Ik ben Eric De Bruyn
Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
Om zeer onduidelijk blijvende redenen wordt de ik-figuur (de schrijver P.F. Thomése zelf) opgebeld door zijn oude kennis Bertje de Braaij met het verzoek diens verdwenen schoonbroer te gaan zoeken in Hamburg. Deze schoonbroer, de man van Bertjes zus Birgit de Braaij, is een supporter van NAC Breda en heeft zakelijke contacten met een zevenderangsvoetbalclub uit Sankt Pauli die iets te maken blijken te hebben met vrouwenhandel. De zus, Birgit, is een oude vlam van P.F. Thomése en trok in de frituurzaak van haar ouders indertijd vooral de aandacht dankzij haar bolvormige borsten en billen. In het gammele autootje van een constant kettingrokende J. Kessels trekt men naar Hamburg waar, na een weinig glorieuze escapade in de hoerenbuurt, de schoonbroer al snel gevonden wordt tijdens een voetbalwedstrijd. Schoonbroer wordt gevankelijk terug naar zijn thuis in Breda gebracht, met als bijkomend probleem dat onderweg het lijk van een Turkse pooier in de koffer blijkt te zitten. In Breda worden Kessels en Thomése net niet verleid door de al wat ouder geworden Birgit en haar eveneens van ronde billen en borsten voorziene, vroegrijpe dochter. Het lijk wordt in een vuilnisbak gedumpt en J. en P.F. rijden terug naar het oude, vertrouwde Tilburg.
De lectuur van Het bamischandaal, een fraai staaltje van wat wij tijdens onze studententijd aan de UIA leerden kennen als triviaalliteratuur, maakte ons nieuwsgierig naar ander werk van de heer P.F. Thomése. Zou dit even triviaal zijn of nam Het bamischandaal een uitzonderingspositie in? Maar nee hoor, P.F. Thomése blijkt een one trick pony te zijn want J. Kessels: The Novel vertoont opvallend veel gelijkenissen met het iets recentere Het bamischandaal. Het verhaal zelf slaat weer als een tang op een varken, het zijn opnieuw de lichtvoetigheid en de humor die de aandacht van de lezer gaande moeten houden en ook nu drijft die humor op het debiteren van allerlei scabreuze en scatologische opmerkingen (op nummer één met stip: borsten en vooral billen, de initialen van de frituurzus zijn niet voor niets BB), op Tilburgs gescheld richting alles wat met Breda te maken heeft (één keer raden wat er voortdurend rijmt op NACer als je dat uitspreekt als nakker) en op politiek incorrecte praat in verband met Duitsers en hun roemrijke verleden.
Heel (héél) af en toe toont Thomése dat hij toch niet helemaal van literair talent gespeend is, zoals wanneer hij op het einde een troosteloze buitenwijk van Breda beschrijft: In hun niet-aflatende strijd tegen de waardevermindering hadden de altoos bezorgde bewoners hun huisjes opgepimpt tot paleisjes waar zij in hun zithoeken en aan hun huisbars de koning konden uithangen terwijl je het bederf als het ware al zag blinken in de net iets te opgepoetste deurknoppen, de gezandstraalde opritten, de pergolas van geprepareerd fabriekshout. Alles was hier af. Dood. Voorbij terwijl het bestond. Doodgeboren en levend begraven. Hier kon alles alleen maar minder worden, en terwijl het dat werd, was het dat al geworden. Wat hier leefde, was slechts een dierbare herinnering. Aan wat eigenlijk? Er werden hier nog slechts graven verzorgd. Op zaterdag dan. Door de week werden de wormen gevoerd [p. 157]. Voor het overige is dit niet meer dan ontspannende pulplectuur, en als dusdanig is het weliswaar efficiënt (in maart 2009 verscheen de eerste druk, in april 2009 was er al een vijfde druk), maar de Nobelprijs Literatuur zal Thomése er wel nooit mee winnen.