Vandaag in Zondag
Frontpoëziedag een van de, naar mijn aanvoelen, meest sprekende gedichten die
ooit over Ieper werden gemaakt. Babel van
Osbert Sitwell (1892-1969), een officier in het 4e Bataljon Grenadier Guards stuurde het in de lente
van 1916 voor publicatie naar The Times.
Babel
Daar stonden we en staarden naar beneden,/ naar de stad die zo hel als
sintels,: door elke speer en schok van het lot / gesloopt tot op haar fundamenten
/ Voor doorluchtigheid te laat.
Gescheurde en gebroken huizen staren / naar het van ratten vergeven
doolhof, / dat eens een zilver-roze wolk opdreef,/ zich mengde met de
eeuwigheid.
De omtrek van de stadsmuur / eens zo stevig opgetrokken / is nu slechts
een bijgedachte / of een grap voor doden die vochten
. / fundament voor het
hiernamaals.
Het glinsterende zand waar
eens de kinderen / in speelden met schep en emmer,/ is akelig verlaten de
angst om s nachts / de menselijkheid in t duister te zien, / waar in de
zilveren kalmte, de dood terugneemt / en alle blaam afwijst die mensen treft /
voor chaos, brand en kogellood / die plotseling ons overkwam.
Toen al het goede wat we leerden / plaats moest maken voor het kwaad, /
schandalige sagen van vurig ijzer, / bloed dat
Gods zuiverheid verhult.
In zon diep verzonken, zakt de ster / steeds dieper weg in de tragedie,
voert ze / oorlog met zichzelf; de wereldzeeën zijn / bedekt met slachtoffers
van ziekte -/ en wat rest zijn wij, die het bezinksel drinken / van Babels
vreselijke voorspelling
|