OVER DE SCHREVE - EEN LITERAIRE TRIP NAAR CABARET ROUGE
Cabaret Rouge Military Cemetery in Souchez is één van die CWGC-sites waar ik écht uren heb
doorgebracht. Het is zonder
twijfel één van meest interessante necropolisen in Frans-Vlaanderen. Het is, om
te beginnen, de grootste Britse militaire begraafplaats in de regio rond Arras
en, na Etaples, de grootste in Frankrijk. Tot voor een paar jaar fungeerde Cabaret Rouge als een Open Cemetery wat betekende dat er nog
stoffelijke resten werden bijgezet die in de ruime regio werden gevonden. Het
merkwaardige, veelzijdige ontwerp van deze site is van Sir Frank Higginson
(°1890), een Canadese IWGC-achitect die daadwerkelijk dienst had gedaan tijdens
de Grote Oorlog. De naam van deze begraafplaats verwijst naar een
café-restaurant, het Cabaret Rouge dat
hier stond voor het in maart 15 aan puin werd geschoten. Op deze site worden
7.660 gesneuvelden -waaronder 4 Duitsers- herdacht, waarvan er slechts 3.187 met
naam bekend zijn. Toen de Fransen in maart 1916 deze sector overdroegen aan de
Britten, duurde het niet lang voor hier de eerste gesneuvelden werden begraven.
Tot augustus 1917 waren het vooral eenheden van de 47e(London) Division en het Canadese Korps
die hier hun gevallen kameraden aan de aarde toevertrouwden.
Ik zal op deze blog nog een paar keer op deze begraafplaats terugkomen
maar vandaag geef ik een literaire link met deze site. In zijn, alweer uit 1996
stammende verhalenbundel Over het Kanaal bracht
de Britse sterauteur Julian Barnes het verhaal Immermeer over de hoogbejaarde zuster van Sammy Moss die ieder jaar
zijn graf op Cabaret Rouge kwam
bezoeken.Ongetwijfeld een fictieve
figuur want er liggen in werkelijkheid op Cabaret
Rouge twee Mossen begraven mar geen Sam of Samuel. Second Lieutenant Howard James Moss ligt in XXVI G 47 en zijn collega
Second Lieutenant Percy William Moss in
VII N 19.
Een fragment: En dan, de volgende
morgen, terwijl de dauw nog op het gras lag, vertrok ze stijf van verdriet naar
Cabaret Rouge. Daar vond ze troost in eenzaamheid en natte knieën. Praten tegen
Sam deed niet meer; alles was al tientallen jaren eerder gezegd. Het hart ha
zich uitgesproken, de verontschuldigingen waren gemaakt, de geheimen
prijsgegeven. Huilen deed ze ook niet meer; ook dat was voorbij. Maar de uren die
ze met hem op Cabaret Rouge doorbracht, waren de essentieelste van haar leven. Dat
was altijd zo geweest.
Bij Cabaret Rouge maakte de D37 de scherpe,
herinnerende bocht die ervoor zorgde dat je uit eerbied snelheid minderde, je
aandacht vestigde op de fraaie, koepelvormige porticus van brigadegeneraal sir
Frank Higginson die niet alleen dienst doet als toegangspoort maar ook als
herinneringsboog. Vanaf de porticus daalde het begrafenisterrein eerst steil af
en daarna liep het weer op naar het staande kruis waaraan niet Christus hing
maar een ijzeren zwaard. Cabaret Rouge, symmetrisch en amfitheatergewijs aangelegd
telde 6676 Britse soldaten zeelieden, mariniers en luchtmachtmilitairen; 732
Canadezen, 223 Australiërs, 42 Zuid-Afrikanen, 7 Nieuw-Zeelanders, 2 militairen
van de Royal Guernsey Light Infantry, 1 Indiër, 1 militair van een onbekende
eenheid en 4 Duitsers. Het bevatte ook, of juister gezegd, hier was ook eens
uitgestrooid, de as van brigadegeneraal sir Frank Higginson, de secretarisvan het Imperiale Oorlogsgraven Comité die in
1958 op achtenzestigjarige leeftijd was overleden. Het was een gebaar waar
waarachtige loyauteit en gedenking uit sprak. Zijn weduwe, lady Violet Lindsley
Higginson, was vier jaar later overleden en ook haar as was hier uitgestrooid.
Zij wel ! Waarom zou de vrouw van een brigadegeneraal, een militair die
afgezien van alles wat hij in de Grote Oorlog had gedaan er niet de dood in had gevonden, zon benijdenswaardige en
loffelijke begrafenis mogen hebben, terwijl een dergelijke troost werd ontzegd
aan de zuster van een van die soldaten die door de lotswendingen van de oorlog
op het veld van eer waren gevallen ? Het Comité had tot tweemaal toe haar
rekwest afgewezen met de mededeling dat een militaire begraafplaats niet was
bestemd voor de as van een burger. De derde keer dat ze hun schreef, waren ze
minder beleef geweest, hadden ze haar bruusk naar hun vorige brieven verwezen.
Je kan ze hier en daar nog vinden. Fotos bij graven
van gesneuvelde militairen. Heel ersoonlijke, bijna intieme herinneringen, die de dood ineens een
gelaat geven. Volledig in overtreding met de reglementen werd door de nabestaanden
van soldaat Jozef Wuyts een geëmailleerde portretfoto aangebracht op zijn
grafzerk op de militaire begraafplaats
in Adinkerke. Josephus Ludovicus Wuyts was een ongehuwde zoon van Ludovicus Wuyts
en Maria Vervoort. Hij behoorde tot de militieklas van 1914 en was dus in opleiding
toen de oorlog uitbrak. Jef Wuyts woonde nog bij zijn ouders in de Heilig
Geeststraat 5 in Geel en was voor hij in dienst moest fabrieksarbeider. Hij was
soldaat in het 12e Linieregiment en diende in de 11e
compagnie van het 3e bataljon van deze eenheid toen het noodlot hem
trof. Op 30 juni 1916 werd hij in de sector Diksmuide in de nek geschoten door
een Duitse sluipschutter. Met doorgesneden
ruggemerg ter hoogte van de zevende halswervel zoals zijn stamboekdossier
verduidelijkt, werd hij meteen naar het operatiekwartier van het militair
hospitaal Cabour in Adinkerke
geëvacueerd. Ruim een maand later, op 8 augustus om precies te zijn, bezweek hij,
22jaar oud, in datzelfde hospitaal aan
zijn verwonding. Twee dagen later werd
hij begraven op de militaire begraafplaats van Adinkerke.
ZONDAG FRONTPOÃZIEDAG - DE DODEN MET HUN OGEN VAN AARDE
Vorige
week heb ik in Zondag Frontpoëziedag
even stilgestaan bij Anton Van Wilderode. Vandaag breng ik in deze rubriek zijn
IJzerbeevaartgedicht De doden met hun
ogen van aarde:
De doden met
hun ogen van aarde / met handen en voeten van gras / zijn de stilste doden der
wereld / Zij zijn gelijkhalmen en aren
/ verbaas zonder woede gevallen / de weerloze akker van Vlaanderen / ligt van
hun aanwezigheid vol
Zij
roepen hun boodschap van vrede / met wrede verhakkelde monden / met
modderspatten en wonden /De levenden
moeten het weten / het nooit meer moedwillig vergeten / terwijl zij ademen eten
/ in het heilig rijk der gezonden
In mijn zoektocht naar individuele gedenktekens langs
het gewezen Westelijke front heb ik mij niet beperkt tot Vlaanderens velden. Op
31 maart 1916 stortte in de omgeving van het Hospice de Montreuil bij Laon een
Frans vliegtuig neer dat was neergehaald tijdens een luchtgevecht. De twee inzittenden, waarnemer luitenant Jean
Moinier, een gewezen cavalerie-officier en piloot Frédéric Quellenec, een
gewezen onderofficier van de artillerie, waren op slag dood en werden door de
Duitsers begraven op de begraafplaats Saint-Amand, waar ze vanaf begin april
1915 een eigen, Duits ereperk hadden aangelegd. Na de oorlog bewogen de ouders van Quellenec
hemel en aarde om het lichaam van hun zoon te mogen herbegraven op de plaats
waar hij omkwam. Blijkbaar met succes want vandaag ligt hij naast de D 131
begraven onder een simpele arduinen steen met volgend opschrift dat in een notendop
zijn laatste levensjaren omschreef: Frédéric
Quellenec, ingénieur, brigadier dartillerie, pilote aviateur, escadrille n°
12. Tué glorieusement en combat aérien le 31 mars 1916 à lâge
de 28 ans, repose ici, à la place ou tomba son avion.
Vandaag is het 11 juli, Guldensporenfeest. Precies 100
jaar geleden greep de Frontbeweging, de clandestiene organisatie van Vlaamsgezinden
aan het IJzerfront, deze dag aan om voor de laatste maal naar buiten te treden
met een stunt. In navolging van vorige Open
Brieven werd op 11 juli 1918 een pamflet Aan de Vlaamsche Soldaten gericht. Dit pamflet, dat op enkele duizenden
exemplaren werd verspreid, verwees naar de eerste Open brief aan de koning die exact een jaar eerder was verschenen
en getuigde van de groeiende frustratie: Twaalf
maanden hebben wij opnieuw gevaar gedragen, 12 maanden opnieuw zakjes gevuld,
12 maanden opnieuw aan willekeurige straffen blootgestaan, 12 maanden opnieuw
van nieuws beroofd van ouders, vrouw en kinderen, 12 maanden opnieuw de volste
mate van het menschelijk lijden geleden, het offensief hebben wij meegemaakt en
Vlaamsch bloed ten beste gegeven. Honderden en honderden onzer Vlaamsche
jongens zijn gesneuveld, een nieuwen winter hebben we doorstaan met al zijn
sneeuw en regen, opnieuw dagen en nachten geleden wijl we aan Vlaanderen
dachten. We leefden als echte slaven, meenend, lichtgeloovigen die we waren,
met ons lijden ons recht af te koopen.
Maar tegelijkertijd getuigde dit pamflet opnieuw van
het groeiende zelfbewustzijn en radicalisme van de auteurs die de regering
openlijk uitdaagden. Het lijkt mij gepast om deze woorden vandaag opnieuw in
herinnering te brengen: Maar weet het
wel, Heeren, iedere dag, ieder oogenblik van ons leven is een schreeuwende
grief. We trotseeren U en hier staat Vlaanderens jonge wacht. Eens komt de dag
dat wij, de verdachten, de vervolgden, de gestraften, de Vlaamsche
IJzerjongens, u bij den schabbernak vatten, u, verheerlijkers van kleine volken
in andere landen, van volksrechten die niet de Vlaamsche zijn. Hand in hand met
onze Waalsche broeders, die onzen strijd kennen en steunen, nog met bloed
bedekt en fier op onzen strijd zullen wij U om rekenschap vragen en als vuige
honden aan de deur schoppen.
Vorige week werd op een aantal plaatsen in de Lage Landen herdacht dat Anton
Van Wilderode, nom de plume van priester,
dichter, classicus en leraar Cyriel Paul Coupé precies een eeuw geleden werd
geboren en twintig jaar geleden overleed. Hij verwierf niet alleen faam met
zijn poëtisch -elegisch oeuvre maar ook bijvoorbeeld met zijn erg geslaagde
Vergilius-vertalingen. Van Wilderode behoorde tot de generatie dichters die
ietwat verloren liep tussen de Vormen-poëzie en de wilde experimenten van de
Vijftigers. Toch wist hij zich moeiteloos staande te houden met zijn heldere
zeggingskracht en romantisch bewogen lyriek. Ik leerde hem, zoals zo veel
anderen, kennen door zijn gedragen bindteksten en gelegenheidsgedichten voor de
Vlaams-nationale Zangfeesten en vooral de IJzerbedevaarten. Combatief, sociaal
bewogen en met een sterke zeggingskracht gaf hij niet alleen telkens opnieuw
vorm aan zijn Vlaams-nationale ideaal maar vertolkte hij ook zijn grote dankbaarheid
voor de generaties die ons voor waren gegaan.
Mijn ouwe kameraad Gust Peters zal het me wellicht niet euvel duiden als
ik vandaag ter ere van deze onvergetelijke dichter in deze rubriek zijn mooie In Memoriam Anton Van Wilderode
publiceer
Hij was hier, onder ons, de zanger van de aarde / door
hem geademd tot de laatste dag / Hij was degene die in woorden hoop bewaarde /
en ver voorbij de einder het ochtendgloren zag / weemoedig neergelegd in strofe
en refrein
Doorleefd het sierlijke bestaan van steden / en dorpen
duurzaam waar moerbeibomen staan / in licht van steeds opnieuw een dag van Eden
/ wijl in het najaar men naar Hellas toe moet gaan / waar in het land der
mensen de zon als immer schijnt
Wacht dan, laatavondlijk, een tent van tamarinde /
voor wie de dag begon bij droefheid van een puin / valt rond een vlinderboom
nog kleurenpracht te vinfen / klinkt van de overoever reeds een zacht gefluit /
aanhoor het land, het éne, dat slechts ons land kan zijn
Eén
van de boeken waar ik al enkele jaren aan werk is een studie over de rol die de
hoofdzakelijk uit Bretoenen bestaande Brigade Marinefuseliers onder bevel van contre amiral Ronarch heeft gespeeld
bij de verdediging van het bruggenhoofd Diksmuide in oktober-november 1914.
Niet écht au sérieux genomen door het Franse opperbevel wisten de démoiselles
aux pompons rouges, niet alleen tegen alle verwachtingen in, stand te houden
tegen een numeriek veel sterkere vijand maar droegen ze ook ontegensprekelijk
bij tot het consolideren van het IJzerfront. In dit, bij tij en wijle erg
grappige filmpje krijgt u een frisse kijk gepresenteerd op het heroïsche verzet
van ar Vrigadenn Ronarch e Dixmude. Omwille van het feit
dat geschiedenis niet altijd gortdroge kost moet zijn, warm aanbevolen.:
Loker Churchyard Cemetery is een kleine begraafplaats
van de CWGC in de schaduw van de Sint- Petruskerk in Loker. Tussen de 215
gevallenen uit het Britse Gemenebest die hier een laatste rustplaats kregen
ligt in graf 1 C 13 in het perk aan de noordzijde van de kerk, de Ier R. Regan.
Deze 17-jarige militair, een oorlogsvrijwilliger uit Ballinasloe in County Galway diende als Lance Corporal in het 8e
bataljon van het Royal Inniskillings
Fusliers. Een eenheid die onderdeel uitmaakte van de 49eInfantry Brigade, die op haar beurt
organiek bij de 16e(Irish)
Division was ingedeeld. Hij sneuvelde op 29 mei 1917 tijdens een
artilleriebeschieting van zijn kampplaats in Loker. In deze periode waarin zijn
eenheid zich opmaakte om een paar dagen later deel te nemen aan de stormaanval
op Wijtschate, waren beschietingen schering en inslag.
In the attempt to capture Ypres, by this time an
obsession with him, the Kaiser had flung in crack regiments of Bavarians,
Saxons, Landwehr an Landsturm; sacrificing German soldiers at staggering rate,
he used and lost recruits with as little as two months service many of them
beardless youths, whose military service had so far consisted only of learning
to do the goose-step, and had not include more than rudimentary instruction in
musketry or trench warfare. The Prussian War Staff were notorious for their
disregard for human life, but they must later have regretted that so much of
the fine flower of German youth had been frittered away in those futile attacks
at Ypres
In mijn queeste op zoek naar individuele WO I gedenktekens,
vandaag wellicht één van de bekendste. In de licht heuvelachtige omgeving van
wat ooit Sanctuary Wood was, ligt in
de schaduw van de Canadalaan, een dreef met Canadese esdoornbomen, de
gelijknamige CWGC-begraafplaats. Net links van deze site bevindt zich een
alleenstaand herinneringsmonument voor een Britse officier. Op een verhoog met
twee treden staat een kleine, ietwat gebogen sokkel met daarop een erg fraai
gesculpteerd Keltisch high cross
dat versierd werd met traditionele vlechtwerkbanden in vlakreliëf. Het werd in
mei 1921 opgericht bij het felomstreden kasteeltje van Hooge op de plaats waar
vermoedelijk 2nd. LieutenantThomas Hadley Keith Rae van het 8th. bataljon
van the Rifle Brigade op 30 juli 1915
sneuvelde. Rae kwam om bij de eerste aanval op ons grondgebied met een nieuw,
experimenteel wapen: de vlammenwerper.
Raes lichaam werd nooit teruggevonden en daarom
werd het herdenkingskruis op initiatief van zijn familie opgericht op de plaats
waar hij voor het laatst levend werd gezien. In 1966 lieten de eigenaars van
het kasteel Hooge het monumentjeoverplaatsen naar de begraafplaats van Sanctuary Wood.
Vandaag het gedicht Stellung van de Duitse frontdichter Wilhelm Klemm (1881- 1968),
Boekhandelaar, uitgever, dichter en tijdens de Grote Oorlog Stabarzt aan het Westelijke front. Zijn
gedicht Stellung was een van de
eerste die hij gepubliceerd kreeg. Het verscheen voor het eerst in het voorjaar
van 1915 in het Berlijnse avant-gardetijdschrft Die Aktion. In datzelfde jaar verscheen ook zijn eerste bundel Gloria.
Stellung
Die Nacht arbeitet ununterbrochen. Schüsse jagen /
Vorüber. Klatschen ein, oder seufzen davon. / Poltern fern wie Steingeröll. Vergähren. Ein Geschütz brüllt auf Die Gespenster
der Vernichtung schnattern. Stunden
versickern. / Über der Brustwehr Zackenkamm des Gebirges Stockt ein Himmel
ohne Götter. Rede leise ! / An schlüpfriger Wand lehnen die Graumäntel /
Zwischen Schlaf und Wachen. Lichter schleichen gebückt / Gewunden und eng wie
ein darm !Leuchtstern / geht auf /
Majestätisch und klar. Das
Feld is weiss wie Mehl/ Sekundenlang. Dann wieder Nacht. Bis des Scheinwerfers Geisterfinger / Abtastet zum
tausendsten Male die Zone des Todes.
Vandaag het gedicht Stellung van de Duitse frontdichter Wilhelm Klemm (1881- 1968),
Boekhandelaar, uitgever, dichter en tijdens de Grote Oorlog Stabarzt aan het Westelijke front. Zijn
gedicht Stellung was een van de
eerste die hij gepubliceerd kreeg. Het verscheen voor het eerst in het voorjaar
van 1915 in het Berlijnse avant-gardetijdschrft Die Aktion. In datzelfde jaar verscheen ook zijn eerste bundel Gloria.
Stellung
Die Nacht arbeitet ununterbrochen. Schüsse jagen /
Vorüber. Klatschen ein, oder seufzen davon. / Poltern fern wie Steingeröll. Vergähren. Ein Geschütz brüllt auf Die Gespenster
der Vernichtung schnattern. Stunden
versickern. / Über der Brustwehr Zackenkamm des Gebirges Stockt ein Himmel
ohne Götter. Rede leise ! / An schlüpfriger Wand lehnen die Graumäntel /
Zwischen Schlaf und Wachen. Lichter schleichen gebückt / Gewunden und eng wie
ein darm !Leuchtstern / geht auf /
Majestätisch und klar. Das
Feld is weiss wie Mehl/ Sekundenlang. Dann wieder Nacht. Bis des Scheinwerfers Geisterfinger / Abtastet zum
tausendsten Male die Zone des Todes.
In mijn vorige bericht had ik het over een verrassend
en zeer individueel eerbetoon aan een
Canadesegesneuvelde in het
Frans-Vlaamse Arras. In het volgende CWGC-filmpje een recente eerbetuiging door
Lewis Moody MBE, ex-England Captain
aan Ronald Poulton (1889-1915) Rugby-international
(oud-kapitein van het Engelse team) en sportlegende. Bij het uitbreken van de
oorlog meldde deze reserve-officier zich meteen voor overzeese dienst.Luitenant in het 1/4 Royal Berkshire Regiment,
vertrok hij met zijn bataljon, na het afronden
van de opleiding,op 30 maart 1915 naar
het Westelijke front waar hij in de sector ten zuiden van Ieper terechtkwam.
Statistisch gezien bedroeg de gemiddelde overlevingstermijn voor een Britse
lagere officier in die periode hooguit een paar weken en jammer genoeg
beantwoordde ook Ronald Poulton aan deze criteria. Amper een maand later kwam
hij al aan zijn einde. In de vroege ochtenduren van 5 mei 15 leidde hij een
werkploeg die bij het Bos van Ploegsteert herstellingen uitvoerde aan een
loopgraaf in de eerste lijn. Toen hij zich even boven de vuurbank verhief om te zien hoe ver zijn mannen
gevorderd waren, werd hij in het hoofd geschoten door een Duitse
scherpschutter. Volgens zijn bevelhebber was hij vrijwel meteen gestorven. Zijn stoffelijke
resten werden bijgezet op Hyde Park
Corner (Royal Berks) Cemetery aan de zoom van Plugstreet Woodwaar hij tot
vandaag rust. In Baillol College, Oxford herinnert een plaquette aan deze
oud-student. Ronald Poulton, die als één van de grootste Engelse rugby-spelers
wordt beschouwd was één van 27 Engelse rugby-internationals
die tijdens de Grote Oorlog het leven lieten.
In principe is het op begraafplaatsen die beheerd
worden door de CWGC verboden om persoonlijke memorabilia achter te laten bij
individuele graven. Vorig jaar in de nazomer bezocht ik Faubourg dAmiens bij Arras, één van mn vaste stopplaatsen wanneer
ik in Frans-Vlaanderen rondtoer. Met enige verbazing, maar ook ontroering (als gepatenteerd
liefhebber van het Keltische levenswater) zag ik bij het graf van de 24-jarige
Canadees Arnold Rossiter Hall enkele lege whisky-flesjes en halflege glazen,
samen met een foto van zijn in WO II omgekomen broer Francis. Het was
ongetwijfeld een van de meest originele manieren die ik ooit heb gezien om een
gevallene passend te herdenken.
A.R. Hall, een soldaat in de M.T. Company van het Canadian
Engineers Corps, sneuvelde op 7 september 1918. Hij ligt begraven in graf
VII F 15 en kreeg als epitaaf Duty led him
here. Hij was één van 48 militairen uit Lindsay, county Victoria, in Ontario die tijdens de Grote Oorlog
het leven lieten.
Vandaag in Zondag
Frontpoëziedag een van de, naar mijn aanvoelen, meest sprekende gedichten die
ooit over Ieper werden gemaakt. Babel van
Osbert Sitwell (1892-1969), een officier in het 4e Bataljon Grenadier Guards stuurde het in de lente
van 1916 voor publicatie naar The Times.
Babel
Daar stonden we en staarden naar beneden,/ naar de stad die zo hel als
sintels,: door elke speer en schok van het lot / gesloopt tot op haar fundamenten
/ Voor doorluchtigheid te laat.
Gescheurde en gebroken huizen staren / naar het van ratten vergeven
doolhof, / dat eens een zilver-roze wolk opdreef,/ zich mengde met de
eeuwigheid.
De omtrek van de stadsmuur / eens zo stevig opgetrokken / is nu slechts
een bijgedachte / of een grap voor doden die vochten . / fundament voor het
hiernamaals.
Hetglinsterende zand waar
eens de kinderen / in speelden met schep en emmer,/ is akelig verlaten de
angst om s nachts / de menselijkheid in t duister te zien, / waar in de
zilveren kalmte, de dood terugneemt / en alle blaam afwijst die mensen treft /
voor chaos, brand en kogellood / die plotseling ons overkwam.
Toen al het goede wat we leerden / plaats moest maken voor het kwaad, /
schandalige sagen van vurig ijzer, / bloed datGods zuiverheid verhult.
In zon diep verzonken, zakt de ster / steeds dieper weg in de tragedie,
voert ze / oorlog met zichzelf; de wereldzeeën zijn / bedekt met slachtoffers
van ziekte -/ en wat rest zijn wij, die het bezinksel drinken / van Babels
vreselijke voorspelling
Via de Nonnenbossenstraat in Zonnebeke is dit
ietwat afgelegen monumentje te bereiken. Op een ruw behouwen grijsstenen
grondplaat staat een vierkante granieten menhir uit Schotland met als opschrift
: To the glory of God and in memory of
Ewen James Brodie, captain 1st. Queens own Cameron Highlanders who was killed at the first battle of
Ypres 11th. November 1914. Buried near this
spot.
Brodie sneuvelde bij de zware afweergevechten op
11 november 1914, toen de Pruisische Garde er bijna in geslaagd was om de
Nonnebossen in te nemen. Het monument werd op de plaats gezet waar zich
vermoedelijk het graf van Brodie bevond. Na de wapenstilstand werden er wel
stoffelijke resten gevonden, maar deze konden niet positief geïdentificeerd
worden. Daarom wordt deze Schotse laird
op de Menenpoort herdacht. De grond waarop het monument werd opgericht werd
kort na de oorlog aangekocht door Fanny Sophia Wedgwood Wood, Brodies moeder
en zijn weduwe Marion Louisa Stirling, die in 1923 het monument lieten
plaatsen. Oorspronkelijk lag het in een bescheiden parkje, maar dit verdween in
de loop der tijden. Momenteel wordt het monument onderhouden door de Commonwealth War Graves Commission
(CWGC).
Captain Ewen
James Brodie was een zoon van de Lord
Lieutenant zeg maar gouverneur-van het Schotse graafschap Nairn. Hijzelf
werd Laird, de landheer van Lethen in
Nairn. Hij was in Cambridge afgestudeerd en had daarna dienst gedaan in het
Middellandse Zeegebied, Zuid-Afrika, China en als adjudant in Lovats Scouts.
Op 21 agustus1914 vervoegde de 36-jarige Brodie de Cameron Highlanders aan het
front, waar ze deelnamen aan de gevechten aan de Marne en Aisne. Op 25
september 1914 kreeg hij het bevel over het bataljon omdat hij de hoogste in
rang was, die nog was overgebleven. Slechts drie officieren die tien weken
eerder Edinburgh hadden verlaten om naar het front te trekken, waren op dat
ogenblik nog in leven
De
omstandigheden waarin hij sneuvelde zijn nooit geheel uitgeklaard, maar het
staat wel vast dat hij stierf door een buikschot. Eén van zijn mannen, korporaal
George Matheson, verklaarde hierover: Het
sneuvelen van kapitein Brodie was nogal eigenaardig. Hij trok door het bos,
nadat we de Duitsers er hadden verdreven. We denken dat hij moet zijn verrast
door een gewonde Duitser die daar ergens was achtergebleven. Ik weet in ieder
geval dat gewonde Duitsers die daar lagen, op onze mannen hebben geschoten,
toen ze de gewonden begonnen op te halen
Brodies broer
Walter diende als captain bij de Highland Light Infantry en had op 7 november
1914 bij Polygon Wood de hoogste Britse militaire onderscheiding, het Victoria
Cross gekregen. De intussen tot luitenant-kolonel bevorderde Walter Brodie
sneuvelde op 23 augustus 1918 bij Moeurves.
Ewen James
Brodie was vader van een zoon, DavidJames en een dochter Hellen Charlotte.
Vandaag in Zondag Frontpoëziedag een gedicht zonder titel van de Berlijnse
auteur en dichter Hans Ehrenbaum-Degele. Hij werd op 24 juli 1889 in Berlijn
geboren en sneuvelde op 28 juli 1915 als infanterie-luitenant bij Narew aan het
oostfront. Ehrenbaum was al op jonge leeftijd actief in de Berlijnse
kunstkringen en bevriend met heel wat expresionisten. Hij publiceerde zijn
eerste gedichten in 1911 in Der Sturm en
was in 1913 mede-uitgever van het toonaangevende Neuen
Pathos.
Hiungrig und schlaflos seit trei langen Tagen
Liegen wir immer noch im Waldgefecht;
Durch unsere Pulsse, die so müde schlagen,
Schleppt sich der Blutstrom traurig und geschwächt.
Ieder offensief
verlengde de rijen houten kruisen op de soldatenkerkhoven tot de snijpunten van
hun rechte lijnen met de horizon samenvielen. Het was bij de schaarste aan
goede grond in Europa geruststellend dat de dodenakkers meer lichamen konden opnemen
dan gelijke oppervlakten vloerruimte in de hospitalen. Tussen de bedden in
moesten nu eenmaal bredere doorgangen openblijven dan tussen de lijken in de
donkere aarde.
VERDWENEN DUITSE MILITAIRE BEGRAAFPLAATS - DUINENGRAF
Een foto die wellicht in het voorjaar
van 1916 werd gemaakt in de duinen bij Lombardsijde. Manschappen van het Marinekorps Flandern groeten een van hun
gevallen kameraden, een Deutsches
Heldengrab in den Dunen. ( klik voor vergroting ) Een officiële persfoto die werd vrijgegeven voor
publicatie wat, gelet op het thema, eerder uitzonderlijk was. Het thuisfront
moest immers niet teveel worden geconfronteerd met het verlies aan
mensenlevens. Zeker in de eerste maanden van de gevechten in deze sector kwam
het vaak voor dat gevallen militairen in de duinen werden begraven. Pas in de
lente van 15 begon men met het bijzetten van gevallenen op ereperken op de
begraafplaatsen in de verschillende dorpen achter de frontlijn.
Aansluitend op mijn Pro Patria-blogbericht van gisteren leek het mij wel gepast om vandaag
in Zondag Frontpoëziedag het
gedicht O Koning van oorlogsvrijwilliger
Filip De Pillecyn te brengen. Duiding of commentaar lijkt mij in dit verband overbodig
O KONING
Eens zag ik U, in glorie van veel duinen / Met zon en
zee gehuwd over t heelal / Terwijl de hoog gestoken bazuinen / Ter hemel gilde
in bronstig geschal / De doffe slag klonk van de wilde choren / Die voor Diksmuide
de dood zong op den wal / Ritme als van klokken uit een dollen toren / Brak
over zand en zee in loggen valt / O, voor Diksmuide, waar de putten rieken /
Van de verwording, waar het hart
verwacht / Vol vrees of koopren tijd zijn wieken / Niet neerlegt op een
doodgebranden nacht / Sire, dien dag kwam voorbijgehost / Slijk aan handen,
bloed over t gelaat / Twee brankardiers ten schaamlen grijzen post / t
Gruwelijk lichaam van een Vlaamsch soldaat / Een Vlaamsch soldaat, een Fronter !
Oogen zacht/ En klaar had hij, met den heel zuivren brand / Van veel verdoken
liefde. En ik dacht / Sire, aan de gouden logen die men spant / Over ons
hoofden met dien schijn van Recht / Met al die liederen over vrije mannen /
Ligt Vlaanderen op Cézembre niet gebannen ?/ Staan wij niet dieper dan de kleinste knecht ? / Zijn al die vielen
voor ons recht verloren ? / Mindert ons recht bij elke gekrampte hand ? / O
mijn broeders, uit één bloed geboren / Met éénder vreugde om eenzelfde land ! /
En gij reedt, t blauw oog over duinen / Gericht naar hemel, oneindigheid en
zee / O ! Schallen reeds de bronstige bazuinen / Zoo luidt dat het
luidschreeuwend Vlaamsche wee / Niet doorklinkt waar gij rijdt in t land der
puinen ?