroleerbare want onbewuste seksuele lust opwekken als die waaruit zij zijn voortgekomen’ [p. 342]. Welke lust dan wel, zal men vragen? Het antwoord: ‘De communistische pornografie heeft mij besmet met een gepreoccupeerdheid met wreedheid, die alle andere gevoelens en gedachten op de achtergrond drong. Sadistische tafrelen van kerkers en verhoren zouden voortaan in mijn verbeelding onveranderlijk elke gewaarwording van seksuele lust vergezellen, en alleen door deze tafrelen op te roepen of toe te laten zou ik – of ik nu in eenzaamheid dan wel in de armen van een vrouw of een man de liefdesdaad bedreef – mijn drift de verzadiging kunnen doen bereiken’ [p. 347].

    De vraag is: heeft Reve die verhalen over martelingen in zijn jeugd echt gehoord uit de mond van communistische propagandisten of komen ze misschien uit zijn eigen koker? Feit is dat Reve’s (bi)seksuele escapades inderdaad steeds sadistische trekjes vertonen, wat niet alleen opvalt bij zijn homo-erotische contacten maar ook bij zijn relatie met die Engelse Jane: ‘De ene gedachte bracht de andere voort, en ik voelde jegens haar een wrevel opkomen, die de grens van de haat naderde, omdat zij mij nooit iets kwaads maar alleen maar goeds had gedaan’ [p. 258].

    Voor het overige zitten ook in deze roman weer zowat alle tics & trucs uit Circus Reve, zonder dat er overigens veel origineels mee gedaan wordt. Er is de constante homo-erotische aandacht voor strakke, dunne jongensbroeken waarin de geheime liefdesdelen en de uitdagende billen zich onverhuld aftekenen. Er is het vermengen van erotiek met religie. Een vrouw die hij drie maal achter elkaar klaarmaakt, bereikt dan het eerste station van haar reis naar de eeuwigheid en vervolgens treedt zij de waarheid des levens binnen [pp. 265-266]. Of het zien van een masturberende jongen betekent dan dat men getuige is van het grootste mysterie van de schepping Gods [p. 438]. Het werpt allemaal natuurlijk een vreemd licht op Reve’s geflirt met de katholieke leer en de ongeloofwaardigheid, het ‘spelelement’ zo men wil van zijn zogenaamde ‘bekering’ wordt nog duidelijker in bepaalde andere passages. Zoals op pagina 265-266, als het over Jane gaat: ‘Een hoer was ze, welzeker, maar ook een hoer kon dienen, want had niet God zelf, of in ieder geval Zijn eniggeboren Zoon, om een of andere reden maar in ieder geval niet zonder berekening, op zekere dag een hoer in zijn eigen Kutkerk en Heilsbordeel opgenomen?’ Of nog, als hij op pagina 305 een kruisje cadeau krijgt van Jane en zegt dat hij het mooi vindt: ‘Wat ik zei was niet waar, want ik had voor de christelijke poespas nooit meer sympathie gekoesterd dan het pluimvee het rond Kerstmis toedroeg’.

    Men kan dit met wat goede wil beschouwen als reviaanse ironie, want inderdaad: er is gelukkig ook nog af en toe die typisch droge Reve-humor, waarmee we dan niet dat tot in den treure uitgemolken archaïsche taalgebruik bedoelen, maar wel korte kostelijke opmerkingen in de trant van: ‘Maar Jacky Beskeen was niet mooi, en ik was noch rijk noch machtig, en de tijden van weleer waren voorbij, terwijl we Indië ook nog kwijt waren’ [p. 247]. Zoals Reve zelf zou zeggen: het is niet veel, maar het is altijd beter dan niets.

    Leest men enkele (latere) boeken van Reve achter elkaar, dan valt pas goed op waar bijvoorbeeld iemand als Herman Brusselmans een groot deel van zijn mosterd heeft gehaald. Niet zozeer wat de homo-erotiek en het flirten met het katholicisme betreft, maar wel: het gebruik van verouderde woorden, de overdreven aandacht voor seks, het beschaafd ouwehoeren aan 100 kilometer per uur, de humor en bijvoorbeeld ook het trucje om eerst bladzijden te vullen met geleuter om dan plots met één enkel zinnetje een poging te ondernemen om het allemaal groots en episch te laten klinken (wat Brusselmans vaak doet als hij het over zijn overleden moeder heeft). Reve deed dat dus ook, onder meer in dit boek. Dan lezen we plots, terwijl iemand net heeft gezegd tegen Gerard dat er iets van hem tegenvalt: deze woorden ‘zouden mij voor altijd vergezellen; voor immer, tot het einde van mijn leven, zouden ze aangaande mij gebezigd worden, wat ik ook jegens welke mensen zou doen of nalaten: het zou hen altijd van mij tegenvallen’ [p. 393]. Of wanneer hij als knaap rondzwemt in het groene schuim van een meer: ‘Het was, alsof de geur van dit schuim alles vertolkte en te kennen gaf van mijn gehele leven: mijn leven zoals het geweest was, en mijn leven zoals het voor altijd zou zijn’. Nou ja. Zulke operettezinnetjes kunnen natuurlijk nooit het geleuter van de rest van de roman goedmaken.

    In zijn recensie van Verzameld Werk – deel 3 [De Standaard der Letteren, 23 december 1999, p. 5] noemde Jeroen Vullings Oud En Eenzaam Reve’s ‘beste boek’. Het is niet duidelijk of hij bedoelde: het beste boek uit die verzamelbundel, of Reve’s beste boek tout court. Wij veronderstellen (hopen) het eerste. Helemaal hilarisch is de korte bespreking van Luc Verhuyck in Boekengids [jg. 57, nr. 1, januari 1979, pp. 17-18]. Daarin lezen we: ‘De roman is gesteld in Reves typische plechtstatige, enigszins archaïsche stijl maar is toch laconiek vertellend, relativerend, ironiserend en humoristisch. In de combinatie van deze sferen ligt nu echter juist Reves eigenheid als stilist en het bewijs voor zijn enorme taalvaardigheid. Jammer derhalve, dat op grond van een aantal passages, dit toch wel goede boek, vanuit christelijk oogpunt, niet geschikt is voor onvolwassen lezers’. Laughing Out Loud!

    Quotering: ** [explicit 10 juli 2015]

    10-07-2015 om 22:10 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Rocco e i suoi fratelli (Luchino Visconti) (I-F, 1960)

    ROCCO E I SUOI FRATELLI (Luchino Visconti) (Italië-Frankrijk, 1960)

    (177’)

    Vader is net overleden en la mama emigreert met haar vier zonen (Simone, Ciro, Rocco en de knaap Luca) vanuit het zuiden van Italië naar Milaan. Haar oudste zoon, Vincenzo, woont daar al en heeft er een liefje (een piepjonge Claudia Cardinale). Al blijkt het al snel niet te boteren tussen de schoonouders, toch huwen Vincenzo en het meisje en zij krijgen twee kinderen. In de rest van de film gaat de aandacht vooral uit naar Simone en Rocco (gespeeld door Alain Delon). Simone wordt bokser en papt aan met de hoerige Nadia (Annie Girardot) maar zijn carrière raakt door zijn zwakke karakter in het slop en als Rocco meer succes blijkt te hebben als bokser en op zijn beurt aanpapt met Nadia, loopt het mis. De jaloerse Simone verkracht op een avond Nadia en slaat Rocco tot moes en na nog een aantal vijven en zessen steekt Simone die Nadia zelfs dood. Ondertussen blijft Rocco vinden dat hij de schuld is van alles en betaalt hij zelfs de schulden van Simone. Op het einde vertelt Ciro, die in een autofabriek werkt, de jonge Luca dat Rocco een heilige is, dat je offers moet brengen als je een huis wil bouwen en dat Luca zal opgroeien in een betere, rechtvaardigere maatschappij.

    ‘Omdat Luchino Visconti een zo eerlijk, bekwaam en konsekwent kineast is, verdient zijn jongste film, Rocco en zijn broers, een grote belangstelling vanwege de oprechte cinefielen’, schrijft ene J.V.L. in zijn recensie in Film en Televisie [nr. 54, april 1961, p. 3]. En ook: ‘De film duurt drie uren, wat vrij lang is en soms nogal de zenuwen van de toeschouwers op de proef stelt. Want er komen pijnlijke momenten in voor; precies zo pijnlijk door het niets ontziend realisme, dat soms weerzinwekkend is, maar steeds eerlijk en nooit op ongezonde nieuwsgierigheid spekulerend’. Waarmee dan waarschijnlijk onder meer op die (inderdaad discreet in beeld gebrachte) verkrachtingsscène gedoeld wordt. Kan allemaal best wezen, maar volgens ons is dit toch een compleet gedateerde film waarbij je echt beleefde moeite moet doen om hem uit te zitten, ook al door die (te) lange duur natuurlijk.

    Ondanks de manifeste cinematografische kwaliteiten van de film (die naar verluidt op sommige latere regisseurs de nodige invloed hebben uitgeoefend), moeten we toch vaststellen dat het grootste deel van deze prent bestaat uit overdreven melodrama, ongeloofwaardige pathetiek en soms zelfs onhandige onnozelheden. Er wordt wat afgeroepen, gebruld en geschreeuwd in deze film (de Italiaanse aard van het beestje zeker?), zowat iedereen bezondigt zich constant aan overacting (de mama lijkt wel een actrice uit een zevenderangs provinciaal toneelgezelschap) en sommige scènes zijn zo over the top dat het belachelijk wordt. Als Simone op het einde bijvoorbeeld zijn moord komt bekennen, dan staat heel de familie te krijsen, te roepen en te jeremiëren, maar ondertussen staat Vincenzo in de kamer ernaast gewoon heel de tijd met zijn baby in zijn armen. Te wachten op het nieuws van zeven uur?

    Neo-realisme, dat is de stijl van deze film. We krijgen een duidelijk beeld van de armenwijken in Milaan anno 1960 (met al die troosteloze gebouwen, het lijkt de Luchtbal wel), maar voor het overige vragen we ons toch af wat die Ciro op het einde tegenover Luca te zeuren heeft over een onrechtvaardige maatschappij. Dat stelletje boeren uit Sicilië wordt toch redelijk goed opgevangen in Milaan (zij vinden een job en als ze de huur niet kunnen betalen, krijgen ze van de stad een huisje) en dat er dingen mislopen, is enkel en alleen de schuld van die rotverwende agressieve zot van een Simone (die in het begin al niet uit zijn bed kon als er sneeuw moest geruimd worden maar door la mama behandeld wordt als haar lievelingetje). We hebben van deze film geen oude fiche teruggevonden. Dus ofwel hadden wij Rocco en zijn broers nog nooit gezien, ofwel was het indertijd (jaren zeventig?) al zo’n tegenvaller, dat wij er nooit toe gekomen zijn om er iets over te schrijven. Is nu dan toch goedgemaakt.

    Quotering: ** (8 juli 2015 – Cinema Zuid)

    10-07-2015 om 00:06 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    05-07-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.CD: ZJEF VANUYTSEL

    Zjef Vanuytsel: De Zotte Morgen (1970)

    Het moet in het voorjaar van 1976 geweest zijn. Ik was 20 en zat in mijn eerste licentie (heet nu: master) aan de Antwerpse universiteit. Mijn grootvader langs vaderszijde was bedlegerig en moest verzorgd worden, elke dag door een andere dochter of schoondochter. Op één van de weekdagen moest ik dus telkens ’s morgens in de vroegte met mijn Citroën Dyane mijn moeder naar het naburige dorpje Hoevenen, waar mijn grootvader woonde, voeren en haar daar ’s avonds weer ophalen. Als ik dan op die ochtenden terug thuis kwam, was het nog maar rond zeven uur, en terwijl in het oosten, boven de brug naar het Sportpaleis, de zon opkwam, draaide ik dan dikwijls het titelnummer van De Zotte Morgen van Zjef Vanuytsel. Het maakte mij perfect gelukkig, of met de woorden van professor Libert Vanderkerken gezegd: het bezorgde mij telkens weer een esthetische ervaring. Hoor ik het nummer nu opnieuw, dan keert onmiddellijk de sfeer van die ochtenden terug: die ogenblikken van betovering op het moment dat de dag ontstaat, enkele uren vóór de colleges in Wilrijk begonnen.

    Om maar te zeggen: dat nummer De Zotte Morgen [A1], met zijn zalvende gitaarklanken en zijn lichtjes maatschappijkritische tekst waarin de stad tegen het platteland wordt uitgespeeld (ik wàs in de stad en kwàm telkens van het platteland), kan voor mij niet meer stuk. Net zo min als de rest van het album trouwens. Het ingetogen openingsnummer loopt vlekkeloos over in Houten Kop [A2], dat nochtans helemaal anders van sfeer is: vinnig uptempo, een stuk zotter eigenlijk dan de vorige track en badend in de studentikoze context van zuipen en uitgaan. Een context die Zjef Vanuytsel (°1945, van opleiding architect) overigens veel beter zal gekend hebben dan wij, want wij gingen bijna nooit uit en zopen ons al zeker nooit een stuk in onze kraag.

    Het album De Zotte Morgen bevat dertien nummers, geschreven door Zjef Vanuytsel en Frans Ieven. De producer was Roland Verlooven. Bij die dertien nummers zit er geen één dat niet goed is. De derde track, De Stad [A3], heeft weer een totaal andere klankkleur dan de eerste twee nummers, ditmaal dankzij dat geluid van een overvliegende straaljager dat men indertijd phasing noemde. Onvergetelijk is het akoestisch gebrachte maar zeer venijnige High Society [A4], waarin Vanuytsel de hypocrisie van de hogere standen op de korrel neemt. Dag meisjes [A5] is dan weer ondeugend-romantisch en Ambians [A6] is een korte blues die helemaal in de studentenkroegsfeer zit.

    Kant B begint heel mooi met het zalvende De Nacht [B1] en Ik Weet Wel Mijn Lief [B2] is een ontroerend averechts liefdesliedje. In Het Dorp [B3] wordt de sociale controle die dorpelingen op elkaar uitoefenen, geviseerd en dan volgen een drietal nummers die weliswaar een zeker KSA-gehalte (voor de Nederlanders: scouts-gehalte) hebben, maar die ons jongeren begin jaren zeventig toch aanspraken: het voorzichtig sociaal-geëngageerde toontje dat echter nooit te cynisch wordt, zorgde daarvoor. Die drie nummers zijn Wie Zijn Ze [B4], Sociaal Zijn [B5] en Je Kunt Niet Zonder De Anderen [B6]. Echt zo van die nummers om op avonden bij de jeugdbeweging of tijdens de godsdienstlessen te beluisteren en te bespreken, we zeggen het zonder enige ironie. En het album wordt dan afgesloten door het meeslepende Hop Marlene [B7], een onverbiddelijke instant classic die handelt over een stripteaseuse die trouwt met de koning.

    In Media / 33-45 [nummer 5, mei 1971, p. 5] schreef ene Herman Boon: ‘Deze plaat heeft duidelijk enorm veel te danken aan de toffe, smaakvolle en commerciële arrangementen van Frans Ieven, aan de opnametechniek van Paul Leponce en de vakkennis van producer Roland Verlooven. Jammer dat ook Ambians, een namaakblues, er op behouden is. Zjef speelt wel handig gitaar, hij heeft plastische teksten, maar veel in deze liederen (inhoud en vorm) is vlak en onbenullig, en een beetje te veel praten over dronken zijn’. En hij besloot zijn recensie venijnig met: ‘Ik vraag me ook af of Philips nog een tweede plaat en kapitaal zal wagen aan Zjef Vanuytsel’. Dikke flauwekul en volledig mee oneens: De Zotte Morgen was en is een absolute klassieker in zijn genre (kleinkunst, luisterlied).

    Quotering: ***** (28 juni 2015)

    Klassiekers: eigenlijk het hele album, maar vooral De Zotte Morgen, Houten Kop, High Society en Hop Marlene.

    Zjef Vanuytsel: Er Is Geen Weg Terug (1973)

    Pas drie jaar later is er een tweede album, dat indertijd compleet aan ons is voorbijgegaan. Enigszins begrijpelijk, blijkt nu. Er Is Geen Weg Terug bevat twaalf nummers, ook weer allemaal geschreven door Zjef Vanuytsel en Frans Ieven (die ook producete) maar enkel Zal Je Dan Nog Voor Me Zorgen [A3] kan een beetje tippen aan het niveau van De Zotte Morgen. Bij de andere tracks: wég inspiratie, wég sfeer, wég creativiteit. Van dit album mag men nu eens met recht zeggen dat het qua vorm en inhoud vlak en onbenullig is. Men vraagt zich af: hoe is het mogelijk, na dat meesterlijke debuutalbum? Hilde Dekeyser was in Media / disko [nr. 16, februari 1974, p. 27] héél beleefd toen ze noteerde: ‘Vanuytsel is is in de afgelopen drie jaar duidelijk bezadigder, rustiger geworden, het zotte is een beetje verdwenen. Zijn tweede elpee getuigt van een grotere rijpheid, bevat niet de kommerciële uitschieters van Zotte Morgen en is ook een stuk introverter’. Te vriendelijke woorden voor een album dat bijna over de hele lijn teleurstelt.

    Quotering: ** (28 juni 2015)

    Klassiekers: Zal Je Dan Nog Voor Me Zorgen.

    Zjef Vanuytsel: De Zanger (1976)

    Nog eens drie jaar later verschijnt album nummer drie, met daarop tien nummers, geschreven door Zjef zelf en enkele anderen (onder meer Tars Lootens, Jean Blaute en Koen De Bruyne). Producer was Jan Blaute. Ook deze lp is in 1976 en later totaal aan ons voorbijgegaan, alweer zeer terecht. Het is een verschrikkelijke zemelplaat, er staat geen enkel goed nummer op. ‘Zjef Vanuytsels tweede elpee werd door bepaalde kritici nogal afgebroken. Mij beviel ze echter wel en net als Vanuytsels eerste schijf belandt ze nog vaak weer op mijn pick-up.’ Aldus Hilde Dekeyser in Media/disko [nr. 27, juni 1976, pp. 21-22]. Smaken verschillen, zeker? Dekeyser schrijft verder: ‘Ook deze derde elpee, De Zanger, zal nog wel af en toe uit de hoes worden gehaald, maar dat zal dan toch maar zijn om een heel beperkt aantal nummers te beluisteren. (…) Bij beluistering van deze elpee krijg ik (…) de indruk dat Vanuytsel moe is en leeg gezongen. (…) Soms heb ik het pijnlijke gevoel dat Vanuytsels inspiratie helemaal zoek was en er dus zomaar enkele clichés uit de mouw werden geschud’. Heel scherp vastgesteld, Hilde, alleen gold dat ook allemaal reeds voor het tweede album. Toegegeven: deze plaat is nóg slechter.

    Quotering: * (2 juli 2015)

    Klassiekers: geen.

    Zjef Vanuytsel: De Stilte Van Het Land (1978)

    In 1978 volgt dan album nummer vier, ook weer met tien nummers, geschreven door Zjef en enkele anderen. Spijtig voor Zjef dat we het moeten zeggen, maar met zijn eerste album heeft hij de lat zo hoog gelegd, dat zijn latere platen stuk voor stuk niet anders dan complete teleurstellingen kunnen genoemd worden. Ook hier weer. Alleen het voorlaatste nummer, De Massa [B4] springt er een heel klein beetje uit, de rest is een bijzonder mager beestje: inspiratieloos en totaal onbelangrijk.

    Quotering: ** (2 juli 2015)

    Klassiekers: De Massa.

    Zjef Vanuytsel: Tederheid (1983)

    Pas vijf jaar later, in 1983, verschijnt Vanuytsels vijfde album, geproducet door Herwig Duchateau. Zjef heeft een nieuwe begeleidingsgroep en zijn muziek klinkt nu een stukje frisser, meer poppy, bij vlagen meer jazzy ook. In een interview met André De Bruyn in Audio-Visueel [1983, nr. 5, pp. 23-29] zegt hij: ‘Mijn vroegere platen zijn teveel buiten mij om gemaakt. De Zanger is geproduceerd door Jean Blaute, lang voor hij zo bekend werd. Gewoonlijk geef ik een bandje waarop ik mijn nummers met gitaar heb ingespeeld, plus mijn ideeën voor een arrangement. En dan gebeurden er vreemde dingen. (…) Na De Zanger heb ik besloten dat, wanneer ik nog eens een plaat maak, ik zelf de hele klankkleur ga bepalen voor ik in de studio stap. Ik heb mij aan dat voornemen gehouden. Ik had een pianist van een vorige groep. We hadden samen enkele dingen gedaan en het klikte erg goed. Op zeker moment zei hij dat hij het niet zag zitten om mijn plaat te maken met de toenmalige muzikanten, en hij stelde mij andere voor, mensen waarmee ik erg hoog oploop. (…) Ik moet zeggen dat het de eerste keer is dat ik een plaat zo goed in handen heb. Ik heb die graad van muzikale echtheid gerealiseerd die ik altijd in mijn werk heb willen steken. Let wel, daarmee wil ik geen afbreuk doen aan de muzikanten die vroeger met mij gewerkt hebben. Het zijn uitstekende muzikanten, maar de vraag is alleen of ze mij wel goed begrepen hebben’.

    Tederheid bevat tien nieuwe nummers. Eén cover en negen liedjes geschreven door Vanuytsel en toetsenman Dirk Joris. Op de A-kant staan twee zemelnummertjes, Tederheid [A1] en Mijn Twee Kindertjes [A3], maar Samen [A2] klinkt plots héél fris van de lever. Het uptempo De Vlindertjes Van De Nacht [A4] en het bluesy Schatje [A5] zijn allebei meer dan degelijk.

    Op de B-kant treffen we helaas weer twee van die melige tracks aan: Mijn Beste Vriendin [B2] en Ver Van Huis [B5]. De Zakenman [B1] is op zichzelf redelijk oké maar klinkt een beetje te veel als een doorslagje van Jimmy van Boudewijn de Groot en Schuldig [B4] is een brave cover van Randy Newmans Guilty. Winter [B3] ten slotte is weer meer dan degelijk.

    Tederheid is manifest een beter album dan de voorgaande drie, maar een muzikaal hoogtepunt in het oevre van Zjef Vanuytsel is het zeer zeker niet. Dat was, is en blijft het onovertroffen debuut De Zotte Morgen. Teken aan de wand: omdat de aanvragen om op te treden op een laag pitje staan, beslist Zjef om zich te concentreren op zijn job als architect. Jarenlang zal het stil blijven rond hem.

    Quotering: *** (5 juli 2015)

    Klassiekers: Samen.

    Zjef Vanuytsel: Ouwe makkers (2007)

    Dankzij zijn eerste album, dat jaren zeventig-pareltjes bevatte als De zotte morgen, Houten kop, High society en Hop Marlene, kan Zjef Vanuytsel rekenen op ons eeuwigdurend respect en onze eindeloze bewondering. Decennia later, in 2007, maakt Zjef echter plots een come-back, en olala, wat vreesden wij daarvoor. En ja hoor, we hebben helaas gelijk gekregen. Het begint al met twee flauwe zemelnummers, Als je zomaar weg zou gaan [1] en Ouwe makkers [2] (een duet met Jan De Wilde), gevolgd door het zeer matige uptemponummer Mijn tweede ik [3]. Dan nog maar eens liefst drie van die akoestische zemelliedjes (Stil in de Kempen [4], Het evenwicht [5], Lief en leed [6]), zodat de cd al halfweg is alvorens we een nummer krijgen dat een heel klein beetje kan doen denken aan de triomftijd van De zotte morgen: het wat jazzrock-achtige, fris klinkende Gevoelige jongen [7], dat iedereen die aan het indommelen was, weer bij de les brengt.

    Het mediumtempo scheldnummertje richting ex Als je denkt dat ik je mis [8] kan er ook mee door en het vlotritmische protestliedje Schone schijn [10] kaapt op dit album een verdienstelijke tweede prijs weg. In de sterren [9] en het korte afsluitertje Spoken in je hoofd [11] zijn echter weer bijzonder flauwtjes.

    Alles bij elkaar genomen dus duidelijk niet veel om enthousiast over te doen! Waarom Bart Steenhaut het in De Morgen van 28 november 2007 had over het ijzersterke songmateriaal van deze cd, ontgaat ons dan ook volkomen.

    Quotering: ** (7 augustus 2008)

    Klassiekers: Gevoelige jongen, Schone schijn.

    Zjef Vanuytsel: Integraal (2014)

    In 2014 verschijnen de zes albums van Zjef Vanuytsel nog eens in een verzamelbox. Daar zit ook nog een zevende bonus-cd bij, getiteld Live op de BRT, met zeventien live-versies van oude nummers uit de BRT-archieven. De kwaliteit van de opnamen laat soms te wensen over, Zjef zingt niet altijd even zuiver en interessante nieuwe versies zijn hier niet te vinden, zeker niet als het om nummers uit het debuutalbum gaat (twee maal De Zotte Morgen, High Society, Houten Kop en Ik Weet Wel Mijn Lief). Redelijk overbodig, deze bonus-cd. In het begeleidende boekje wordt aangekondigd dat Zjef aan nieuwe nummers werkt en dat daar nog wel eens een nieuwe cd van zou kunnen komen.

    Quotering: ** (28 juni 2015)

    05-07-2015 om 17:19 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Interstellar (Christopher Nolan) (USA, 2014)

    INTERSTELLAR (Christopher Nolan) (USA, 2014)

    (162’)

    In een niet al te verre toekomst wordt het menselijke leven op aarde bedreigd met uitsterven (door een stofplaag die de gewassen vernietigt, of zoiets). Gelukkig hangt er net toevallig rond Saturnus een wormgat (misschien daar geplaatst door aliens om de mens te helpen) en via dat wormgat kan men een ander sterrenstelsel bereiken om aldaar op zoek te gaan naar leefbare planeten. Wij volgen één zulk een expeditie, onder leiding van Cooper, een ex-piloot van de Nasa.

    Iedereen die deze film ziet, zal vrij gemakkelijk echo’s en parallellen ontdekken van en met Stanley Kubricks 2001 – A Space Odyssey, soms op het randje van plagiaat af (of moeten we zulke momenten van naäperij interpreteren als een eerbetoon?). Maar ho ho, wat valt er hier weer iemand finaal door de mand! Van Christopher Nolan wisten we al dat hij van ultracomplexe en superingewikkelde plots houdt (remember Memento, Inception…), maar hier bakt hij ze toch wel wat te bruin en gaat hij serieus uit de bocht. Tot aan dat wormgat is het allemaal nog een beetje te volgen, maar eenmaal aan de andere kant wordt er zodanig gegoocheld met vijfde dimensies en tijdruimteverlopen dat menige kijker de wenkbrauwen begint te fronsen.

    Let wel: het is (weer) allemaal zeer proper en vakkundig in beeld gebracht en als de expeditieleden in dat andere sterrenstelsel enkele kandidaat-planeten bezoeken (met op één daarvan een overlevende van een vorige expeditie die deftig over de rooie gaat en valse informatie doorspeelt), dan is dat echt spannend. Net als bij post-apocalyptische films doemt echter onvermijdelijk ook bij dit soort SF-films een moeilijk te nemen hindernis op. In het eerste geval is de wereldbevolking uitgeroeid door een ramp, er blijven er nog één of een paar over, maar dan moet er iets gebeuren dat de moeite van het vertellen waard is. Ga er maar aan staan! In het tweede geval gaat het om andere werelden in de kosmos met meestal daaraan gekoppeld contact met totaal onbekende levensvormen. Kom op dat moment maar eens met iets overtuigends uit de hoek: niet gemakkelijk! Kubrick omzeilde deze klip door in de laatste tien minuten van 2001 Bowman terecht te laten komen in een door de aliens gefabriceerd decor dat bedoeld was om de astronaut gerust te stellen (maar ze hadden zich meer dan 100 jaar vergist, vandaar de victoriaanse setting). Nolan imiteert dit door Cooper te laten terechtkomen in een reconstructie van de slaapkamer van zijn dochtertje. Maar in het laatste half uur van deze Interstellar jongleert hij zodanig met zwarte gaten, sprongen vooruit en achteruit in de tijd en ellipsen in zijn verhaal, dat geen kat nog kan volgen.

    Echt waar, hoor, geloof ons, vertrouw ons: geen kat kan nog volgen op het einde. Op dat moment begint men dan door te hebben dat ook de rest van het verhaal vol ongerijmdheden, onwaarschijnlijkheden en onbegrijpelijkheden zit en zakt heel de film als een pudding in elkaar, ondanks de sporadische spannende momenten links en rechts. Dat de acteur die Cooper vertolkt, Matthew McConaughey, heel de tijd in zo’n laag register spreekt dat het lijkt alsof zijn stembanden constant last hebben van de zwaartekracht terwijl hij dan ook nog eens zo lijzig praat als een op lsd flippende schildpad, is in het kader van dit alles slechts een voetnoot, maar even irritant als dat compleet uit zijn dak gaande tweede deel van de film. In dit verband in details treden is puur tijdverlies, al wie de film gezien heeft, weet wat wij bedoelen. Ongetwijfeld heeft onze Christopher met deze film geprobeerd Kubrick naar de kroon te steken, maar ocharme, hij komt met zijn verwarde en verwarrende plotje nog niet tot aan de knieën van de briljante meester van 2001.

    Quotering: ** (4 juli 2015) (dvd – bib Wuustwezel)

    05-07-2015 om 02:34 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-07-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Een Circusjongen (Gerard Reve) 1975

    Een Circusjongen (Gerard Reve) 1975

    [Roman. Heruitgegeven in: Gerard Reve, Verzameld Werk – Deel 3, Uitgeverij L.J. Veen, Amsterdam-Antwerpen, 1999, pp. 7-180]

    Ik herinner me nog dat ik in november 1975 met enkele collega-studenten (wij zaten in de 1ste licentie Germaanse) de Antwerpse Boekenbeurs bezocht en dat daar Gerard Reve in levende lijve aanwezig was, om zijn pas verschenen boek Een Circusjongen te promoten. Ongetwijfeld kon Reve toentertijd op een flinke dosis bewondering van onze kant rekenen, want tijdens de kandidatuurjaren aan de Ufsia hadden wij verplicht De Avonden moeten lezen, en die roman had indruk gemaakt. Toch heeft niemand van ons toen Een Circusjongen gekocht (ik weet niet waarom), en ofschoon de titel mij wel intrigeerde (hij deed me denken aan De Circusbaron van Suske & Wiske), heb ik ook later het boek nooit gelezen.

    Tot nu dus. En wat blijkt? Een Circusjongen is een totaal onbelangrijk prulboek. De belangrijkste reden daarvoor is dat het een tekst is die aan elkaar hangt als los zand. Het boek is weliswaar verdeeld in vier blokken, met de respectieve titels Geboorte, Dood, Hellevaart en Verrijzenis maar dat is slechts flauwekul en mistspuiterij. Nadat hij in het eerste blok(je) zijn geboorte heeft beschreven, zitten we in het volgende blok meteen decennia verder en heeft de verteller een vriend, ene Jakhals, waarover we bijzonder weinig te weten komen behalve dat hij de (homo)seksuele begeertes en fantasieën van de schrijver danig stimuleert, zaken die met enige nauwkeurigheid en niet helemaal zonder humor beschreven worden. Die humor zit hem dan vooral in het gewild-archaïsche taalgebruik (genre ‘weder keek ik achter mij’) en die typisch reviaanse, half weemoedige half grappige formuleringen die soms opduiken (‘dezelfde, enige, onontkoombare, wanhopige gedachte lag aan beide ten grondslag: dat alles onpeilbaar gruwelijk was, maar dat het ergste nog moest komen’, p. 66).

    Vervolgens verliest de verteller zich in herinneringen (hij wilde ooit een doodkist voor zichzelf kopen, een homoavontuurtje in Londen). In het derde blok vernemen we dan dat de verteller ooit vrachtwagenchauffeur was en dat hij toen op een keer een meisje dat stond te liften, heeft verkracht. Ook dit wedervaren wordt met de nodige nauwkeurigheid beschreven: een toegeving aan de niet-homoseksuele lezer? En om het allemaal minder cru te laten klinken, wordt die hele verkrachting in een wazige context van doodzonde en schuldbesef gecatapulteerd, terwijl nota bene de H. Maagd (in de vorm van een beeldje) staat toe te kijken. In het laatste blok heeft de verteller dan een lange conversatie met de Vorstin: hij vertelt haar een weer heel andere herinnering (uit de oorlog) en als hij ten slotte geridderd wordt door Hare Genade, blijkt er ook nog een non gehuldigd te worden en die non is zowaar het meisje dat ooit verkracht werd. De verteller besluit in vrijwillige ballingschap naar een ander land te gaan en de Vorstin noemt hem een circusjongen.

    Men ziet: het springt allemaal van de os op de ezel, slaat nergens op en is waarschijnlijk niet meer dan grappig bedoeld geleuter. Want heel dat gedoe rond die verschrikkelijke verkrachting is natuurlijk flauwekul en ondertussen wordt er met dubbele, ironische pen geschreven, bijvoorbeeld wanneer de ikverteller over dat verkrachte meisje tegen de Vorstin zegt: ‘Nu ja, ik bedoel: iemand zou bepaalde dingen zodanig tot in bizonderheden kunnen schrijven, dat het zou zijn, alsof zij opnieuw, maar nu door geschreven woorden, in een boek, als het ware opnieuw, werd onteerd… zoals sommige onkuise schrijvers dat tegenwoordig wel doen, met hun zeer ruw, bepaald stuitend woordgebruik’ (p. 170). Terwijl hij dat enkele bladzijden daarvoor natuurlijk net zelf heeft gedaan. Dat ‘onkuis’ en ‘zeer ruw’ is weliswaar een beetje lollig, maar of de hele reviaanse trucendoos (het archaïsch woordgebruik, het gegeil op jongens, het gedoe met de Koningin, het sollende geflirt met katholieke symbolen en figuren) in 1975 al even versleten en afgezaagd klonk als in latere romans van Reve, weet ik niet zeker. Leest men die zaken anno 2015, dan is de lolligheid er in elk geval grotendeels af, omdat het ondertussen allemaal compleet doorzichtig en cliché is geworden.

    ‘Zelfs onder Revianen is Een circusjongen niet bijster populair’, signaleert Jeroen Vullings in een recensie van Reves Verzameld Werk deel 3 [De Standaard der Letteren, 23 december 1999, p. 5] en Wikipedia weet te melden dat onder meer Een Circusjongen en Wolf tot de dieptepunten van Reves oeuvre worden gerekend. We zijn dus niet de enigen die deze romans ongelooflijk knudde vinden en het ligt dus blijkbaar gelukkig niet aan ons. In een overigens nogal dubbelhartige en kontdraaierige recensie in Boekengids [jg. 54, nr. 2, februari 1976, pp. 65-66] noteerde Fred De Swert onder meer: ‘Al bij al stelt ook dit nieuwe boek van Neerlands grootste schrijver teleur. Het bekende Reve-stijltje (archaïsch taalgebruik b.v.) levert bitter weinig spitse vondsten en/of formuleringen op. Tussen het verhaal an sich en de literaire verbeelding is blijkbaar een onoverbrugbare kloof gegroeid. Angst, dood, erotiek, al deze elementen zijn er weer en worden door Reve gewoon virtuoos bespeeld, maar halen niet dezelfde pregnante diepte die b.v. De taal der liefde zo kenmerkte’.

    Verzameld werk – deel 3 [pp. 181-207] bevat ook de heruitgave van Een Eigen Huis (1979), een dun bundeltje schetsen (of kroniekjes) geschreven voor het literaire tijdschrift Hollands Diep. Het zijn totaal verwaarloosbare tekstjes.

    Quotering: ** (explicit 2 juli 2015)

    03-07-2015 om 02:58 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    02-07-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: The Grand Budapest Hotel (Wes Anderson) (UK-D, 2014)

    THE GRAND BUDAPEST HOTEL (Wes Anderson) (UK-Duitsland, 2014)

    (99’)

    The Grand Budapest Hotel is een film die je zeker eens moet bekijken, daar ga je nu eens echt geen spijt van hebben. Niet dat het hier gaat om een onsterfelijk, onverbiddelijk meesterwerk, maar het is een speciaal geval. Het verhaal, gebaseerd op de geschriften van Stefan Zweig, is nochtans heel simpel. Een schrijver die in 1968 logeert in het Grand Budapest Hotel (ergens in Oost-Europa), verneemt (tijdens een diner) van de eigenaar van het hotel hoe deze laatste in het bezit kwam van het hotel. In de jaren dertig was hij (de Egyptische vluchteling Zero) als lobby boy het hulpje van de concierge, monsieur Gustave. Deze heeft als hobby gigolo spelen voor oude, rijke dames en zo komt hij – via de erfenis van één van deze dames en na veel vijven en zessen, want de familie aanvaardt dat natuurlijk niet zomaar – in het bezit van een kostbaar schilderij (getiteld Boy with apple, kostelijk!), van een fortuin en van het hotel. Dat na de dood van monsieur Gustave eigendom wordt van Zero, want dat was zo afgesproken tussen de twee.

    Een verhaaltje van twee keer niks dus, maar het verteltempo ligt aangenaam hoog en je moet zien hoe Wes Anderson dat verfilmd! Het is een soort filmsprookje geworden waarin allerlei fictieve dingen, plaatsen en gebeurtenissen verweven worden die duidelijk verwijzen naar echte dingen, plaatsen en gebeurtenissen (de Tweede Wereldoorlog en de nazi’s bijvoorbeeld, of de schilder van dat schilderij), maar dat gebeurt allemaal met heel veel geestige humor en wordt op een wonderlijke wijze in beeld gebracht. De mise-en-scène is constant om van te snoepen, de cameraregie en montage zijn permanent dynamisch, vindingrijk en hoogst origineel en de casting is ronduit perfect. Nieuwkomer Tony Revolori is geknipt als de lobby boy, Ralph Fiennes is een kostelijke monsieur Gustave en Willem Dafoe zet een geweldig griezelig familielid van de overleden dame neer. Leuk bijrolletje voor onder meer Harvey Keitel als gevangenisboef, maar de film loopt vol met onvergetelijke personages.

    The Grand Budapest Hotel doet een beetje denken aan sommige knotsgekke films van de Coen-brothers waarin ook niet veel essentieels gebeurt maar die opvallen door hun vorm. Alleen is de planeet waarop Wes Anderson vertoeft, nóg een beetje knotsgekker. Anderhalf uur wonderlijk en vermakelijk kijkplezier gegarandeerd!

    Quotering: ***½ (Tweede visie: 2 juli 2015) (dvd – bib Wuustwezel)

    02-07-2015 om 23:54 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 23/11-29/11 2020
  • 20/04-26/04 2020
  • 13/04-19/04 2020
  • 10/02-16/02 2020
  • 20/01-26/01 2020
  • 28/10-03/11 2019
  • 02/09-08/09 2019
  • 26/08-01/09 2019
  • 19/08-25/08 2019
  • 12/08-18/08 2019
  • 05/08-11/08 2019
  • 22/07-28/07 2019
  • 15/07-21/07 2019
  • 27/05-02/06 2019
  • 14/08-20/08 2017
  • 26/06-02/07 2017
  • 12/06-18/06 2017
  • 05/06-11/06 2017
  • 29/05-04/06 2017
  • 08/05-14/05 2017
  • 17/04-23/04 2017
  • 03/04-09/04 2017
  • 05/12-11/12 2016
  • 28/11-04/12 2016
  • 21/11-27/11 2016
  • 14/11-20/11 2016
  • 07/11-13/11 2016
  • 31/10-06/11 2016
  • 17/10-23/10 2016
  • 10/10-16/10 2016
  • 03/10-09/10 2016
  • 26/09-02/10 2016
  • 29/08-04/09 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 27/06-03/07 2016
  • 20/06-26/06 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 28/03-03/04 2016
  • 01/02-07/02 2016
  • 18/01-24/01 2016
  • 11/01-17/01 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 21/12-27/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 16/11-22/11 2015
  • 26/10-01/11 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 17/08-23/08 2015
  • 10/08-16/08 2015
  • 03/08-09/08 2015
  • 27/07-02/08 2015
  • 20/07-26/07 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 06/07-12/07 2015
  • 29/06-05/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 25/05-31/05 2015
  • 18/05-24/05 2015
  • 11/05-17/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 29/12-04/01 2015
  • 22/12-28/12 2014
  • 15/12-21/12 2014
  • 08/12-14/12 2014
  • 01/12-07/12 2014
  • 24/11-30/11 2014
  • 17/11-23/11 2014
  • 10/11-16/11 2014
  • 27/10-02/11 2014
  • 13/10-19/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 25/08-31/08 2014
  • 18/08-24/08 2014
  • 11/08-17/08 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 21/07-27/07 2014
  • 14/07-20/07 2014
  • 07/07-13/07 2014
  • 30/06-06/07 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 02/06-08/06 2014
  • 26/05-01/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 28/04-04/05 2014
  • 21/04-27/04 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 27/01-02/02 2014
  • 30/12-05/01 2014
  • 23/12-29/12 2013
  • 16/12-22/12 2013
  • 09/12-15/12 2013
  • 02/12-08/12 2013
  • 25/11-01/12 2013
  • 18/11-24/11 2013
  • 11/11-17/11 2013
  • 04/11-10/11 2013
  • 28/10-03/11 2013
  • 21/10-27/10 2013
  • 14/10-20/10 2013
  • 30/09-06/10 2013
  • 23/09-29/09 2013
  • 09/09-15/09 2013
  • 02/09-08/09 2013
  • 26/08-01/09 2013
  • 19/08-25/08 2013
  • 12/08-18/08 2013
  • 05/08-11/08 2013
  • 29/07-04/08 2013
  • 22/07-28/07 2013
  • 15/07-21/07 2013
  • 08/07-14/07 2013
  • 01/07-07/07 2013
  • 24/06-30/06 2013
  • 17/06-23/06 2013
  • 10/06-16/06 2013
  • 27/05-02/06 2013
  • 20/05-26/05 2013
  • 13/05-19/05 2013
  • 06/05-12/05 2013
  • 29/04-05/05 2013
  • 22/04-28/04 2013
  • 15/04-21/04 2013
  • 08/04-14/04 2013
  • 01/04-07/04 2013
  • 18/03-24/03 2013
  • 04/03-10/03 2013
  • 11/02-17/02 2013
  • 04/02-10/02 2013
  • 28/01-03/02 2013
  • 21/01-27/01 2013
  • 14/01-20/01 2013
  • 07/01-13/01 2013
  • 31/12-06/01 2013
  • 24/12-30/12 2012
  • 17/12-23/12 2012
  • 10/12-16/12 2012
  • 26/11-02/12 2012
  • 12/11-18/11 2012
  • 05/11-11/11 2012
  • 29/10-04/11 2012
  • 01/10-07/10 2012
  • 24/09-30/09 2012
  • 17/09-23/09 2012
  • 27/08-02/09 2012
  • 20/08-26/08 2012
  • 13/08-19/08 2012
  • 06/08-12/08 2012
  • 30/07-05/08 2012
  • 23/07-29/07 2012
  • 16/07-22/07 2012
  • 09/07-15/07 2012
  • 02/07-08/07 2012
  • 25/06-01/07 2012
  • 18/06-24/06 2012
  • 04/06-10/06 2012
  • 28/05-03/06 2012
  • 21/05-27/05 2012
  • 14/05-20/05 2012
  • 07/05-13/05 2012
  • 23/04-29/04 2012
  • 16/04-22/04 2012
  • 09/04-15/04 2012
  • 02/04-08/04 2012
  • 19/03-25/03 2012
  • 12/03-18/03 2012
  • 05/03-11/03 2012
  • 20/02-26/02 2012
  • 13/02-19/02 2012
  • 06/02-12/02 2012
  • 30/01-05/02 2012
  • 23/01-29/01 2012
  • 09/01-15/01 2012
  • 02/01-08/01 2012
  • 24/12-30/12 2012
  • 19/12-25/12 2011
  • 12/12-18/12 2011
  • 05/12-11/12 2011
  • 28/11-04/12 2011
  • 21/11-27/11 2011
  • 14/11-20/11 2011
  • 07/11-13/11 2011
  • 31/10-06/11 2011
  • 17/10-23/10 2011
  • 10/10-16/10 2011
  • 03/10-09/10 2011
  • 26/09-02/10 2011
  • 19/09-25/09 2011
  • 05/09-11/09 2011
  • 29/08-04/09 2011
  • 22/08-28/08 2011
  • 15/08-21/08 2011
  • 08/08-14/08 2011
  • 01/08-07/08 2011
  • 25/07-31/07 2011
  • 18/07-24/07 2011
  • 11/07-17/07 2011
  • 04/07-10/07 2011
  • 27/06-03/07 2011
  • 20/06-26/06 2011
  • 13/06-19/06 2011
  • 06/06-12/06 2011
  • 30/05-05/06 2011
  • 23/05-29/05 2011
  • 16/05-22/05 2011
  • 09/05-15/05 2011
  • 02/05-08/05 2011
  • 25/04-01/05 2011
  • 18/04-24/04 2011
  • 11/04-17/04 2011
  • 28/03-03/04 2011
  • 21/03-27/03 2011
  • 07/03-13/03 2011
  • 28/02-06/03 2011
  • 21/02-27/02 2011
  • 14/02-20/02 2011
  • 07/02-13/02 2011
  • 31/01-06/02 2011
  • 24/01-30/01 2011
  • 17/01-23/01 2011
  • 10/01-16/01 2011
  • 03/01-09/01 2011
  • 26/12-01/01 2012
  • 20/12-26/12 2010
  • 13/12-19/12 2010
  • 06/12-12/12 2010
  • 29/11-05/12 2010
  • 22/11-28/11 2010
  • 15/11-21/11 2010
  • 08/11-14/11 2010

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs