Ik ben Eric De Bruyn
Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
Om zeer onduidelijk blijvende redenen wordt de ik-figuur (de schrijver P.F. Thomése zelf) opgebeld door zijn oude kennis Bertje de Braaij met het verzoek diens verdwenen schoonbroer te gaan zoeken in Hamburg. Deze schoonbroer, de man van Bertjes zus Birgit de Braaij, is een supporter van NAC Breda en heeft zakelijke contacten met een zevenderangsvoetbalclub uit Sankt Pauli die iets te maken blijken te hebben met vrouwenhandel. De zus, Birgit, is een oude vlam van P.F. Thomése en trok in de frituurzaak van haar ouders indertijd vooral de aandacht dankzij haar bolvormige borsten en billen. In het gammele autootje van een constant kettingrokende J. Kessels trekt men naar Hamburg waar, na een weinig glorieuze escapade in de hoerenbuurt, de schoonbroer al snel gevonden wordt tijdens een voetbalwedstrijd. Schoonbroer wordt gevankelijk terug naar zijn thuis in Breda gebracht, met als bijkomend probleem dat onderweg het lijk van een Turkse pooier in de koffer blijkt te zitten. In Breda worden Kessels en Thomése net niet verleid door de al wat ouder geworden Birgit en haar eveneens van ronde billen en borsten voorziene, vroegrijpe dochter. Het lijk wordt in een vuilnisbak gedumpt en J. en P.F. rijden terug naar het oude, vertrouwde Tilburg.
De lectuur van Het bamischandaal, een fraai staaltje van wat wij tijdens onze studententijd aan de UIA leerden kennen als triviaalliteratuur, maakte ons nieuwsgierig naar ander werk van de heer P.F. Thomése. Zou dit even triviaal zijn of nam Het bamischandaal een uitzonderingspositie in? Maar nee hoor, P.F. Thomése blijkt een one trick pony te zijn want J. Kessels: The Novel vertoont opvallend veel gelijkenissen met het iets recentere Het bamischandaal. Het verhaal zelf slaat weer als een tang op een varken, het zijn opnieuw de lichtvoetigheid en de humor die de aandacht van de lezer gaande moeten houden en ook nu drijft die humor op het debiteren van allerlei scabreuze en scatologische opmerkingen (op nummer één met stip: borsten en vooral billen, de initialen van de frituurzus zijn niet voor niets BB), op Tilburgs gescheld richting alles wat met Breda te maken heeft (één keer raden wat er voortdurend rijmt op NACer als je dat uitspreekt als nakker) en op politiek incorrecte praat in verband met Duitsers en hun roemrijke verleden.
Heel (héél) af en toe toont Thomése dat hij toch niet helemaal van literair talent gespeend is, zoals wanneer hij op het einde een troosteloze buitenwijk van Breda beschrijft: In hun niet-aflatende strijd tegen de waardevermindering hadden de altoos bezorgde bewoners hun huisjes opgepimpt tot paleisjes waar zij in hun zithoeken en aan hun huisbars de koning konden uithangen terwijl je het bederf als het ware al zag blinken in de net iets te opgepoetste deurknoppen, de gezandstraalde opritten, de pergolas van geprepareerd fabriekshout. Alles was hier af. Dood. Voorbij terwijl het bestond. Doodgeboren en levend begraven. Hier kon alles alleen maar minder worden, en terwijl het dat werd, was het dat al geworden. Wat hier leefde, was slechts een dierbare herinnering. Aan wat eigenlijk? Er werden hier nog slechts graven verzorgd. Op zaterdag dan. Door de week werden de wormen gevoerd [p. 157]. Voor het overige is dit niet meer dan ontspannende pulplectuur, en als dusdanig is het weliswaar efficiënt (in maart 2009 verscheen de eerste druk, in april 2009 was er al een vijfde druk), maar de Nobelprijs Literatuur zal Thomése er wel nooit mee winnen.
In Geoffrey Chaucers The Wife of Baths Prologue [The Canterbury Tales, fragment III, group D, verzen 115-118] komen de volgende regels voor:
Telle me also, to what conclusion
Were membres maad of generacion,
And of so parfit wys a wright ywroght?
Trusteth right wel, they were nat maad for noght.
Voor wie een beetje Engels kent, vormt alleen de derde regel (vers 117 dus) een probleem. Letterlijk staat er: Vertel me eens, met welke bedoeling / werden de voortplantingsorganen gemaakt, / en door zon volmaakt wijze schepper in elkaar gestoken? / Wees gerust, ze werden niet voor niets gemaakt. Deze schattige verzen, waarvan men de inhoudelijke teneur overigens volmondig kan beamen, klinken in de modern-Engelse hertaling van Nevill Coghill haast nog mooier:
Tell me to what conclusion or in aid
Of what were generative organs made?
And for what profit were those creatures wrought?
Trust me, they cannot have been made for naught.
Coghill had het op het eerste gezicht natuurlijk redelijk gemakkelijk, omdat de rijmparen conclusion / generation en wrought / naught ook in het moderne Engels nog voorhanden zijn. Coghill had er zich vanaf kunnen maken door simpelweg te hertalen:
Tell me also to what conclusion
Were members made of generation,
And by a so perfectly wise creator wrought?
Trust me, they were not made for naught.
Dat zou echter manifest minder goed geklonken hebben. Wat heeft Coghill immers gedaan? Het vers were members made of generation, waarin members of generation een grammaticaal-logisch woordgeheel vormt, komt in het moderne Engels slordig over, omdat de samenhang van de woordgroep verbroken wordt door de invoeging van made (waarschijnlijk vormde dit in het Middelengelse taalidioom niet echt een bezwaar). Coghill heeft dus de woordgroep niét onderbroken en made achteraan de zin geplaatst. Maar dat leverde een rijmprobleem op: made rijmt niet op conclusion. Om hieraan te verhelpen heeft de hertaler, op tautologische wijze, or in aid of what toegevoegd aan de verzen 115-116. Or in aid op het einde van vers 115 rijmt nu wel op made en dat ingevoegde of what aan het begin van vers 116 stoort niet echt. Een knap en geslaagd staaltje van ver(her-)taalwerk.
Wat Coghill met vers 117 deed, ligt echter veel minder voor de hand. In het origineel wordt hier verwezen naar God als volmaakt wijze Schepper van de wereld in het algemeen en van de genitalia in het bijzonder. Niet onbelangrijk in de christelijke Middeleeuwen, zelfs al gedraagt de vrouw uit Bath zich niet altijd als een kuise non. Coghill heeft van dit vers iets heel anders gemaakt dan in het origineel staat: en met welk nut werden die dingen gemaakt is iets totaal anders dan en door zon volmaakt wijze schepper gemaakt. In het mogelijke vers and by a so perfectly wise creator wrought loopt echter iets mis met het metrum. Dit vers bekt niet echt lekker. Maar waarom hier dan iets uit de eigen duim gaan zuigen, terwijl het ook gewoon: and by the wise creator wrought had kunnen worden? Dan klopt het metrum wel én je wijkt nauwelijks af van het origineel. Wat we hieruit in elk geval leren, is dat je flink moet opletten met ver- en hertalingen: wat je leest, is vaak niet wat de originele auteur maar wel wat de hertaler geschreven heeft. Dat het vers they were not made for naught bij Coghill they cannot have been made for naught is geworden, is in dit verband al een stuk minder bezwaarlijk, ofschoon men zich toch afvraagt: waarom niet zo dicht mogelijk bij het origineel gebleven?
In de Nederlandse vertaling van The Canterbury Tales die Ernst van Altena in 1995 publiceerde, luiden de bewuste verzen als volgt:
Zeg mij toch gaarne ook: tot welke baten
Hebben wij de voortplantingsapparaten
Die zo volmaakt gewrocht zijn als maar iets?
Die hebben wij toch zeker niet voor niets?
Zeg mij toch gaarne ook? Die zo volmaakt zijn als maar iets? Dit is niet alleen slecht Nederlands, dit is een slechte vertaling tout court, die op geen enkele wijze laat vermoeden wat een goede dichter Chaucer wel was. Als je alleen deze Nederlandse vertaling leest, dan wordt Chaucer een rijmelaar die knoeide met het metrum en zijn taal niet beheerste. En ook hier is de volmaakte Schepper uit vers 117 totaal achter de horizon verdwenen.
Van Altena had het uiteraard een stuk moeilijker dan Coghill, want in het Nederlands zijn de rijmparen van Chaucer niet langer beschikbaar, en dus moet er op het schaakbord van de taal geschoven worden, dat gaat nu eenmaal niet anders. In het Nederlands zit je ook met dat onhandig lange woord voortplantingsorganen én met die betekenisketting maad-ywroght-maad die in het Middelengels al een beetje stoort door die herhaling van maad. Maar misschien kan het ook zo:
Vertel me eens: waarom, in welk verband
Kwamen de genitalia tot stand,
Stak God hen zo verstandig in elkaar?
Ze dienen niet voor niets, geloof me maar.
Vertalen is altijd een beetje verraden en toegegeven: als je nog tienduizend verzen te gaan hebt, ben je wellicht minder geneigd om al te veel tijd te besteden aan vier lastige regels en ben je sneller tevreden met iets wat erop lijkt maar niet je dàt is.
Er zijn echter grenzen. In het mirakelspel Mariken van Nieumeghen wordt Mariken door haar tante in de stad zeer ruw ontvangen en beschuldigd van losbandig gedrag met de woorden [verzen 86-90]:
(Die Moeye:)
Ende alse ten avontspele gaen onder hem beyden,
Hoe wort Lijse dan van Hannen ghetoeft!
Ke nichte, ghi hebtet al wel gheproeft,
Want touwent woont so menich frisch gheselleken.
(Mariken:)
Twi segdy dat, moeye?
(Die Moeye:)
Ey, dobbel velleken
In 1998 verscheen een nieuwe editie van Mariken van Nieumeghen met een parallelvertaling van de hand van Willem Wilmink. Deze hertaalde de zonet geciteerde verzen als volgt:
(Tante:)
En zijn ze daar eenmaal met zn beiden,
o dan wordt Lijsje door Hannes gekeesd!
Nicht, jij bent ook wel zo bezig geweest,
want bij jou op het land wacht men zo lang niet.
(Marieke:)
Waarom zegt u dat, tante?
(Tante:)
Ach, lekkere hangtiet
Want bij jou op het land wacht men zo lang niet is een totaal andere mededeling dan want touwent woont so menich frisch gheselleken, dat zal duidelijk zijn. Gekeesd in vers 87 is een veel te brutale vertaling van het eerder eufemistische ghetoeft. Maar het is vooral die lekkere hangtiet die de deur dicht doet: dobbel velleken betekent letterlijk dubbelhartige slet. Zou de volgende hertaling niet gepaster kunnen zijn?
(Tante:)
En als ze s avonds uitgaan met hun beiden,
hoe wordt Liesje dan door Wannes verwend!
Hé nichtje, dat zijn dingen die je wel kent,
want in jouw buurt woont menig vlotte neef.
(Marieke:)
Waarom zeg je dat, tante?
(Tante:)
Hela, valse teef
Conclusie: vertalers van rijmende verzen hebben het niet onder de markt, maar er zijn er goede en minder goede. Nevil Coghill is (was) een goede, Ernst van Altena doet (deed) zijn best, en Willem Wilmink is (was) een knoeier.
MIDDELNEDERLANDS: Der Leken Spieghel (Jan van Boendale) 1325-30
Der Leken Spieghel (Jan van Boendale) 1325-1330
[Teksteditie: M. de Vries (ed.), Der Leken Spieghel, leerdicht van den jare 1330, door Jan van Boendale, gezegd Jan de Clerc, schepenklerk te Antwerpen. Drie delen, Werken uitgegeven door de Vereeniging ter bevordering der Oude Nederlandsche Letterkunde, D. du Mortier en Zoon, Leiden, 1844 / 1845 / 1848 = Der Leken Spieghel I/II/III ed. 1844/1845/1848]
Genre
Een berijmd didactisch traktaat of leerdicht.
Auteur
Jan van Boendale (circa 1280-1351). Geboren te Tervuren waar hij Jan van Boendale heette. Nadat hij schepenklerk was geworden te Antwerpen (vóór 1310), veranderde zijn naam in Jan de Clerc (een mooi voorbeeld van onomastiek in de Middeleeuwen!) [ed. I 1844: CIV]. De namen Deckers en Dekens berusten op een historisch gegroeide vergissing [ed. I 1844: CVIII]. Boendale behoorde zeker tot de geestelijke stand [ed. I 1844: CIX]. Hij overleed in 1351 [ed. I 1844: CXXI]. Andere werken van deze auteur zijn de Brabantsche Yeesten (Boendale komt in Der Leken Spieghel vaak terug op het feit dat de Brabantse hertogen van de Karolingers afstammen en recht hebben op de Franse kroon), Van den derden Eduwaert en Jans Teesteye (uit 1331) [ed. I 1844: LXXXIII / LXXXVI / LXXXIX / XCVII].
Situering / datering
Der Leken Spieghel bestaat uit vier boeken en omvat in totaal 21.818 versregels. Het werd (zoals de tekst zelf meedeelt) geschreven te Antwerpen tussen de jaren 1325 en 1330 en opgedragen aan Heer Rogier van Leefdale en diens vrouw Agnes van Kleef. Eén van de handschriften, dat waarschijnlijk door Boendale zelf werd verstuurd, is opgedragen aan hertog Jan III van Brabant en diens kinderen. Van dit leerdicht bleven vijf volledige handschriften bewaard.
- Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 75 E 62 (1330-50, Brabants).
- Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 75 E 63 (circa 1350, vermoedelijk Brabants).
- Brussel, Koninklijke Bibliotheek, 15.658 (circa 1350, Brabants?).
- Keulen, Historisches Archiv, GB Fol. 50 (circa 1450?, Ripuarisch-Nederfrankisch).
- Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, KA XXIII (1471-72, Brabants).
Verder bleven nog een aantal fragmenten bewaard [ed. I 1844: CXXII-CXXXIX = de negentiende-eeuwse situatie, zie ook Piters 2002: 63-64]. Der Leken Spieghel kon dus blijkbaar bogen op een zekere populariteit [ed. I 1844: CXXXIX].
Inhoud
Algemene proloog
Boendale richt zich tot luisteraars én lezers. Hij schreef dit werk voor het ghemeen oorbaer (algemeen nut). Vooral voor leken, want de clerken weten het allemaal al. Hij noemt zijn tekst zelf Der Leken Spieghel (vers 24 van de algemene proloog). Hij draagt zijn handschrift op aan heer Rogier van Leefdaal en diens vrouw.
Boek I
Zie voor een samenvatting ed. I 1844: IX-X. Dit boek bestaat uit een proloog en 48 hoofdstukken. Overwegend bijbelse geschiedenis van de Schepping tot Salomon. Tussendoor uitweidingen over onder meer de kosmos, de ziel en de vroegste geschiedenis van Rome. Ook een hoofdstuk over het besturen van stad en land. Opvallend is toch wel de sterk religieus-stichtelijke toon van Boendales tekst: hij was inderdaad blijkbaar een geestelijke. In hoofdstuk 38 (verzen 85-90) situeert hij boek I in de ruimte en de tijd: Antwerpen, 1325. Wat de gebruikte bronnen betreft: volgens De Vries is boek I geheel onafhankelijk samengesteld.
Boek II
Zie voor een samenvatting ed. I 1844: X-XI. Dit boek bestaat uit een voorproloog, een proloog en 61 hoofdstukken. Over de afkomst van Maria, over Maria en Jozef, de geboorte en de kindertijd van Jezus. Dan overschakeling naar de Passie en de Verrijzenis, de Hellevaart en de Hemelvaart. Het Onze Vader, het Ave Maria en het Credo. Geschiedenis der pausen tot aan Karel de Grote. Uitleg van het kerkgebouw, de gewaden van de priester, de misonderdelen, de zeven getijden en de zeven tijdperken. Dood en hemelvaart van Maria. De relatie Maria / Johannes de Evangelist. Hier en daar heel korte profane uitweidingen, bijvoorbeeld tijdens de pausengeschiedenis over Arthur en Merlijn. Weer heel sterke nadruk op het religieuze.
Boendale vermeldt regelmatig de bronnen die hij gebruikte [ed. II 1845: 73 / 82 / 159 / 255 / 411]. Daaronder ook apocriefe teksten, zoals onder meer het Evangelie van Nicodemus. Ook De Vries signaleert dat boek II heel wat bewerkingen en vertalingen bevat [ed. I 1844: XXXII]. Onder meer van een vertaling door Hiëronymus van een aan Mattheus toegeschreven tekst (een pseudo-Hiëronymus dus). Deze tekst bevatte de Nativitas et Infantia Mariae en de Infantia Salvatoris [ed. I 1844: XLIII]. Verder een bewerking van het Evangelium Nicodemi en van de Brief van Pilatus aan Claudius (= Tiberius) [ed. I 1844: XLV-XLVI]. Verder nog het Chronicon van Martinus Polonus [ed. I 1844: XLVII] en een apocrief evangelie, toegeschreven aan de apostel Johannes, het Liber S. Johannis de transitu S. Mariae [ed. I 1844: XLIX].
Interessant in verband met poetica. Boendale verontschuldigt zich omdat de dingen die hij vertelt, niet letterlijk zo in het Evangelie staan, maar omwille van het rijm moet men die woorde zom anders winden [ed. II 1845: 47 (Boek II, hoofdstuk 6, verzen 77-86)]. Een gelijkaardige verontschuldiging in verband met het Pater Noster [ed. II 1845: 278-279 (Boek II, hoofdstuk 41, verzen 23-28)]. Hij voegt amen toe aan het Ave Maria: Amen sette ic daer selve toe, / omme die rime te vinden alsoe [ed. II 1845: 286 (Boek II, hoofdstuk 42, verzen 11-12)]. Een gelijkaardige verontschuldiging in verband met het Credo, en weer nadruk op het feit dat ondanks het rijm toch de juiste betekenis wordt weergegeven. Uitval tegen de begripers die anderen bekritiseren en zelf vol gebreken zitten [ed. II 1845: 288-289 (Boek II, hoofdstuk 43, verzen 33-46)].
Boek III
Zie voor een samenvatting ed. I 1844: XI-XII. Dit boek bevat een voorproloog, een proloog en naproloog en 27 hoofdstukken. De inhoud bestaat uit moraliteit: Want moraliteit salt meest wesen / dat ghi in desen boec sult lesen [ed. III 1848: 7 (verzen 9-10)]. Uit de inhoud blijkt dan dat men onder moraliteit moet verstaan: zedenleer, maar toch nog altijd in een sterk religieus perspectief. Belangrijke schrijvers die Boendale het vermelden waard acht [ed. III 1848: 168-170 (Boek III, hoofdstuk 15, verzen 241-284)]: Josephus, Aristoteles, Catho, Boethius, Hiëronymus, Seghebrecht van Gembloos, Vincent van Beauvais en anderen. Dit boek bevat de oudste bekende Middelnederlandse poetica (hoofdstuk 15). In dit derde boek geen echte vertalingen, wel synthetiserende bewerkingen naar verschillende bronnen [ed. I 1844: LIII-LIV].
Boek IV
Zie voor een samenvatting ed. I 1844: XII. Dit boek bevat een voorproloog, een proloog en 22 hoofdstukken. Het thema is: het einde van de wereld en alle gebeurtenissen die dan zullen plaatsgrijpen. In de handschriften I en H (volgens De Vries) volgt nog een besluit dat in E ontbreekt. Hierin de datering van de beëindiging van de tekst: 1330 (te Antwerpen) [ed. III 1848: 277 (verzen 9-14)] en een opdracht aan Hertog Jan III van Brabant en zijn kinderen [ed. III 1848: 277-278 (verzen 15-44)]. In de verzen 1-8 van dit besluit ook een mooi kort overzicht van de inhoud van de hele Der Leken Spieghel: Boek I = het begin van de wereld / Boek II = het midden van de wereld / Boek III = schone zeden, hoofsheid en wijsheid / Boek IV = het einde van de wereld.
In dit vierde boek evenmin echte vertalingen, wel synthetiserende bewerkingen van voornamelijk twee bronnen: de Sydrach (in 1329 werd hiervan te Antwerpen een Middelnederlandse vertaling voltooid) [ed. I 1844: LVI-LVIII] en de Revelationes van Methodius [ed. I 1844: LX]. Algemeen besluit in verband met de bronnen: Boendale was een belezen man. Hij kende de Latijnse en Middelnederlandse bronnen vrij goed [ed. I 1844: LXII-LXIII].
Thematiek
Geschiedenis staat bij Boendale niet op de voorgrond, wel de kerk- en zedenleer [ed. I 1844: XIX]. Boendale had nogal liberale opvattingen, maar dat heeft niets te maken met minachting voor de Kerk of met ketterij: hij had het net heel goed voor met de Kerk, hem stoorden enkel de uitwassen [ed. I 1844: XXIII-XXIV]. Hij prijst het huwelijk aan ten nadele van het kloosterleven [ed. I 1844: XXV]. Adel én burgerij krijgen er soms van langs [ed. I 1844: XXV].
Receptie
Der Leken Spieghel werd geschreven in Antwerpen tussen 1325 en 1330 en opgedragen aan heer Rogier van Leefdaal (Leefdaal ligt in de buurt van Tervuren, waar Boendale geboren werd). Eén van de bewaarde handschriften (dat waarschijnlijk door Boendale zelf werd verstuurd) bevat op het einde een opdracht aan hertog Jan III van Brabant. Het geslacht Van Leefdaal behoorde tot de hoogste Brabantse adel [ed. I 1844: LXX-LXXI]. Rogier was de beroemdste telg van dit geslacht. Hij genoot het vertrouwen van de hertogen Jan II en Jan III [ed. I 1844: LXXII-LXXIII]. Rogier had het goed voor met de steden en de burgerij [ed. I 1844: LXXVIII].
Der Leken Spieghel blijkt zich te situeren tussen hof en stad (een mengeling dus van hofliteratuur en stadsliteratuur). In boek I (hoofdstuk 37, vers 127): de aanspreking lieve kindre. Was de tekst vooral bedoeld ter instructie van de kinderen van heer Rogier van Leefdaal (en/of van hertog Jan III)? Ook in boek II zijn er regelmatig aansprekingen als lieve kinder [ed. II 1845: 57], u, leeken lieden [278], kinder allegader [279], lieve kinder [284]. Is dit de toon van een pastoor die tot zijn parochianen spreekt of van een auteur die zich richt tot minderjarigen? De aanspreking op pagina 278 lijkt eerder op het eerste te wijzen, maar wellicht richtte Boendale zich én tot de kinderen van zijn adellijke mecenassen én tot een breder, burgerlijk lekenpubliek in het algemeen.
Elementen die verwijzen naar het standpunt van de adel
Het menselijk lichaam wordt in een uitgewerkte metafoor vergeleken met een kasteel [ed. I 1844: 58-59 (Boek I, hoofdstuk 15, verzen 71-94)]. Karel de Grote beminde op deze wereld vooral twee dingen: de ridderschap en de clerus, en dat zijn naar verluidt de twee beste dingen die tot de wereld behoren [ed. II 1845: 380-381 (Boek II, hoofdstuk 48, verzen 1204-1213)].
Elementen die verwijzen naar stad en burgerij
Iedereen wil nu edelheit kopen, maar de adel gedraagt zich ook niet altijd zoals het hoort. Echte adel moet uit het hart komen en dat koopt men niet met geld en rijkdom. Een uitval dus naar het stadspatriciaat en de adel [ed. I 1844: 92-93 (Boek I, hoofdstuk 24, verzen 74-96)]. Een uitval tegen de clerus, pro landbouwers en kooplui. Zonder deze laatsten zou de clerus niets hebben om te eten of om zich te kleden. Burgermoraal? [ed. I 1844: 97 (Boek I, hoofdstuk 25, verzen 106-110)]. Hoe men een stad of land regeren zal. Uitval tegen renten en geld: typisch voor de stad. Uitval tegen de grote heren van de Vlaamse steden die elkaar benijden. Wie een stad goed wil regeren, moet op twee punten letten. Het eerste is: het ghemenen oorbaer steeds voor ogen houden. Het tweede: zorgen dat men een geldvoorraad aanlegt voor noodgevallen [ed. I 1844: 132-136 (Boek I, hoofdstuk 34)]. Uitval tegen de adel. De adel is ontstaan doordat men ooit nood had aan heersers die het volk zouden beschermen en recht zouden doen geschieden. Om zich aan deze taak volledig te kunnen wijden, moesten ze zelf niet werken en gaf iedereen een deel van zijn winst aan de heer. Neemt de heer echter meer dan hem toekomt, dan begaat hij een misdaad en zal hij zich moeten verantwoorden bij de Heer in de hemel die hem met dezelfde maat zal meten als waarmee hij gemeten heeft [ed. I 1844: 139-140 (Boek I, hoofdstuk 35, verzen 55-100)]. Eendracht maakt macht. In dit land zouden de poorters daar ook nog van kunnen leren [ed. I 1844: 161 (Boek I, hoofdstuk 40, verzen 45-56)]. Verscheidene malen treedt de term gemeen oorbaar naar voren!
In boek III ook weer verscheidene malen de term gemeen oorbaar [ed. III 1848: 95-96 / 175 / 177 / 178 ]. De raadsmannen van de stad moeten eendrachtig zijn en het gemeen oorbaar steeds voor ogen houden [ed. III 1848: 95-96 (Boek III, hoofdstuk 4, verzen 343-356)]. In het hoofdstuk over de opvoeding van kinderen komen aan bod: de kinderen van de adel, kinderen die klerk worden, kinderen die coemanscap leren, kinderen die een ambacht leren. Alle standen komen dus aan bod, maar in elk geval ook duidelijk de kinderen van stadsburgers [ed. III 1848: 123-124 (Boek III, hoofdstuk 10, verzen 47-86)]. Na een opsomming van belangrijke schrijvers wordt van deze laatsten gezegd dat zij niet schreven om er rijk van te worden, maar omwille van het gemeen oorbaar [ed. III 1848: 170 (Boek III, hoofdstuk 15, verzen 285-290)]. Er zijn vier soorten mensen die onmisbaar zijn in de wereld: de clerici, de heren, de akkerman en de koopman [ed. III 1848: 184-185 (Boek III, hoofdstuk 18, verzen 6-46)]. Arbeidsmoraal: de mens moet altijd arbeiden, want hij leeft niet lang [ed. III 1848: 210 (Boek III, hoofdstuk 25, verzen 19-22)]. Van Koning Karel die zijn dochters leerde naaien en spinnen, kunnen de burgers en anderen leren hoe ze hun dochters en vrouwen moeten opvoeden [ed. III 1848: 211 (Boek III, hoofdstuk 25, verzen 39-54)]. En heel belangrijk voor Boendale als stadsauteur: een discussie tussen een burgerzoon en een ridderzoon over wat het beste is, de stad of het platteland (waar de adel woont). Het antwoord wordt gegeven door klerken en geeft slechts schijnbaar de ridderzoon gelijk. Het uiteindelijke antwoord is in feite neutraal: zowel stad als platteland(sadel) zijn belangrijk en overal zijn er goeden en slechten [ed. III 1848: 215-224 (Boek III, hoofdstuk 26)].
Der Leken Spieghel is dus heel duidelijk ontstaan in de stad, met een clericus als auteur, en dus heel sterk gericht op de stad maar tegelijk ook sterk gericht op de adel (zie de opdrachtgevers) én op de clerus (zie de religieuze dimensie: God is nooit ver weg). Dit vormt een parallel met bijvoorbeeld het Ridderboec en met Jheronimus Bosch. Vergelijk in dit verband Kinable 1991 (specifiek over de discussie tussen de ridderzoon en de burgerzoon: pp. 87-88). Dit artikel is heel belangrijk voor een correcte sociologische plaatsing van Der Leken Spieghel, maar ook van onder meer het Ridderboec en van Jheronimus Bosch, tussen stad en adel (vergelijk ook Warnar 1991 in dezelfde bundel en verder Brinkman 1993: 56-57). Algemeen besluit wat de receptie betreft: Der Leken Spieghel staat tussen stad en adel. Verband met Antwerpen.
Profaan/religieus?
Der Leken Spieghel bestaat uit een mengeling van religieuze en profane gedeelten waarbij echter het religieuze de boventoon voert. Ook in de profane gedeelten is het religieuze steeds op de achtergrond aanwezig.
Persoonlijke aantekeningen
In de visie van tekstbezorger De Vries duidt Der Leken Spieghel in de eerste helft van de veertiende eeuw op een nieuwe tendens: de adel en dus ook de epische poëzie en de dichterlijke verbeelding waren aan het tanen. De steden en de degelijke en nuttige lering waren aan het opkomen. De epische school werd verdrongen door de didactische. Van deze nieuwe richting is Der Leken Spieghel de hoogste uitdrukking. Kort daarna zou de richting echter al in verval raken om tot de diepste onbeduidendheid te verzinken [ed. I 1844: VII-VIII]. Dit is typisch de traditionele visie op de Middelnederlandse letterkunde: de ridderwereld staat voor verbeelding, de wereld der burgers voor lering. Deze visie wordt nu niet meer aanvaard.
Der Leken Spieghel is een nieuwe combinatie van oude, reeds bestaande elementen (dit is ook typisch de voor Middeleeuwen) [ed. I 1844: VIII-IX]. Leuk voor de metaliteratuurgeschiedenis: Serrure die aan Willems én De Vries weigert zijn ontdekking van de naam Jan Boendale in de Antwerpse archieven mee te delen [ed. I 1844: CXI-CXII]. Wat Boendales stijl betreft: die is meestal nogal vlak, maar neemt soms wel een poëtische vlucht. De esthetische beschouwing mag echter niet de enige maatstaf van beoordeling zijn [ed. I 1844: XXVI / XXVII].
Van Mierlo had het in 1940 over gemoedelijk gekeuvel: Gansche bladzijden lezen als gewoon proza, waar rijmen tusschen loopen. Verheffing is zeldzaam; hartstocht ontbreekt. Maar om vele van zijn denkbeelden doet hij reeds modern aan, en zijn optimisme maakt hem ons bepaald sympathiek [Van Mierlo 1940: 28]. Volgens Knuvelder is Der Leken Spieghel vrijwel uitsluitend cultuurhistorisch en nauwelijks literair van belang [Knuvelder 1970: 244]. Meijer is al even koeltjes in zijn appreciatie, als hij naar aanleiding van Boendales poetica-hoofdstuk in boek III schrijft: Boendales little ars poetica is a very interesting document, but one cannot help feeling that it would have been more so if it had come from a greater poet [Meijer 1978: 28]. Van Oostrom besteedt in zijn recente literatuurgeschiedenis nochtans ruimschoots zeven bladzijden aan Boendales hoofdwerk en oordeelt een stuk welwillender dan zijn vroegere collegas: Maar ook droeg (Boendale) zorg voor een soepel lopende en bij alle lering uitgesproken onderhoudende tekst, die met zijn verdeling in compacte kapittels langdradigheid schuwt maar ook de tijd neemt voor verhalen. ( ) Onder het heilshistorische koepelgewelf van schepping tot aan jongste dag is Boendale erin geslaagd op zowel compacte als lichtvoetige wijze een schat aan kennis en ethiek te presenteren. ( ) Te oordelen naar het veertigtal overgeleverde exemplaren plus uitlopers van deze tekst, zou Der leken spiegel veruit zijn meest verbreide boek worden, en een van de hoofdwerken van de Middelnederlandse letterkunde [Van Oostrom 2013: 157-158].
De Cd-rom Middelnederlands (1998) bevat een diplomatische editie van het handschrift dat bewaard wordt in de K.B. te Brussel. In 2003 verscheen een bijna volledige hertaling in modern Nederlands (sommige gedeelten werden enkel samengevat): Ludo Jongen en Miriam Piters (vert.), Jan van Boendale: Lekenspiegel. Een leerdicht uit Antwerpen, Griffioen-reeks, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2003. De hertalers signaleren [p. 218] dat Boendale niet bekend staat als een groot stilist en grossiert in stoplappen. Zij hebben in hun hertaling deze stoplappen weggelaten en zijn zich ervan bewust dat Boendale daardoor sneller en hipper lijkt dan hij in werkelijkheid was. Een korte recensie van deze uitgave: Eric De Bruyn, in: Leesidee, jg. 9, nr. 8 (november 2003), pp. 579-580.
Geraadpleegde lectuur
- Van Mierlo 1940: J. Van Mierlo, De Middelnederlandsche Letterkunde van omstreeks 1300 tot de Renaissance. Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden deel II, Standaard Boekhandel-Teulings Uitgevers-mij., Antwerpen-Brussel-s-Hertogenbosch, 1940, pp. 26-28.
- Deschamps 1970: J. Deschamps [tent. cat.], Middelnederlandse handschriften uit Europese en Amerikaanse bibliotheken. Koninklijke Bibliotheek Albert I, Brussel, 1970, pp. 116-118 (nr. 36).
- Knuvelder 1970: G.P.M. Knuvelder, Handboek tot de Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde. Deel I, L.C.G. Malmberg, s-Hertogenbosch, 1970 (vijfde, geheel herziene druk), p. 244.
- Meijer 1978: Reinder P. Meijer, Literature of the Low Countries. A short history of Dutch literature in the Netherlands and Belgium. Stanley Thornes (Publishers), Cheltenham, 1978, pp. 27-28.
- Kinable 1991: Dirk Kinable, Geïntendeerde publieksgroepen in Boendales Lekenspiegel en Jans teesteye, in: Herman Pleij e.a., Op belofte van profijt. Stadsliteratuur en burgermoraal in de Nederlandse letterkunde van de middeleeuwen. Nederlandse literatuur en cultuur in de middeleeuwen deel IV, Prometheus, Amsterdam, 1991, pp. 69-100.
- Warnar 1991: Geert Warnar, Ridderboec en burgermoraal: literatuur vanuit de stad?, in: Herman Pleij e.a., Op belofte van profijt. Stadsliteratuur en burgermoraal in de Nederlandse letterkunde van de middeleeuwen. Nederlandse literatuur en cultuur in de middeleeuwen deel IV, Prometheus, Amsterdam, 1991, pp. 121-134.
- Brinkman 1993: Herman Brinkman, 1330: Jan van Boendale wordt berispt wegens passages in Der leken spieghel. Een wereldbeeld in verzen, in: M.A. Schenkeveld-Van der Dussen (red.), Nederlandse Literatuur, een geschiedenis. Martinus Nijhoff Uitgevers, Groningen, 1993, pp. 53-58.
- Piters 2002: Miriam Piters, De inhoudsopgaven in Boendales Der leken spiegel, in: Wim van Anrooij e.a., Al tAntwerpen in die stad. Jan van Boendale en de literaire cultuur van zijn tijd. Nederlandse literatuur en cultuur in de Middeleeuwen deel XXIV, Prometheus, Amsterdam, 2002, pp. 45-64.
- Van Oostrom 2013: Frits van Oostrom, Wereld in woorden. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1300-1400. Bert Bakker, Amsterdam, 2013, pp. 151-158.
MIDDELNEDERLANDS: Vander dochtere van Syon (anoniem) 1492
Vander dochtere van Syon een deuoet exercitie (anoniem) 1492
[Teksteditie: J. Van Mierlo S.I. (ed.), Vander dochtere van Syon. Fac-simile-druk met een inleiding. Vereeniging der Antwerpsche Bibliophielen nr. 44, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1941 (Ca 603) = Vander dochtere van Syon ed. 1941]
Genre
Naar de vorm een incunabel, naar de inhoud een allegorisch-mystiek prozatraktaatje.
Auteur
Anoniem.
Situering / datering
Deze incunabel werd in 1492 gedrukt te Antwerpen door Gheraert Leeu. Slechts twee exemplaren zijn bekend: één in het Museum Plantijn-Moretus te Antwerpen en één in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag [ed. 1941: 10]. De tekst gaat blijkbaar terug op Filia Sion, een Latijns traktaatje dat toegeschreven wordt aan de uit Doornik afkomstige monnik Gerrik en dat bewaard bleef in de dertiende-eeuwse Codex Dunensis. Deze codex (Brugge, Groot Seminarie, codex 88/170) is afkomstig uit de oude Cisterciënserabdij van Ter Duinen [zie Reypens 1943].
Inhoud
De ziel (allegorisch voorgesteld als de dochter van Sion = een bewoonster van het Hemelse Jeruzalem, vergelijk het Hooglied) is gewond door een goddelijke liefdespijl. Haar jonkvrouw Cognitio (Kennis) moet gaan uitzoeken wie de pijl heeft afgeschoten, maar zij slaagt niet in haar opdracht. Ook de jonkvrouwen Spes (Goede Hoop) en Fides (Vast Geloof) weten geen raad, maar jonkvrouw Sapientia (Wijsheid) zegt dat het Caritas (Liefde) is die de pijl heeft afgeschoten. Samen met Oratio (Gebed) reist Caritas naar Christus. Oratio bidt tot Hem en Caritas verwondt Hem met een liefdespijl. Christus zegt dat de ziel vaak moet bidden en God moet begeren, dan zal zij uiteindelijk Christus kunnen ontmoeten. Caritas en Oratio brengen deze boodschap over aan de ziel.
Daarna volgt nog een geestelijke oefening waarin uitgelegd wordt hoe men het kindje Jezus tussen Kerstmis en Lichtmis elke dag kan verblijden met allegorische vruchten. Deze vruchten zijn: vijgen (mediteren over Jezus geboorte en besnijdenis), dadels (mediteren over de Drie Koningen en het offer in de tempel), amandelen (mediteren over Jezus jeugd en Zijn verborgen leven), granaatappelen (mediteren over Zijn doopsel, Zijn vasten en Zijn bekoring door de duivel), olijven (mediteren over Zijn heilige leer), kastanjes (mediteren over Zijn Passie), honingraten (mediteren over het zuivere leven van Maria). Tot slot volgt nog een gebed waarmee men een ziel uit het vagevuur kan verlossen.
Zie voor een samenvatting van de inhoud ook ed. 1941: 3-7.
Thematiek
Op allegorische wijze wordt de mystieke opgang van de menselijke ziel tot God beschreven. De tekst is zeer toegankelijk want de allegorische elementen worden door de auteur duidelijk uitgelegd en elke fase van het verhaal wordt begeleid door een verhelderende houtsnede.
Receptie
Oorspronkelijk bedoeld als kloosterliteratuur, wordt deze tekst door de incunabel binnen het bereik van vrome leken gebracht. Stadsliteratuur, verband met Antwerpen.
Profaan / religieus?
Manifest religieus.
Persoonlijke aantekeningen
Een grootse indruk maakt dit vijftiende-eeuwse prozadrukje niet, noch naar de vorm, noch naar de inhoud. De allegorie zelf is al te moeizaam uitgedacht en te zeer verstandswerk, om boven de nuchtere leer tot poëzie op te stijgen, noteert tekstbezorger Van Mierlo in 1941 [ed. 1941: 7-8]. In Van Mierlos literatuurgeschiedenis van 1940 krijgt het boekje slechts één (nochtans een stuk vriendelijker klinkend) zinnetje toebedeeld: Voor religieuzen bestemd was ook het mooie Boeck van de dochteren van Syon (1492) [Van Mierlo 1940: 335]. In zijn literatuurgeschiedenis [Pleij 2007: 232] heeft Pleij zelfs een hele alinea voor het boekje over. Hij spreekt van een nawee ( ) van middeleeuwse mystiek op allegorische basis.
Geraadpleegde lectuur
- Van Mierlo 1940: J. Van Mierlo, De Middelnederlandsche Letterkinde van omstreeks 1300 tot de Renaissance. Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden deel II, Standaard Boekhandel-Teulings Uitgevers-mij., Antwerpen-Brussel-s-Hertogenbosch, 1940.
- Reypens 1943: L. Reypens S.J., Het Latijnsche origineel der allegorie Vander dochtere van Syon, in: Ons Geestelijk Erf, jg. XVII (1943), II, pp. 174-178.
- Pleij 2007: Herman Pleij, Het gevleugelde woord. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1400-1560. Bert Bakker, Amsterdam, 2007.
[Kritische teksteditie: Orlanda S.H. Lie en Willem Kuiper (eds.), The Secrets of Women in Middle Dutch. A bilingual edition of Der vrouwen heimelijcheit in Ghent University Library Ms 444. Artesliteratuur in de Nederlanden volume 7, Verloren, Hilversum, 2011, pp. 145-161 = Fysiognomieleer ed. 2011]
Genre
Een Middelnederlandse artestekst, meer bepaald een berijmde fysiognomieleer, dit is de kunde om iemands karakter te bepalen op basis van zijn of haar lichamelijke kenmerken. In vers 3 geeft de auteur zelf als titel Aristotules philosomie.
Auteur
Anoniem.
Situering / datering
Deze tekst bleef bewaard in dezelfde codex als Der vrouwen heimelijcheit (zie ook aldaar), namelijk Gent, Universiteitsbibliotheek, siglum Ms 444. Aan het slot van het fysiognomietraktaat wordt als datum van beëindiging begin april 1405 opgegeven. Omdat we niet weten welke methode van jaarnummering de auteur volgde, kan het jaar van ontstaan dus 1405 of 1406 zijn [ed. 2011: 53 (noot 1)]. De taal is Brabants. In een appendix bij hun editie van Der vrouwen heimelijcheit bezorgden Orlanda Lie en Willem Kuiper een kritische editie en een Engelse vertaling van de tekst.
Inhoud
In 288 verzen worden allerlei lichamelijke kenmerken, van het hoofd tot de voeten, in verband gebracht met bepaalde karaktertrekken. De tekst bevat ook één lyrische passage, gericht aan miere liever vrouwen (vers 245) waarin de auteur de gelijkaardige passages die ook voorkomen in Der vrouwen heimelijcheit verderzet. Hij deelt mee dat zijn geliefde al zijn ellende heeft weggenomen, dat hij deze tekst voor haar geschreven heeft en dat hij altijd haar dienaar wil zijn.
Thematiek
Ook hier dus weer de vermenging van didactische artesliteratuur met een literair-hoofse passage.
Receptie
De bedoeling is het doorspelen van wetenschappelijke informatie naar een breed lekenpubliek toe.
Profaan / religieus?
Manifest profaan.
Persoonlijke aantekeningen
Omwille van het sterk pseudo-wetenschappelijke karakter van deze korte tekst valt hier voor een moderne lezer weinig te rapen, tenzij men een studie wil maken van de middeleeuwse opvattingen over fysiognomie. De enige opvallende passage die wij opmerkten, was: Hevet een mensche zwerte huut, / dat diet een verkeert druut (heeft een mens een zwarte huid, dan wijst dat op een boosaardige guit) [p. 156, verzen 205-206]. Dit is onder meer interessant in verband met de houding van middeleeuwers tegenover negers.
Geraadpleegde lectuur
- R. Jansen-Sieben, Repertorium van de Middelnederlandse artes-literatuur. HES Uitgevers, Utrecht, 1989, p. 301 (G220).
[Engelse vertaling: John C. Jacobs (vert.), The Fables of Odo of Cheriton. Translated, with an Introduction. Syracuse University Press, Syracuse (New York), 1985 = Fabulae ed. 1985]
Genre
Een in Latijns proza geschreven verzameling fabels en parabels.
Auteur
De Anglo-Normandiër Odo van Cheriton (of Cherington) werd geboren rond 1185 en behoorde tot de vierde generatie van een familie die een halve eeuw na de Normandische Verovering (1066) vanuit Normandië naar Engeland kwam. De familienaam is afkomstig van één van hun bezittingen: Cheriton Manor, in de buurt van Folkestone (Kent). Hieruit blijkt reeds duidelijk dat Odos familie zeer welstellend was. In 1210-11 had Odo aan de universiteit van Parijs de graad van Magister behaald en circa 1219 was hij Doctor in de Theologie. In de jaren 1221-25 maakte hij reizen door Zuid-Frankrijk en Spanje. Ofschoon hij soms een Cisterciënser wordt genoemd, zijn er geen bewijzen dat hij tot een geestelijke orde behoorde. Naast de Fabulae schreef Odo ook traktaten, sermoenen, een commentaar op het Hooglied en een boeteboek. Hij overleed rond 1247. [ed. 1985: 11/12/15/16]
Situering / datering
Odos schrijverscarrière liep van kort vóór 1219 tot na 1235. De Fabulae werden waarschijnlijk geschreven tussen 1225 en 1235. Zij vertonen invloeden van de Romulus (een fabelverzameing uit de tiende eeuw), van Plinius Naturalis Historia, van Isidorus van Sevilla, van de Physiologus en de bestiaria en van de Roman de Renart. Het manuscript dat aan de basis ligt van Jacobs vertaling is MS. Corpus Christi 441. De originele Latijnse versies zijn bereikbaar in Léopold Hervieux (ed.), Les Fabulistes Latins, vijf delen, 1893-99 [reprint: Hildesheim, 1970], meer bepaald in deel IV, pp. 173-250. [ed. 1985: 11/28/168]
Inhoud
117 fabels (in de proloog overigens ook parabels genoemd).
Thematiek
In de proloog stelt Odo zelf dat hij de lezer wijzer wil maken door het aanbieden van gelijkenissen en exempels die aangenaam zijn om te beluisteren en zo gemakkelijker onthouden worden [ed. 1985: 67].
Receptie
Odos Fabulae werden in zijn eigen tijd veel gekopieerd en zij werden vertaald in het Frans (Les Parables maystre Oe de Cyrantine, XIIIB) en in het Spaans (Le libro de los gatos = Het Kattenboek, circa 1400) [ed. 1985: 11, Wenseleers 1993: 277]. Een groot succesnummer lijkt het toch niet geweest te zijn en de naam Odo van Cheriton zal, behalve bij specialisten in de materie, dan ook weinig bekend zijn.
Profaan / religieus?
De moraal van de fabels is overwegend religieus, maar bevat soms ook profane elementen.
Persoonlijke aantekeningen
Fabels zijn nooit echt ons ding geweest en als wij ons niet vergissen, werden en worden zij door kenners van vroeger en nu beschouwd als een wat minderwaardig, gemakkelijk genre. De fabels van Odo van Cheriton lijken dit beeld te bevestigen. Cultuurhistorisch hebben ze zeker hun belang, maar om ze nu puur voor het leesplezier ter hand te nemen
De fabels worden in de editie-1985 voorafgegaan door een 62 bladzijden lange inleiding van John C. Jacobs (een Ph. D. van de universiteit van Chicago). Het lijkt ons typisch zon academicus die van zichzelf denkt dat hij heel goed bezig is en zijn stof interessant weet te brengen voor zijn studenten, maar in werkelijkheid niet meer voorstelt dan een langdradige zageman die door zijn geleuter meer verwart dan verheldert.
FILM: Un long dimanche de fiançailles (Jean-Pierre Jeunet) (F, 2004)
UN LONG DIMANCHE DE FIANCAILLES (Jean-Pierre Jeunet) (Frankrijk, 2004)
(135)
In Humo [nr. 3347, 26 oktober 2004, p. 64] oordeelde Erik Stockman over deze film: Een schitterende verpakking zonder inhoud, en gaf één op vier sterren. In Focus Knack [27 oktober 2004, p. 78] sprak Jo Smets van een bedwelmend, meeslepend, schrikwekkend, idyllisch en grotesk, maar vooral intens cinematografisch avontuur en gaf vier sterren. Zoals meestal wanneer het gaat om extreme reacties, ligt de waarheid ook hier in het midden. Jeunet (ons allen natuurlijk bekend als de regisseur van Le fabuleux destin dAmélie Poulain) verfilmde met Un long dimanche de fiançailles (Een bijzonder lange verloving) een briefroman van de ons verder onbekende Sébastien Japrisot uit 1991. Het is het ontroerende verhaal van Mathilde en Manech, een jong koppeltje uit een Bretoens dorpje. Zij een (ten gevolge van polio) mankend weesmeisje dat opgevoed wordt door een oom en een tante, hij de zoon van een vuurtorenwachter die tijdens Wereldoorlog I moet gaan vechten in het noorden van Frankrijk, zich door de vijand opzettelijk door zijn hand laat schieten en samen met vier andere zelfverminkers (zelfverminking werd als desertie beschouwd) gedropt wordt in het no mans land tussen de twee frontlinies. Slechts twee van de vijf weten te overleven en blijkbaar was Manech één van de gesneuvelden. Twee jaar na de oorlog hoopt Mathilde echter nog steeds dat Manech leeft en na een lange en ingewikkelde zoektocht vindt ze hem inderdaad terug, in een psychiatrische instelling: zo goed als gezond van lijf en leden, maar hij is wel zijn geheugen kwijt. Laatste beeld van de film: Mathilde zet zich op een stoel bij Manech, et elle le regarde, elle le regarde, le regarde (zegt de vrouwelijke off-screen commentaarstem).
Erik Stockman heeft gelijk als hij stelt dat deze film in wezen niet veel meer te bieden heeft dan een romantisch verhaaltje rond hoop en liefde met een schone, het publiek gelukkig stemmende afloop. Bovendien wordt die zoektocht van Mathilde onderbroken door zoveel flashbacks en flashforwards, dat het zeker bij een eerste, en best ook nog wel bij een tweede visie verdomd moeilijk is om de plot op bevredigende wijze te volgen. Bij herhaalde visies vervalt echter dit bezwaar en stoort de verwarrende verhaallijn veel minder. Bovendien wordt dan duidelijk dat die lange ontrafeling van de waarheid eigenlijk grotendeels bestaat uit een aan het lijntje houden van de kijker, want op het einde gaat het ineens allemaal heel snel. De andere overlevende (Notre Dame, een Franse boer) vertelt Mathilde dat hij en Manech hun identificatieplaatjes hebben verwisseld met die van twee gesneuvelden en de door Mathilde ingehuurde detective heeft Manech plots kunnen lokaliseren. Dat had natuurlijk ook maanden eerder kunnen gebeuren, zonder al die narratologische rimram. Stockman signaleert terecht ook de dosis meligheid die de film bezit, al zijn er wel degelijk enkele zware gevechtsscènes, echter nooit shockerend of epaterend. Het blijft allemaal typisch Jeunet romantiserend-afstandelijk.
Daarmee is echter de negatieve kritiek carrément uitgepraat. Jeunet geeft net als in Amélie Poulain zijn in wezen wat stroperig, romantisch-teder verhaaltje zon indrukwekkende, van cinematografische creativiteit en originele inspiratie bulkende vorm, dat je heel vlot geneigd ben de minpuntjes van het scenario te vergeven. Vanaf de eerste sequens, wanneer de camera over het beregende slagveld zwenkt met op de voorgrond een half kapotgeschoten Christus aan het kruis, getuigt de beeldregie van filmische visie en talent, na enkele visies (wanneer de complexe structuur niet langer stoort) blijkt dat de montage wervelend en dynamisch is, de digitale reconstructies van Parijs in 1920 zijn bijzonder knap en talrijk zijn de geslaagde visuele ideeën (een greepje: de scène met Manech die lucifers aanstrijkt en na iedere uitgedoofde lucifer heeft Mathilde een kledingstuk uitgetrokken, de letters MMM = Mathilde aime Manech, de bom waarvan je op het moment dat zij een zeppelin in een hangar doet ontploffen, plots de binnenkant te zien krijgt, het Corsicaanse meisje dat korporaal Thouvenel neerschiet onder een brug via een met haar bril verbonden kettinkje, datzelfde meisje dat een officier in bed vermoordt door de spiegel bovenaan het bed stuk te schieten zodat de glasscherven hem doorboren). Constant mooi zijn ook de kleuren van de film (matgeel in Bretagne, blauwachtig in de oorlogsscènes) en de beeldkadreringen (het lijken vaak schilderijtjes of kunstfotos).
Humor en luchtigheid zijn zeker ook twee troeven van deze prent, al vertoont Jeunet soms de neiging daarmee te overdrijven: zie bijvoorbeeld weinig functionele dingetjes zoals de running gag van de postbode die zijn fiets doet slippen op de kiezelstenen van de oom of de winden latende hond. Achteraf gezien heb ik daar misschien wat te véél flauwiteiten ingestopt, zegt Jeunet over één van zijn vorige films (Alien Resurrection) in een interview met Erik Stockman [Humo, nr. 3346, 19 oktober 2004, pp. 54-58], maar het is sterker dan mezelf: ik zie het leven nou eenmaal door een roze bril. Verder bevat Un long dimanche een aantal echos van Amélie Poulain: er is weer die off-screen commentaarstem (dit keer geen mannelijke maar een vrouwelijke), er is de zeer verzorgde soundtrack en er is ook Audrey Tautou die hier met Mathilde een beminnelijke zusterversie van Amélie neerzet. Dat laatste doet wel een beetje vrezen dat La Tautou een beetje een one trick pony is en ook Jeunet zou men kunnen waarschuwen voor zelfherhaling, maar voorlopig stoort het nog niet.
Ik kan de romantische ziel in mij echt niet intomen, ik móet romantiek in mijn films steken. Eigenlijk is het heel simpel: ik wil de mensen met mijn films een goed humeur bezorgen, zegt Jeunet in het hierboven vermelde interview met Stockman. En: Ik wil films maken die de mensen aan het dromen zetten, die de mensen gelukkig maken. Ja, eigenlijk ben ik de mannelijke Amélie Poulain (lacht). Un long dimanche is een film die daar met onderscheiding in slaagt, ondanks de aanmerkingen die men links en rechts kan maken.
For the record ten slotte nog drie signalementjes. Ten eerste: Jodie Foster speelt in deze film een klein bijrolletje en het is leuk om haar slechts met een licht accent Frans te horen praten. Ten tweede: het is uit deze film dat wij één van onze gevleugelde uitspraken (joepie tralala) hebben gehaald. De loopgraaf van Manech en co. heet Bingo Crépuscule en twéé maal (hebben wij bij de laatste visie gemerkt) merkt iemand daar smalend over op: Pourquoi pas youpi tralala? En ten derde een miezemuizerijtje. Een gewonde soldaat zegt op een bepaald moment dat Manech tegen hem vertelde dat in zijn (gewonde) rechterhand een hart klopt. Men denkt dat die soldaat aan het ijlen is maar de kijker beseft dat hier verwezen wordt naar de eerste keer dat Manech en Mathilde samen sliepen en de rechterhand van Manech op Mathildes borst lag, zodat hij haar hart voelde kloppen. In die bewuste scène ligt de rechterhand van Manech echter op de rechterborst van Mathilde. Ligt het hart bij vrouwen niet onder de linkerborst, of klopte Mathildes hart zo hard dat het tot in haar rechterborst te voelen was?
Quotering: ***½
(1ste visie: 28 december 2004 - Gaumont) (2de visie: november 2005 - dvd) (3de visie: november 2005 Metropolis, filmforum) (zoveelste visie: 19 mei 2013 dvd)
[Voor deze roman werd gebruik gemaakt van de licentie-editie uit de reeks Grote Lijsters 2012: Noordhoff Uitgevers BV, Groningen-Houten, 2012, 360 blz.]
Dit is het tweede boek dat wij van de naar Nederland gevluchte Iraniër Kader Abdolah (een pseudoniem overigens) lazen, en dit keer is het veel beter meegevallen dan bij Spijkerschrift het geval was. Het Huis van de Moskee vertelt het verhaal van de bewoners van een aan een moskee verbonden huis in de Iraanse stad Senedjan, met als centraal personage Aga Djan, het hoofd van het huis en van een bazaar waar Perzische tapijten gemaakt worden. Er passeren heel veel personages de revue, maar dat is niet echt een bezwaar, ook al omdat vooraan in het boek een boomstructuur staat die een overzicht geeft van alle personen.
Er gebeuren ook heel veel zaken in de roman, maar de rode draad is toch duidelijk dat een overzicht gegeven wordt van de geschiedenis van Iran tussen 1969 en 2000, met het Amerikaans gezinde regime van de sjah, de overname van de macht door Khomeini en de ayatollahs, de acht jaar durende oorlog met Irak in de jaren tachtig, enzovoort. Je komt op die manier heel wat te weten over de islam, waarbij zowel de goede als de minder goede kanten worden belicht, en over de toestand in Iran op het einde van de twintigste eeuw, waarbij door de politieke omstandigheden families worden verscheurd en familieleden als vijanden tegenover elkaar komen te staan. De roman maakt heel sterk de indruk in grote mate autobiografisch te zijn (het personage Shahbal is heel duidelijk Kader Abdolah zelf). Bovendien hanteert de schrijver een vlotte verstelstijl (een knappe prestatie voor iemand die vanuit het Perzisch naar het Nederlands is overgeschakeld) die vaak erg poëtisch overkomt. En voor een boek dat zich afspeelt in een moslimmilieu, komt er opvallend dikwijls seks in voor, wat ofwel te maken heeft met het feit dat Abdolah verwesterd is, ofwel aantoont dat moslims (en moslimas) ook gezonde mensen zijn met een levendig libido.
Het Huis van de Moskee werd in Nederland door de lezers blijkbaar verkozen tot tweede beste Nederlandstalige roman ooit (nà De Ontdekking van de Hemel van Mulisch). Dat lijkt ons een beetje overdreven, maar toch hebben we aan dit boek heel wat uurtjes leesplezier beleefd: het is goed geschreven en het is leerzaam, wat meer is dan je over veel andere boeken kan zeggen.
Quotering: ****
(15 mei 2010 / herlezen april-mei 2013)
[Er werd voor deze roman gebruik gemaakt van de Grote Lijsters-editie: Noordhoff Uitgevers, Groningen-Houten, 2012, 314 blz. Origineel: Anthos, Amsterdam, 2006]
Simone is een 34-jarige vrouw die met haar man Erik en haar twee kinderen vanuit Nederland naar het zuiden van Frankrijk verhuist. Ze hebben daar een domein met een villa gekocht waarvan ze een hotel willen maken, maar er is nog veel restauratiewerk aan het huis. Voor de verbouwing doen ze een beroep op Peter, een uitgeweken Belg, en zijn team van lokale arbeiders. Op één van deze arbeiders, de knappe 20-jarige Michel, wordt Simone verliefd en zij begint met hem een seksuele relatie, maar als Peter dat ontdekt, begint hij Simone geld af te troggelen. Als Michel plots niet meer komt opdagen, denkt zij dat Peter en Michel haar in de val hebben gelokt: Michel zou immigrantes met een ingedut huwelijk verleiden zodat Peter hen vervolgens kan chanteren. Simone wil Erik overtuigen om zo snel mogelijk terug naar Nederland te gaan. Maar dan geeft Peter plots al het afgetroggelde geld terug met de verontschuldiging dat Simone lijkt op een ex-geliefde van hem en dat hij jaloers was op Michel. Hij zegt ook dat hij Michel en enkele andere arbeiders naar Baskenland heeft gestuurd om daar een bouwopdracht uit te voeren. Hier eindigt deel I.
In deel II voelt Simone zich weer gelukkig in Frankrijk en met haar gezin. De escapade met Michel heeft haar doen beseffen hoe goed ze het heeft met haar gezinnetje. Als Michel echter weer opdaagt, is ze meteen opnieuw verkocht. Michel bekent eveneens zijn liefde en vraagt Simone om van Erik weg te gaan, maar zij kiest voor haar gezin. Michel legt zich erbij neer. Maar dan wordt Simone hardhandig aangepakt en bijna verkracht door Peter. Diens plotse ommekeer en verontschuldigingen blijken nu vals te zijn en slechts bedoeld om Simone voor zich te winnen: die was namelijk tegen Eriks plan om Peter financieel te steunen bij het bouwen van een reeks vakantiehuisjes. En aangezien zij dat nog steeds is, is Peter razend op haar. Bovendien blijkt dat Peter zijn arbeiders financieel onheus behandelt. Simone gaat uithuilen bij Michel die kwaad wordt en samen met zijn vriend Bruno naar Peter thuis rijdt. Daar slaat Michel Peter dood. Omdat Peter door een ongelukkig toeval Simones portefeuille op zak had, wordt Simone enkele dagen gearresteerd en ondervraagd door de politie. Uiteindelijk blijkt dat Michel de politie heeft wijsgemaakt dat hij de portefeuille gestolen heeft. Hij heeft ook niets over de relatie met Simone verteld en alle schuld op zich genomen. Michel gaat de gevangenis in en Simone keert terug naar haar gezinnetje. In de laatste regels wordt gesuggereerd dat zij zwanger is (van Michel).
Esther Verhoef probeert (niet zonder succes overigens) een spanningsboog te creëren doordat de 50 hoofdstukjes (+ epiloog) waarin zij het lopende verhaal vertelt, regelmatig onderbroken worden door stukjes tekst waarin Simone compleet overstuur in de gevangenis blijkt te zitten. Na een tijdje is er ook sprake van een moord. Natuurlijk wordt de nieuwsgierigheid van de lezer hierdoor geprikkeld en even natuurlijk komt diezelfde lezer pas helemaal op het einde de ware toedracht te weten. Dat structuurtrucje van aangekondigd onheil met uitgestelde ontknoping doet je geboeid verder lezen tot de laatste bladzijde, maar tegelijk ben je toch ook op zoek naar de meerwaarde van dit verhaal: is het een psychologische thriller met een diepere thematiek of niet meer dan een spannend verboden liefde-romannetje?
Het blijkt dan eerder het laatste te zijn, want de enige thematische rode draad is de tegenstelling tussen Simones uitgebluste huwelijk (we krijgen in het begin, bijvoorbeeld op de paginas 20 en 31, regelmatig te horen dat Simones huwelijk alleen stabiliteit en saaiheid genereert en dat zij alleen maar de veilige weg volgt die Erik voor haar uitstippelt) en de avontuurlijke bevrijding die de amour fou met Michel haar brengt: Voor het eerst sinds mijn geboorte deed ik niet wat er van me verwacht werd, maar iets wat ik zelf met mijn hele wezen wilde. Wat dit ook in gang gezet had, de emigratie, de levensfase, de Spartaanse manier van leven, het warme weer, of alles tegelijk, ik wist het niet. Wat ik wel wist was dat ik nu voor mezelf koos, en dat ik dit niet wilde opgeven. Het voelde meer dan goed. Het voelde als een bevrijding [p. 140]. Wat uiteindelijk maakt dat deze roman spannend is, zoals ook een TV-soap of een stationsromannetje spannend kan zijn, maar dat hij qua diepere thematiek even weinig te bieden heeft als die twee net gegeven voorbeelden. Weliswaar begint af en toe een hoofdstuk met een stukje cursief gedrukte tekst, waar het dan blijkt te gaan om een over het leven filosoferende Simone, maar de aanhalingstekens wijzen er reeds op dat dit allemaal redelijk oppervlakkig blijft en dus weinig zoden aan de dijk brengt.
De bottom line van heel de zaak is dus dat zuivere liefde allesverwoestend kan zijn, al wordt het nooit echt duidelijk of Verhoef deze roman bedoeld heeft als een ode aan de liefde of net als een vermanende waarschuwing ervoor. Men heeft namelijk de indruk dat Simone zich vaker meer laat leiden door haar geilheid (maar de verraadster die mijn lichaam was, juichte hem toe en alle hormonen in mijn lichaam scandeerden zijn naam, p. 263) dan door haar gezond verstand en een moraalridder zou kunnen aanmerken dat Simone (een 34-jarige getrouwde vrouw) nogal snel en gemakkelijk haar huwelijk (met twee kinderen) op het spel zet, en dat tenslotte voor een haar nauwelijks bekende, weinig ontwikkelde maar wel fysiek aantrekkelijke, veertien jaar jongere (!) man.
Voor de kunstige, literaire stijl moet men dit boek overigens ook zeker niet lezen. De erotische scènes bijvoorbeeld vervallen op een zeer doorzichtige manier in de uit de moderne soft-porno chick lit bekende clichés. Dat gaat dan zo: Een elektrische schok schoot door me heen. Mijn bekken bewoog omhoog als vanzelf. Hij begroef zijn gezicht in mijn hals, kreunde, terwijl zijn hand over het dunne katoen van mijn slip wreef, kneedde, streelde. We ademden snel, gehaast, oppervlakkig. Hij rook fantastisch, bedwelmend, hij bewoog perfect, zijn mond smaakte goddelijk [pp. 66-67]. Nou moe. Dit is het soort ondeugende vrouwenliteratuur waarin het mannelijke orgaan zijn geslacht [p. 101] wordt genoemd en waarin kinderen smoeltjes [p. 136] blijken te hebben. En van clichés gesproken: we hebben niet geturfd hoeveel keren precies we dienen te vernemen dat Simone een string aantrekt of draagt, maar het was in elk geval niet alleen op pagina 285. Verder wordt van functionele knipoogjes zelden of nooit gebruik gemaakt, en als het al gebeurt, dan is het zo doorzichtig dat het flauw wordt. Zoals op pagina 131 waar Simone en Erik een schooltoneelstukje bijwonen: Langs het podium stonden de leraren en leraressen die hier maîtresses heetten in hun handen te klappen en de kinderen aan te moedigen (ja hoor, Simone is óók een maîtresse).
Conclusie? Een middelmatig geschreven romannetje dat tijdens de leesact wel degelijk de aandacht van de lezer kan gaande houden, maar diezelfde lezer (in elk geval déze lezer) danig op zijn honger laat zitten. Dat op het einde de zwangerschap van Simone gesuggereerd wordt en dan meteen het einde volgt, doet natuurlijk helemaal de deur dicht. Het is het zoveelste cliché (de onder meer uit soaps bekende cliffhanger) waaraan dit verhaal zich bezondigt.
Quotering: (een welwillende) ***
[explicit 22 april 2013]
FILM: The Wedding Banquet (Ang Lee) (Taiwan, 1993)
THE WEDDING BANQUET (Ang Lee) (Taiwan, 1993)
(102)
Op 17 februari 1994 zagen wij deze film in de Antwerpse Cartoons en wij noteerden toen: Een zeer sympathieke en degelijke film van deze naar New York geëmigreerde Taiwanees, met als hoofdthema: tolerantie, verdraagzaamheid en openheid. Het gaat over twee homos (Simon, een Amerikaan, en Wai-Tung, een geëmigreerde Taiwanees hé!) die om een Chinese huurster (Wei Wei) die nog geen verblijfsvergunning heeft, te helpen én om de ouders van Wai-Tung die blijven zeuren om een schoondochter en een kleinkind te sussen, een plannetje maken: Wai-Tung zal met Wei Wei huwen, daarna gaan ze uiteen en dan is alles weer bij het oude. Het loopt echter anders af als de ouders plots vanuit Taiwan opduiken, er toch op toevallige wijze (dankzij een Chinese restauranthouder die ooit in het leger onder de vader een ex-generaal gediend heeft) een groots huwelijksfeest wordt georganiseerd, én Wei Wei na één keer paren tijdens de huwelijksnacht zwanger blijkt te zijn.
Simon is daar niet blij mee, de vader en moeder komen ieder op hun manier te weten dat hun zoon een homo is (de moeder omdat Wai-Tung het haar vertelt en de vader omdat hij toch Engels blijkt te verstaan en een ruzie tussen Simon en Wai-Tung heeft afgeluisterd), en toch loopt alles goed af. Er ontstaat een driehoeksverhouding en pa en ma reizen met een goed gevoel weer af naar Taiwan. Merkwaardig eindbeeld in slow-motion met pa die langzaam zijn armen in de lucht heft als de douane hem aftast op de vlieghaven. Quotering: 3,5.
Behalve een erg charmante oproep tot tolerantie is The Wedding Banquet uiteindelijk één van de eerste grote publieksfilms waarin de homoseksualiteit op een niet provocerende, ruige of agressieve maar begripvolle, tedere, subtiele en grappige manier wordt voorgesteld, schreef Luc Joris indertijd in Film & Televisie [nr. 437, december 1993, p. 17], en dat is helemaal correct. Met veel luchtige humor kaart Ang Lee hier een anno 1993 (en zeker in de VS en Taiwan) redelijk delicaat onderwerp aan, terwijl op de achtergrond maar zonder dat er veel nadruk op gelegd wordt de verhouding tussen de Volksrepubliek China en Taiwan meespeelt (pa is ooit uit China naar Taiwan gevlucht en Wei Wei is afkomstig uit de Volksrepubliek). Ang Lee richt zich inderdaad duidelijk op een breed publiek, vandaar enkele oppervlakkigheden in het scenario (bijvoorbeeld pa en ma die het blijkbaar heel normaal vinden dat zogenaamde huisbaas Simon daar heel de tijd rondloopt en mee aan tafel zit, of nog het huwelijksfeest waarop plots zowat alle in New York wonende Chinezen aanwezig zijn). Toch is dit een bijzonder warm overkomende, misschien ietwat te brave prent die je zonder probleem met je grootmoeder kan gaan zien, zoals een Amerikaanse journalist opmerkte.
MIDDELNEDERLANDS: Der vrouwen heimelijcheit (anoniem) 1405
Der vrouwen heimelijcheit (anoniem) 1405
[Kritische teksteditie: Ph. Blommaert (ed.), Der vrouwen heimelykheid, dichtwerk der XIVe eeuw. Maetschappy der Vlaemsche Bibliophilen, 2de serie n° 4, Gent, 1846 = Der vrouwen heimelijcheit ed. 1846]
[Kritische teksteditie: Orlanda S.H. Lie en Willem Kuiper (eds.), The Secrets of Women in Middle Dutch. A bilingual edition of Der vrouwen heimelijcheit in Ghent University Library Ms 444. Artesliteratuur in de Nederlanden volume 7, Verloren, Hilversum, 2011 = Der vrouwen heimelijcheit ed. 2011]
Genre
Een Middelnederlandse artestekst, meer bepaald een berijmd traktaat over gynaecologie, obstetrie (verloskunde) en seksualiteit. De titel is gebaseerd op vers 20 [ed. 2011: 62]: Van der vrouwen heimelijcheit.
Auteur
Anoniem.
Situering / datering
Der vrouwen heimelijcheit (1785 verzen volgens de telling in ed. 2011) bleef bewaard in een codex (Gent, Universiteitsbibliotheek, siglum Ms 444), samen met een berijmde fysiognomie, een gedicht van 40 verzen over het H. Sacrament en een raadsel van 8 verzen met als oplossing de bijbelfiguur Caïn. Op het einde van het fysiognomietraktaat wordt begin april 1405 opgegeven als datum waarop die tekst beëindigd werd. Omdat we niet weten welke methode van jaarnummering de auteur volgde, kan het jaar van ontstaan dus 1405 of 1406 zijn [ed. 2011: 53 (noot 1)]. We hebben hier hoogstwaarschijnlijk te maken met een kopie van teksten die teruggaan tot de veertiende eeuw, aangezien Gent 444 overeenkomt met het handschrift Brussel, Koninklijke Bibliotheek, Ms 19571, waarvan alleen fragmenten bewaard bleven maar dat waarschijnlijk te dateren is vóór 1350. In 1639 bezat de heer van Nieppe (in de buurt van Ieper) een perkamenten kopie van Der vrouwen heimelijcheit, maar die is sindsdien verloren gegaan [ed. 2011: 54]. De taal van Gent 444 en van de Brusselse fragmenten is Brabants. Verder bleef ook nog een Ripuarische versie van de tekst bewaard (met tekstvarianten en corrupte rijmen): Berlijn, Staatsbibliothek Preussischer Kulturbesitz, Ms. germ. oct. 187. Dit handschrift is een vertaling van een Middelnederlandse tekst en jonger dan Gent 444 [Van Doorn/Kuiper 1977: 543-545, Claassens 1996: 100, ed. 2011: 55].
De voornaamste bron van Der vrouwen heimelijcheit is De secretis mulierum, een Latijns traktaat dat verkeerdelijk aan Albertus Magnus (+1280) wordt toegeschreven, maar waarschijnlijk geschreven werd door één van zijn leerlingen op het einde van de dertiende eeuw [ed. 2011: 42]. Deze Latijnse tekst werd voor het eerst gedrukt te Keulen in 1475, wat bewijst dat het werk in de late vijftiende eeuw nog gelezen werd [Elaut 1974: XIV-XV]. Ofschoon de anonieme auteur zelf signaleert dat hij vertaalt uit het Latijn [ed. 2011: 64 (verzen 37-38], wordt aangenomen dat zijn bron een Franse versie van De secretis mulierum was, omdat de prologen van de Middelnederlandse en de Franse versie, waarin telkens de tekst opgedragen wordt aan een lieve joncfrouwe, woordelijke overeenkomsten vertonen, terwijl in de bewaarde Latijnse versies deze proloog ontbreekt [ed. 2011: 43-44]. In Gent 444 bevat de tekst van Der vrouwen heimelijcheit 28 lombarden. Vier ervan zijn met een bloemetje gemarkeerd en zouden de vier dagen van de menstruatie kunnen symboliseren. De 24 andere lombarden (verwijzend naar de 24 resterende dagen van de maand) vormen een acrostichon: Margareta Godevartse wt Udim. Was zij de opdrachtgeefster of de geliefde van de auteur? Het toponiem Udim verwijst hoogstwaarschijnlijk naar het huidige plaatsje Uedem (in de buurt van Kleef) [ed. 2011: 54, Van Doorn/Kuiper 1977: 543-545, Claassens 1996: 101, vergelijk ook Deleu 1948].
Inhoud
Deze Middelnederlandse tekst bevat vrijmoedige raadgevingen en informatie in verband met seksualiteit, bevruchting, maandstonden, zwangerschap en geboorte, afgewisseld met korte lyrische passages die de auteur richt aan zijn geliefde: eerst klaagt hij dat zij kwaad op hem is en gehoor geeft aan roddelaars, tegen het einde heeft zij zich echter met hem verzoend. In het Berlijnse handschrift ontbreken deze intermezzos, en in de Latijnse en Franse versies zijn zij evenmin aanwezig. Deze lyrische passages, die vermoedelijk uit de eigen koker van de Middelnederlandse auteur komen, behoren duidelijk tot het hoofse register [ed. 2011: 33].
De structuur van de tekst ziet er als volgt uit (een gedetailleerd inhoudsoverzicht wordt ook gegeven in ed. 2011: 14-30): proloog (verzen 1-31, wij volgen de versnummering in ed. 2011) / menstruatie en bevruchting (verzen 32-129) / menstruatiebloed en sperma (verzen 130-210) / afscheiding tijdens de zwangerschap (verzen 211-234) / geen zwangerschap zonder menstruatie (verzen 235-258) / de groei van het kind in de buik (verzen 259-323) / duur van de zwangerschap (verzen 324-361) / astrologische karakters en invloed van de planeten (verzen 362-578) / oorzaken van geslacht en uiterlijk van het kind (verzen 579-710) / tijdstip van de geboorte, abortus, miskramen (verzen 708-792) / inscheuren bij de bevalling (verzen 793-825) / problemen bij de bevalling (verzen 826-955) / geboortevlies, nageboorte, navelstreng (verzen 956-1007) / misgeboorten, afwijkingen van het kind (verzen 1008-1089) / tekenen van zwangerschap (verzen 1090-1133) / tekenen van een zoon (verzen 1134-1166) / tekenen van een dochter, een kind, een zoon (verzen 1167-1238) / voorwaarden voor een vruchtbare coïtus (verzen 1239-1354) / middelen om vruchtbaarheid op te wekken, zoon of dochter? (verzen 1355-1460) / ontmaagding en daarmee gepaard gaande ongemakken (verzen 1461-1526) / menstruatiebloed (verzen 1527-1608) / geen of te veel menstruatie (verzen 1609-1675) / problemen met de baarmoeder, copuleren is gezond voor een vrouw (verzen 1676-1753) / over sperma (verzen 1754-1785).
Thematiek
Het gaat hier om didactische artesliteratuur vermengd met literair-hoofse liefdespassages. Deze combinatie is merkwaardig, maar niet uniek: zij komt ook nog elders voor, ofschoon niet vaak. Men kan zich de vraag stellen of de auteur de vrijmoedigheid en (gezien het onderwerp) delicaatheid van zijn tekst, die duidelijk gericht is op een lekenpubliek, wilde milderen door de toevoeging van een hoofse liefdesgeschiedenis in miniformaat.
Receptie
De bedoeling van deze tekst is het transporteren van wetenschappelijke informatie over seksualiteit en vrouwenzaken in de richting van een breed publiek. Zowel mannen als vrouwen (die het Latijn niet machtig waren) konden in het leven van alledag hun voordeel doen met deze tekst. De Latijnse brontekst De secretis mulierum ontstond in een clericale context met een dubbele bedoeling: een instructieve (seksuele opvoeding) en een waarschuwende (let op voor de eigenaardigheden van het vrouwelijk geslacht). In de editie-2011 [p. 42] wordt gesuggereerd dat ook Der vrouwen heimelijcheit kon functioneren in zulk een clericale omgeving.
Profaan / religieus?
Manifest profaan.
Persoonlijke aantekeningen
De combinatie van een populair-wetenschappelijke tekst en een hoofse liefdesklacht is inderdaad merkwaardig, maar geen van beide onderdelen is extreem boeiend. Wat de liefdesverzen betreft, vertelt de huidige stand van het onderzoek ons dat het om een literaire topos gaat en dat de verzen uit de koker van de Middelnederlandse auteur komen. Het traktaat zelf is taalkundig enigszins interessant (al was het alleen maar omdat voor de vagina 31 maal het woord poort gebruikt wordt) en trekt verder de aandacht omwille van enkele dingen die in de moderne wetenschap nog altijd opgeld doen (bijvoorbeeld de handgrepen om een kind in stuitligging geboren te laten worden en het belang dat gehecht wordt aan het voorspel bij de coïtus). Nochtans lezen we ook een aantal eerder komische mededelingen van twijfelachtige aard: de koudste man zou nog altijd heter zijn dan de heetste vrouw, het zou leuker zijn om seks te hebben met witte dan met zwarte vrouwen (waarbij het niet geheel duidelijk is of hiermee blanke en zwarte, dan wel blonde en donkerharige vrouwen bedoeld worden: waarschijnlijk toch het eerste) en jonge vrouwen zouden van seks mooi, mollig en vrolijk worden.
In het tijdschrift Madoc heeft men de editie-2011 niet laten recenseren door een medioneerlandicus, maar door een gynaecologe [Kleiverda 2012]. Dat levert niet zo heel veel opzienbarends op, maar zij noteert wel dat de Middelnederlandse auteur niets schrijft over anticonceptie, over seksueel overdraagbare aandoeningen en over klachten van oudere vrouwen. Ook homoseksualiteit en anale seks zijn overigens onzichtbaar, al worden onderwerpen als het opwekken van abortus en ongewone standjes wel even aangeraakt, maar dan zegt de auteur steevast dat hij er niet te veel over kwijt wil.
Geraadpleegde lectuur
- Deleu 1948: K. Deleu, Kanttekeningen bij de lectuur van Der vrouwen heimelijcheit, dichtwerk der xive eeuw, in: Album prof. dr. Frank Baur. Deel I, Antwerpen, 1948, pp. 176-181.
- Elaut 1974: L. Elaut, Der vrouwen heimlicheid. Een middeleeuws leerdicht over gynekologie en verloskunde in Nederlands van nu gezet en ingeleid. E. Story-Scientia, Gent-Leuven-Antwerpen-Brussel, 1974. [De modern-Nederlandse hertaling van de tekst die hier gegeven wordt, bevat talrijke onjuistheden en onnauwkeurigheden: vergelijk daarover Van Doorn/Kuiper 1977: 540-542.]
- Van Doorn/Kuiper 1977: Mieke van Doorn en Willem Kuiper, Der vrouwen heimlicheid, in: Spektator, jg. 6, nr. 9-10 (april-mei 1977), pp. 539-551.
- Jansen-Sieben 1989: R. Jansen-Sieben, Repertorium van de Middelnederlandse artes-literatuur. HES Uitgevers, Utrecht, 1989, p. 301 (G220).
- Claassens 1996: Geert H.M. Claassens, Een dichter lijdt. De verborgen liefdesgeschiedenis in Der vrouwen heimelijcheit (Gent U.B., 444), in: Karel Porteman, Werner Verbeke en Frank Willaert (red.), Tegendraads genot. Opstellen over de kwaliteit van middeleeuwse teksten. Peeters, Leuven, 1996, pp. 93-110.
- Kleiverda 2012: Gunilla Kleiverda, Van heimelijke geheimen tot heimelijk gemeengoed. Een gynaecologisch commentaar, in: Madoc, jg. 26, nr. 1 (voorjaar 2012), pp. 49-52 [recensie van de ed. 2011].
- Klunder 2012: Nolanda Klunder, Middelnederlandse vrouwengeheimen in het Engels, in: Queeste, jg. 19 (2012), nr. 1, pp. 76-78 [recensie van de ed. 2011].
- Van Oostrom 2013: Frits van Oostrom, Wereld in woorden. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1300-1400. Bert Bakker, Amsterdam, 2013, p. 83.
FILM: Het Verloren Paradijs (Harry Kümel) (B, 1978)
HET VERLOREN PARADIJS (Harry Kümel) (België, 1978)
(100)
De oude fiche (circa 1980) rapporteert: In dees laand is alles mogelaaik, roept een afschuwelijk overacterende Bert André in deze film uit. En inderdaad: als het de bedoeling was de Belgen belachelijk te maken, dan is dat magna cum laude gelukt, en we doelen daarmee niet alleen op de personages van de prent, maar evenzeer op de knullige makers ervan, in de eerste plaats Harry Kümel, die smost met het weinige talent dat hij toch heeft. Het scenario draait rond een autoweg die ofwel door het dorp, ofwel door het domein van de burgemeester (een goed acterende Hugo Van Den Berghe) moet komen én rond het nichtje van de burgemeester (Willeke van Ammelrooy) dat vroeger verliefd was op haar neef maar zich om hem jaloers te maken liet vogelen door Jan Boel, die later handelaar in zaden en granen en leider van de oppositiepartij in het dorp werd. Die twee elementen versmelten doordat het nichtje, nu een hoer in Brussel (kalcheurl, zegt de meid van de burgemeester), door Jan Boel gebruikt wordt om de burgemeester te verleiden.
Eigenlijk een vrij ingewikkeld scenario als je het zo moet navertellen, maar dat neemt niet weg dat de film mislukt is. Vooral op het einde gaat Kümel uit de bol, als de ter plaatse gekomen minister Kennedy! Ten aanval! roept en alle mensen het kasteel van de burgemeester bestormen als in een derderangs kluchtfilm uit de jaren vijftig. Verder storen ook onnozeleteiten zoals dat gezeur over de vogeltjes die moeten beschermd worden, dat brave kind Peterke (Peterke!) dat als de burgemeester het met zijn nicht gedaan heeft, staat te roepen van hij heeft de vogelkes verraden (de vogelkes verraden!) en Bert André (Jan Boel), de macho van het dorp, die telkens als hij zich voorstelt Jan Boel zaden en granen zegt: de potente boerenknul die in zaden handelt! Zulke dingen moeten ongetwijfeld doorgaan voor fijnzinnige erotische symboliek bij Kümel, die met zijn volgende film Secrets of Love definitief zou bewijzen dat hij op de verkeerde weg zat. En die was hij met deze belachelijke film al ingeslagen. Quotering: 1½.
Om even het verhaal af te maken. Die nicht slaagt er eerst in de burgemeester te verleiden en dus gaat hij zijn domein verkopen om met haar een wereldreis te maken zodat Jan Boel zijn zin krijgt en de weg niét door het dorp, maar door het domein zal komen. Als echter blijkt dat Jan Boel door zijn politieke vriendjes in Brussel (die banden hebben met een maatschappij die de dorpshuizen opkoopt om daarna te kunnen profiteren van de onteigeningen) gedropt wordt, wordt hij weer eens kwaad en gaat hij zorgen dat de weg toch door het dorp komt. Onder de ogen van de burgemeester heeft hij seks met het nichtje (in hetzelfde tuinhuisje als twintig jaar daarvoor) zodat de burgemeester doordraait en breekt met het nichtje. Het nichtje verdrinkt zich in de vijver en de burgemeester springt van het dak van zijn kasteel. En Peterke (zo meldt de eindgeneriek) ging op zoek naar het verloren paradijs (van zijn jeugd).
Dit is inderdaad een verschrikkelijke snertfilm, bijzonder slecht geacteerd (alleen Van Den Berghe maakt er nog iéts van), voorzien van een bescheiden dosis weinig functioneel en onaantrekkelijk bloot en met een waardeloos (door Kümel zelf en ene Kees Sengers geschreven) scenario. Nochtans: het is ook weer zon Vlaamse film die zo slecht is, dat het amusant wordt. Daarom mag de quotering met een halfje naar boven.
Hieronymus Bosch and the Dutch tradition (Walter S. Gibson) 1973
[in: J. Bruyn e.a. (red.), Album Amicorum J.G. van Gelder. Martinus Nijhoff, Den Haag, 1973, pp. 128-131]
[Ook vermeld in Gibson 1983: 43 (D10)]
De plaats van Bosch binnen de vijftiende-eeuwse Nederlandse schilderkunst is niet gemakkelijk te bepalen. Het kan natuurlijk niet ontkend worden dat Bosch vele raakpunten heeft met kunstenaars die actief waren in Brabant en Vlaanderen, maar hij vertoont ook veel verwantschap met de Noordelijke Nederlanden (men denke bijvoorbeeld aan Geertgen tot Sint Jans, aan de Meester van de Virgo inter Virgines en aan de vijftiende-eeuwse Nederlandse miniaturisten), vooral in zijn vroege werken. Gibson geeft vervolgens voorbeelden van deze verwantschappen in Bosch Aanbidding der Wijzen (Philadelphia), in de Ecce Homo-panelen (Frankfurt en Boston), in de Weense Kruisdraging en in De Goochelaar (St. Germain-en-Laye, waarschijnlijk een trouwe kopie).
De verbanden tussen Bosch en de Nederlandse miniaturisten blijven niet beperkt tot zijn vroege periode maar zijn ook aanwezig in zijn later werk. Deze permanente invloed suggereert dat Bosch allicht een deel van zijn opleiding genoot in het atelier van een verluchter, misschien te Utrecht. Het is in elk geval duidelijk dat zijn vroege schilderijen nauwer verwant zijn met de Noord-Nederlandse kunst dan met de meer verfijnde, hoofsere stijlen in de zuidelijke provincies. De Noord-Nederlandse miniaturisten bijvoorbeeld liggen aan de oorsprong van de zogenaamde archaïserende elementen die in Bosch werk waarneembaar zijn.
MIDDELNEDERLANDS: De borchgravinne van Vergi (anoniem) 1315
De borchgravinne van Vergi (anoniem) 1315
[Diplomatische teksteditie: Herman Brinkman en Janny Schenkel (eds.), Het handschrift-Van Hulthem. Hs. Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, 15.589-623. Diplomatische editie. Band 2, Middeleeuwse Verzamelhandschriften uit de Nederlanden deel VII, 2, Verloren, Hilversum, 1999, pp. 832-860 (tekst 162) = De borchgravinne van Vergi ed. 1999.
Kritische teksteditie: Ria Jansen-Sieben (ed.), De borchgravinne van Vergi, naar Handschrift-Van Hulthem en het Gentse fragment uitgegeven en toegelicht. HES Uitgevers, Utrecht, 1985 (derde, vermeerderde uitgave met een letterkundige inleiding door F.P. van Oostrom) = De borchgravinne van Vergi ed. 1985.
Kritische teksteditie en hertaling: Willem Wilmink, W.P. Gerritsen en Ria Jansen-Sieben (vert./eds.), De burggravin van Vergi. Een middeleeuwse novelle. Nederlandse Klassieken deel XI, Prometheus-Bert Bakker, Amsterdam, 1997 = De borchgravinne van Vergi ed. 1997]
Genre
Volgens de ed. 1997 een berijmde novelle. De tekst zelf spreekt nochtans van een exempel (dit exempel, in vers 1109). Een exempel is oorspronkelijk een kort verhaal dat een in een redevoering of tekst verkondigde stelling illustreert. In de middeleeuwen waren de exempelen aanvankelijk vooral stichtelijk-religieus, maar in de late middeleeuwen komen ook meer en meer profane exempelen voor [H. van Gorp e.a., Lexicon van Literaire Termen, Wolters, Leuven, 1991 (5de, volledig herziene druk), p. 134].
Auteur
Anoniem.
Situering / datering
De borchgravinne van Vergi (1127 verzen) bleef alleen volledig overgeleverd in het handschrift-Van Hulthem (Brussel, K.B., 15.589-623, fol. 157v-164r) [ed. 1997: 89]. De tekst is een vrije bewerking van een Oudfrans origineel [ed. 1997: 10] en eindigt met de mededeling dat hij op 24 mei 1315 voltooid werd (zie verzen 1119-1124) [ed. 1997: 19]. La Châtelaine de Vergi, het Oudfranse voorbeeld, wordt als een parel van de dertiende-eeuwse vertelkunst beschouwd [ed. 1997: 16] en is overgeleverd in meer dan twintig handschriften [ed. 1997: 90]. Ook in de Lage Landen was de tekst populair: hij werd twee maal vertaald, één maal in het Brabants dialect (zie Van Hulthem) en één maal in het West-Vlaams. Van deze laatste versie (een getrouwe vertaling uit het Frans), waarvan de datering niet vaststaat, bleven slechts 501, deels gehavende verzen bewaard (Gent, U.B., hs. 1590) [ed. 1997: 18/90].
Verder is er nog een latere prozabewerking, Eene schoone historie vander Borchgravinne van Vergi (oudste bekende druk: Antwerpen, weduwe Van Liesveldt, ca. 1560). Het verhaal werd hier op een aantal plaatsen aangepast om te kunnen dienen als waarschuwing tegen de zonde van het overspel [ed. 1997: 19/91]. In 1988 wijdde Rob Resoort zijn proefschrift aan deze druk en hij bezorgde tevens een editie van de tekst (zie De borchgravinne van Vergi ed. 1988).
Inhoud
Aan het hof van Bourgondië hebben de (gehuwde) burggravin van Vergi (een nichtje van de hertog) en een knappe, stoere ridder een hoofse liefdesrelatie. In een boomgaard die grenst aan de kamer van de burggravin, komt de ridder regelmatig wandelen en als de burggravin dan alleen is, laat ze haar kleine hondje los in de boomgaard zodat de ridder weet dat de kust vrij is en zij in de kamer van de burggravin het liefdesspel kunnen spelen. De hertogin is echter ook verliefd op de ridder en zij zoekt toenadering tot hem, maar wordt beleefd afgewezen. Uit pure nijd vertelt de hertogin tegen de hertog dat de ridder haar een oneerbaar voorstel heeft gedaan, waarna de hertog de ridder wil verbannen. Om aan te tonen dat de hertogin liegt, stemt de ridder na lang aarzelen toe dat de hertog zich s nachts in de boomgaard verstopt, zodat hij met eigen ogen kan zien dat de ridder al een liefdesrelatie heeft. Zo gebeurt en de hertog bewijst de ridder opnieuw alle eer.
Dit zint echter de hertogin niet, en na lang aandringen krijgt zij de hertog zover dat hij haar de waarheid vertelt. Maar zij moet beloven het niet verder te vertellen, anders zal zij sterven. Tijdens de eerstvolgende hofdag maakt de hertogin in het bijzijn van vele andere hofdames een toespeling op de geheime liefdesrelatie van de burggravin, die denkt dat de ridder haar verraden heeft en daardoor zo ontsteld is dat ze zelfmoord pleegt door met haar armen haar borstkas plat te drukken en haar hart te breken. Als de ridder bij haar lijk komt, pleegt ook hij zelfmoord met een zwaard. De twee zelfmoorden gebeuren in een kamertje apart, waar een zieke hofdame ligt die zonder zelf opgemerkt te worden getuige is van alles. Als de hertog door haar op de hoogte wordt gebracht van de ware toedracht, trekt hij zijn zwaard en slaat hij de hertogin de hersens in. De ridder en de burggravin worden samen begraven en de door verdriet overmande hertog gaat op kruistocht en wordt Tempelier.
Zie voor een andere samenvatting ed. 1997: 10-11.
Thematiek
De borchgravinne van Vergi behandelt een bekend aspect van de hoofse liefde: het helen. In de proloog wordt elke minnaar op het hart gedrukt een geheime liefdesrelatie verborgen te houden voor alle buitenstaanders, anders heeft dit kwalijke gevolgen: Gherechte minnare, waer ghi sijt, / sijt op u hoede in alder tijt, / ende heelt, dat u te helene steet (verzen 1-3). Hoe zou immers iemand anders zijn mond kunnen houden, als men zelf niet kan zwijgen? In de epiloog wordt de thematiek nog eens herhaald: Wie dat draghet der minnen doegen, / trecke dit exempel vore oghen, / ende hele die minne alte male / jeghen die liede, soe doedi wale, / sonder jeghen sine vriendinne. / Soe blivet verholen sine minne (verzen 1108-1113). Het verhaal vormt een illustratie van deze stelling [ed. 1997: 14].
Receptie
Ofschoon de thematiek typisch hoofs is, bleef de tekst bewaard in het handschrift-Van Hulthem, wat wijst op interesse vanuit een stedelijk milieu. Verband met Brussel. Volgens Van Anrooij is De borchgravinne van Vergi een van oorsprong hoofse tekst die althans in de Van Hulthem-versie duidelijk de sporen draagt van een stedelijke mentaliteit: Zo bevat de Hulthem-versie van deze tekst enkele passages over de onbetrouwbaarheid en nieuwsgierigheid van vrouwen, die voor een hoofs publiek sterk uit de toon zouden vallen en die in het Oudfranse origineel dan ook niet zijn terug te vinden [Van Anrooij 1993: 88].
Van Oostrom [2013: 343-344] signaleert dat het verhaal destijds grote bekendheid moet hebben genoten, zoals blijkt uit afbeeldingen van scènes uit de tekst op zogenoemde minnekistjes en op twee vrij recent in Nederland opgegraven metalen speldjes. Deze stellen een copulerend koppel voor dat bespied wordt door een man achter een boom en met daartussen een hondje.
Profaan / religieus?
Manifest profaan.
Persoonlijke aantekeningen
Het verhaal van de burggravin van Vergi kan in de moderne literatuurgeschiedenis meestal op een welwillende receptie rekenen. Van Mierlo (1940: 53) schreef: Om het menschelijke gebeuren, om de diepte van den hartstocht, om de scherpe psychologische ontleding behoort deze vernieuwing van Pyramus en Thisbe tot de beste verhalen der middeleeuwen en kan zij als de voorlooper van den modernen roman worden beschouwd, al voegt hij daar (in verband met de Hulthem-versie) ook aan toe: De taal kon rijker en verzorgder zijn, de rijmen zuiverder; de versbouw, over t algemeen nog goed, verloopt toch op meer dan een plaats, om de vele oversprongen, tot proza. En Knuvelder (1970: 224) noteerde vergoelijkend: Noch de al te opzettelijk lerende strekking noch de melodramatische afloop mogen ons ( ) beletten deze novelle als een van de best geslaagde in dit genre te erkennen.
Geraadpleegde lectuur
- J. Van Mierlo, De Middelnederlandsche Letterkunde van omstreeks 1300 tot de Renaissance. Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden deel II, N.V. Standaard Boekhandel-Teulings Uitgevers-mij., Antwerpen-Brussel-s-Hertogenbosch, 1940, p. 53.
- G.P.M. Knuvelder, Handboek tot de Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde. Deel I, L.C.G. Malmberg, s-Hertogenbosch, 1970 (5de, geheel herziene druk), pp. 223-224.
- C.C. de Bruin, in: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, deel 88 (1972), afl. 1, pp. 70-72 [recensie van de eerste druk (1970) van de ed. 1985].
- M. Joye, in: Spiegel der Letteren, jg. 22 (1980), nrs. 3-4, pp. 253-254 [recensie van de tweede druk (1979) van de ed. 1985].
- R.J. Resoort, in: Spektator, jg. 15, nr. 3 (december 1985), pp. 222-224 [recensie van de ed. 1985].
- W. van Anrooij, 29 september 1399: In Brussel vinden twee mirakelen plaats, die kort daarop in het handschrift-Van Hulthem worden opgeschreven. Literaire veelzijdigheid in een stedelijke verzamelcodex, in: M.A. Schenkeveld-Van der Dussen e.a., Nederlandse Literatuur, een geschiedenis. Martinus Nijhoff Uitgevers, Groningen, 1993, pp. 86-91.
- Johan H. Winkelman, De Burggravin van Vergi kreeg een nieuwe jas, in: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, deel 114 (1998), afl. 4, pp. 321-328 [recensie van de ed. 1997].
- Joris Note, Dodelijk verraad. Toegankelijke editie van De borchgravinne van Vergi, in: De Standaard der Letteren, 29 januari 1998, pp. 8-9 [recensie van de ed. 1997].
- Joris Gerits, De dame met het hondje. Willem Wilmink vertaalde De borchgravinne van Vergi, in: De Morgen/Boeken, 5 februari 1998 [recensie van de ed. 1997].
- F.J. Lodder, Spreken of zwijgen? Over schuld en dilemmas in De borchgravinne van Vergi, in: Queeste, jg. 5 (1998), nr. 1, pp. 14-31.
- Frits van Oostrom, Wereld in woorden. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1300-1400. Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2013, pp. 341-346.
[explicit 12 februari 1998, aangevuld op 15 april 2013]
MIDDELNEDERLANDS: De borchgravinne van Vergi (anoniem) 1558-60
Een schoone historie vander borchgravinne van Vergi
(anoniem) 1558-60
[Kritische teksteditie: R.J. Resoort (ed.), Een schoone historie vander borchgravinne van Vergi. Onderzoek naar de intentie en gebruikssfeer van een zestiende-eeuwse prozaroman. Middeleeuwse Studies en Bronnen deel IX, Verloren, Hilversum, 1988, pp. 253-294 = De borchgravinne van Vergi ed. 1988]
Genre
Een zestiende-eeuwse gedrukte prozaroman. De term historie in de originele titel suggereert dat het gaat om een waargebeurd verhaal.
Auteur
Anoniem.
Situering / datering
De oudste versie van deze prozatekst werd gedrukt te Antwerpen door de Weduwe Van Liesveldt in 1558-60 [Resoort 1988:247]. Het unieke exemplaar (nu: Washington, Library of Congress) behoorde tot de beruchte Arenberg-collectie en is pas in 1960 vrijgekomen voor wetenschappelijk onderzoek. Er is ook nog een jongere druk bekend: Amsterdam, Otto Barentsz. Smient, 1648 (uniek exemplaar: Den Haag, K.B.). En er is ook nog een versie bewaard gebleven in een zestiende-eeuws handschrift (Brussel, K.B., het zogenaamde handschrift-Prims, uit de jaren 1593-94). De proza-Vergi is gebaseerd op een Middelnederlandse rijmversie die dicht bij de in het handschrift-Van Hulthem bewaarde tekst moet gestaan hebben.
Inhoud
De plot is grotendeels dezelfde als in de veertiende-eeuwse berijmde versie die we kennen uit het handschrift-Van Hulthem (vergelijk De borchgravinne van Vergi ed. 1985, ed. 1997 en ed. 1999). De burggravin van Vergi, het gehuwde nichtje van de hertog van Bourgondië, heeft een geheime liefdesrelatie met een knappe ridder (met het hondje in de boomgaard als liefdesboodschapper). Als de ridder de verleidingspogingen van de hertogin afwijst, beschuldigt deze laatste de ridder valselijk van ongewenste intimiteiten. Als de hertog echter door de ridder op de hoogte wordt gebracht van diens geheime relatie met zijn nicht, begrijpt hij dat zijn vrouw gelogen heeft. Om zijn vrouw, die niet begrijpt dat hij de ridder vriendelijk blijft behandelen, te sussen, verklapt de hertog het geheim aan zijn vrouw die vervolgens tijdens een hofdag tegenover de burggravin een toespeling maakt op diens geheim. De burggravin denkt dat de ridder hun geheim verraden heeft en pleegt zelfmoord, waarna de ridder zich doodt met zijn zwaard. De hertog, van de ware toedracht op de hoogte gebracht door een hofdame die ziek in een kamer lag en alles gehoord heeft, doodt vervolgens de hertogin.
Hier en daar kent de plot kleine wijzigingen (de toevoeging van een steekspel in het begin, de hertog slaat de hertogin niet de schedel in maar onthoofdt haar, de hertog vertrekt niet op kruisvaart, de burggravin en de ridder worden niet samen begraven), maar er zijn ook twee belangrijke aanpassingen: het verhaal wordt deze keer regelmatig onderbroken door rederijkersrefreinen (die ontleend zijn aan bestaande bronnen, onder de meer de verzamelingen van Jan van Doesborch en Jan van Stijevoort, en voorkomen op sterk emotioneel geladen momenten van het verhaal, zie Resoort 1988: 244) en de thematiek is totaal anders dan in de veertiende-eeuwse rijmversie.
Thematiek
Terwijl de veertiende-eeuwse rijmversie een profaan-hoofse thematiek behandelde waarbij de burggravin en de ridder fungeren als de (sympathiek voorgestelde) slachtoffers van een gebrek aan geheimhouding (het bekende helen), is de thematiek in de zestiende-eeuwse druk sterk stichtelijk-religieus gekleurd. Het hele verhaal fungeert nu als een waarschuwing tegen de zonde van het overspel. Het woord overspel staat reeds op de titelpagina en wordt meteen in de eerste zin van de proloog aangebracht: Die sonde vanden overspele daer dese historie af spreken sal, is een sonde sonderlinghe van God gheplaecht [ed. 1988: 253 (regels 5-6)]. De naproloog is expliciet gericht tot de overspeelders en op het einde van het verhaal wordt nogmaals expliciet gewaarschuwd: Laet ons bidden om deewighe blijschappe daer nemmermeer lijden noch verdriet en sal sijn ende laet schouwen dat overspel ende siet wat deerlijcker jammer ende moort door dat overspel gheschiet is [ed. 1988: 290 (regels 1346-1348)]. Vooral de refreinen in de proloog wijzen er uitvoerig op dat de dood onverwacht komt en dat men vóór die tijd orde op zaken moet hebben gesteld. De auteur van de druk besteedt verder niet alleen meer aandacht aan de gehuwde staat van de burggravin, maar ook aan de beschrijving van feesten, danspartijen, maaltijden en drinkgewoonten dan de auteur van de rijmversie, omdat hij de associatie van deze dingen met aardse ijdelheden wilde benadrukken [Resoort 1988: 242].
Receptie
Deze te Antwerpen gedrukte tekst behoort tot de laatmiddeleeuwse stadsliteratuur, wat extra benadrukt wordt door de opvallende aanwezigheid van rederijkersrefreinen. Door de aangepaste thematiek (zie hierboven) fungeren de burggravin van Vergi en haar ridder als negatieve zelfbeelden naar de lezer toe in een stichtelijke, religieuze context die wil aantonen dat uiteindelijk de liefde tussen God en de mens de enige liefde is die werkelijk telt, en God altijd bereid is de zondaar te vergeven op voorwaarde dat hij oprecht berouw toont en om vergeving vraagt [Resoort 1988: 241-242]. Volgens Resoort [1988: 251] behoorden de geïntendeerde lezers van prozaromans tot de welgestelde burgerij, de clerus, wellicht ook gedeeltelijk tot de adel en in toenemende mate ook tot de jeugd.
Dankzij het gedrukte boek en het leesonderwijs konden jongeren vanaf ongeveer 1500 ook buiten de school zelfstandig gaan lezen, wat door contemporaine opvoeders als een risico werd gezien (op het lezen van foute boeken). Resoort [1988: 243-246] is van mening dat door de aangebrachte veranderingen de prozaversie geen gevaar opleverde voor de zestiende-eeuwse jeugd (de druk van 1558-60 werd trouwens goedgekeurd door de overheid) en dat het verhaal, met zijn sterke zedelijke inslag, vooral gericht was op een jonger publiek en zelfs geschikt was voor gebruik op school [Resoort 1988: 244]. In hun recensies van Resoort 1988 blijken noch Hummelen, noch Coigneau veel geloof te hechten aan dit gesuggereerde schoolgebruik van de proza-Vergi. Hummelen [1990: 326] signaleert dat prozaromans in het begin van de zeventiende eeuw inderdaad op scholen gelezen werden, maar: Of dat veertig jaar eerder ook al het geval was en tevens geldt voor Vergi? Een extensief onderzoek levert maar weinig aanwijzingen op. Coigneau [1991: 393/395] stelt dat de proza-Vergi zich in de eerste plaats tot overspeligen en dus gehuwden richt en dat het seksuele aspect in de relatie van ridder en burggravin toch wel erg wordt geaccentueerd.
Profaan / religieus?
Een oorspronkelijk profaan verhaal dat nu fungeert als stichtelijk-religieus exempel.
Persoonlijke aantekeningen
Dat de Vergi-druk van 1558-60 bedoeld zou zijn voor schoolgebruik, zoals Resoort hypothetisch stelde, lijkt ons weinig waarschijnlijk. Weliswaar werd het boek door de overheid goedgekeurd en is het geheel veilig ingebed in een stichtelijke moraal, maar het is toch opvallend dat de erotische scènes gedurfder en pikanter worden verwoord dan in de rijmversie, ook al maakt de auteur hierbij gebruik van typisch zestiende-eeuwse eufemismen en metaforen, in de trant van de bloempjes der natuur plukken, vechten en worstelen, amoureuze kruiken die veel drank storten, vrolijk rosieren, het kauwke horen zingen, vriendschap van elkaar begeren en de venusbrand blussen. Pleij [2007: 523] merkt terecht op dat er een zekere dubbelheid gemoeid is met dit moraliserend waarschuwen tegen zondigheid (vooral ook als het om onkuisheid gaat): Maar hoe harder (bewerkers en drukkers) waarschuwen, hoe meer de potentiële klant geïntrigeerd kan raken door de kennelijk wel heel riskante inhoud. Het is een dubbelheid die zeker ook aanwezig is in de schilderijen van een Jeroen Bosch: enerzijds volkomen correct de zondigheid afkeuren, maar ze anderzijds en tegelijkertijd in geuren en kleuren beschrijven!
Ten slotte ook nog deze kleine opmerking. Men leest links en rechts [meest recent nog bij Pleij 2007: 521] dat de burggravin in de Middelnederlandse rijmversie (Hulthem) geen zelfmoord pleegt, maar overlijdt aan een gebroken hart. Wij hebben nooit ingezien waarom het géén zelfmoord zou zijn, en krijgen nu gelijk van de auteur van de proza-Vergi die immers schrijft: Na al dat clagen so is die borchgravinne gaen liggen opt bedde en wranc de armen onder haer borstkens so sterckelijc dat si versticte ende doode so haer selven in sulcker desperatien ende brant der liefden [ed. 1988: 289 (regels 1300-1303)].
Geraadpleegde lectuur
- Luc. Debaene, De Nederlandse Volksboeken. Ontstaan en geschiedenis van de Nederlandse prozaromans, gedrukt tussen 1475 en 1540. Antiquariaat Merlijn, Hulst, 1977 (onveranderde herdruk van Antwerpen, 1951), pp. 36-41.
- R.J. Resoort, Een schoone historie vander borchgravinne van Vergi. Onderzoek naar de intentie en gebruikssfeer van een zestiende-eeuwse prozaroman. Middeleeuwse Studies en Bronnen deel IX, Verloren, Hilversum, 1988 [= Resoort 1988].
- W.M.H. Hummelen, in: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, deel 106 (1990), nr. 4, pp. 320-327 [recensie van Resoort 1988].
- Dirk Coigneau, in: Spektator, jg. 20, nr. ¾ (december 1991), pp. 391-395 [recensie van Resoort 1988, nogmaals gepubliceerd in: Spektator, jg. 21 (1992), nr. 1, pp. 71-74].
- Herman Pleij, Het gevleugelde woord. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1400-1560. Bert Bakker, Amsterdam, 2007, pp. 520-523.
FILM: La solitudine dei numeri primi (Saverio Costanzo) (I, 2010)
LA SOLITUDINE DEI NUMERI PRIMI (De eenzaamheid van de priemgetallen) (Saverio Costanzo) (Italië, 2010)
(113)
We volgen in deze film Alice en Mattia, waarbij het verhaal voortdurend over en weer springt tussen 1984 (zij zijn acht jaar oud), 1991 (vijftien jaar oud) en 2001 (vierentwintig jaar oud). In 1991, op de middelbare school, is zij een mankend seutje dat gepest wordt en hij een verlegen nerd die goed is in wiskunde en in zijn armen kerft. In 2001 is zij een fotografe en staat hij op het punt in een laboratorium in Duitsland te gaan werken en gaan zij samen naar het trouwfeest van ene Viola, een meisje dat Alice indertijd eerst mee pestte maar dan haar (jaloers) vriendinnetje werd. Op de achterkant van de dvd-doos staat dat Alice en Mattia elkaar een onthullende bekentenis doen. Via flashbacks naar 1984 komen we te weten dat het litteken van de mankende Alice afkomstig is van een ongeval bij het skiën en dat Mattia zijn autistische tweelingzusje op een bank in het park deponeerde in plaats van haar mee te nemen naar een verjaardagsfuifje, waarna het meisje verdwenen is (verdronken in een vijver?). Het laatste deel van de film speelt zich zeven jaar na 2001 af (in 2008 dus). Alice is ondertussen gehuwd geweest en weer gescheiden, lijdt aan boulemie, is verschrikkelijk vermagerd en stuurt een briefje naar Mattia (die ondertussen al zeven jaar in Duitsland werkt, vereenzaamd maar gelauwerd) om snel terug naar Italië te komen. Mattia doet dat, spreekt even met Alice in haar appartement, gaat dan weemoedig zitten kijken op de bewuste bank in het park, Alice komt erbij, hun hoofden neigen naar elkaar en doek. Nooit hebben Mattia en Alice elkaar zelfs maar gezoend.
Het is de (overigens onsympathieke en sletterige) Viola die, speechend tijdens haar trouwfeest, de diepere thematiek van deze film onthult. Er bestaat zoiets als tweeling-priemgetallen: zij staan vlak bij elkaar maar kunnen elkaar toch niet aanraken, want er staat altijd een even getal tussen. Daar kan de oplettende kijker, die natuurlijk doorheeft dat het hier metaforisch om Alice en Mattia gaat, het mee doen. Wat een wazig, oppervlakkig en weinig boeiend verhaaltje, dat bovendien ook nog eens vol gaten en losse draden zit (wat ook hier weer moet verhuld worden via het postmoderne door elkaar haspelen van verschillende verhaallijnen). Misschien is het boek waarnaar de film gemaakt werd (de gelijknamige bestseller van Paolo Giordano), beter maar helaas hebben we die roman niet gelezen, en eerlijk gezegd, na het bekijken van deze film zijn we ook niet van plan dat te doen. Wel moeten we toegeven dat regisseur Costanzo erin geslaagd is via de montage en de muziek regelmatig een dreigend en unheimlich sfeertje te creëren (dat is al meteen zo vanaf het kindertoneelstukje in de beginscène), maar de absolute wolligheid van de plot doet aan dat sfeertje geen recht en bovendien zijn de permanente close-ups en plan-poitrines, waarvan Costanzo blijkbaar een grote fan is, een beetje te opdringerig (zodanig dat je er haast naar van wordt, maar dat was wellicht net de bedoeling). In elk geval: de reden waarom (alweer volgens de achterkant van de dvd-doos) Het Parool en de VPRO Gids zo nodig vier sterren moeten uitdelen aan deze film, gaat totaal aan ons voorbij. Te oordelen naar de Gewikt-pagina in Filmmagie [nr. 612, februari 2011, p. 55] was het oordeel van de Vlaamse filmpers heel wat strenger.
Zoöloog Desmond Morris (bekend van een hele reeks eerdere boeken, waaronder The Naked Ape) schetst in deze populariserende uitgave een portret van de vrouw, verdeeld over 23 hoofdstukjes die telkens een onderdeel van het vrouwenlichaam behandelen (van het haar tot de voeten). De structuur is in elk hoofdstukje hetzelfde: Morris vertelt telkens eerst iets over de biologische kenmerken en de anatomische evolutie van het bewuste vrouwenonderdeel, waarna hij de manieren bekijkt waarop verschillende samenlevingen in verschillende tijden deze kenmerken hebben aangepast. Natuur en cultuur dus. In de inleiding noemt Morris de naakte vrouw het boeiendste onderwerp ter wereld (wie kent er een boeiender?) en verzucht hij dat hij graag alles wat hij nu weet over de vrouw, had geweten toen hij achttien jaar was.
In Humo nr. 3362 (ergens in 2005), op pagina 168, heeft Bart Beckers onder de titel Zo logen de zoölogen geen goed woord over voor Desmond Morris: De theorietjes in De Naakte Vrouw ( ) zijn geheel en al van de pot gerukt, en ze zijn nog slecht geschreven ook. In dit boek doet Morris, bijna vier decennia na zijn onwaarschijnlijk kassucces De Naakte Aap, een aantal van zijn broodje-aap-verhalen nog eens dunnetjes over en gooit er en passant nog wat nieuwe nonsens tegenaan. Beckers getuigt van veel onwelwillendheid als hij meewarig snuivend verwijst naar bladzijde 26, waar Morris schrijft: Mannen hebben een kaal vrouwenhoofd bijna altijd onaantrekkelijk gevonden en voor hen had het ( ) nauwelijks of geen sex-appeal. Wat hiervan te denken, smaalt Beckers, en hij vindt dat zulke uitspraken om mee te lachen zijn. Goed, wie van de aanwezige mannen in de zaal vindt vrouwen met een kaalkop aantrekkelijk, vinger even opsteken? Juist.
Beckers wijst ook op een vermeende taalfout van de vertaler (het betreft de term verontruster) en sluit dan minachtend zijn recensie af: Niet alleen deze zin toont aan dat de vertaler nog minder tijd heeft genomen dan de auteur: ook in het Nederlands kon van deze verzameling lekkere wijvenverhaaltjes geen zinnig boek worden gemaakt. In werkelijkheid staan er inderdaad enkele taalfoutjes en drukfouten in de tekst, maar niet meer dan in andere boeken en over het algemeen is Morris schrijfstijl lekker vlot en maakt de vertaling een degelijke indruk. Een paar slordigheidjes niet te na gesproken, zoals: In een advertentie werd beweerd dat voor het blote oog is dit een bloot gezicht [p. 71], wat natuurlijk moet zijn: In een advertentie werd beweerd dat voor het blote oog dit een bloot gezicht (is). Of nog: Speeksel heeft verschillende functies. Het maakt het voedsel vochtig dat de mond binnenkomt [p. 113], wat beter zou zijn: Het maakt het voedsel dat de mond binnenkomt vochtig.
Nee, dan was Filip Huysegems in De Standaard / Letteren [nr. 2748, 20 januari 2005, pp. 2-3] heel wat liever voor Desmond Morris. Zijn boek krijgt daar op de voorpagina niet alleen een reusachtige kleurenfoto van een aantrekkelijke blote vrouwenkont cadeau, maar binnenin ook nog eens drie sterren op vier, een interview van twee volle paginas en de loftuiting: Morris verstaat de kunst om een populariserende aanpak te combineren met stevig verankerd onderzoek en pittige, onverwachte inzichten. Hieronder een aantal van de inzichten en weetjes die wij meegrabbelden.
- Het gemiddelde mannenlichaam bevat 28 kilo spieren en 12,5 procent vet. Het gemiddelde vrouwenlichaam bestaat uit 15 kilo spieren en 25 procent vet [p. 13].
- Van alle vrouwen die hun haar verven kiest meer dan 90 procent blond [p. 28].
- Als we iemand aankijken die we aardig vinden, verwijden onze pupillen. Zien we dus bij een vrouw onpeilbare zwarte poelen in haar ogen, dan weten we dat ze ons leuk vindt [p. 63].
- Vroeger en op sommige plaatsen nu nog geloofde men dat erotische amuletten en talismannen het Boze Oog afleiden. Vandaar dat bij middeleeuwse kerken soms beelden van de vagina werden ingemetseld om te voorkomen dat de bozen het gebouw zouden binnenkomen [p. 64]. Op oude burchten en kerken zijn soms beelden te zien van vrouwen die hun blote billen tonen om kwade geesten te verjagen [p. 238]. Zie in dit verband ook het boek Images of lust. Sexual carvings on medieval churches van Anthony Weir en James Jerman.
- Men heeft ontdekt dat het uitoefenen van druk op de slagaders die aan de zijkant van de hals van de longen naar de hersenen lopen, duizeligheid en verwardheid veroorzaakt (toegepast door sommige gebedsgenezers die mensen in trance brengen) [p. 119].
- Anna Boleyn, één van de zes vrouwen van Hendrik VIII, zou een derde borst hebben gehad (een verschijnsel dat wel meer voorkomt, vaak is het niet meer dan een derde tepel) [p. 165].
- En we hadden het al eens ergens gelezen, maar waren het weer vergeten: een merkin is een schaamhaarpruik [p. 215].
Nee hoor, laat Bart Beckers maar geloven dat vrouwen met een kaalkop sexy zijn. De Naakte Vrouw is een vlot en met veel humor geschreven werkje dat op een voor een breed publiek boeiende wijze een aantal wetenswaardigheden op een rijtje zet zonder in platitudes of machisme te vervallen. Toegegeven, het heeft natuurlijk zijn onderwerp mee.
De Britse komiek Sacha Baron Cohen kruipt deze keer in de huid van Brüno, een Oostenrijkse über-queer die op de Oostenrijkse televisie zogenaamd het modemagazine Funkyzeit presenteert, ontslagen wordt, dan naar Amerika trekt en daar op alle mogelijke manieren wereldberoemd tracht te worden. Wat tot menige bevreemdende en shockerende situatie leidt. Als het beroemd worden maar niet wil lukken, componeert Brüno een liedje voor de wereldvrede dat hij opneemt samen met Bono, Slash, Sting en Elton John.
Cohens vorige film Borat, waarin Kazachstan te kakken wordt gezet en menige Amerikaanse ondeugd op de korrel wordt genomen, was geen meesterwerk maar bevatte toch enkele hilarische sequensen. Deze Brüno speelt helaas minstens een klasse lager, ofschoon Cohens transformatie van Borat naar Brüno en vooral ook Brünos Oostenrijks Engels ronduit geslaagd mogen heten. Natuurlijk zit er in deze film een heleboel satire op het modewereldje, op de homoscène en op de racistische en onverdraagzame trekjes van conservatief Amerika, maar het willen epateren en shockeren gaat deze keer een beetje te ver om nog leuk te zijn. De grenzen van de goede smaak worden regelmatig overschreden en het geheel ontaardt regelmatig in gewilde vulgariteiten die nauwelijks nog grappig zijn. Zo subtiel als helemaal in het begin, wanneer we de naam van de filmmaatschappij Üniversal - mét Umlaut op de U - op het scherm zien verschijnen, wordt de humor daarna nooit meer.
Er wordt ook een aantal keren gesuggereerd dat bekende, minder bekende en totaal onbekende echte Amerikanen (en af en toe niet-Amerikanen) in hun hemd worden gezet zonder dat ze weten dat ze aan een film meedoen, maar of dat klopt, valt moeilijk te checken en als er al een echte bekende Amerikaan in beeld komt, is dat maar voor enkele seconden. Bij de extras zit wel een scène met Janet Jackson (die dus de film niet haalde) en als wij ons goed herinneren, was er indertijd even opschudding omdat Cohen bedreigd werd door een islamitische splintergroepering waarvan de leider in de film door Brüno voor de gek wordt gehouden. Het blijft echter lastig om wat in scène is gezet te onderscheiden van wat eventueel niet in scène is gezet en ook dat doet net als de van dik hout zaagt men planken-humor afbreuk aan het geheel. Ondanks een absurde en daardoor toch nog merkwaardige scène links en rechts, echt wel een ondermaatse film, deze Brüno.
De steenrijke Parijzenaar Philippe is verlamd van de kin tot de voeten (het gevolg van een mislukt partijtje deltavliegen) en moet dagelijks intens verzorgd en begeleid worden. Bij de sollicitaties voor een nieuwe verzorger daagt onder meer de grote, sterke Afrikaan Driss op die blijkbaar alleen geïnteresseerd is in een stempeltje om zijn uitkering in orde te brengen maar om een of andere reden door Philippe toch aangeworven wordt. Driss heeft zes maanden cel achter de rug en wordt op straat gezet door wat later zijn tante en pleegmoeder blijkt te zijn, en zo komt het nieuwe baantje (met kost en inwoon) net op tijd. Tussen Philippe en Driss klikt het al heel snel heel erg goed maar na een tijd laat Philippe Driss toch weer vertrekken (alweer om onduidelijk aangebrachte redenen: het heeft iets te maken met Driss pleegbroertje dat op het verkeerde pad aan het raken is). Met de nieuwe verzorgers van Philippe klikt het echter niet en Driss komt terug opdagen om Philippe een hart onder de riem te steken. Zij maken een dol autotochtje, ontsnappen op slimme wijze aan de politie (dit is overigens de sequens waarmee de film begint) en rijden dan naar Duinkerken waar Driss Philippe in contact brengt met de jonge vrouw met wie Philippe een tijdlang brieven en gedichten uitwisselde. Driss die overigens de hele tijd zijn zinnen had gezet op Philippes secretaresse, maar die blijkt op het einde lesbisch te zijn.
Intouchables is een toegankelijke en ook wel vermakelijke film die voornamelijk drijft op de momenten waarop de tegenstelling tussen de wat snobistische cultuurfreak Philippe en de volkse, pragmatische Driss tot uiting komt. Het is echter ook allemaal nogal gladjes en een beetje te veel goed-nieuws-show. Als dit al gebaseerd is op een waar verhaal, dan heeft men toch de indruk dat er veel weggemoffeld en geretoucheerd werd. Over Driss criminele achtergrond en de relatie met zijn pleeggezin komen we bijvoorbeeld bijzonder weinig te weten en hetzelfde geldt voor de rare correspondentie die Philippe voert met een vrouw uit Duinkerken. Op het einde zit hij dan alleen met die vrouw in een restaurant aan zee en krijgen we in de eindgeneriek te horen dat de echte Philippe en Driss nog steeds goede vrienden zijn. Veel meer dan de feelgood-sequensen rond een invalide rijkaard en zijn merkwaardige verzorger heeft deze film dan ook niet te bieden.
Quotering: ***
(10 april 2013) (dvd ge leen d )
BOEK: Rik De Saedeleer. De stem van ons voetbal (Carl Huybrechts) 2013
Rik De Saedeleer. De stem van ons voetbal. Memoires
(Carl Huybrechts) 2013
[Borgerhoff & Lamberigts, s.l., 2013, 272 blz.]
Op zondag 3 maart 2013 overleed op 89-jarige leeftijd de gewezen voetballer en VRT-sportcommentator Rik De Saedeleer, die we hier waarschijnlijk aan niemand nog hoeven voor te stellen. Een week later kon je voor enkele euros dit boekje als bonus bij de krant Het Laatste Nieuws aanschaffen. Het werd geschreven door Carl Huybrechts die werd opgeleid door Rik en later diens collega en goede vriend werd (net als Mark Uytterhoeven overigens). Rik, Carl en Mark waren en zijn stuk voor stuk sportjournalisten van het goede soort (één van hun belangrijkste troeven: humor) en we denken soms met weemoed terug aan de tijden toen zij de sportafdeling van de toenmalige BRT onveilig maakten. Legendarisch (en vaak ook hilarisch) zijn de uitroepen van Rik De Saedeleer tijdens matchen van de Belgische nationale voetbalploeg: Daar is dat, daar is dat! (Erwin Vandenbergh scoort tegen Argentinië kort voor tijd het enige doelpunt op het WK in Spanje 1982), ze kunnen niet volgen, Jan! (Jan Ceulemans demarreert tijdens België-Hongarije, WK Spanje 1982), choooo, ze gaan lopen! (tijdens Nederland-België, kwalificatiematch voor Mexico 86, 2-1, en België geplaatst), blijf kalm, Jan, blijf kalm! (Rusland-België op het WK in Mexico 1986: Jan Ceulemans komt alleen voor Dassaev en scoort 2-2, België wint uiteindelijk met 3-4) en hierse, daarse, De Mol se! (Stephane De Mol scoort de 2-3 tegen Rusland in diezelfde match).
Carl Huybrechts heeft van dit boekje, dat hoofdzakelijk bestaat uit lange interviews met De Saedeleer, een boeiend en zeer leesbaar werkstuk gemaakt. Je voelt gewoon dat de sfeer tussen die twee (Rik en Carl) prima zit en tegelijk biedt het de lezer de gelegenheid de avonturen van de Belgische nationale voetbalploeg tussen 1970 en 1994 nog eens in de herinnering te roepen, vooral dan het EK in Italië 1980 (verloren finale tegen Duitsland), het WK in Spanje 1982 (tweede ronde bereikt) en het WK in Mexico 1986 (halve finale, verloren tegen Argentinië). Ook de minder leuke momenten worden nog eens herdacht (de omkoopaffaire Standard-Waterschei in 1984 en het Heizeldrama in 1985, respectievelijk op pp. 167 en 194). Af en toe zijn Carl en Rik eventjes stout. Carl signaleert dat de tijd van de politieke benoemingen op de VRT nog niet helemaal voorbij is [p. 49] en geeft af op het taalverval bij de huidige VRT [p. 53]. Rik van zijn kant sneert naar sommige voetbalcommentatoren van tegenwoordig (er zijn er die negentig minuten lang geen seconde hun mond houden zonder één woord commentaar te geven, p. 52) en suggereert dat Constant Vanden Stock (voorzitter van Anderlecht) op de hoogte was van omkopingszaakjes in de jaren tachtig.
Voor de rest heel veel sappige anekdoten en leuke weetjes over het Belgische voetbalwereldje in de twintigste eeuw. Op twee dagen uitgelezen, dit kleine maar aantrekkelijke boekje: veel gelachen en danig genoten van het leesplezier. Een mooier in memoriam had Carl Huybrechts voor Rik De Saedeleer niet kunnen schrijven.