Inhoud blog
  • Test
  • BOEK: De Bourgondiërs (Bart Van Loo) 2019
  • BOEK: Sinuhe de Egyptenaar (Mika Waltari) 1945
  • BOEK: Dwaal zacht (Lore Mutsaers) 2019
  • BOSCH: Higgs Strickland 2016
    Zoeken in blog

    Over mijzelf
    Ik ben Eric De Bruyn
    Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
    Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
    Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
    WEMELDINGEN
    Tijd is ruimte in beweging
    06-01-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: The Hunger Games (Gary Ross) 2012
    THE HUNGER GAMES (Gary Ross) (USA, 2012)
    (136’)

    De verfilming dus van het eerste deel van de bestsellertrilogie van Suzanne Collins. Wij hebben de film twee maal bekeken, één keer vóór we het boek gelezen hadden, en één keer erna. We moeten toegeven dat de filmmakers zich zeer verdienstelijk van hun taak hebben gekweten: ze hebben het verhaal ontdaan van enige franjes (wat bijna nergens stoort) en bepaalde aspecten hebben ze dan weer duidelijker in de verf gezet. Het blijft nochtans waar dat men meer van de film kan genieten, als men eerst het boek heeft gelezen. De flashback waarin Peeta Katniss een brood toewerpt, is in de film bijvoorbeeld heel onduidelijk aangebracht en hetzelfde geldt voor heel dat gedoe met sponsors en parachuutjes. Wanneer Gale in het begin zegt dat zijn naam 42 maal in de lotingtrommel zit, dan is dit zonder het boek niet te begrijpen en in de film is het ook totaal onduidelijk waarom Katniss aanvankelijk zo bot doet tegen Peeta (omdat ze weet dat ze hem dankbaar moet zijn en tegelijk beseft dat hij tijdens de Hongerspelen een levensgevaarlijke tegenstander zal zijn).

    Minder belangrijk is dat men sommige dingen gewoon heeft weggelaten: het feit dat Katniss doof is aan één oor nadat zij de voorraad van de anderen heeft laten ontploffen, de naaktscènes van Katniss (ongetwijfeld een commerciële overweging om toch maar geen last te krijgen met de rating, de geweldscènes waren blijkbaar géén probleem) en – opmerkelijk – het feit dat Peeta op het einde een half been verliest en rond moet lopen met een prothese. Een beetje jammer is toch wel dat in de film niet vermeld wordt dat de dogachtige monsters uit de finale menselijke ogen hebben (in het boek wordt zelfs gesuggereerd dat ze de hersenen hebben van de gesneuvelde Tributen die nu op wraak uit zijn).

    Dat sommige dingen onbegrijpelijk zijn zonder kennis van het boek, zou als een minpuntje van de film kunnen beschouwd worden, maar zoals gezegd, dit bezwaar valt grotendeels weg als men het boek wel kent, en bovendien wordt dit goedgemaakt doordat de abstracte thematiek iets meer aandacht krijgt: de president van het Capitool krijgt een veel negatievere rol dan in het boek (zie onder meer het laatste beeld van de film) en na de dood van Rhue voegt men in de film een opstand in van het district waaruit zij afkomstig is. We weten niet of dit al vooruitwijst naar de volgende delen, maar we vermoeden dus van wel.

    In elk geval: het is een verhaaltje dat wérkt, hoor, en dat je doet meeleven. Bovendien wordt er prima geacteerd (speciale vermelding voor Jennifer Lawrence als Katniss) en de cameraregie, de montage en de mise-en-scène zijn allemaal zeer vakkundig en verzorgd. May the odds be ever in your favor!

    Quotering: ***½
    (2de visie: 4 januari 2013) (dvd)

    06-01-2013 om 16:28 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: De Hongerspelen (Suzanne Collins) 2008
    DE HONGERSPELEN (Suzanne Collins) 2008

    [Jeugdroman, Van Goor, Houten, 2012 (10), eerste druk: 2010, origineel Engels: The Hunger Games, New York, 2008, 340 blz.]

    Een fameuze bestseller, deze SF-jeugdroman van Suzanne Collins over Panem, het Noord-Amerika van de toekomst, dat bestaat uit de hoofdstad Capitool en twaalf districten. Na een (totaal niet uit de verf komende) burgeroorlog hebben de bewoners van het Capitool blijkbaar gewonnen en om de twaalf districten te straffen voor hun opstandigheid, worden elk jaar Hongerspelen georganiseerd. Elk district moet via loting twee ‘Tributen’ afvaardigen, een jongen en meisje tussen de 12 en de 18, die vervolgens in een computerbestuurde arena een strijd op leven en dood aangaan. Slechts één kan overleven en wordt vervolgens rijkelijk beloond. In dit boek volgen we de kandidate van district 12, Katniss Everdeen (die vrijwillig de plaats inneemt van haar jongere zusje Prim) en haar mede-kandidaat Peeta.

    Dit verhaal bevat de nodige ingrediënten om een breed publiek aan te spreken. Er is sensatie, geweld en spanning in overvloed, er is brave romantiek die dan ook nog eens slim wordt uitgespeeld doordat Katniss om te overleven (en om op het einde de door haar voor schut gezette Spelleiders te sussen) moet doen of ze verliefd is op Peeta terwijl haar vriendje Gale thuis toekijkt via de TV-schermen, en er is een dosis ontroering (onder meer de dood van het negerinnetje Rhue). Het blijft natuurlijk een jeugdroman, wat je onder meer merkt aan de voorspelbaarheid van de plot (zonder ook maar enige voorafgaande informatie over het verhaal wisten we halverwege al dat zowel Katniss als Peeta zouden overleven) en aan de overgesimplificeerde stijl (de zinnen die langer zijn dan drie regels kan je op de vingers van één hand tellen). Maar toch weet Collins op vakkundige wijze haar verhaalstof te brengen, met op het einde van de hoofdstukken de vereiste cliffhangers en regelmatig knappe structuurtrucjes (een voorbeeld: de dodelijke bessen die Peeta even voor de finale plukt en die de dood van Vossensnuit betekenen, waarna diezelfde bessen na de finale een onvergetelijke rol spelen als Katniss en Peeta samen zelfmoord willen plegen om zo de leiders van de Hongerspelen – met succes – te chanteren).

    Zeker niet onverdienstelijk dus en het maakt het succes van dit boek begrijpelijk. Ondertussen vinden wij wel dat nogal weinig aandacht geschonken wordt aan het ronduit fascistische (om niet te zeggen: neonazistische) karakter van die Capitool-leiders. Want zeg nu zelf: elk jaar 23 jonge mensen de dood injagen (en het zijn al de 74ste Hongerspelen), dat is er ethisch gezien toch een beetje vér over. In de film wordt dat sadistisch-onmenselijke van de Capitool-leiders iets meer beklemtoond, en je zou kunnen zeggen dat het boek hier in verband met diepere thematiek een steek laat vallen. Maar waarschijnlijk zal dit in de volgende delen wél verder uitgewerkt worden, want die zijn er ondertussen al, twee zelfs, maar die hebben we nog niet gelezen. De verfilming van deel 1 hebben wel al wel gezien (zie elders).

    Overigens (nee, we kunnen het niet laten: beroepsmisvorming): de vertaling van Maria Postema is grotendeels dik in orde, maar op pagina 116 laat ze toch een lelijk steekje vallen. Als je een bejaarde ziet wil je diegene feliciteren met zijn ouderdom moet natuurlijk zijn: wil je hem feliciteren met zijn ouderdom of wil je die feliciteren met zijn ouderdom. Een gelijkaardige fout ook nog eens op pagina 291: Want als een van de twee geen antwoord geeft, dan zit diegene in de problemen (moet zijn: dan zit die in de problemen). Op pagina 128 staat ook nog: Ze vertrekken vanuit hier direct naar het Hoofdkwartier van de Spelen, wat natuurlijk moet zijn: Ze vertrekken van hieruit direct naar het Hoofdkwartier van de Spelen.

    Quotering: *** (5 januari 2013)

    06-01-2013 om 16:26 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    05-01-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: De Bello Judaico (Flavius Josephus) ca. 78
    DE BELLO JUDAICO [De Joodse Oorlog] (Flavius Josephus) ca. 78

    [Engelse vertaling: G.A. Williamson (vert.), Josephus. The Jewish War. Revised with a new introduction, notes and appendixes, by E. Mary Smallwood. Penguin Classics, Penguin Books, Harmondsworth (Middlesex), 1981 = De Bello Judaico ed. 1981]
     
    [Nederlandse vertaling van de Griekse tekst: F.J.A.M. Meier en M.A. Wes (vert.), Flavius Josephus, “De Joodse Oorlog” & “Uit mijn leven”. Ambo-klassiek, Baarn, 1992]

    Genre

    Een geschiedkundig werk met als volledige titel Geschiedenis van de Joodse Oorlog tegen de Romeinen.

    Auteur

    Josephus, zoon van Matthias, werd in het jaar 37 geboren uit een familie van Joodse priesters. Gedurende drie jaar mediteerde hij in de woestijn samen met een heremiet en toen hij negentien was keerde hij terug naar Jeruzalem als farizeeër. Later werd hij benoemd tot bevelhebber van Galilea en in die functie verdedigde hij de stad Jotapata tegen het leger van Vespasianus. De stad viel, Josephus liep over naar de Romeinen, verkreeg het Romeinse burgerschap en veranderde zijn naam in Flavius Josephus (met overname van de familienaam van keizer Vespasianus: Flavius). Na de Joodse Oorlog vestigde hij zich in Rome, waar hij zich de rest van zijn leven wijdde aan literaire activiteiten. Hij overleed rond 92/93. [ed. 1981: 9-13]

    Situering / datering

    Flavius Josephus schreef dit werk oorspronkelijk in het Aramees omstreeks 78 na Christus maar vertaalde de tekst naar eigen zeggen al snel in het Grieks. Van dit Griekse werk werden vervolgens onafhankelijk van elkaar twee Latijnse vertalingen gemaakt. De oudste, daterend van rond 370, is de zogenaamde Hegesippus, een vrije vertaling in vijf boeken. De andere is een meer getrouwe vertaling in zeven boeken die toegeschreven wordt aan Rufinus van Aquileia (+410). Deze laatste tekst vond onder de mondgemeen geworden titel De Bello Judaico een wijde verspreiding (men spreekt van een 200-tal handschriften) in het middeleeuwse West-Europa. De Latijnse tekst is niet beschikbaar in een moderne editie. [Berendrecht 1996: 118, ed. 1981: 14]

    Inhoud

    De Bello Judaico is verdeeld in zeven boeken, waarin Josephus de geschiedenis van de Joodse Oorlog vertelt, gaande van de verre voorgeschiedenis (vanaf de 2de eeuw voor Christus), over het begin van de Joodse opstand in 66 en de hieruit voortvloeiende, eerst tegen Vespasianus en vervolgens tegen diens zoon Titus gevoerde oorlog, tot en met de nasleep van de Val van Jeruzalem en de verovering van Masada (september 70-mei 73). Manifeste 'hoogtepunten' zijn, behalve de beschrijving van de belegering en de verwoesting van Jeruzalem, de belegering en de val van Jotapata (waar Josephus zelf gouverneur was) en de verdeeldheid van de verschillende Joodse partijen in Jeruzalem tijdens de belegering, met de hieruit voortvloeiende verschrikkingen. Opmerkelijk zijn verder de uitgebreid weergegeven redevoeringen (onder meer van Josephus zelf en van Titus) en de sporadische uitweidingen, onder meer over de geografie van Judea en omgeving [ed. 1981: 192-193] en over de Romeinse manier van oorlogvoeren [ed. 1981: 194-197].

    Thematiek

    In de proloog vertelt Josephus dat hij wil aantonen dat geen enkel ander volk sinds het begin der tijden zoveel ellende heeft gekend als het Joodse volk en dat de Joden deze ellende enkel en alleen aan zichzelf te wijten hebben [ed. 1981: 28]. Natuurlijk ontbreekt bij Josephus het christelijk-heilshistorische perspectief dat we wel bij Jacob van Maerlant aaantreffen (de Val van Jeruzalem als wraak van God voor de ‘moord’ op Christus), maar Josephus wijst wel regelmatig op het buitenissige wangedrag van (sommige) Joodse leiders en groeperingen, daarbij suggererend dat (de Joodse) God de kant van de Romeinen heeft gekozen om dit wangedrag af te straffen.

    Opvallend (en verfrissend in vergelijking met het ‘imiteren’ en napraten van anderen dat we in de Middeleeuwen zo vaak aantreffen) is de nadruk die Josephus legt op originaliteit. In de proloog stelt hij expliciet (en met enige arrogantie) dat het aan het nageslacht bezorgen van een tastbaar verslag van niet eerder vastgelegde feiten zeer lovenswaardig is en dat het échte (schrijf)werk niet bestaat uit het herhalen en opnieuw ordenen van andermans arbeid, maar wel uit het brengen van nieuwe dingen en uit het oprichten van een eigen ‘historisch monument’ in taal [ed. 1981]. Josephus legt ook veel nadruk op het waarheidsgehalte van zijn tekst (en als prima geïnformeerde ooggetuige was dat zijn recht, hij had trouwens ook toegang tot de oorlogsgrapporten van Vespasianus en Titus). Op het einde van zijn proloog noteert hij: ‘Het is voor hen die de waarheid liefhebben, en niet voor hen die ontspanning zoeken, dat ik geschreven heb’ [ed. 1981: 31].
     
    Receptie

    In de proloog deelt Josephus mee dat hij zijn tekst eerst in het Aramees schreef met als geïntendeerd publiek de Joden van de oostelijke Diaspora (voorbij de Eufrates) en dat hij hem later vertaalde in het Grieks zodat hij toegankelijk zou zijn voor lezers in het Romeinse rijk (waar Grieks – net als Engels in onze tegenwoordige wereld – de lingua franca was). Toen deze vertaling af was, bezorgde Josephus kopieën aan Vespasianus en Titus, die oordeelden dat de beschreven feiten juist en betrouwbaar waren. Titus handtekende de kopieën zelfs en gaf ze uitdrukkelijk zijn imprimatur [ed. 1981: 14-15].

    Profaan/religieus?

    Overwegend profaan, hoewel Josephus regelmatig verwijst naar (de Joodse) God.

    Persoonlijke aantekeningen

    Het geweldige van deze tekst is natuurlijk dat we hier te maken hebben met het oorlogsrelaas van een ooggetuige die bovendien zelf in hoge mate betrokken partij was. En al is Josephus’ historische correctheid hier en daar aan lichte twijfels onderhevig (wanneer hij bijvoorbeeld redevoeringen van anderen uitgebreid woord voor woord weergeeft, zal hij daar zeker wel een dosis ‘literaire verfraaiing’ van eigen hand hebben ingestopt): dichter bij wat zich in de jaren 66-73 in het Midden Oosten heeft afgespeeld, zullen we wel nooit raken. Bovendien, we hebben het elders reeds gezegd: al is bijvoorbeeld de door Josephus beschreven voorgeschiedenis van de Joodse Oorlog en de verovering van Galilea door Vespasianus en Titus minder boeiend en soms zelfs verwarrend met al die (voornamelijk Joodse) historische figuren, als hij het heeft over gebeurtenissen waar hij zelf bij was (de val van Jotapata, de val van Jeruzalem), dan is hij op zijn best en lijkt het alsof de tekst door een moderne auteur is geschreven: alert, intelligent, helder en ad rem. Vergelijk dit met het gerijmel van een Jacob van Maerlant en je beseft dat Maerlants Wrake van Jherusalem nog niet tot aan de enkels reikt van De Bello Judaico.

    Ondertussen dienen we wel goed te beseffen dat Josephus in feite een verrader en overloper was en dat hij deze tekst (en vooral de Griekse versie) uiteindelijk schreef voor zijn nieuwe broodheren Vespasianus en Titus, waarbij hij natuurlijk zal geprobeerd hebben zichzelf zoveel mogelijk goed te praten. Nochtans is en blijft het hallucinant om de bladzijden te lezen over de val van Jotapata, wanneer de overgebleven Joodse strijders beslissen om massaal zelfmoord te plegen en eisen dat Josephus zelf het ‘goede voorbeeld’ geeft. Hoe Josephus zich dan in alle mogelijke bochten wringt en via uitgebreide speeches er uiteindelijk in slaagt om eieren voor zijn geld te kiezen en toch te ontsnappen aan de dood. Waarom is er eigenlijk over deze historische gebeurtenissen nog nooit een film gemaakt? Een goede vraag, temeer daar het hier tenslotte gaat om de Val van Jeruzalem, een belangrijke fase in de Joodse Diaspora die tot op de dag van vandaag pijnlijke gevolgen heeft.

    Een vrolijke film zal dat overigens niet worden, want De Bello Judaico is één lange aaneenschakeling van oorlogsellende, wreedheden, bloedvergieten en extreme horror. Voorbeelden van dat laatste zijn het verhaal van Maria, dochter van Eleazar, die tijdens het beleg van Jeruzalem uit pure hongersnood haar babyzoontje doodt, roostert en half opeet [ed. 1981: 353-354] en het verhaal van de Joden die tijdens het beleg uit Jeruzalem weten te ontsnappen en goudstukken meesmokkelen door ze in te slikken. Als één van de Joden betrapt wordt wanneer hij in zijn uitwerpselen zoekt naar goudstukken, slaan Arabische en Syrische huurlingen van de Romeinen tilt en snijden zij op één nacht de buiken van bijna tweeduizend Joden open, op zoek naar buit [ed. 1981: 334]. Dat alles wordt haarfijn en niet zonder sensatiezucht beschreven door Josephus, weliswaar een opportunist en een ijdeltuit (in één van zijn andere boeken – de Antiquitates Judaicae – zegt hij van zichzelf dat zijn mede-Joden beweren dat hij ver boven hen uitsteekt, zowel wat Joodse als wat heidense geleerdheid betreft), maar toch een merkwaardige kerel, van wie we ooit zeker nog andere werken (de Antiquitates, de Vita, de Contra Apionem) zullen lezen.

    Ondertussen hebben we via de Engelse vertaling van De Bello Judaico nog gauw enkele Engelse termen kunnen bijleren. A thumbnail sketch of something: een korte, beperkte beschrijving van iets (met thumbnail wordt tegenwoordig een verkleinde weergave van een grafische afbeelding bedoeld). Willy-nilly: willen of niet, willens nillens. To procrastinate: talmen, uitstellen. A sham trial: een schijnproces. En ten slotte to forestall something: iets voorkomen, iets verhinderen.
       
    Geraadpleegde lectuur

    - Berendrecht 1996: Petra Berendrecht, “’Want haer sonden eesten wrake’. Maerlants bewerking van De Bello Judaico”, in: Petra Berendrecht, Proeven van bekwaamheid. Jacob van Maerlant en de omgang met zijn Latijnse bronnen. Nederlandse literatuur en cultuur in de middeleeuwen – XIV, Prometheus, Amsterdam, 1996, pp. 117-137.

    [explicit 29 december 2012]

    05-01-2013 om 22:44 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    04-01-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Amour (Michael Haneke) (A-F-D, 2012)
    AMOUR (Michael Haneke) (Oostenrijk-Frankrijk-Duitsland, 2012)
    (127’)

    Meehuilen met de wolven in het bos is nooit ons sterkste punt geweest en dus zullen we meteen maar de knuppel in het hoenderhok gooien: wij begrijpen totaal niet waarom deze nieuwe Haneke perse dit jaar de Gouden Palm van Cannes moest krijgen en waarom velen dit de beste film van 2012 vinden. Tenzij het een héél, héél zwak filmjaar is geweest, dan kunnen we misschien nog een klein beetje volgen.

    Georges en Anne (u herinnert zich nog wel dat àlle hoofdpersonages in Haneke-films Georges en Anne heten, één van zijn tics – straks komt er nog ééntje) zijn een bejaard koppel. Met Anne begint het na een kleine hartaanval slecht te gaan en na een tweede hartaanval gaat het nog veel slechter. Doorheen de film maken we de aftakeling van Anne mee en zien we hoe Georges haar geduldig en liefdevol blijft verzorgen. Dochter Eva toont minder liefde, ondanks sporadische traantjes, want zij lijkt eerder geïnteresseerd in geldzaken en huizen kopen (met het oog op de erfenis?).

    In het begin van de film zaten wij met open geest en vol verwachting het verhaal te volgen, in de door de titel gevoede hoop op een intelligente, ontroerende plot met een meerwaarde. Maar het enige wat Haneke doet is – ten zeerste voorspelbaar – die aftakeling tonen. Zonder dat er sprake is van een opvallend knappe cameraregie, montage of mise-en-scène (met als enige uitzondering heel even de droomsequens van Georges met de onder water staande gang en de plots verschijnende hand). Bovendien wordt alles aan zo’n slepend-traag tempo getoond, dat je af en toe de neiging hebt om door de zaal te roepen: ‘Laat het eens wat vooruit gaan!’ Uiteindelijk gebeurt er dan toch iets onverwachts: de toestand van Anne verslechtert zodanig, dat Georges haar met een kussen versmacht. Echt shockerend is dit niet, want het lijden van Anne is niet meer om aan te zien, iedereen begrijpt de daad van Georges perfect en het begrip ‘euthanasie uit liefde’ hangt tastbaar in de lucht. Anderzijds: van meevoelen met de personages was er bij ons ook niet echt sprake, want we waren blij dat er een einde kwam aan dit nare verhaal, dat ons in wezen geen dingen vertelt die we nog niet wisten: lichamelijk en geestelijk verval staat velen van ons te wachten als we oud worden en dat wordt hier getoond, zonder dat er iets mee gedaan wordt dat op een meerwaarde lijkt.

    Op het einde krijgen we dan ook nog te maken met een andere ‘tic’ van Haneke: het invoegen van verhaalelementen waar de kijker geen weg mee kan omdat er – noch binnen, noch buiten de film – door Haneke sleutels voor aangedragen worden (zie bijvoorbeeld ook het einde van Caché en van Das weisse Band). Dit keer betreft het enig gegoochel met een duif die twee keer door het raam binnenvliegt en twee keer door Georges weer vrijgelaten wordt (als hij overigens de tweede keer die duif tracht te vangen door er vijf keer een deken nààst te gooien, moesten wij ons inhouden om niet te gaan helpen). Maar wat is dat met die duif? Is het de H. Geest? Is het de ziel van Anne (de tweede keer dat de duif verschijnt, is Anne al dood)? Georges schrijft dan nog een brief, heeft bloemen gekocht, plakt de kieren van de deuren af en plots horen en zien we Anne de vaat doen. Een visioen van een doortrappende Georges (daarvoor had hij Anne ook al een keer zien piano spelen, terwijl ze in werkelijkheid half verlamd was)? Ten slotte verlaten Georges en Anne het huis en arriveert dochter Eva nog even in het lege appartement. In het begin van de film hebben we dan al gezien hoe de politie binnenbreekt en het door bloemen omkranste, reeds ontbindende lijk van Anne vindt. Als Eva in dat appartement komt, is dat dan vóór of na de inval van de politie? En waar is Georges naartoe? Veel vragen, geen antwoorden, zoals we van Haneke gewend zijn.

    Sommige mensen vinden dat dus allemaal genoeg om van een prijsfilm te kunnen spreken, maar wij hebben altijd al gedacht dat je een groot kunstenaar (en zeker als het om film gaat, waarin het narratieve steeds een belangrijke rol speelt) onder meer kan herkennen aan de manier waarop hij zijn materie beheerst tot in de kleinste details, zodat na verloop van tijd een pakkend verhaal ontstaat waarin alle draden samengeweven worden tot een overtuigend en de kijker in hart en ziel rakend geheel. In het begin van de film komen Anne en Georges thuis van een concert en er is blijkbaar ingebroken: er is aan het slot van de voordeur geprutst. Waarom zit dat in de film? Om Anne ongerust te maken zodat ze de volgende morgen een hartaanval(letje) krijgt? Oh, is het dat maar? Dat concert wordt gegeven door een zekere Alexander die van Anne vroeger pianoles heeft gekregen en ergens in de film nog eens op bezoek komt, maar verder onzichtbaar is. Waarom zit dat erin? Om te laten zien dat Anne pianolerares is geweest? Oh, is het dat maar? Die Engelse echtgenoot van Anne? Treedt even op en is verder onzichtbaar. Kleinzoontje Geoff kennen we helemaal slechts van horen vermelden. Is hier dan sprake van een verhalenverteller die een overtuigende, functioneel uitgewerkte en psychologisch rijk gestoffeerde plot weet te brengen?

    Met alle respect voor Jean-Louis Trintignant en Emannuelle Riva die een bewonderenswaardige acteerprestatie neerzetten, maar Amour maakt op ons de indruk van een voorspelbare en op het einde met wat wollige mumbo jumbo opgesierde verfilming van een zwak toneelstuk. Okay, en laat de huilende wolven in het bos nu maar los: we are game.

    Quotering: ** (3 januari 2013) (Cartoon’s – Antwerpen)

    04-01-2013 om 15:49 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (1)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.MIDDELNEDERLANDS: Die Wrake van Jherusalem (Jacob van Maerlant) 1271
    DIE WRAKE VAN JHERUSALEM (Jacob van Maerlant) 1271

    [Teksteditie: J. David (ed.), Rymbybel van Jacob van Maerlant, met voorrede, varianten van hss., aenteekeningen en glossarium. Derde deel, M. Hayez, Brussel, 1859 = Rijmbijbel III ed. 1859]

    [Teksteditie: M. Gysseling (ed.), Corpus van Middelnederlandse teksten (tot en met het jaar 1300). Reeks II: Literaire handschriften. Deel 3: Rijmbijbel, Tekst. Leiden, 1983 = Rijmbijbel ed. 1983. Deze editie is ook bereikbaar via de CD-Rom Middelnederlands, Sdu Uitgevers-Standaard Uitgeverij, Den Haag-Antwerpen, 1998]

    Genre

    Een Middelnederlandse berijmde bewerking van Flavius Josephus’ De Bello Judaico. De titel Die Wrake van Jherusalem is in feite apocrief want hij is niet afkomstig van Maerlant zelf, maar werd ontleend aan toegevoegde rubrieken in latere handschriften [zie Berendrecht 1996: 287 (noot 3)]. In de middeleeuwen behoorden dit soort teksten tot een genre dat men historie noemde en waarin de jeesten [afgeleid van het Latijnse (res) gesta = (krijgs)daden, feiten, gebeurtenissen] centraal stonden. De veertiende-eeuwse Antwerpse schrijver Jan van Boendale leert ons dat hystoria afgeleid is van het Griekse hystoron (zien) en dat men daarom in hystoriën niet mag liegen [Der leken spieghel II ed. 1845: 258-259 (Boek II, hoofdstuk 38, verzen 77-112)]. In de Rijmbijbel en de Wrake beklemtoont Maerlant inderdaad een aantal keren (onder meer in de prologen en in de epiloog) dat hij van plan is de waarheid te schrijven want dit nes niet Madocs droom / no Reynaerds no Arturs boerden (want dit is niet de droom van Madoc, en het zijn ook geen zotte verzinsels over Reynaert of Arthur) [Rijmbijbel III ed. 1859: 388 (epiloog, verzen 34.846-34.847)]. Dat Josephus, de auteur van Maerlants Latijnse brontekst, een ooggetuige was van de Joodse Oorlog, is bij dit alles natuurlijk niet zonder belang.
     
    Auteur

    Jacob van Maerlant.

    Situering / datering

    Naar het zich laat aanzien, is de Middelnederlandse Wrake de vroegste complete vertaling van De Bello Judaico in een Europese volkstaal [Berendrecht 1996: 119]. In de verzen 34.877-34.885 deelt Maerlant zelf mee dat hij de Wrake (en meteen dus ook de volledige Rijmbijbel) voltooide op 25 maart 1271 [Rijmbijbel III ed. 1859: 390]. Zie voor een overzicht van de bewaarde handschriften onze bespreking van de Rijmbijbel.

    Inhoud

    Op verzoek van een anonieme vrient [Rijmbijbel III ed. 1859: 1 (proloog, vers 27.105)] bewerkt Maerlant in het derde deel van zijn Rijmbijbel een Latijnse vertaling van De Joodse Oorlog van de Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus (ca. 37-ca. 100), een geschiedkundig werk dat handelt over de opstand van het Joodse volk tegen de Romeinen in de jaren 66-72, met als culminatiepunt de verwoesting van Jeruzalem op 8 september van het jaar 70 [zie voor deze datum Rijmbijbel III ed. 1859: 357 (hoofdstuk 105, verzen 34.207-34.210)]. Maerlant heeft zijn Latijnse brontekst in zeer sterke mate bekort, ofschoon hij soms ook bepaalde dingen uitgebreid overneemt. Voorbeelden hiervan zijn de rede van Josephus tot de Joden in Jotapata en de rede van Josephus gericht aan de belegerde inwoners van Jeruzalem. [Berendrecht 1996: 124/136]

    Overigens verwijst Maerlant ook in de eerste twee delen van zijn Rijmbijbel regelmatig naar Josephus, maar daar gebeurt dit in navolging van zijn hoofdbron (de Historia scolastica) en betreft het meestal een ander werk van Josephus (de Antiquitates Judaicae) [zie bijvoorbeeld Rijmbijbel I ed. 1858: 505 / 507 / 519 / 545 en Rijmbijbel II ed. 1859: 100 / 429 / 458 / 460].
     
    Thematiek

    Ofschoon de belangrijkste kenmerken van Maerlants bewerking inkorting en weglating zijn, voegt hij toch ook sporadisch dingen toe die niet bij Josephus aanwezig zijn. De belangrijkste van deze toevoegingen is dat Maerlant de Joodse Oorlog nadrukkelijk in een heilshistorisch perspectief plaatst: de onderwerping van de Joden door de Romeinen en de val van Jeruzalem zijn het gevolg van Gods wraak voor de dood van Christus, waaraan de Joden schuldig zijn. Expliciet verwoordt Maerlant deze gedachte in de verzen 30.046-30.049 [III ed. 1859 (hoofdstuk 44): Nu salic voort tellen echt / hoe dat verghinc met Jherusalem / ende hoe dat onnosel bloet up hem / ghewrocken ward van onsen Here] en 34.858-34.861 [III ed. 1859: 389 (epiloog): Noit horde man so onneren / volc also die Joden waren: / dus quam up hem sonder sparen / die plaghe die God selve voorsprac]. Ongetwijfeld appelleerden deze toevoegingen aan een algemeen anti-Joods gevoelen dat sterk leefde onder het middeleeuwse publiek [Berendrecht 1996: 122/136]. Verdere signalen in dit verband zijn formuleringen als dat verwatene joetsche diet [III ed. 1859: 87 (hoofdstuk 28, vers 28.858] of dits wrake groot / om des onnosels Jhesus doot [III ed. 1859: 356 (hoofdstuk 104, verzen 34.183-34.184] en passages als: Ic wane wel dat men noit vant / stede die doegde sulc leet / no noit ne was dat ic weet / so onghenadech volc no so quaet / als hier voren bescreven staet [III ed. 1859: 271 (hoofdstuk 80, verzen 32.494-32.498].
     
    Receptie

    Zie in dit verband ook onze bespreking van de Rijmbijbel. Van Oostrom [Van Oostrom 1996: 251-256] heeft gewezen op het uitgesproken militaristische karakter van de Wrake: het gaat eigenlijk voortdurend over vechten, moorden, ruziemaken en oorlog, wat inderdaad sterk doet vermoeden dat het primaire geïntendeerde publiek de adel was. De 159 miniaturen in handschrift C beelden voor het grootste deel gevechten of executies af. ‘Alles wijst erop dat Maerlants opdrachtgevers zich ridders in de volle zin des woords gevoelden en zichzelf op hun zegels bepaald niet louter uit gewoonte met geheven zwaard en in hun volle wapenuitrusting op een strijdros lieten afbeelden. Geweld bepaalde voor een goed deel hun levensstijl, hun strijdkracht was een hoeksteen van hun identiteit.’ Van Oostrom heeft ook gesuggereerd dat de door Maerlant vermelde vrient de Zeeuwse edelman Nicolaas van Cats (in elk geval de opdrachtgever van Der naturen bloeme) was, maar dit blijft voorlopig speculatie [Van Oostrom 1996: 146]. Sommige auteurs hebben de Wrake in verband gebracht met de kruisvaartgedachte.
     
    Profaan/religieus?

    Religieus, vooral omwille van het heilshistorische perspectief.

    Persoonlijke aantekeningen

    Wij hebben Die Wrake van Jherusalem parallel gelezen met (een Engelse vertaling van) De Bello Judaico en net als bij de Rijmbijbel viel ons op hoe Maerlants tekst vaak zeer warrig en zelfs onbegrijpelijk is, terwijl je bij het lezen van de brontekst voortdurend de indruk hebt dat die vorige week geschreven werd. Josephus (nota bene een ooggetuige en van nabij betrokken bij wat hij schreef) levert een tekst die weliswaar af en toe wat langdradig is, maar meestal toch uitblinkt door helderheid en intelligentie. Dat Maerlant qua leesplezier veel lager scoort heeft ook hier weer te maken met het feit dat hij zijn bron voortdurend inkort want dor die lancheid van der jeeste / cortic die redene daer ic mach [Rijmbijbel III ed. 1859: 371 (hoofdstuk 108, verzen 34.480-34.481)]. Dat wat Maerlant schrijft, vaak onduidelijk is, blijkt alleen al uit het feit dat de tekstbezorger (J. David) voortdurend in voetnoten Josephus’ tekst moet citeren om Maerlants betoog te verhelderen. Hetzelfde is trouwens vele malen het geval in de eerste twee delen van de Rijmbijbel (maar daar waren het uiteraard citaten uit de Historia scolastica die Maerlants kromspraak moesten rechttrekken). Ongetwijfeld ligt dit deels ook aan het gebroddel van de kopiïsten, maar er zijn eveneens plaatsen waar het manifest en aantoonbaar Maerlant is die knoeiwerk levert [zie bijvoorbeeld Rijmbijbel III ed. 1859: 116 (voetnoot 1) en ibidem: 232 (voetnoot 1)].
      
    Signaleren we ten slotte nog even kort dat één van de sensationeelste verschrikkingen uit De Bello Judaico ook bij Maerlant terug te vinden is: de Joodse moeder die ten gevolge van de hongersnood tijdens de belegering van Jeruzalem haar eigen babyzoontje doodt, kookt en opeet [Rijmbijbel III ed. 1859: 315-318 (hoofdstuk 92, verzen 33.363-33.424)]. Weinig middeleeuwse afbeeldingen van de Val van Jeruzalem laten na om dat verschrikkelijke staaltje van wanhopig kannibalisme weer te geven. Wij vermelden het hier omdat we vroeger, na het bekijken van zulke afbeeldingen, dachten dat de Joden zich tijdens de belegering massaal aan kannibalisme bezondigden, maar nu blijkt het dus slechts om één uitzonderlijk geval te gaan (dat overigens zowel door Maerlant als door Josephus opvallend en met de nodige sensatiezucht wordt behandeld).

    Geraadpleegde lectuur

    - Berendrecht 1996: Petra Berendrecht, “’Want haer sonden eesten wrake’. Maerlants bewerking van De Bello Judaico”, in: idem, Proeven van bekwaamheid. Jacob van Maerlant en de omgang met zijn Latijnse bronnen. Nederlandse literatuur en cultuur in de middeleeuwen – XIV, Prometheus, Amsterdam, 1996, pp. 117-137.
    - Van Oostrom 1996: Frits van Oostrom, Maerlants wereld. Prometheus, Amsterdam, 1996.

    [explicit 27 december 2012]

    04-01-2013 om 15:42 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    31-12-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Habemus papam (Nanni Moretti) (I, 2011)
    HABEMUS PAPAM (Nanni Moretti) (Italië, 2011)
    (102’)

    Het begint met een niet onaardig ideetje: er wordt een nieuwe paus verkozen maar die blijkt om een of andere reden zijn nieuwe taak niet aan te kunnen: hij weigert zich voor te stellen aan de massa op het Sint-Pietersplein en loopt weg uit het Vaticaan. Vervolgens stort deze hele film als een pudding in elkaar. Terwijl de nieuwe paus door Rome dwaalt en eventjes terechtkomt bij een theatergezelschap (hij wilde zelf ooit acteur worden, maar was niet goed genoeg), worden de op hem wachtende kardinalen beziggehouden (onder meer met een volleybaltoernooi) door een voor de paus opgetrommelde psychoanalyticus (rol van Moretti zelf). Uiteindelijk keert de paus na enkele dagen terug en deelt hij aan de nog steeds op post staande massa gelovigen mee dat paus zijn niets voor hem is.

    Dit hele verhaaltje slaat werkelijk compleet als een tang op een varken en wordt zeer oppervlakkig en onovertuigend uitgewerkt. Hoofdrol Michel Piccoli loopt er totaal in verloren. Is dit bedoeld als satire, dan komt dat er hoegenaamd niet uit. En ook als het niet bedoeld zou zijn als satire, is dit manifest een pijnlijk mislukte en oninteressante film.

    Quotering: ** (29 december 2012) (dvd – bib Brecht)

    31-12-2012 om 22:55 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Legenda aurea (Jacobus de Voragine) ca. 1260
    LEGENDA AUREA (Jacobus de Voragine) circa 1260

    [Engelse vertaling: William Granger Ryan (vert.), Jacobus de Voragine. The Golden Legend. Readings on the Saints. Twee delen, Princeton University Press, Princeton (New Jersey), 1993, 391 + 400 blz. = Legenda aurea I/II ed. 1993]

    [Duitse vertaling: Richard Benz (vert.), Die Legenda aurea des Jacobus de Voragine. Aus dem Lateinischen übersetzt. Verlag Lambert Schneider, Heidelberg, 1979 (9), 1027 blz. = Legenda aurea ed. 1979]

    Genre

    Een in Latijns proza geschreven verzameling of compilatie van heiligenlevens. De oorspronkelijke titel was Legenda Sanctorum (Teksten over de Heiligen). Door zijn immense populariteit verwierf het werk (nog vóór het einde van de dertiende eeuw) een nieuwe titel: Legenda aurea (De Gulden Legende) [Carosso-Kok 1997: 32]. Omwille van het voorlaatste hoofdstuk, dat een complete geschiedenis van Noord-Italië of Lombardije bevat, werd de tekst soms ook Historia of Legenda Lombardica genoemd, maar gebruikelijk was deze titel niet [Carasso-Kok 1997: 31-32]. De Legenda aurea behoort niet tot het traditionele genre van de legendaria, maar tot het toentertijd nieuwe genre van de legenda nova of abbreviationes: bestaande heiligenlevens worden bekort weergegeven, voorzien van een proloog en tot een samenhangend geheel gesmeed [Carosso-Kok 1997: 32-33].

    Auteur

    Jacobus de Voragine (circa 1230-1298). In 1244 werd deze in Varazze (in de buurt van Genua) geboren ‘Italiaan’ lid van de Orde der Dominicanen en in 1292 werd hij aartsbisschop van Genua. [ed. I 1993: xiii, Carosso-Kok 1997: 27]

    Situering / datering

    De Legenda aurea werd voltooid omstreeks 1260. De Latijnse tekst werd in 1845 uitgegeven door Th. Graesse. De tweede editie hiervan (uit 1850) lag aan de basis van Ryans vertaling. Graesse beschouwde 182 hoofdstukken als Jacobus’ eigen werk, en voegde hier nog 61 door anderen geschreven hoofdstukken aan toe. Deze extra hoofdstukken werden door Ryan niet vertaald. [ed. I 1993: xiii-xiv]

    Inhoud

    De Legenda aurea is in essentie een compilatie, waarin zo’n 130 bronteksten werden verwerkt. Jacobus de Voragine bespreekt de ‘officiële’ heiligen die de Kerk in zijn tijd had aanvaard. Jacobus voegde nieuwe, uit zijn bronnen geëxcerpteerde elementen toe aan de reeds bestaande heiligenlevens in martyrologieën en legendenverzamelingen en ordende ze volgens hun feestdagen binnen de liturgische kalender, met als ijkpunten de Advent, Kerstmis, de Vasten, Pasen en Pinksteren (deze kerkelijke hoogdagen krijgen telkens een aparte behandeling). Jacobus’ methode bestaat erin bijbelcitaten en citaten uit kerkelijke ‘autoriteiten’ te vermengen met stichtelijke anekdotiek. Het voorlaatste hoofdstuk omvat een vooral op kerkelijke gebeurtenissen en mirakelen gefixeerde Geschiedenis van de Lombarden die loopt van het midden van de zesde eeuw tot kort voor 1250 en het laatste hoofdstuk behandelt het wijden van een kerk. [ed. I 1993: xiv-xvi]

    De Legenda aurea was geen statisch geschrift: afhankelijk van de opdrachtgevers en het doelpubliek van kopieën werden heiligen weggelaten of toegevoegd. Barbara Fleith, die alle bewaard gebleven handschriften inventariseerde, komt tot een mogelijk oorspronkelijk corpus van 177 hoofdstukken waarvan driekwart aan heiligen was gewijd. [Carasso-Kok 1997: 32]

    Thematiek

    Het hoofdonderwerp is de bemoeienissen van God met de mensheid, met andere woorden: de heilsgeschiedenis zoals ze zich manifesteert via Gods werkinstrumenten, de heiligen. Het christelijke ideaal dat uit deze heiligenlevens naar voren komt, vertoont sterke monastieke en ascetische trekjes die gebaseerd zijn op de verachting van de aardse ijdelheden, op nederigheid, kuisheid en gehoorzaamheid aan God en aan de Kerk, en op het geduldig verdragen van de lasten van het aardse leven. Dit alles gekaderd in de hoop op een beloning in het hiernamaals en de hemel [ed. I 1993: xiv/xviii]. Carosso-Kok [1997: 29] noemde de Legenda aurea ‘een soort encyclopedische geschiedenis van de kerkelijke doctrine en een geïllustreerd traktaat van heiligheid’.

    Receptie

    De Legenda aurea was bijzonder populair in de Late Middeleeuwen. Ongeveer duizend Latijnse handschriften bleven bewaard en na de uitvinding van de boekdrukkunst verschenen honderden edities van de originele Latijnse tekst en van vertalingen in elke West-Europese taal. Men heeft wel eens gezegd dat het enige boek dat in de Late Middeleeuwen méér gelezen werd dan de Legenda aurea, de Bijbel was [ed. I 1993: xiii]. Vermoedelijk was Jacobus’ (Latijnse) tekst primair bedoeld als verzamelbron van materiaal voor predikers en leraars van predikers, vooral in de studiehuizen van de Orde der Dominicanen [ed. I 1993: xvii].

    De Legenda aurea werd twee maal in het Middelnederlands vertaald en werd in de Nederlanden bekend onder de titel Passionael. Ook hier stond het corpus niet vast, want de verschillende handschriften en drukken bevatten telkens weer andere weglatingen en toevoegingen. De zogenaamde Zuid-Nederlandse vertaling, van de hand van de ‘Bijbelvertaler van 1360’, was zeer populair: 108 handchriften en dertien drukken bleven bewaard. Het doelpubliek was in de eerste plaats te vinden in kloosters, vooral die van de Moderne Devotie. Waarschijnlijk was de tekst hoofdzakelijk bestemd voor lekenbroeders en vrouwen. De zogenaamde Noord-Nederlandse vertaling kwam rond 1400 tot stand. De circa 15 bewaarde handschriften bevatten 128 hoofdstukken, samen een volledig Winterstuk plus een flink deel van het Zomerstuk. [Van Dijk 1997: 61-67]

    In 1478 verscheen de eerst druk van het Passionael (naar de Zuid-Nederlandse vertaling) te Gouda bij Geraert Leeu. In 1480 verscheen, eveneens bij Geraert Leeu te Gouda, de tweede druk, met toevoegingen. Deze tweede druk zou de standaardversie worden. In totaal zijn er van het Passionael (de Middelnederlandse tekst dus) negen Noord-Nederlandse, twee Zuid-Nederlandse en twee buitenlandse (Parijs en Keulen) drukken bewaard gebleven. Informatie over de receptie van de drukken wordt geboden door laatmiddeleeuwse catalogi, door de samenstelling en de presentatiewijze van de drukken zelf en door bezits- en gebruiksaantekeningen in de bewaard gebleven drukken. Hoewel het rceptieonderzoek toch problematisch blijft, valt hieruit te concluderen dat het doelpubliek niet alleen bestond uit het kloosterlijk en semi-religieus milieu, maar ook uit in de wereld levende leken. [Goudriaan 1997: 73-87]

    Profaan / religieus?

    Manifest stichtelijk-religieus.

    Persoonlijke aantekeningen

    De Legenda aurea is weer zo’n forse middeleeuwse tekst die je niet op korte tijd van kaft tot kaft kan uitlezen. Wijzelf hebben er jàààren over gedaan en het is pas sinds we in de Antwerpse Stadsbibliotheek de Engelse vertaling konden fotokopiëren, dat het wat vooruit is beginnen gaan (daarvoor hadden wij alleen de Duitse vertaling en die is gedrukt in – bijzonder enerverende en vermoeiende – gotische letters). Je kan ook niet zeggen dat Jacobus de Voragine’s werkstuk tegenwoordig tot de middeleeuwse canon behoort, zoals dat wel duidelijk het geval is met Chaucers The Canterbury Tales of Dante’s La Divina Comedia: wie leest in godsnaam die Legenda aurea nog, en als het al gebeurt, dan is het meestal zeer selectief, vanuit een bepaalde cultuurhistorische of iconologische interesse. Eerlijk is eerlijk: wij zijn blij dat wij het er goed vanaf gebracht hebben, en dat laatste komt doordat wij ons de laatste paar jaren iedere zaterdagochtend min of meer gedwongen hebben een koppel heiligenlevens te degusteren, samen met een glas fruitsap op onze nuchtere maag.

    Het zal duidelijk zijn: veel leesplezier of esthetische ervaringen heeft deze dominicaanse Jacobus ons niet bezorgd. Bovendien is al dat gedoe over voorbeeldige heiligen en hun mirakelverhalen niet echt meer van deze tijd, zeker niet als je er bijna tweehonderd tegelijk voorgeschoteld krijgt. In feite komt het toch allemaal neer op zuiver bijgeloof (dat hadden de protestanten in de zestiende eeuw al fijntjes door) en de grote teneur is altijd en opnieuw hetzelfde: verzaken aan de aardse ijdelheden en vooral aan alles wat met seks te maken heeft, is de boodschap. Dus laat jezelf maar doodmartelen, eet, drink, slaap en forniceer zo weinig mogelijk en kwel je lichaam als het kan nog wat meer met allerlei verstervingen en asceses, daarna komt de Grote Beloning in de hemel. Typerend voor die ultraconservatieve kerkelijke houding tegenover lijfelijkheid en genot is de volgende passage uit het hoofdstuk over de geboorte van Johannes de Doper. De Voragine heeft net verteld dat Johannes’ oude moeder Elizabeth, die tot dan kinderloos was, toch zwanger is geworden: It is a source of shame for women not to have the reward that belongs to marriage, since it is in view of that reward that marriage is a happy event and that carnal union is justified [Legenda aurea I ed. 1993: 330]. Als je maar kinderen baart, dan is het dik in orde, en zeggen dat die kerkelijke visie na al die eeuwen nog steeds dezelfde is! Hoeft het gezegd dat wij daar vierkant tegen zijn, tegen dat waanidee van ‘je mag niet genieten van seks, het is alleen goed voor de procreatie’.

    Het moet dus allemaal met een flink korreltje zout genomen worden, dit monnikengepreek, en de Legenda aurea bevat dan ook een hoog bullshit-gehalte, al blijkt Jacobus af en toe toch tot op zekere hoogte kritisch te staan tegenover zijn bronnen. Het luidt dan: This, at any rate, is what we are told; but I find the story very hard to believe [Legenda aurea I ed. 1993: 14], of: All that has been said so far, however, is apocryphal [Legenda aurea II ed. 1993: 82], of nog (opvallend modern van instelling): So far, however, what we have set down comes from the aforesaid apocryphal history, and whether it should be retold is left to the reader’s judgment, though probably it is better left aside than repeated [Legenda aurea I ed. 1993: 168. Zie voor gelijkaardige waarschuwingen: 213, 277, 369].
     
    Toch blijven deze vitae heel wat ongeloofwaardige flauwekul bevatten, zoals in het verhaal over Sint-Clemens en de Romeinse keizer Traianus (2de eeuw A.D.) (wij vertalen voor het gemak even naar het Nederlands): Hij liet Clemens in de zee gooien met een anker vastgemaakt rond zijn nek en zei dat de christenen zo niet in staat zouden zijn hem als God te vereren. Er stond een grote massa op de oever en Cornelius en Probus, Clemens’ leerlingen, verzochten de mensen om de Heer te bidden dat Hij hen het lichaam van de martelaar zou tonen. Plots trok de zee zich drie mijlen terug en iedereen liep droogvoets vooruit. Zij vonden een klein gebouw dat door God in de vorm van een tempel was klaargemaakt en daarbinnen bevond zich in een ark het lichaam van de H. Clemens met het anker ernaast [Legenda aurea II ed. 1993: 331].

    Even onnozel is die typische anti-aardse, fanatiek op het hiernamaals gerichte christelijke wereldvisie waarbij de ascese nooit ver genoeg kan gaan. Een straf voorbeeldje, uit het hoofdstukje over de bisschop Sint-Germanus: Germanus verdeelde toen zijn weelde onder de armen, leefde met zijn vrouw als broer en zus, en onderwierp gedurende dertig jaar zijn lichaam aan de grootste strengheid. Hij at nooit tarwebrood of groenten, dronk geen wijn, bracht zijn voedsel niet op smaak met zout. Slechts twee keer per jaar, met Pasen en Kerstmis, nam hij wijn tot zich, maar zelfs dan verknoeide hij de smaak door er te veel water bij te doen. Hij begon elke maaltijd met een beetje asse in te slikken, gevolgd door roggebrood. En hij vastte onophoudelijk door nooit te eten vóór de avond. Winter en zomer droeg hij enkel een haren hemd, een tuniek en een kap, en tenzij hij een kledingstuk weggaf, behield hij het tot het in lompen uiteenhing. Hij strooide asse over zijn bed. Zijn enige bedekking was een haren hemd en een zak, en hij had geen kussen om zijn hoofd op te leggen. Hij weende veel, droeg relieken van de heiligen in een zakje rond zijn nek, deed nooit zijn kleren uit en maakte zelden zijn riem of de veters van zijn schoenen los [Legenda aurea II ed. 1993: 27-28].

    Seks en aards genot werden door Jacobus (en niet alleen door hem natuurlijk) dus absoluut afgekeurd, maar wat wel opvalt in zijn teksten, is het enthousiasme en de nauwkeurigheid waarmee geweld (meestal in een martelarencontext uiteraard) wordt beschreven. Zo wordt verteld hoe bij de H. Christina, alvorens zij haar laatste adem uitblies, de borsten werden afgesneden (er vloeide melk in plaats van bloed), vervolgens werd haar tong uitgerukt en ten slotte werden er pijlen in haar hart en zijde geschoten [Legenda aurea I ed. 1993: 387]. Nog veel verregaander is het hoofdstukje over Sint-Jacobus De-Van-Zijn-Ledematen-Beroofde en zijn foltering door een Perzische prins. Eerst worden één voor één de vingers van zijn rechterhand afgesneden, dan die van zijn linkerhand. Vervolgens worden één voor één de tenen van zijn rechter- en linkervoet afgekapt. Dan volgen de rechtervoet, de linkervoet, de rechterhand, de linkerhand, de rechterarm, de linkerarm, het rechterbeen en het linkerbeen. Dit wordt allemaal uitgebreid en bladzijdenlang beschreven, en als Jacobus dan nog altijd het christendom niet heeft willen afzweren, wordt hij ten slotte onthoofd [Legenda aurea II ed. 1993: 344-346]. Het is bij de sadistische sfeer van voor het overige toch compleet christelijk-correcte passages als deze dat een film als Mel Gibsons The Passion of the Christ aanknoping zoekt!

    Voor ons niet gelaten natuurlijk, maar wij hebben de Legenda aurea in de eerste plaats gelezen om materiaal te zoeken voor ons onderzoek naar symbolische topoi (en in die context was het zeker de moeite waard). Daarnaast waren er heel af en toe toch ook enkele opmerkelijke, zelfs grappige passages en die willen wij u, ter afsluiting, zeker niet onthouden. Droogkomisch is één van de mirakelen die gebeuren na de dood van Thomas van Canterbury: Een vogel die had leren spreken, werd achtervolgd door een havik, en riep een zinnetje dat hij geleerd had: ‘Heilige Thomas, help mij!’ De havik viel dood neer en de vogel ontsnapte [Legenda aurea I ed. 1993: 62]. Pure sensatie dan weer is het verhaal van de foltering van twee jonge christenmannen (in het hoofdstuk over de eremiet Sint-Paulus): De andere werd op een donzig bed gelegd op een aangename plek, verkoeld door zachte briesjes, gevuld met het geluid van murmelende riviertjes en vogelgezang en welriekend met de zoete geur van bloemen. Hij was vastgebonden met touwen, doorvlochten met bloemen, zodat hij handen noch voeten kon bewegen. Toen werd er een zeer mooie maar compleet verdorven jonge vrouw op hem afgestuurd om het lichaam van de jongen, die alleen van God hield, te bezoedelen. Zodra hij zijn vlees in beweging voelde komen en besefte dat hij geen wapen had om zich te verdedigen, beet hij zijn tong af en spuwde ze in het gelaat van de ontuchtige vrouw. Zo verdreef hij de bekoring door de pijn van zijn wonde en won hij de martelarenkroon [Legenda aurea I ed. 1993: 84].

    Middeleeuwse slapstick ontmoeten we in het verhaal over de Romeinse keizer Julianus de Afvallige (in het hoofdstuk over de onthoofding van Johannes de Doper). In Antiochië berooft een prefect in opdracht van Julianus de kerken van hun kelken en dergelijke en onteert ze door erop te urineren met de woorden: ‘Kijk daar het vaatwerk waarin de Zoon van Maria wordt gediend!’ Onmiddellijk veranderde zijn mond in een anus en hij bleef daarna op dezelfde manier functioneren [Legenda aurea II ed. 1993: 136]. Kan je het je voorstellen? Nog eentje om het af te leren, uit het hoofdstuk over Sint-Maarten en de mirakelen die na zijn dood gebeurden: Er wordt ook verteld dat er twee kameraden waren, de ene blind, de andere lam, en de blinde voerde de lamme rond in een karretje en de kreupele gaf aan hoe hij moest rijden. Door op deze manier te bedelen verdienden zij goed hun boterham. Toen hoorden zij dat heel wat zieke mensen genezen werden als zij dicht bij het lichaam van Sint-Maarten kwamen, en dat vooral wanneer het lichaam rond de kerk werd gedragen. Zij begonnen te vrezen dat het lichaam van de heilige dicht langs het huis zou gedragen worden waar zij woonden zodat zij bij toeval genezen zouden worden – wat zij niet wilden, want het zou hen van hun inkomen beroven. Dus verhuisden zij naar een andere straat, waar zij dachten dat het heilige lichaam nooit zou passeren. Maar net toen zij aan het verhuizen waren, ontmoetten zij het lichaam in een processie, en aangezien God zelfs Zijn gunsten geeft aan wie er niet om vraagt, ontdekten de twee kameraden dat zij tegen hun wil volledig genezen waren en zij waren zeer bedroefd door deze speling van het lot [Legenda aurea II ed. 1993: 300].
    Jammer genoeg zijn hoegenaamd niet alle 791 bladzijden van deze Legenda aurea zo leerzaam en vermakelijk.

    Verdere lectuur

    - Deschamps 1952: J. Deschamps, “De Middelnederlandse vertalingen van de Legenda aurea van Jacobus de Voragine”, in: Handelingen van het 22e Nederlandse Philologencongres, Groningen, 1952, pp. 21-22.
    - Carasso-Kok 1997: Marijke Carasso-Kok, “Een goed geordend verhaal. Jacobus de Voragine en de Legenda aurea”, in: Anneke B. Mulder-Bakker en Marijke Carasso-Kok (red.), Gouden Legenden. Heiligenlevens en heiligenverering in de Nederlanden. Verloren, Hilversum, 1997, pp. 27-48.
    - Van Dijk 1997: Hans van Dijk, “Karel de Grote in het Passionael”, in: Anneke B. Mulder-Bakker en Marijke Carasso-Kok (red.), Gouden Legenden. Heiligenlevens en heiligenverering in de Nederlanden. Verloren, Hilversum, 1997, pp. 61-72.
    - Goudriaan 1997: Koen Goudriaan, “Het Passionael op de drukpers”, in: Anneke B. Mulder-Bakker en Marijke Carasso-Kok (red.), Gouden Legenden. Heiligenlevens en heiligenverering in de Nederlanden. Verloren, Hilversum, 1997, pp. 73-88.

    De voorlopige standaardeditie van de Latijnse tekst is: Giovanni Paolo Maggioni (ed.), Iacopo da Varazze, Legenda Aurea. Edizione critica. Twee delen, Firenze, 1998. Zie voor een recensie van deze editie (met kritische kanttekeningen): Carolien Hilhorst-Böink en Ton Hilhorst, “De Gulden Legende”, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, jg. 113 (2000), nr. 1, pp. 49-54.

    Naar verluidt werkt de Zwitser Bruno W. Häuptli aan een nieuwe editie (mét Duitse parallelvertaling), te verschijnen in 8 delen in de reeks Fontes Christiani bij Brepols-Turnhout. Het echtpaar Carolien en Ton Hilhorst is bezig aan een integrale Nederlandse vertaling van de Legenda aurea.

    Een editie van de Zuid-Nederlandse vertaling van de Bijbelvertaler van 1360 (ondertussen ontmaskerd als zijnde Petrus Naghel) is reeds half verschenen: Amand Berteloot, Geert Claasens en Willem Kuiper, De gulden legende. De Middelnederlandse vertaling van de Legenda Aurea door Petrus Naghel, uitgegeven naar het hs. Brussel, KB 15140, tweede deel, Brepols, Turnhout, 2011. Het eerste deel is aangekondigd voor 2013.
    Zie over de Zuid-Nederlandse vertaling ook: A. Berteloot, H. van Dijk en J. Hlatky (red.), “Een boec dat men te Latine heet Aurea Legenda”. Beiträge zur niederländischen Übersetzung der Legenda aurea. Niederlande-Studien 31, Waxmann, Münster, 2003. In deze bundel draagt M. Kors stevige argumenten aan voor de identificatie van de Bijbelvertaler van 1360 als Petrus Naghel (+1395), monnik en prior te Herne. Een recensie van deze bundel door Paul Wackers in: Millennium, jg. 18 (2004), nr. 1/2, pp. 160-162.
     
    [explicit 3 juli 2005 / 31 december 2012]

    31-12-2012 om 00:00 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    29-12-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Frits & Freddy (Guy Goossens) (B, 2010)
    FRITS & FREDDY (Guy Goossens) (België, 2010)
    (90’)

    Frits (Peter Van den Begin) en Freddy (Tom Van Dyck) zijn twee totaal niet op elkaar lijkende broers. Het zijn ook twee Antwerps pratende en zich als typische opvliegende Antwerpenaars gedragende hyperkinetische onnozelaars die zogenaamd als bijbelverkopers aan de kost komen maar in feite kleine criminelen zijn. Als ze zonder veel succes een West-Vlaamse gangsterbaas (Wim Opbrouck) overvallen en vervolgens diens vrouw (Tania Kloek) kidnappen om een losgeld te vragen, beginnen de problemen. Zeker als ze door de omstandigheden gedwongen worden om ook nog een politieman (Lucas Van den Eynde) en een liftster (Erika Van Tielen) gevangen te nemen. Het eindigt ermee dat ze met lege handen achterblijven, terwijl de vrouw van de gangsterbaas met het losgeld gaat lopen.

    Het scenario van deze komedie (van de hand van Marc Punt) is bijzonder zwak uitgevallen, maar van zodra men erin slaagt dit door de vingers te zien, blijft er een weliswaar nooit hilarische, maar toch redelijk amusante prent over die het vooral moet hebben van de sappige, in allerlei dialecten (Antwerps, West-Vlaams, Kempisch, Waals) gesproken dialogen en de verdienstelijke, vaak erg komische interactie tussen Van den Begin en Van Dyck. De film werd vlot gemonteerd en voorzien van een functionele muziekscore, maar zoals Lieven Trio in Filmmagie [nr. 611, januari 2011, p. 36] noteerde, zitten alle écht leuke momenten reeds in de trailer, en die duurt natuurlijk geen anderhalf uur. En toch hebben we twee maal kort na elkaar met het nodige plezier naar deze Vlaamse kolder zitten kijken. Tijdens de eindgeneriek nog even een cameo van Erik Van Looij. Ondertussen is er ook een vervolg, dit keer geregisseerd door Marc Punt: Frits & Franky.

    Quotering: *** (2de visie: 27 december 2012) (dvd – bib Brecht)

    29-12-2012 om 16:40 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    28-12-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.VERTALING: Carmen 70 (Catullus) 1ste eeuw v. Chr.
    Gaius Valerius Catullus (ca. 84-54 v. Chr.), Carmen 70
     
    Nulli se dicit mulier mea nubere malle
    quam mihi, non si se Iuppiter ipse petat.
    Dicit: sed mulier cupido quod dicit amanti,
    in vento et rapida scribere oportet aqua.

    [Lucette M. Oostenbroek (vert.), Catullus. Verzamelde verzen, p. 93, 1986]

    Niemand wil mijn eigen Vrouwe liever trouwen, zegt ze,
    dan mij, ook al dingt Jupiter zelf naar haar liefde.
    Dat zegt ze – maar wat een vrouw haar gretige minnaar zegt,
    schrijf dat maar in de wind en het snelstromend water…

    [Paul Claes (vert.), Catullus. Verzen, p. 128, 1995]

    Mijn vriendin zegt dat ze met
    niemand liever vrijt dan met mij
    (al vroeg Jupiter het zelf).

    Dat zegt ze, maar wat een vrouw zegt
    tegen een vurig minnaar, staat geschreven
    in de wind en het vlietende water.

    [onze vertaling]

    Met niemand, zegt mijn liefje, vrijde zij zo graag
    als met mijzelf, al had een god het haar gevraagd.
    Zij zégt! Maar wat een vrouw vertelt aan hete katers,
    dat schrijft men best in wind of in verglijdend water.

    [explicit]

    28-12-2012 om 00:00 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (2)
    26-12-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.MIDDELNEDERLANDS: Rijmbijbel (Jacob van Maerlant) 1271
    RIJMBIJBEL [Scolastica] (Jacob van Maerlant) 1271

    [Teksteditie: J. David (ed.), Rymbybel van Jacob van Maerlant, met voorrede, varianten van hss., aenteekeningen en glossarium. Drie delen, M. Hayez, Brussel, 1858-1859-1859 = Rijmbijbel I/II/III ed. 1858/1859/1859]

    [Teksteditie: M. Gysseling (ed.), Corpus van Middelnederlandse teksten (tot en met het jaar 1300). Reeks II: Literaire handschriften. Deel 3: Rijmbijbel, Tekst. Leiden, 1983 = Rijmbijbel ed. 1983. Deze editie is ook bereikbaar via de CD-Rom Middelnederlands, Sdu Uitgevers-Standaard Uitgeverij, Den Haag-Antwerpen, 1998]

    Genre

    Een berijmde Middelnederlandse historiebijbel (zie over dit genre ook De Noordnederlandse historiebijbel ed. 1998) en meer bepaald een berijmde bewerking van de Historia scolastica van Petrus Comestor. In zijn Algemene Proloog gebruikt Maerlant als (middeleeuwse) genreaanduiding de termen jeeste en hystorie [Rijmbijbel I ed. 1858: 2 (vers 19) / 3 (vers 37)]. ‘Met termen als geeste en historie duidt Maerlant ( … ) niet zozeer de Rijmbijbel in toto aan, maar de verhalende lijn binnen dit werk, die voor hem voorop staat’ [Van Oostrom in Van Moolenbroek/Mulder 1991: 136].
    De titel Rijmbijbel dateert uit de achttiende eeuw. Maerlant zelf noemde zijn tekst Scolastica, naar zijn hoofdbron. In de Algemene Proloog lezen we bijvoorbeeld: Scolastica willic ontbinden / in dietsche wort uten latine [Rijmbijbel I ed. 1858: 2 (proloog, verzen 21-22)]. Ook in zijn circa 1285 geschreven Spiegel Historiael verwijst Maerlant meermaals naar zijn eigen Scolastica. Enkele voorbeelden hiervan: Maer omme dat ic tminste ende tmeeste / ghedicht hebbe in Scolastica [Spiegel Historiael I ed. 1982: 46 (Partie I, Boek I, hoofdstuk 46, verzen 30-31)], hi lese Scolastica dat ic dichte [ibidem: 54 (Partie I, Boek II, hoofdstuk 2, vers 7)], indien bouc van Scolastica [ibidem: 59 (Partie I, Boek II, hoofdstuk 6, vers 41)], ic wille dat hi Scolastica souct [ibidem: 75 (Partie I, Boek II, hoofdstuk 25, vers 40)], in Scolastica machmen lesen [ibidem: 120 (Partie I, Boek III, hoofdstuk 32, vers 17)]. De beide titels worden tegenwoordig door elkaar gebruikt, hoewel zich een tendens aftekent ten voordele van het gebruik van Scolastica.

    Auteur

    Jacob van Maerlant.

    Situering / datering

    Volgens Maerlants eigen zeggen [Rijmbijbel III ed. 1859: 390 (epiloog, verzen 34.877-34.885)] voltooide hij zijn Rijmbijbel op 25 maart 1271 (waarbij hij waarschijnlijk niet gebruik maakte van de kerst- of de paasstijl, maar van de minder bekende annunciatie- of boodschapsstijl die een nieuw jaar doet aanvangen op 25 maart, het feest van Maria Boodschap: zie hierover Berteloot 1991). De Rijmbijbel is overgeleverd in 15 min of meer volledige middeleeuwse handschriften en vele tientallen fragmenten. Hieronder volgt een overzicht van de belangrijkste handschriften [ontleend aan Van Moolenbroek/Mulder 1991: 145].

    - Handschrift A: Berlijn, Staatsbibliothek der Stiftung Preussischer Kulturbesitz, Germ. fol. 622. Dit handschrift werd volgens de kopiist (die zichzelf Jacobus Filius Petri = Jakob Pieters noemt) in 1321 voltooid in Waterduinen [zie Rijmbijbel III ed. 1859: 391]. Het ligt aan de basis van de ed. I-III 1858/1859. Waterduinen was een dorpje aan het noordwestelijke uiteinde van Cadzand, maar werd later verzwolgen door de zee [Rijmbijbel III ed. 1859: XIII].
    - Handschrift B: Brussel, K.B. Albert I, 19545. Gedateerd: circa 1300.
    - Handschrift C: Brussel, K.B. Albert I, 15001. Gedateerd: circa 1285. Ligt aan de basis van de ed. 1983. Is opvallend mooi geïllumineerd.
    - Handschrift D: Den Haag, K.B., 76 E 16. Gedateerd: midden 14de eeuw.
    - Handschrift E: Den Haag, K.B., 129 A 11. Gedateerd: circa 1400.
    - Handschrift F: Den Haag, K.B., bruikleen Kon. Ned. Akademie van Wetenschappen, XVIII. Gedateerd: circa 1400.
    - Handschrift G: Groningen, U.B., 405. Gedateerd: circa 1339.
    - Handschrift H: Leiden, U.B., Bibliotheca Publica Latina, 14c. Gedateerd: circa 1465. Bevat niet de Wrake van Jherusalem.
    - Handschrift J: Leiden, U.B., Letterkunde 168. Gedateerd: circa 1451.
    - Handschrift K: Londen, British Library, Add. 10.044. Gedateerd: 14de eeuw.
    - Handschrift L: Londen, British Library, Add. 10.045. Gedateerd: 1393.
    - Handschrift M: Den Haag, Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum, 10 B 21. Gedateerd: circa 1330. Is opvallend mooi geïllumineerd, volgens een inscriptie: door Michiel van der Borch in 1332 [een weergave van alle miniaturen in Ekkart 1985].
    - Handschrift N: Den Haag, Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum, 10 C 19. Gedateerd: 1453.
    - Handschrift bu: Brussel, K.B. Albert I, 720-722. Gedateerd: 15de eeuw. Bevat alleen de oudtestamentische stof.
    - Handschrift hk: Den Haag, K.B., 75 E 20. Gedateerd: circa 1475. Bevat alleen de oudtestamentische stof, maar een groot aantal bladen ontbreken.

    Inhoud

    De Rijmbijbel bestaat uit drie grote onderdelen. Het eerste deel (20.944 verzen in de ed. I/II 1858/1859) is een bewerking van de volgende boeken van het Oude Testament: Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri, Deuteronomium, Josue, Rechters, 1 en 2 Samuel, 1 en 2 Koningen, Tobias, Godolias, Daniel, Judith, Esther en 1 en 2 Maccabeeën. In het tweede deel (6.160 verzen in de ed. II 1859) worden de vier Evangeliën eclectisch tot één geheel verwerkt, met links en rechts invloed van de apocriefen. Dit deel eindigt met de Hemelvaart van Jezus. Het derde deel (7.789 verzen in de ed. III 1859), Die Wrake van Jherusalem, is een bewerking van Flavius Josephus’ De Bello Judaico en wordt door ons apart besproken. De Rijmbijbel in zijn geheel telt dus 34.893 verzen (in de ed. I-III 1858/1859 = handschrift A: het aantal verzen kan van handschrift tot handschrift verschillen). In de editie-David begint de hoofdstuknummering met elk deel opnieuw, maar de verzennummering loopt door.

    In de eerste twee delen geeft Maerlant een gecomprimeerde volkstaalversie in vraye rime van het in Latijns proza gestelde theologische werk Historia scolastica, in 1169-73 geschreven door de Franse magister Petrus Comestor (+kort na 1180) die doceerde aan de kathedraalschool van Troyes en vanaf omstreeks 1167-68 kanselier van de Parijse Notre Dame was. De Historia is een compendium van bijbelwetenschap voor aankomende theologen (gaande van de Schepping tot de Hemelvaart van Christus). Het bestaat uit een doorlopend commentaar op de historische boeken van de bijbel, beperkt zich tot de letterlijke schriftzin en laat spirituele exegese achterwege. Het boek werd snel populair en fungeerde aan de universiteiten en daarbuiten als handboek voor bijbelse geschiedenis [Van Moolenbroek/Mulder 1991: 36]. Rond 1500 kende het werk ten gevolge van de uitvinding van de boekdrukkunst een tweede bloei [Rijmbijbel III ed. 1859: III].

    Wat de eerste twee delen betreft, was de Historia Maerlants hoofdbron, maar hij maakte daarnaast blijkbaar ook gebruik van de Vulgaat [Van Moolenbroek/Mulder 1991: 44]. Uit zijn hoofdbron neemt hij, naast het lopende verhaal (dat meestal stevig ingekort werd), regelmatig ook additiones (glossen) en incidentia over: korte flitsen uit de profane geschiedenis voorzover die met de bijbelse geschiedenis synchroon lopen. Opvallend daarbij is de uitgebreide aandacht die besteed wordt aan Alexander de Grote, die in 1 Maccabeeën slechts enkele verzen in de schijnwerpers staat (hoofdstuk 1, verzen 1-7). De belangrijkste afwijking die de Rijmbijbel vertoont ten opzichte van Comestor is de aanwezigheid van een groot aantal typologieën (figuren, voorwerpen en gebeurtenissen in het Oude Testament die een voorafschaduwing zijn van personen en heilsfeiten in het Nieuwe Testament). Deze typologieën vallen uiteen in twee groepen: de Maria-prefiguraties en de andere (die voornamelijk slaan op Christus en de Kerk). De bron voor Maerlants Maria-prefiguraties is tot nu toe onbekend gebleven, de bron voor de andere prefiguraties is de Glossa ordinaria [Van Moolenbroek/Mulder 1991: 49].
     
    Thematiek

    ‘Samenvattend kunnen we zeggen dat Maerlant de wetenschappelijk-theologische component van de Historia scolastica grotendeels heeft weggewerkt (al heeft hij nog heel wat encyclopedisch materiaal laten staan), en zich concentreert op het historisch-narratieve’ [Berendrecht 1992: 24, dezelfde tekst in Berendrecht 1996: 115]. ‘Met zijn werk pretendeert Maerlant het referentiekader van zijn publiek op te schonen, het te zuiveren van legendarische (vaak Franse) invloeden, om er de waarheid uit betrouwbare, Latijnse bronnen voor in de plaats te stellen’ [Van Oostrom in Van Moolenbroek/Mulder 1991: 132].

    Af en toe voegt Maerlant ten opzichte van zijn brontekst passages in die kritisch zijn voor zijn eigen tijd. Zo gispt hij bijvoorbeeld de toenemende corruptie [Rijmbijbel I ed. 1858: 234 (hoofdstuk 112, verzen 5263-5264): Want wet heeft verloren hare macht / ende nu eist al coop ende cracht]. Opvallend is daarbij ook Maerlants kritiek op de clerus. Hij beschuldigt deze onder meer van dronkenschap [Rijmbijbel I ed. 1858: 238 (hoofdstuk 114, verzen 5356-5358): Maer dit ghebod si nu verkeren / clerke vander nuwer wet: / dronkenscap heeftse al besmet], van ongeoorloofde omgang met vrouwen [ibidem: 240-241 (hoofdstuk 115, verzen 5398-5401): Dies sijn werdech groter pinen / onse papen al nu bi daghen / die Gode in die hande draghen / die vule sijn ende so besmet], van vaak te vroege toetreding tot het priesterambt [ibidem: 245-246 (hoofdstuk 118, verzen 5502-5504: Maer nu werden si vele te vroe / papen in die nuwe wet. / Ic wane sijt some lieten bet] en van hebzucht en eerzucht [Rijmbijbel II ed. 1859: 610 (hoofdstuk 83, verzen 25.485-25.488): Omme ghewin omme meesters namen / staet die clergie al te zamen / ende niet om der zielen bejach: / dies waenic dat naect die doemsdach]. De prelate der helegher kercken beschuldigt hij ervan de armen te vergeten, terwijl ze te veel geven aan de menestrele [Rijmbijbel II ed. 1859: 110-111 (hoofdstuk 297, verzen 15.257-15.272)].

    Receptie

    Naar Maerlants eigen getuigenis in de Spiegel Historiael was de Rijmbijbel reeds tijdens zijn leven wijd en zijd verbreid, wat bevestigd wordt door het handschriftenonderzoek. De Rijmbijbel kreeg lof toegezwaaid door onder meer Jan van Boendale (omstreeks 1325-30) en de dichtende Ieperse dokter Jan de Weert (omstreeks 1350). Merkwaardig is dat de anonieme auteur van de Noordnederlandse historiebijbel in verband met het Boek Tobias, dat inderdaad door Maerlant opvallend uitgebreid behandeld wordt [vergelijk Berendrecht 1996: 99-103], noteert: Ende Maerlant heeftet geset uuten Latijn in Dietscer talen [De Noordnederlandse historiebijbel ed. 1998: 671].

    Werd Maerlants educatief-dichterlijk werk vroeger primair gerelateerd aan een burgerlijk publiek, thans wordt (voornamelijk onder impuls van professor Frits van Oostrom) verdedigd dat hij in de eerste plaats schreef voor een adellijk lekenpubliek, dat, leergierig maar niet geleerd, door middel van zijn didactische poëzie in staat werd gesteld zich bij te scholen [zie voor deze alinea Van Moolenbroek/Mulder 1991: 10-11 / 138]. In 1996 opperde Van Oostrom dat Nicolaas van Cats (de opdrachtgever van Maerlants Der naturen bloeme) een goede kandidaat zou zijn voor het opdrachtgeverschap van de Rijmbijbel, maar dit blijft voorlopig ‘pure speculatie’ [Van Oostrom 1996: 146]. Het feit dat de handschriften waarin de tekst is overgeleverd, vaak verlucht zijn, wijst in elk geval in de richting van een adellijk publiek [Berendrecht 1996: 89].

    Dat de Rijmbijbel zeker niet voor geestelijken werd geschreven, zoals in 1991 nog verdedigd werd door Ada Postma [Van Moolenbroek/Mulder 1991: 53-70], maar voor een lekenpubliek, blijkt manifest uit de receptiesignalen die Maerlant zelf geeft. Bijvoorbeeld wanneer hij dingen uit zijn bron weglaat omdat ze te moeilijk of weinig interessant zijn: Ende leec volc sout qualeke verstaen. / Ter ystorien willic ghaen [Rijmbijbel I ed. 1858: 233 (hoofdstuk 112, verzen 5223-5224)].

    Merkwaardig is dat Maerlant naar aanleiding van zijn Rijmbijbel blijkbaar moeilijkheden heeft ondervonden van kerkelijke zijde. In de proloog van zijn Spiegel Historiael stelt hij namelijk dat hij de clergie (theologische geleerdheid) wil overlaten aan de geestelijkheid, want anders zou die wel eens boos kunnen worden: Ende anderwaerven hebbic gewesen / in haer begripen van desen, / want ic leeken weten dede / uter Byblen die heimelechede (en bij een andere gelegenheid ben ik door hen al eens bekritiseerd, omdat ik leken bekend maakte met mysteriën uit de Bijbel) [Spiegel Historiael I ed. 1982: 16 (proloog, verzen 83-86)]. Volgens Jaap van Moolenbroek sloeg deze kerkelijke kritiek niet alleen op de Rijmbijbel en de daarin ten opzichte van de Latijnse hoofdbron toegevoegde typologische Schriftverklaringen, maar ook op gedichten zoals Vander Drievoudichede en Die clausule vander Bible [Van Moolenbroek/Mulder 1991: 24-34, vergelijk ook ibidem: 130 en Van Oostrom 2006: 538, waar Van Oostrom het aannemelijk acht dat vooral Maerlants toegevoegde typologieën kwaad bloed hebben gezet]. Dat Maerlants eigen kritiek op de clerus in de Rijmbijbel (vergelijk ‘Thematiek’) aan de basis lag van zijn problemen, acht Van Moolenbroek niet erg waarschijnlijk. Nog merkwaardiger in verband met dit alles is dat in een Engels (Oxfords) traktaat van omstreeks 1400 (waarin het lezen van de bijbel in de volkstaal verdedigd wordt) te lezen is dat de Vlaming James Merland omwille van zijn bijbelvertaling voor de pauselijke curie gedaagd werd, maar na grondig onderzoek werd hij vrijgesproken [Van Moolenbroek/Mulder 1991: 30, Van Oostrom 2006: 540]. Ofschoon in de Engelse tekst een betrouwbare Duitser (a worthi man of Almaine) als bron genoemd wordt, doet Van Moolenbroek het verhaal af als mythevorming en hij besluit: ‘Op grond van welke publikaties en op welke wijze Maerlant door verbolgen geestelijken begrepen is geweest, laat zich wel nooit meer met zekerheid vaststellen’.

    Profaan/religieus?

    Manifest religieus.

    Persoonlijke aantekeningen

    In 1991 schreef Ada Postma: ‘Er zullen in onze tijd weinig mensen zijn die de Rijmbijbel geheel of gedeeltelijk hebben gelezen. Velen zullen zelfs nooit van dit werk van Maerlant gehoord hebben’ [Van Moolenbroek/Mulder 1991: 53]. En Jaap van Moolenbroek en Maaike Mulder noteerden: ‘Maerlant schreef een leerdicht, en het didactische karakter van zijn poëem is voor moderne lezers geen pluspunt: weinigen zullen thans het lange rijmwerk louter voor hun genoegen ter hand nemen’ [Van Moolenbroek/Mulder 1991: 11]. In 1939 bitste professor Van Mierlo reeds: ‘Maar het werk is gesteld in dorren kroniekstijl en heeft met poëzie weinig te maken’ [Van Mierlo 1939: 292]. In 1970 besteedde Knuvelder slechts één armzalige alinea aan de Rijmbijbel en hij eindigde zijn globale beoordeling van Maerlants oeuvre met het zinnetje: ‘Van Maerlant blijft merkwaardig, al valt zijn dichtkunst uit artistiek oogpunt niet overmatig te bewonderen’ [Knuvelder I 1970: 212 / 216]. En De Schutter verzuchtte in 1992: ‘De trieste waarheid is dat Van Maerlant een zeer middelmatig dichter met uiterst beperkte talenten was’ [De Schutter 1992: 148].
     
    Na al deze kritische geluiden komt het dan ook op zijn minst wat bedenkelijk over wanneer Van Oostrom het heeft over ‘soepele verzen’, een veel te positief oordeel dat enkele bladzijden verder weliswaar gemilderd wordt door het zinnetje ‘soms zijn Maerlants verzen wel degelijk te waar om mooi te zijn’ [Van Oostrom 2006: 538 / 549]. In de laatste twee decennia van de twintigste eeuw is Van Oostrom zich meer en meer beginnen opwerpen als de Grote Voorvechter van Maerlant met in zijn kielzog een bescheiden reeks op Maerlant promoverende doctorandi en doctorandae, uiteindelijk culminerend in het bekroonde boek Maerlants wereld (1996). Tijdens het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw is de storm rond de Maerlant-mania ondertussen stilletjes tot bedaren gekomen.

    Zelf hebben wij, van januari tot december 2012, een heel jaar (weliswaar met talrijke en lange onderbrekingen) nodig gehad om de bijna 35.000 verzen van de Rijmbijbel door te nemen en we kunnen ons nu ook met enige misplaatste trots rekenen tot de weinigen die volgens Ada Postma de Rijmbijbel geheel gelezen hebben. Natuurlijk heeft die lectuur ons flink wat materiaal opgeleverd in verband met taal, topoi en bijbelkennis tout court, maar als het gaat om zuiver leesplezier hebben wij toch het nodige voorbehoud. Voor zover de materie van beide werken parallel loopt, hebben wij namelijk de Rijmbijbel en de in proza gestelde Noordnederlandse historiebijbel (XIVB, editie-1998) afwisselend gelezen en daarbij viel het ons toch op dat wat Maerlant dicht, niet alleen onhandig verwoord is, maar vaak ook gewoonweg verward en zelfs onbegrijpelijk. Terwijl het proza van de anonieme Noordnederlandse historiebijbel waarin dikwijls dezelfde dingen behandeld worden, doorgaans zo helder is als zuiver bronwater. Dat heeft in de eerste plaats te maken met de soms ronduit irritante manier waarop Maerlant zijn Latijnse bron besnoeit en inkort en, toegegeven: af en toe (maar zeker niet altijd) zal het ook te wijten zijn aan het geknoei van kopiisten. Daar komt dan nog eens bij dat de Rijmbijbel het niet getroffen heeft met zijn moderne edities, die weinig gebruiksvriendelijk zijn: ‘Noch de editie-David met zijn gotische letter, noch de editie-Gysseling met zijn hyperdiplomatisch tekstbeeld kunnen nu bepaald uitnodigend voor letterkundig onderzoek worden genoemd’ [Van Oostrom in Van Moolenbroek/Mulder 1991: 128]. De bottom line is echter: Maerlants (in Europa opvallend vroege) pionierwerk bij het populariseren van Latijnse geleerdheid in de volkstaal was ongetwijfeld bewonderenswaardig en verdienstelijk, maar hij overstijgt zelden of nooit (en zeker niet in deze Rijmbijbel) het niveau van de rijmelarij en dat gaat onvermijdelijk ten koste van de esthetische kwaliteit van zijn werk.

    Hoeft het dan ook te verwonderen dat de meta-literaire aspecten van de Rijmbijbel in het verleden meer de aandacht hebben getrokken dan de literaire en esthetische? De dingen die rond of met de Rijmbijbel-tekst gebeurden (datering, autobiografische signalen, handschriftelijke overlevering, vermeldingen bij andere middeleeuwse auteurs) zijn inderdaad vaak boeiender dan wat erin staat, zoals fraai wordt aangetoond door de vraag of Maerlant zich nu inderdaad is moeten gaan verantwoorden bij de paus voor zijn bijbelbewerking. ‘Een bovenmatig deel van de schaarse publikaties over de Rijmbijbel handelt over deze kwestie; niet dat de zaak zonder belang zou zijn, maar gemeten aan onze mogelijkheden om er het fijne van te achterhalen lijkt ze als onderwerp van onderzoek toch weinig perspectief te bieden’, noteerde Frits van Oostrom [in Van Moolenbroek/Mulder 1991: 129]. In dit verband kunnen wij niet nalaten zijdelings even op te merken hoe negatief Jaap van Moolenbroek in 1991 deed over die Engelse bron van omstreeks 1400 (zie ook ‘Receptie’). Het geldt vast niet alleen voor de Maerlant-filologie, ook bij de Bosch-studie valt het ons soms op: hoe sommige moderne onderzoekers het op vele eeuwen afstand vaak toch beter willen weten dan (bijna-)tijdgenoten van de bestudeerde auteur of schilder. In zulke gevallen van onduidelijkheid zijn wij, de nodige voorzichtigheid in acht nemend, toch steeds geneigd om de bijna-tijdgenoten het voordeel van de twijfel te verlenen boven de moderne betweters.
     
    Een woordje ten slotte nog over Maerlants preutsheid, om niet te zeggen: kwezelachtigheid. Als het gaat over Jozef die in Egypte weerstaat aan de ongewenste seksuele toenaderingen van de vrouw van Potifar, dan is Maerlant plots héél kort van stof [Rijmbijbel I ed. 1858: 129 (hoofdstuk 63, verzen 2865-2874) en laat hij ‘de omstandigheden van de verleidingspoging door de vrouw van Potifar’ weg [Van Moolenbroek/Mulder 1991: 42]. Omdat wij de Historia Scolastica (nog) niet zelf gelezen hebben, moeten we van een ander horen dat Maerlant ook de verhalen van de liefdesappels van Ruben (Genesis 30: 14-24) en van de sekuele ontmoeting tussen Juda en zijn schoondochter Tamar (Genesis 38) wegcensureerde [Van Moolenbroek/Mulder 1991: 43]. Men zou ‘in de verleiding komen te denken dat Maerlant pikante scènes niet aandurfde’, noteerde Koen Goudriaan in 1991 [Van Moolenbroek/Mulder 1991: 44], maar omdat Maerlant het wel heeft over Noachs naaktheid, Semiramis’ incest en Merlijns bovennatuurlijke verwekking betwijfelt hij dat. Van Oostrom zit naar ons aanvoelen dichter bij de waarheid wanneer hij opmerkt: ‘(Maerlant) plaatste (…) de liefde buitenspel. Rond dit thema, literair naast strijd het productiefst van de toenmalige volkstalen, heerst bij hem grote stilte. De enige dragende, innige en geïdealiseerde liefdesrelatie in heel Maerlants werk is die tussen de dichter en Maria’ [Van Oostrom 2006: 541].

    Geraadpleegde lectuur

    - Van Mierlo 1939: J. Van Mierlo, Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden. Deel I: De Letterkunde van de Middeleeuwen. N.V. Standaard Boekhandel-Teulings’ Uitgevers-Mij., Antwerpen-Brussel-’s-Hertogenbosch, 1939, pp. 291-292.

    - Knuvelder I 1970: G.P.M. Knuvelder, Handboek tot de Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde. Deel I. L.C.G. Malmberg, ’s-Hertogenbosch, 1970 (vijfde, geheel herziene druk).

    - Ekkart 1985: R.E.O. Ekkart, De Rijmbijbel van Jacob van Maerlant. Een in 1332 voltooid handschrift uit het Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum. Staatsuitgeverij, ’s-Gravenhage, 1985.

    - Berteloot 1991: Amand Berteloot, “Wanneer voltooide Jacob van Maerlant zijn Rijmbijbel?”, in: Spiegel der Letteren, jg. 33 (1991), nr. 1-2, pp. 69-72.

    - Van Moolenbroek/Mulder 1991: Jaap van Moolenbroek en Maaike Mulder (red.), Scolastica willic ontbinden. Over de Rijmbijbel van Jacob van Maerlant. Middeleeuwse studies en bronnen – XXV, Verloren, Hilversum, 1991.

    - Berendrecht 1992: Petra Berendrecht, “Maerlants ‘Scolastica’ (c.q. ‘Rijmbijbel’) in relatie tot zijn directe bron. Een verkenning’, in: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, deel 108 (1992), afl. 1, pp. 2-31.

    - De Schutter 1992: Freddy De Schutter, Het verhaal van de Nederlandse literatuur. Band 1: Middeleeuwen – Renaissance – Barok. DNB/Uitgeverij Pelckmans-Wereldbibliotheek, Kapellen-Amsterdam, 1992.

    - Van Oostrom 1993: Frits van Oostrom, “25 maart 1271: Jacob van Maerlant voltooit de Rijmbijbel. De dichter als leraar, en omgekeerd”, in: M.A. Schenkeveld-van der Dussen e.a., Nederlandse Literatuur, een geschiedenis. Martinus Nijhoff Uitgevers, Groningen, 1993, pp. 29-35.

    - Van Dalen-Oskam 1994: Karina van Dalen-Oskam, “Verdwaalde voorouders. De herkomst van v. 9115-9154 van Jacob van Maerlants Rijmbijbel”, in: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, deel 110 (1994), afl. 3, pp. 198-211.

    - Van Herwaarden 1994: Jan van Herwaarden, “(recensie van Van Moolenbroek/Mulder 1991)”, in: Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden, deel 109 (1994), afl. 3, p. 550.

    - Berendrecht 1996: Petra Berendrecht, “Een harde noot om te kraken. Maerlants Scolastica in relatie tot zijn direchte bron. Een verkenning”, in: idem, Proeven van bekwaamheid. Jacob van Maerlant en de omgang met zijn Latijnse bronnen. Nederlandse literatuur en cultuur in de middeleeuwen – XIV, Prometheus, Amsterdam, 1996, pp. 87-116.

    - Van Oostrom 1996: Frits van Oostrom, Maerlants wereld. Prometheus, Amsterdam, 1996.

    - Postma 1996: Ada Postma, “De berijmde inhoudsopgave van ‘Scolastica’”, in: Queeste, jg. 3 (1996), nr. 2, pp. 162-178.

    - Van Oostrom 2006: Frits van Oostrom, Stemmen op schrift. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur vanaf het begin tot 1300. Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2006.

    [explicit 25 december 2012]

    26-12-2012 om 02:34 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    23-12-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Wijvenheide (Luuk Gruwez) 2012
    WIJVENHEIDE (Luuk Gruwez) 2012

    [Gedichten, Uitgeverij De Arbeiderspers, Utrecht-Amsterdam-Antwerpen, 2012, 81 blz.]

    Als we goed geteld hebben reeds de twaalfde dichtbundel van Luuk Gruwez, een schepper van nieuw-romantische verzen die we al lang volgen. Dat laatste komt natuurlijk doordat we ons aangesproken voelen door de nog steeds lichtjes door Paul Snoek beïnvloede poëzie van Gruwez, wiens thematiek draait rond liefde, verval en pikante erotiek, dat alles meestal gegoten in speelse, toegankelijke verzen. Met daartussen regelmatig formuleringen die een aanzienlijk poëtisch talent verraden. Alleen al de titel van deze nieuwe bundel, Wijvenheide, doet bij ons meteen een lampje flikkeren (al valt het titelgedicht in kwestie een beetje tegen), maar het is vooral de cyclus Een minnaar voor elk lichaamsdeel, gedichten rond een schilderij van Lucas Cranach (een Venus), die deze keer de aandacht trekt.

    In een schone recensie van deze bundel door Sarah Vankersschaever [‘De mens in mineur. De kwinkslagpoëzie van Luuk Gruwez’, in: De Standaard der Letteren, 30 maart 2012, pp. 12-13] worden enkele rake dingen gezegd. ‘Met thema’s als vleselijkheid, erotiek en vergankelijkheid tapt Gruwez uit zijn bekende vaatje’, noteert de recensente, maar zij signaleert ook dat er in deze bundel voldoende glimpen zitten van de meester-dichter die Gruwez is, zodanig dat zij er bij het lezen bijna licht-blozend opgewonden van werd. Dat woordje ‘glimpen’ wijst echter tegelijk op de beperktheid van de dichter en als zij het heeft over de Venus-cyclus, luidt het: ‘De plagerige poëzie vervalt er tot een rist korte sketches waarvan de pointe op de duur nog weinig verrassend is, de toon eentonig en de betekenis mistroostig mager’. Inderdaad: al zitten er heel wat knappe verzen in deze bundel, gedichten die echt volledig en onvoorwaardelijk weten te bekoren, zijn zeldzaam. Zo sterk als in de gedichten Venus’ voorspel [p. 41], Een hoge borst [p. 47] of Venus’ epiloog [p. 51] wordt het (te) zelden. Toegegeven: of wijzelf het met de frivole sonnetten in onze Rhetorica erotica-reeks zoveel beter doen, blijft nog maar zeer de vraag.

    Quotering: *** [explicit 23 december 2012]

    23-12-2012 om 21:59 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-12-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Schilderijen echt-fraude-vals (R.H. Marijnissen) 1985
    SCHILDERIJEN ECHT-FRAUDE-VALS
    Moderne onderzoekingsmethoden van de schilderijenexpertise
    (R.H. Marijnissen) 1985

    [Elsevier, Brussel-Amsterdam, 1985 = Marijnissen 1985]

    Met dit (mooi uitgegeven en dus nogal dure) boek heeft Marijnissen alweer een onmisbaar standaardwerk geschreven. Wie zal nog kunnen praten over laboratoriumresearch van schilderijen zonder naar dit werk te verwijzen?

    Wie een samenraapsel van anekdoten in verband met schilderijenvervalsing verwacht, komt bedrogen uit. Het boek bevat wel enkele van die verhaaltjes (sommige ten zeerste tragikomisch), maar de hoofdbrok bestaat uit een wetenschappelijk verantwoorde ‘proeve van methode’ voor de schilderijenexpertise, waarbij de nadruk uiteraard (de auteur is/was directeur van de afdeling ‘Conservatie & Restauratie’ van het Brusselse Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium) komt te liggen op het fysisch onderzoek van de verschillende onderdelen van het schilderij. Marijnissen geeft daarnaast ook nog een kort overzicht van de niet-materiële aspecten van het onderzoek, een overzicht dat – hoewel niet diepgaand – toch erg verhelderend werkt. Het boek ziet eruit als een universiteitscursus (met vele tussentitels en streepjesopsommingen), maar het leest als een roman.

    Het is daarom des te spijtiger dat de afdeling ‘illustraties’ weinig functioneel werd uitgewerkt: de meeste afbeeldingen werden samengekletst in het midden van het boek, tussen de ‘proeve van methode’ en een aantal (interessante) toepassingen daarvan. Die afbeeldingen zijn (wat normaal is) vaak erg droog en technisch (detailfoto’s van omlijstingen, van craquelé enz.) en de begeleidende commentaar is soms zo summier dat een niet-vakman nauwelijks begrijpt wat een bepaalde afbeelding nu eigenlijk wil illustreren. In de tekst wordt via nummertjes wel vaak naar de illustraties verwezen, maar dan zit je weer met het probleem van terug- of vooruitbladeren, wat storend werkt voor de leesact.

    Het is het enige wat aan te merken valt op deze monografie en het verbaast ons toch enigszins van iemand die zo intelligent en efficiënt te werk gaat als Marijnissen. Dat dit laatste geen ijdele lof is, moge alleen reeds blijken uit de schutbladen voor en achter, die ontleend zijn aan het schilderij De Vlaamse Spreekwoorden van Bruegel en aan een kopie daarvan. Vooraan vindt men twee afbeeldingen van de zegswijze ‘de kat de bel aanbinden’ en achteraan worden ‘elkaar bij de neus nemen’ en ‘op de kaak spelen’ (= zich iets onrechtmatig toeëigenen) weergegeven. Op een originele wijze wordt zo het thema van het boek uitgebeeld: Marijnissen pakt in dit werk grondig het probleem van kunstbedriegers en –vervalsers aan.

    [explicit 31 december 1985]

    21-12-2012 om 23:43 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: De anatoom (Federico Andahazi) 1997
    DE ANATOOM (Federico Andahazi) 1997

    [Roman, uit het Spaans vertaald door Fred de Vries, De Boekerij, Amsterdam, 1997 (origineel Spaans: El Anatomista)]

    Het hoofdpersonage in deze roman van de Argentijn Federico Andahazi (°1963, Buenos Aires) is de zestiende-eeuwse Italiaanse anatoom Matteo Realdo Colombo, een leerling van onder meer Vesalius en werkzaam als professor aan de universiteit van Padua. Volgens de recensie van Marijke Arijs in De Standaard der Letteren [29 januari 1998, p. 12] zou deze naamgenoot van de ontdekker van Amerika écht bestaan hebben en inderdaad een boek getiteld De re anatomica geschreven hebben, maar wij persoonlijk hebben daar de grootste twijfels over want de roman steekt vol anachronismen, pseudohistorische gegevens en bewuste verdraaiingen van feiten, precies zoals dat ook het geval was met De naam van de roos van Umberto Eco. Die sfeer van historische juistheid wordt voortdurend gecreëerd via erg serieus overkomende voetnoten waarin verwezen wordt naar echt bestaande historische en filosofische boekwerken (onder meer van Alfred Weber en George Duby), alsook naar werken van Aristoteles. In de Nederlandse vertaling wordt deze sluier op bladzijde 188 echter brutaal weggetrokken door een voetnoot van de vertaler waarin deze laatste signaleert dat paus Paulus III (Alessandro Farnese) gestorven is in 1549 en dat de hoofdpersoon deze paus in 1558 dus onmogelijk kan ontmoet hebben.

    Dit alles doet echter geen afbreuk aan de literaire waarde van de roman, integendeel: het verhoogt allemaal in sterke mate het leesplezier. Waar gaat de plot namelijk over? De anatoom Matteo Colombo raakt verliefd op Monna Sofia, de mooiste luxehoer van Venetië die echter tegelijk beschikt over een extreem koud karakter. Zij wil van Colombo’s liefde niet weten en het enige wat hij (telkens tegen betaling van 10 dukaten) mag doen, is haar gedurende een uurtje als naaktmodel gebruiken voor zijn schilderijen. Na zestig minuten zegt zij dan steevast: ‘Je tijd is om’.

    Op een dag wordt Colombo’s hulp ingeroepen in verband met Inés de Torremolinos, een Castiliaanse dame, weduwe van een Italiaanse edelman, die in Florence een klooster heeft gesticht. Wanneer de buiten bewustzijn verkerende dame door de anatoom onderzocht wordt, ontdekt hij een vlezige uitstulping bovenaan haar vaginamond en door deze met de vinger te beroeren, slaagt hij erin de kuise Spaanse dame te doen ontwaken uit haar lethargie, badend in seksueel genot. De ‘therapie’ wordt daarna nog een tijd voortgezet, telkens op dezelfde wijze, zodat Inés geheel aan de anatoom gehecht raakt: Colombo heeft de clitoris ontdekt (door hem amor veneris vel dulcedo genoemd: de liefde of zoetheid van Venus) en beschouwt dit als het middel bij uitstek om de wil van de vrouw te breken en te controleren.

    De anatoom schrijft vervolgens een boek (De re anatomica) waarin hij een apart hoofdstuk wijdt aan zijn ontdekking, maar de hem vijandig gezinde dekaan van de universiteit zorgt ervoor dat hij gevangen wordt gezet en zich moet verantwoorden voor een inquisitoriale commissie van Doctores Ecclesiae. Ondanks zijn zeer overtuigend overkomende verdediging staat Colombo op het punt om tot de brandstapel veroordeeld te worden. Op dat moment komt echter het bericht dat hij tot lijfarts benoemd is van de op sterven liggende paus Paulus III. Colombo wordt vrijgesproken, maar zijn boek belandt wel op de Index.

    In Rome slaagt de anatoom erin de oude, ziekelijke paus weer op de been te helpen door hem melk te laten drinken uit de borsten van jonge minnen en bloed van kleine meisjes (die speciaal voor dit doel door een beul geslacht worden). Als de paus na een tijdje toch sterft, moet Colombo de benen nemen want de volgende paus is de voorzitter van de inquisitiecommissie en deze haat de anatoom. Colombo trekt naar Venetië om eindelijk door middel van zijn ontdekking Monna Sofia voor zich te winnen. Deze laatste blijkt echter afschuwelijk verminkt ten gevolge van syfilis. Colombo wrijft nog even over de clitoris van het halve lijk, maar het enige wat zij tegen hem zegt vóór zij haar laatste adem uitblaast, is: ‘Je tijd is om’. Ondertussen hebben we nog vernomen dat Inés de Torremolinos bij zichzelf en haar drie dochters de clitoris heeft weggesneden, waarna zij in Spanje een succesvolle prostitutieketen heeft opgezet. Omwille van het schrijven van pornografische poëzie zal zij uiteindelijk mét haar dochters op de brandstapel belanden. Het laatste hoofdstukje leert ons dat Colombo zelfmoord heeft gepleegd door een mes in zijn hart te steken.

    Deze Argentijnse roman kreeg in 1996 de Premio Fortabat voor het beste debuut, maar de mevrouw die over deze prijs gaat, Amalia Lacroze de Fortabat, weigerde de geldsom persoonlijk te overhandigen omdat het om ‘communistische pornografie’ zou gaan. De geldsom werd wel op de rekening van Andahazi gestort maar de dame in kwestie plaatste advertenties in de kranten om de Argentijnen te waarschuwen tegen deze vuilpijperij. Een betere reclame hadden auteur en uitgeverij zich natuurlijk niet kunnen wensen en het boek werd dan ook een bestseller in Argentinië en het werd aangekocht door Amerikaanse en Europese uitgeverijen.

    Terecht, al deze commotie? Ja en nee. De anatoom is een uitermate vlot geschreven, schalks en vermakelijk werkstukje met een flinke dosis pikanterie (én een portie perversie), maar de structuur van de roman bevat toch een aantal zwakke plekken, in de vorm van losse draadjes, overbodige uitweidingen en onevenwichtigheden (zoals het toch wel vrij lang gerekte en nogal bombastische verweerschrift dat Colombo presenteert aan de commissie van doctores en dat integraal wordt weergegeven). Wij hebben deze roman met veel plezier uitgelezen, maar je voelt voortdurend dat hier een debutant aan het woord is die nog naar een vaste bedding voor zijn eigen stijl aan het zoeken is.

    In 1998 hadden wij nog geen Internet. Nu blijkt dat volgens Wikipedia Matteo Colombo wel degelijk echt bestaan heeft, dat De re anatomica zijn bekendste werk is en dat hij inderdaad aanspraak kan maken op de ‘ontdekking’ van de clitoris …

    Quotering: ***½

    (explicit 7 juni 1998 / 21 december 2012)

    21-12-2012 om 16:13 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-12-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.CD: Our Version of Events (Emeli Sandé) 2012
    Emeli Sandé: Our Version of Events (2012)

    Het debuutalbum van de Schotse kleurlinge en singer-songwriter Emeli Sandé dat in 2011 al aangekondigd werd via onder meer de single Heaven [1]. Emeli valt in ieder geval op door haar kapsel (een geblondeerde wilde haardos van boven en kortgeschoren slapen en achterhoofd), maar de veertien songs op deze cd doen dat al veel minder, opvallen. Het meiske, dat links en rechts enkele prijzen voor veelbelovende artiesten heeft gewonnen, bezit weliswaar een meer dan verdienstelijke stem maar de grotendeels zelf gecomponeerde soul die ze hier brengt, is wat te braaf en te middle-of-the-road om goed te zijn. Niet alleen gaan er van dit soort zangeresjes tegenwoordig dertien in een dozijn, maar haar liedjes gaan dan ook nog eens heel gauw allemaal hetzelfde klinken, en zeker de ballads. Altijd kunnen wij ons vergissen, maar we geloven niet dat we in de toekomst nog veel baanbrekende dingen van deze Emeli Sandé moeten verwachten. Een erg zwak album.

    Quotering: ** (13 december 2012)

    13-12-2012 om 22:17 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.CD: Mad About Mountains (Mad About Mountains) 2012
    Mad About Mountains: Mad About Mountains (2012)

    Het debuutsoloalbum van Piet De Pessemier, ex-lid van de groep Monza en gitarist-zanger-componist van de groep Krakow, werd opgenomen ergens in de Ardennen en bestaat uit een ingetogen mengeling van folk en country die soms aan (de trage nummers van) Neil Young doet denken en nog een resem andere invloeden van links en rechts vertoont. Verrassend of origineel klinkt dit dus allemaal niet, maar er wordt op verdienstelijke wijze een voor de laatavond geschikt sfeertje van eenzaamheid, rust en weg-van-alle-drukte gecreëerd. De tien door De Pessemier zelf geschreven songs zijn niet onaardig, maar hoge ogen gooit deze cd toch niet, hoor.

    Quotering: **½ (13 december 2012)

    13-12-2012 om 21:55 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    02-12-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Drive (Nicolas Winding Refn) (USA, 2011)
    DRIVE (Nicolas Winding Refn) (USA, 2011)
    (100’)

    Voor deze in Hollywood gemaakte film kreeg de Deense regisseur Nicolas Winding Refn op het filmfestival van Cannes 2011 de prijs voor Beste Regisseur. Het scenario van Hossein Amini is gebaseerd op het gelijknamige boek van James Sallis. Uit een interview met hoofdacteur Ryan Gosling [in Knack Focus, 26 oktober-1 november 2011, pp. 10-13] leren we dat hij van de producers de regisseur mocht uitkiezen en dat werd Winding Refn, na het bekijken van diens back catalogue.

    De structuur van Drive bestaat uit drie onderdelen, mooi verdeeld over telkens een half uur. In de proloog en het eerste deel maken we kennis met het naamloze hoofdpersonage, de driver. We zien hoe hij ’s nachts opereert als chauffeur van een vluchtwagen voor criminelen, we vernemen dat hij overdag werkt als stuntman en als monteur in een garage (een zekere Shannon is zijn baas) en hoe hij kennismaakt met buurvrouwtje Irene en haar zoontje Benicio. Irene’s man zit in de gevangenis. Via Shannon, die met Driver (zoals we hem maar zullen noemen) races wil gaan rijden, komt deze laatste in contact met enkele figuren uit de onderwereld van Los Angeles: Mr. Bernie Rose en diens partner, de joodse Nino. We leren de Driver kennen als een ongelooflijk coole, zelfverzekerde en bijzonder zwijgzame kerel die verscheidene malen optrekt met Irene, maar verder dan handjes vasthouden komt het niet. Tijdens de begingeneriek hebben we dan al de song Nightcall van de Franse groep Kavinsky gehoord, met onder meer de regels there’s something inside you / it’s hard to explain / they’re talking about you, boy / but you’re still the same. Het geeft de kijker het onbehaaglijk stemmende gevoel dat er iets aan de hand is met deze man.

    Het tweede deel begint wanneer Irene verneemt dat haar man, Standard Gabriel, de gevangenis mag verlaten. Al snel blijkt dat Standard in de gevangenis schulden heeft gemaakt en om deze af te lossen moet hij voor de maffia een klus opknappen, met name: een overval plegen op een pandjeshuis. De Driver zal hem daarbij helpen, maar de zaak loopt mis. Standard wordt neergeschoten en de Driver (en nog een vrouwelijke medeplichtige) wordt door een anonieme auto bijna van de weg gereden. Via een tussenpersoon (Cook/Chris) ontdekt de Driver dat de joodse Nino achter dit alles zit: hij wilde geld (laten) stelen van de East Coast maffia en de uitvoerders van de overval uitschakelen, zodat die East Coast maffia nooit zou te weten komen wie hun geld heeft. Doordat de Driver ontsnapt is, worden hij, zijn baas Shannon én Irene en haar zoontje nu bedreigd met de dood, door Nino én diens partner Mr. Rose.

    In het derde deel is de Driver uit op wraak. Ofschoon hij Irene voorstelt om met het geld weg te vluchten, weigert zij dit. Om Irene toch te beschermen kan de Driver niet anders dan ten oorlog trekken tegen de maffia in L.A., meer bepaald tegen Mr. Rose en Nino. Het hoofd van een handlanger van Nino wordt in een lift kapotgetrapt, Mr. Rose vermoordt de lastige getuigen Cook en Shannon, de Driver rijdt Nino van de weg en verdrinkt hem in de oceaan en uiteindelijk steekt de Driver ook Mr. Rose neer op de parking van een restaurant, nadat hij zelf een messteek heeft geïncasseerd. Met bloedend middenrif rijdt de Driver weg, we zien nog hoe Irene tevergeefs aan de deur van haar buurman gaat kloppen, en: doek.

    De grote aantrekkingskracht van deze prent ligt in de wijze waarop de combinatie van beelden en muziek een intrigerend, mysterieus sfeertje creëert. Het supercoole gedrag van Ryan Gosling, de regelmatig aangewende slowmotion-techniek, de nachtelijke panorama’s van Los Angeles en de relaxed mood die over het geheel hangt, gaan wonderwel samen met de songs op de klankband, die zowel qua tekst als qua sound zeer functioneel overkomen. De sfeer lijkt in deze film dan ook belangrijker te zijn dan de plot, want die laat manifest een aantal steken vallen. Heel die set-up bijvoorbeeld waarvan Standard en de Driver het slachtoffer zijn, wordt erg vaag en oppervlakkig uitgewerkt en verder worden een aantal zaken nooit duidelijk: waarom weigert Irene met de Driver te vluchten, waarom maakt de Driver soms gebruik van een masker (die valse kaalkop) en loopt hij rond met een schorpioen op de rug van zijn jasje (er wordt wel even verwezen naar de fabel van de schorpioen en de kikker, maar veel levert die hint niet op) en vooral: wat voor iemand is die Driver eigenlijk en wat drijft hem?

    In het interview uit Knack Focus beantwoordt Ryan Gosling (die overigens een prima acteerprestatie levert) die vraag: ‘We besloten al snel dat we het ietwat banale scenario moesten oppimpen met een mythische onderlaag. Zo ontstond het idee om mijn personage te benaderen als een weerwolf die zijn lot probeert te ontlopen. Hij gaat als loner door het leven om geen slachtoffers te maken tot zijn affectie voor zijn buurvrouw en haar zoontje hem dwingt zijn ware gezicht te tonen’. Een weerwolf? Dat komt er dan toch niet helemaal uit en ook die liefde voor Irene is vrij flodderig uitgewerkt, vooral doordat Irene eerst wel optrekt met een vreemde man terwijl haar echtgenoot gevangen zit, maar hem ten slotte (nadat haar eigen man nota bene dood is en zij bescherming nodig heeft) een nee verkoopt. Of moeten we begrijpen dat die Irene zo’n onnozel treesje is dat zij helemaal niets doorheeft? En moeten we dan daarom in de Driver des te meer de grote sympathieke held zien die uit liefde dat treesje beschermt (zoals door College in de film enkele malen gezongen wordt: a real human being and a real hero)? De held waarmee we moeten sympathiseren blijft dan wel een crimineel die achter andermans vrouw zit en bovendien manifest een vijs los heeft zitten (zoals duidelijk blijkt wanneer hij in die lift de kop van Nino’s handlanger in stukken en brokken blijft trappen).

    Het in deze film getoonde geweld is inderdaad op verscheidene momenten ongemeen brutaal (zouden sommigen het daarom een ‘geweldige’ prent vinden?). Gosling hierover: ‘Natuurlijk zullen sommige kijkers zich aan dat geweld storen, maar wij vinden die scènes onontbeerlijk. Ontdoe een sprookje van zijn gruwelijke details en je houdt een slap aftreksel over’. Hm. Misschien is het niet helemaal onbelangrijk hier even te vermelden dat Nicolas Winding Refn’s back catalogue (gaande van de Pusher-reeks over Bleeder en Fear X tot en met Valhalla rising en Bronson) werkelijk bol staat van het brutaal geweld. Ten zeerste relevant is daarom de documentaire over Winding Refn die bij de dvd zit: NWR van Laurent Duroche (2011). Daaruit leren we niet alleen dat de Deen dyslectisch is en tot zijn 17de opgroeide in New York, maar ook dat zijn intellectueel denkraam bijzonder beperkt overkomt en dat hij van zichzelf zegt dat er een donkere kant in hem zit en dat hij die alleen kan in toom houden door films (vol geweld, horen we tussen de regels) te maken. Zodat we kunnen vermoeden dat er heel veel van Winding Refn zelf in die Driver-figuur steekt. Maar heeft de film Drive ons daardoor meer te vertellen?

    Quotering: ***
    (1ste visie: 13 oktober 2012 – dvd) (2de visie: 19 oktober 2012 – Kinepolis Antwerpen – filmforum) (3de visie: 1 december 2012 – dvd)

    [explicit]

    02-12-2012 om 21:45 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    01-12-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Hugo (Martin Scorsese) (USA, 2011)
    HUGO (Martin Scorsese) (USA, 2011)
    (126’)

    Hugo is de opvolger van Scorsese’s Shutter Island maar tapt uit een geheel ander vaatje. Het verhaal, dat gebaseerd is op de jeugdroman The invention of Hugo Cabret van Brian Selznick, valt uiteen in twee delen. Na het overlijden van zijn vader wordt het jongetje Hugo door zijn oom Claude ingewijd in het onderhouden van de klokken van het Parijse treinstation Montparnasse (we zitten in de jaren dertig van de twintigste eeuw). Na het overlijden van die oom onderhoudt Hugo enkele maanden lang de klokken op zijn eentje. Hij moet daarbij opletten dat hij niet gearresteerd wordt door de stationswachter en diens gevaarlijke hond, maakt kennis met papa Georges (die een speelgoedwinkeltje uitbaat) en diens geadopteerde dochtertje Isabelle en sleutelt ondertussen aan een automaton: een robot die door Hugo’s vader ooit meegebracht is van het museum waar hij werkte. Een scharniermoment in de structuur is wanneer die robot eindelijk begint te werken en een tekening maakt van de maan die een raket in haar oog krijgt. Op die manier ontdekken Hugo en Isabelle dat papa Georges in feite niemand minder is dan Georges Méliès, de Franse filmpionier die onder meer de film Le Voyage dans la Lune (1902) maakte waaruit het nog altijd beroemde en als het ware iconische beeld van die maan met een raket in haar oog afkomstig is. Het tweede deel van de film is een regelrecht eerbetoon aan Georges Méliès, die door de Eerste Wereldoorlog failliet ging als filmproducent en zich verbitterd terugtrok. Dankzij Hugo en Isabelle en met de hulp van een professor in de filmgeschiedenis krijgt Méliès alsnog het respect en de waardering die hij verdient. Het eerherstel in deze film leidt natuurlijk tegelijk tot een eerherstel buiten de film. Via Selznick’s boek uit 2007 en Scorsese’s film is het pionierwerk van Méliès (tijdelijk?) aan de vergetelheid ontrukt.

    Scorsese draaide de film in 3D en ofschoon wij Hugo twee maal ‘slechts’ in 2D bekeken, was het ook zo overduidelijk dat de vormgeving indrukwekkend is. Dat begint al meteen bij het begin van de film met een adembenemende travelling over Parijs, doorheen het treinstation Montparnasse, tot aan de grote stationsklok waarachter Hugo verscholen zit. Andere hoogstandjes zijn de beelden van de met stoom omgeven raderwerken achter de muren van het station en de twee keer terugkerende beelden (één maal in een droom, één maal in het echt) van een trein die afstevent op de op de sporen terechtgekomen Hugo. Aantrekkelijk en boeiend zijn ook de fragmenten uit oude films van Méliès en anderen die Scorsese inlast en die ons een goed idee geven van de reacties van een publiek dat nog helemaal niet vertrouwd was met de wondere wereld van bewegende beelden die nu voor ons zo gewoontjes is.

    Zoals gezegd is Scorsese’s film gebaseerd op een jeugdroman, en helaas is de plot van Hugo niet vrij te pleiten van een aantal zwakheden die typisch zijn voor jeugdboeken. Het verhaal is nu eens voorspelbaar (wanneer Hugo naar het einde toe naar het station rent om de automaton te gaan halen, kan je met je ogen dicht aanvoelen dat hij nog eens op die stationswachter gaat botsen), dan weer ongeloofwaardig (het hartvormige sleuteltje dat nog ontbreekt om die robot op gang te krijgen, hangt toevallig rond de hals van Isabelle / die professor die alles weet over en heeft van Georges Méliès, maar toch gelooft dat Méliès gestorven is in de oorlog). Verder zijn er de weinig functionele uitweidingen (de stationswachter met zijn kunstbeen die verliefd is op een bloemenmeisje, de krantenverkoper die flirt met een oude dame met hondje), de oppervlakkige psychologie (zie onder meer de weinig uitgewerkte verhouding van Hugo met zijn vader, de moeder is al helemaal onzichtbaar) en de opdringerige moraal (opvallend aanwezig wanneer Hugo op het einde begint te filosoferen over het doel – purpose – van ieders leven). De humor die regelmatig present meldt, werkt wel maar komt tegelijk ook wat naïefjes over (Isabelle die voortdurend moeilijke woorden gebruikt: ze leest immers veel boeken, de norse stationswachter die smelt tegenover dat bloemenmeisje en last heeft van zijn soms tiltslaand kunstbeen, de krantenman die met een tweede hond het hart van de oude dame verovert).

    Daar staat weliswaar tegenover dat het verhaal op een aantal momenten best wel ontroerend is, dat er op een zeer hoogstaand niveau geacteerd wordt (met licht voorbehoud voor Isabelle = Chloë Grace Moretz) en dat, hoe men het ook draait of keert, deze film een warme hommage is aan Georges Méliès, niet in het minst door de overrompelende wijze waarop alles in beeld wordt gebracht. Toch zouden we durven besluiten: een beetje te veel vorm, en wat te weinig vent, deze Hugo.

    Quotering: *** (1ste visie: 25 november 2012 – dvd) (2de visie: 27 november 2012 – Kinepolis Antwerpen – filmforum)

    01-12-2012 om 21:47 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    18-11-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Tinker, Tailor, Soldier, Spy (Tomas Alfredson) (F-UK-D)
    TINKER, TAILOR, SOLDIER, SPY (Tomas Alfredson) (Frankrijk-UK-Duitsland, 2011)

    (127’)

    Het verhaal van deze spionagefilm, gebaseerd op een boek van John le Carré, speelt zich af in 1973-74 en draait rond een voor de Russen werkende dubbelspion in de Britse inlichtingendienst MI6. Het begint met het neerschieten van een Britse agent (Jim Prideaux) in Budapest, waarna de veteraan George Smiley en zijn baas Control op vervroegd pensioen worden gesteld. Smiley wordt echter al snel door de Britse regering opnieuw geactiveerd om zo’n twee filmuren lang uit te zoeken wie van de MI6-topmannen de mole is. Het blijft spannend tot het einde, want iedereen blijkt verdacht te zijn: niet alleen Bill Haydon, Roy Bland, Toby Esterhase en Percy Alleline, maar op een bepaald moment ook Smiley zelf. Uiteindelijk blijkt de gezochte dubbelspion Bill Haydon te zijn.

    Laten we meteen stellen dat het grote minpunt van deze prent de structuur is. ‘Het belangrijkste probleem dat zich vanaf het begin stelde, was de simpele kwestie hoe je een razend ingewikkelde spionageroman van zo’n 400 bladzijden op twee uur tijd moest samengebald krijgen’, noteert Dennis Van Dessel in zijn recensie in Filmmagie [nr. 622, februari 2012, pp. 12-13]. Niemand zal ontkennen dat de plot inderdaad mighty complicated is. Als men dan niet alleen de talrijke puzzelstukjes afraffelt aan een rotvaart en bepaalde dingen vaak slechts héél eventjes toont, maar ook nog eens met verwarrende flashbacks gaat werken, wordt het begrijpelijk dat men tijdens een eerste visie van deze film gewoonweg in de plot verdrinkt. Er bestaat trouwens van dit verhaal ook een TV-serie (uit 1979) die bijna 5 uur duurt. Die 5 uur zijn er nu hooguit 2 geworden, met alle gevolgen vandien (wegknippen, aan elkaar plakken, compileren). Bij een tweede visie kan men al iets beter volgen, maar het blijft constant superaandachtig opletten geblazen. ‘Kortom, Tinker, Tailor, Soldier, Spy is een film die een inspanning vereist, en zelfs dan is meer dan één kijkbeurt geen overbodige luxe’, concludeert Dennis Van Dessel in Filmmagie. Of zulk een film dan geschikt is als filmforumfilm voor middelbare scholen, is een vraag die men zelf kan beantwoorden.

    Tijdens onze tweede visie hebben we wel een diepere thematische rode draad ontdekt. Het geïntrigeer, het voortdurende kille wantrouwen en de harteloosheid die het spionagewerk met zich meebrengt, blijken ten koste te gaan van het persoonlijke gevoelsleven en meer bepaald van liefdesrelaties. Centrale figuur in dit verband is de Britse spion Ricki Tarr die in Turkije een Russische spionne leert kennen en op haar verliefd wordt (zij wordt echter door haar eigen opdrachtgevers uitgeschakeld en Ricki zal haar dus nooit weerzien). Het is deze Ricki die ergens halverwege de film tegen Smiley cum suis zegt dat hij weg wil uit de geheime dienst want ‘I don’t want to end up like you lot’. Dat laatste is een sleutelzinnetje dat onder meer verwijst naar Smiley’s rechterhand Peter (een homo die zijn vriend het huis moet uitwijzen opdat men hem niet zou kunnen chanteren), naar de gepensioneerde vrouwelijke collega van Smiley (die hem toevertrouwt dat zij completely underfucked is de laatste tijd), naar Smiley zelf (wiens vrouw Ann een buitenechtelijke relatie heeft met Bill Haydon) en uiteindelijk ook naar Bill Haydon (die blijkbaar biseksueel is, nog andere vriendinnetjes én vriendjes heeft en op het einde van zijn homovriendje Jim Prideaux een genadeschot krijgt, zodat hij niet naar Rusland kan getransporteerd worden). In deze context lijken we de hoofdpersoon George Smiley te moeten zien als een voorbeeld van negatieve zelfdefiniëring naar de kijker toe: hij gedraagt zich heel de film als een koele, berekenende kikker en het laatste beeld is een close-up van Smiley’s bebrilde pokerface: hij heeft zich dan net als nieuwe, zelfvoldane baas van MI6 aan een bureau neergezet.
     
    Verder dient toegegeven dat het geheel op een zeer degelijke, vakkundige manier in beeld wordt gebracht, al is er weinig sprake van echt opvallend knappe dingen. De enige keer dat er iets esthetisch in het oog springt, is in het begin, wanneer de camera na een panorama van Budapest achteruittravelt en er precies op dat moment twee gevechtsvliegtuigen door de Hongaarse lucht scheren. En natuurlijk wordt er door alle acteurs op hoog niveau geacteerd. Maar zoals gezegd: Tinker, Tailor, Soldier, Spy is een film die veel van zijn pluimen laat door het te compacte, te veel van de kijker eisende scenario.

    Quotering: ***
    (1ste visie: 24 september 2012 – Metropolis – filmforum) (2de visie: 17 november 2012 – dvd – bib Brecht)

    [explicit]

    18-11-2012 om 23:25 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    17-11-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: De Heidense Middeleeuwen (Ludo Milis e.a.) 1991
    DE HEIDENSE MIDDELEEUWEN (Ludo Milis e.a.) 1991

    [Belgisch Historisch Instituut te Rome – Bibliotheek – deel XXXII, Brussel-Rome, 1991, 183 blz. = Milis e.a. 1991]

    In dit zeer toegankelijke en toch wetenschappelijk verantwoorde boek tracht professor Ludo Milis van de Universiteit Gent in samenwerking met zijn ULB-collega Alain Dierkens en enkele oud-studenten een correctie aan te brengen op het traditionele maar eenzijdige beeld van de zogenaamd door-en-door christelijke Middeleeuwen. Dat beeld is niet helemaal verkeerd, zo luidt de basisstelling van Milis cum suis, maar wel onvolledig. De greep van de Kerk was in de Middeleeuwen (zeker tot de dertiende eeuw) beperkter dan meestal wordt aangenomen: na duizend jaar kerstening overleefden nog heel wat heidense (klassieke en Germaanse) relicten. De moeilijkheid in deze materie ligt voornamelijk bij de bronnen: de contemporaine bronnen die bewaard bleven, bestaan vooral uit geschriften van geleerde geestelijken en die geschriften bieden op die manier een vertekend beeld.

    Bovendien ligt de schuld gedeeltelijk ook bij het moderne onderzoek dat altijd veel meer aandacht besteedt aan de oudste vermeldingen van opkomende fenomenen, en veel minder aan de laatste vermeldingen van fenomenen die in verval zijn. En verder waren de heidense relicten vooral aanwezig in de mondelinge overlevering en daarvan is uiteraard zeer veel verloren gegaan, terwijl wat overbleef slechts moeizaam te achterhalen is [10-11 / 173]. Soms zijn ze nochtans wel te achterhalen, bijvoorbeeld via een werk als de Corrector sive Medicus, een boeteboek van circa 1000, geschreven door Burchard van Worms: hierin worden een aantal straffen voorzien voor niet-christelijke, heidense gedragingen. Burchards bedoeling was natuurlijk deze heidense relicten weg te zuiveren, maar tegelijk biedt hij ons – ongewild – een ware catalogus van heidense gebruiken die rond het jaar 1000 blijkbaar nog actueel genoeg waren om er een boeteboek aan te wijden.

    De Heidense Middeleeuwen zelf is geen cataloog van heidense gebruiken in de Middeleeuwen geworden. Veeleer wil het een antropologische beschrijving zijn van de manier waarop christendom en heidendom in de vroege Middeleeuwen met elkaar in contact kwamen en wat de gevolgen van dit contact waren. Dit onderzoek leidt uiteindelijk tot twee belangrijke conclusies.

    a. De kerstening verliep in drie fasen: aanpassing van het extern (sociaal) collectief gedrag, aanpassing van het extern individueel gedrag, aanpassing van het intern invidueel gedrag. Blijkt dan dat het laatste stadium pas een kans kreeg om door te dringen in brede maatschappelijke lagen vanaf de dertiende eeuw [16 / 168].

    b. Heidense elementen konden alleen overleven als ze bepaalde religieuze functies vervulden waarvoor het christendom niets had voorzien: genezen van ziektes, zich wreken op vijanden, kinderloosheid en kinderoverschot bestrijden. Op die manier vulde het overlevende heidendom de lacune van het vaak te transcendente christendom op, door meer greep op het aardse leven toe te laten. Dit alles kon bovendien op twee manieren gebeuren: door de heidense relicten op te nemen in het christendom onder een aangepaste vorm (zie bijvoorbeeld de noodheiligen die konden geraadpleegd worden tegen ziekte enzovoort) of door ze als een vorm van bijgeloof half naast, half binnen het christendom te tolereren (zie bijvoorbeeld het gebruik van bepaalde kruiden) [168-170 / 173].

    Interessant is ook dat in dit boek regelmatig gewezen wordt op het feit dat een aantal van die heidense relicten nu nog altijd doorleven (autosleutels met Sint-Christoffel, bedevaarten naar Lourdes, enzovoort), hoewel de laatste jaren door de toenemende secularisatie veel van dit ‘bijgeloof’ aan het verdwijnen is (maar dat geldt ook voor de zuiver christelijke elementen zelf). Het bovenstaande is een samenvatting van de inleiding en het slothoofdstuk die beide door Ludo Milis werden geschreven. Daartussen bevinden zich nog zes andere hoofdstukken waarvan hieronder een overzicht volgt.

    De missionering (Martine De Reu)

    Een boeiende kijk op de activiteiten van de eerste missionarissen in Europa. Qua maatschappelijke visie (vooral wat het huwelijk betreft) was de nieuwe Kerk weinig inschikkelijk, op het terrein van de cultus werden wel toegevingen gedaan: de oude vormen kregen een nieuwe inhoud (goden werden heiligen, amuletten werden relieken, bezweringsformules werden gebeden en het kruisteken, heidense feesten werden christelijke feesten, oude cultusplaatsen werden kerken en kapellen … ) [20]. Globaal genomen reageerden de missionarissen op twee manieren tegen het heidendom: gewapend verzet en aanpassing/integratie [37].

    Het getuigenis van de archeologie (Alain Dierkens)

    De archeologie kan zorgen voor ‘harde bewijzen’. Concreet voor dit onderwerp: het opgraven van oude kerken, cultusplaatsen en begraafplaatsen. Toch moet men voorzichtig zijn met de resultaten: men moet de opgegraven dingen in hun juiste context kunnen plaatsen en dat is niet altijd gemakkelijk [47-48].

    Leven en dood (Christophe Lebbe)

    Over heidense relicten in de visie op het hiernamaals.

    De middeleeuwse sybille (Annick Waegeman)

    De band tussen antieke en middeleeuwse visionaire vrouwen. De vrouwendiscriminatie van de Middeleeuwen is op dit terrein veel minder scherp: omdat de vrouw van oudsher meer in contact staat met de ‘geheimen van het leven’ en zij in deze zaken dus meer ‘aanvaard’ werd? [112]

    De kennis van de kruiden (Véronique Charon)

    Over kruidenkennis in de Middeleeuwen. Schrijfster betwijfelt het ten zeerste dat Hildegard van Bingen hallucinogerende kruiden gebruikte. [137]

    Reinheid, sex en zonde (Ludo Milis)

    Over poenitentialia (boeteboeken) en biechtboeken [147]. Over ascese en anti-seksualisme in het christendom. Het christendom heeft onze kijk op goed en kwaad veranderd: het religieuze fenomeen van een ‘ritus met dwang’ evolueerde tot een ‘verinnerlijkt streven’.

    Besluit. De Heidense Middeleeuwen is een boek dat een breed, geïnteresseerd publiek kan aanspreken en dat perfect aansluit bij de wetenschappelijke trend van de laatste jaren die wijst op het belang van doorlevende heidense gebruiken en ideeën in de Middeleeuwen en zelfs tot op de dag van vandaag. Daarbij mag niet ontkend worden dat de Europese maatschappij vanaf de Middeleeuwen inderdaad zeer sterk christelijk gekleurd was en is, maar het valt evenmin te ontkennen dat er daarnaast ook een belangrijke doorstroming was (en is) van oude, heidense elementen. Om aan te tonen dat dit thema ‘in’ is, slechts twee recente voorbeelden: Herman Pleij’s Het Gilde van de Blauwe Schuit (over het doorwerken van oud-Germaanse vruchtbaarheidsriten in het middeleeuwse carnaval) en uit de stripwereld De Laatste Zang van de Malaterres uit de reeks De Gezellen van de Schemering van François Bourgeon.

    Recensies

    - P. Trio, in: Bijdragen tot de Geschiedenis, jg. 75 (1992), afl. 1-2, pp. 93-94.

    - J. van Herwaarden, “De grenzen van de kerstening”, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, jg. 105 (1992), nr. 2, pp. 253-254.

    [explicit 9 december 1991]

    17-11-2012 om 21:22 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-11-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Heethoofden, misbaksels en halve garen (Korine Hazelzet) 1988
    HEETHOOFDEN, MISBAKSELS EN HALVE GAREN. De bakker van Eeklo en de burgermoraal
    (Korine Hazelzet) 1988


    [Uitgeverij Catena, Zwolle, 1988, 64 blz. = Hazelzet 1988]

    Van de voorstelling van de ‘hoofdenbakkerij’, waarop mannen en vrouwen in een bakkerij worden onthoofd, tijdelijk een kool op de romp krijgen en daarna weer worden voorzien van hun nieuw gebakken hoofd, zijn uit de zestiende en zeventiende eeuw ten minste negen geschilderde versies bekend, waarvan één zich tegenwoordig bevindt in het Rijksmuseum Muiderslot. De kunsthistorica Korine Hazelzet, die als gids rondleidingen op dit kasteel heeft gegeven, gaat in dit boekje de betekenis na van dit beeldthema.

    Nauw verwant met dit laatste is de legende volgens dewelke ooit in het huidige Eeklo (Oost-Vlaanderen, België) een bakker woonde die hoofden kon ombakken. Mensen die een hoofd hadden dat hen niet aanstond, konden daar terecht om dat belangrijke onderdeel van hun lichaam en persoonlijkheid naar believen te laten veranderen. Hazelzet veronderstelt dat de slechts in details van elkaar afwijkende schilderijen teruggaan op een thans verdwenen Vlaams origineel uit het midden van de zestiende eeuw. Uit die tijd zijn geen schriftelijke bronnen bekend die de voorstelling zouden kunnen verduidelijken, maar de auteur neemt aan dat het hier ging om een opwekking tot morele verbetering waarbij de normen en waarden van de christelijk-burgerlijke moraal een belangrijke rol speelden [p. 30].

    Relevante teksten verschijnen pas in de zeventiende eeuw, toen naar deze voorstelling prenten werden gemaakt waaraan een verduidelijkend gedicht werd toegevoegd of die als illustratie werden opgenomen in een boek. Hazelzet verwijst naar een prent van de Antwerpse graveur Philibert Bouttats de Jongere (1652-1728) [pp. 12-13] en naar een tekst van pater Adriaen Poirters (1605-1674) [pp. 30 e.v.]. Uit deze teksten blijkt dat mensen een nieuw gebakken hoofd aangemeten kregen om hen te genezen van bepaalde ondeugden. Anderen verzochten uit eigen beweging om een nieuw uiterlijk om beter te kunnen slagen in bepaalde vormen van verwerpelijk gedrag. De voorstelling van de ‘hoofdenbakkerij’ diende er in het laatste geval toe, door de satirische hekeling van het tegendeel, om bepaalde opvattingen over wenselijk gedrag kracht bij te zetten. Verwante thema’s, zoals verjongingskuren door middel van een smid, een molen of een klokkengieter of zoals het motief van de vuuroven, voorkomend in prenten en toneelstukken, vervulden een gelijkaardige functie. Hazelzet wijst erop dat de grondgedachte achter de afbeeldingen van de hoofdenbakkerij weliswaar steeds dezelfde is, maar dat deze in de loop van de geschiedenis steeds benut is om veranderende morele boodschappen uit te dragen.

    Pas in 1792 wordt de hoofdenbakkerij voor het eerst in Eeklo gesitueerd en wel door een verhaal van de schoolmeester Jacobus van Damme dat verscheen in een te Eeklo gedrukte almanak. Het verhaal van Van Damme heeft de christelijke betekenis van het verhaal het zuiverst overgeleverd en bovendien strookt zijn uitleg geheel met de praktische burgermoraal die sinds de vijftiende eeuw werd gepropageerd. In de tweede helft van de negentiende eeuw en sinds de jaren zestig van de twintigste eeuw heeft het plaatselijk chauvinisme zich van de figuur van de hoofdenbakker meester gemaakt. Onder meer door in Eeklo gehouden folkloristische evenementen kreeg deze een grotere bekendheid.

    Zoals J. Helsloot terecht schrijft in zijn recensie van deze uitgave [in: Volkskundig Bulletin, jg. 15, nr. 2 (juni 1989), pp. 213-214] is het boekje van Hazelzet fraai geïllustreerd en vlot geschreven, maar ook nogal rommelig van opbouw.

    [explicit 16 april 2002]

    14-11-2012 om 23:51 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 23/11-29/11 2020
  • 20/04-26/04 2020
  • 13/04-19/04 2020
  • 10/02-16/02 2020
  • 20/01-26/01 2020
  • 28/10-03/11 2019
  • 02/09-08/09 2019
  • 26/08-01/09 2019
  • 19/08-25/08 2019
  • 12/08-18/08 2019
  • 05/08-11/08 2019
  • 22/07-28/07 2019
  • 15/07-21/07 2019
  • 27/05-02/06 2019
  • 14/08-20/08 2017
  • 26/06-02/07 2017
  • 12/06-18/06 2017
  • 05/06-11/06 2017
  • 29/05-04/06 2017
  • 08/05-14/05 2017
  • 17/04-23/04 2017
  • 03/04-09/04 2017
  • 05/12-11/12 2016
  • 28/11-04/12 2016
  • 21/11-27/11 2016
  • 14/11-20/11 2016
  • 07/11-13/11 2016
  • 31/10-06/11 2016
  • 17/10-23/10 2016
  • 10/10-16/10 2016
  • 03/10-09/10 2016
  • 26/09-02/10 2016
  • 29/08-04/09 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 27/06-03/07 2016
  • 20/06-26/06 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 28/03-03/04 2016
  • 01/02-07/02 2016
  • 18/01-24/01 2016
  • 11/01-17/01 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 21/12-27/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 16/11-22/11 2015
  • 26/10-01/11 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 17/08-23/08 2015
  • 10/08-16/08 2015
  • 03/08-09/08 2015
  • 27/07-02/08 2015
  • 20/07-26/07 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 06/07-12/07 2015
  • 29/06-05/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 25/05-31/05 2015
  • 18/05-24/05 2015
  • 11/05-17/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 29/12-04/01 2015
  • 22/12-28/12 2014
  • 15/12-21/12 2014
  • 08/12-14/12 2014
  • 01/12-07/12 2014
  • 24/11-30/11 2014
  • 17/11-23/11 2014
  • 10/11-16/11 2014
  • 27/10-02/11 2014
  • 13/10-19/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 25/08-31/08 2014
  • 18/08-24/08 2014
  • 11/08-17/08 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 21/07-27/07 2014
  • 14/07-20/07 2014
  • 07/07-13/07 2014
  • 30/06-06/07 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 02/06-08/06 2014
  • 26/05-01/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 28/04-04/05 2014
  • 21/04-27/04 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 27/01-02/02 2014
  • 30/12-05/01 2014
  • 23/12-29/12 2013
  • 16/12-22/12 2013
  • 09/12-15/12 2013
  • 02/12-08/12 2013
  • 25/11-01/12 2013
  • 18/11-24/11 2013
  • 11/11-17/11 2013
  • 04/11-10/11 2013
  • 28/10-03/11 2013
  • 21/10-27/10 2013
  • 14/10-20/10 2013
  • 30/09-06/10 2013
  • 23/09-29/09 2013
  • 09/09-15/09 2013
  • 02/09-08/09 2013
  • 26/08-01/09 2013
  • 19/08-25/08 2013
  • 12/08-18/08 2013
  • 05/08-11/08 2013
  • 29/07-04/08 2013
  • 22/07-28/07 2013
  • 15/07-21/07 2013
  • 08/07-14/07 2013
  • 01/07-07/07 2013
  • 24/06-30/06 2013
  • 17/06-23/06 2013
  • 10/06-16/06 2013
  • 27/05-02/06 2013
  • 20/05-26/05 2013
  • 13/05-19/05 2013
  • 06/05-12/05 2013
  • 29/04-05/05 2013
  • 22/04-28/04 2013
  • 15/04-21/04 2013
  • 08/04-14/04 2013
  • 01/04-07/04 2013
  • 18/03-24/03 2013
  • 04/03-10/03 2013
  • 11/02-17/02 2013
  • 04/02-10/02 2013
  • 28/01-03/02 2013
  • 21/01-27/01 2013
  • 14/01-20/01 2013
  • 07/01-13/01 2013
  • 31/12-06/01 2013
  • 24/12-30/12 2012
  • 17/12-23/12 2012
  • 10/12-16/12 2012
  • 26/11-02/12 2012
  • 12/11-18/11 2012
  • 05/11-11/11 2012
  • 29/10-04/11 2012
  • 01/10-07/10 2012
  • 24/09-30/09 2012
  • 17/09-23/09 2012
  • 27/08-02/09 2012
  • 20/08-26/08 2012
  • 13/08-19/08 2012
  • 06/08-12/08 2012
  • 30/07-05/08 2012
  • 23/07-29/07 2012
  • 16/07-22/07 2012
  • 09/07-15/07 2012
  • 02/07-08/07 2012
  • 25/06-01/07 2012
  • 18/06-24/06 2012
  • 04/06-10/06 2012
  • 28/05-03/06 2012
  • 21/05-27/05 2012
  • 14/05-20/05 2012
  • 07/05-13/05 2012
  • 23/04-29/04 2012
  • 16/04-22/04 2012
  • 09/04-15/04 2012
  • 02/04-08/04 2012
  • 19/03-25/03 2012
  • 12/03-18/03 2012
  • 05/03-11/03 2012
  • 20/02-26/02 2012
  • 13/02-19/02 2012
  • 06/02-12/02 2012
  • 30/01-05/02 2012
  • 23/01-29/01 2012
  • 09/01-15/01 2012
  • 02/01-08/01 2012
  • 24/12-30/12 2012
  • 19/12-25/12 2011
  • 12/12-18/12 2011
  • 05/12-11/12 2011
  • 28/11-04/12 2011
  • 21/11-27/11 2011
  • 14/11-20/11 2011
  • 07/11-13/11 2011
  • 31/10-06/11 2011
  • 17/10-23/10 2011
  • 10/10-16/10 2011
  • 03/10-09/10 2011
  • 26/09-02/10 2011
  • 19/09-25/09 2011
  • 05/09-11/09 2011
  • 29/08-04/09 2011
  • 22/08-28/08 2011
  • 15/08-21/08 2011
  • 08/08-14/08 2011
  • 01/08-07/08 2011
  • 25/07-31/07 2011
  • 18/07-24/07 2011
  • 11/07-17/07 2011
  • 04/07-10/07 2011
  • 27/06-03/07 2011
  • 20/06-26/06 2011
  • 13/06-19/06 2011
  • 06/06-12/06 2011
  • 30/05-05/06 2011
  • 23/05-29/05 2011
  • 16/05-22/05 2011
  • 09/05-15/05 2011
  • 02/05-08/05 2011
  • 25/04-01/05 2011
  • 18/04-24/04 2011
  • 11/04-17/04 2011
  • 28/03-03/04 2011
  • 21/03-27/03 2011
  • 07/03-13/03 2011
  • 28/02-06/03 2011
  • 21/02-27/02 2011
  • 14/02-20/02 2011
  • 07/02-13/02 2011
  • 31/01-06/02 2011
  • 24/01-30/01 2011
  • 17/01-23/01 2011
  • 10/01-16/01 2011
  • 03/01-09/01 2011
  • 26/12-01/01 2012
  • 20/12-26/12 2010
  • 13/12-19/12 2010
  • 06/12-12/12 2010
  • 29/11-05/12 2010
  • 22/11-28/11 2010
  • 15/11-21/11 2010
  • 08/11-14/11 2010

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs