Wolf (Gerard Reve) 1983
[Roman, heruitgegeven in: Gerard Reve, Verzameld Werk deel 4, Uitgeverij L.J. Veen, Amsterdam-Antwerpen, 2000, pp. 123-314]
Wolf is een jongeman die al vanaf zijn vroege jeugd wil dansen en zingen. Omdat dit in zijn dorp nogal raar wordt gevonden voor een jongen, trekt hij met een auto annex woonwagen de wijde wereld in. Wolf verlangt bovendien heel erg naar een broertje dat altijd bij hem zou blijven en dat met hem zou doen wat broertjes met elkaar doen: de ander onder de douche eens lekker helemaal wassen en op de plekken die broertje tot een echte broer maken met de spons wat langer verwijlen. Wat die broer dan in het geheel niet erg zou vinden. Om de twee bladzijden wordt dat verlangen in het boek opnieuw expliciet verwoord, en na een tijdje weet je het dus wel.
Wolf verdient met zingen en dansen op pleinen en straten de kost, en dikwijls ziet hij in het publiek een lieve jongen, maar hij durft die dan nooit aanspreken. Op een dag komt er echter eentje naar hém toe, Broer heet die (woeha!), en hij wil met Wolf mee, maar zijn zusje, Zus (kreun!), moet ook van de partij zijn. Wolf is daar lang niet gelukkig mee en als hij op een nacht Broer en Zus betrapt bij het excusez le mot vogelen, gooit hij hen (met de hulp van de vriendelijke heer Stafman) buiten. Wolf leert dan Vos (slik!) kennen, een lieve matroos en tevens pedofiel, die wel wil stoeien met Wolf maar die toch liever hetzelfde zou doen met een veel kleiner broertje. De twee trekken dan naar Pauvranië, waar ze twee lieve (alweer!) snotneuzen ontmoeten. De vader geeft toelating om hen mee te nemen om ze op te leiden tot artiesten, maar ze mogen het land niet uit. Vos blijft met de twee lieverdjes achter en Wolf keert terug naar huis. Waar hij André (André!) opnieuw ontmoet, een oude jeugdkennis, met wie hij ten slotte gelukkig wordt.
Dat allemaal verteld in een overgesimplificeerde, archaïsche kinderboekentaal (zoude in plaats van zou, weder in plaats van weer, hiermede in plaats van hiermee, zie ook de nogal onduidelijke sprookjesachtige rol van de helderziende Madam Sybil en van de engelachtige meneer Stafman). Nu, het is me allemaal nogal wat! Flikkergelul is het. En dat heeft dan ooit een meesterwerk als De avonden geschreven!
In 1984 raaskalde Marcel Janssens in een veel te welwillend-positieve, haast kruiperige recensie: We zouden er verkeerd aan doen, de subliem geacteerde ironie van het hele geval over het hoofd te zien. Reve schrijft niet voor kinderen. Dat hij het revisme nu in een wondersprookje verpakt (zoals hij het al in de woorden van het Roomse Geloof wikkelde, of het een andere keer in de plooien van een Koninklijke Mantel schoof), is voor mij een teken te meer van zijn uitzonderlijk talent, evenals van zijn bezetenheid die zich tal van uitlaten zoekt met een perverse ironie, jawel, maar toch ook met de betoverende vaardigheid van een geboren maker of speler. Ja, ook professoren van de KU Leuven kunnen soms kak in hun ogen hebben.
Geraadpleegde lectuur
- Marcel Janssens, Een sprookje van Gerard Reve, in: Dietsche Warande & Belfort, jg. 129, nr. 3 (maart-april 1984), pp. 205-209.
Quotering: **
[explicit 28 mei 1984 / aangevuld 21 juli 2015]
|