Ook vandaag
staat deze blog nog volledig in het teken van de gesneuvelde Britse oorlogsdichter
Wilfred Owen MC (zie gisteren). Graag nodig ik u uit om de uitstekende
BBC-documentaire Wilfred Owen a
Remembrance Tale te bekijken. Klik op onderstaande link.
Vandaag,
dag op dag precies 100 jaar geleden sneuvelde de 25-jarige Wilfred Owen MC bij
de offensieve gevechten aan het kanaal Samber- Oise bij het Frans-Vlaamse Ors.
Owen is naar mijn aanvoelen en gelukkig niet alleen dat vanmij één van de belangrijkste om niet te
zeggen dé belangrijkste Britse dichter van de Grote Oorlog en mag vandaag dus
niet ontbreken in de rubriek Zondag
Frontpoëziedag. Weinigen hebben op zon schokkende manier de gruwelijjke
realiteit van de loopgravenoorlog verwoord. Hij schreef de meeste van zijn
gedichten in een tijdspanne van amper een jaar, tussen augustus 1917 en
september 1918. Tijdens zijn leven werden er enkel vijf van zn gedichten gepubliceerd
en was het wachten tot in 1920 zijn postume bundel Poems door zijn bloedsbroeder Siegfried Sassoon werd gepubliceerd
die 23 van Owens gedichten bevatte
Vandaag
breng ik in deze rubriek Owens beklijvende The
Next War
Wars a joke for me and you / Wile we know such dreams
are true (Siegfried Sassoon)
Out there weve
walked quite friendly up to Death / Sat down and eaten with him, cool and bland
/ Pardoned his spilling mess-tins, in our hanf. / Weve sniffed the green thick
odour of his breath, / Our eyes wept, but our courage didnt writhe / Hes spat
at us with bullets and hes coughed / Shrapnel. We chorused when he sang aloft,
/ We whistled while he shaved us with a scythe.
Oh, Death was
never enemy of ours ! / We laughed at
him, we leagued with him, old chum. / ?No soldiers paid to kick against His
powers / We laughed, knowing that better men would come, / And greater wars:
when each proud fighter brags / He wars on Death, for lives, not men, for
flags.
Vandaag is het precies 100
jaar geleden dat de felle strijd rond Zomergem het leven eiste van een
Hoogstratenaar. De 23-jarige Jan Coertjens, brigadier/beroepsvrijwilliger bij
het 8e Regiment artillerie werd dodelijk gewond door
granaatscherven tijdens een artillerieduel. Hij kreeg een laatste rustplaats op
het Belgische militaire ereperk op de begraafplaats van Zomergem maar zijn zerk
raakte in mei 1940 ernstig beschadigd door granaatscherven en kogelgaten.
Onlangs werd deze zerk echter door Defensie hersteld. Jan Coertjens was een zoon van Adriaan Coertjens en Maria
Theresia De Prins. Deze vrijgezel woonde bij het uitbreken van de oorlog aan
het Gasthuiseinde. Hij was de laatste militair uit Hoogstraten die tijdens de
oorlog om het leven kwam.
In
het Duitse interneringskamp Sennelager bij Paderborn overleed op 28 oktober
1918 de 77-jarige Hoogstratenaar Cornelis Janssens. Deze gewezen muziekleraar was
op 13 mei 1918 in Beringen door de Duitse politiediensten gearresteerd wegens
zijn betrokkenheid bij verzetsactiviteiten en als politieke gevangene naar
Duitsland gestuurd. Cornelis Janssen werd oorspronkelijk begraven op het
zogenaamde Ausländrrfriedhof bij het
kasteel Neuhaus-Sennelagern dat op het einde van de Eerste Wereldoorlog meer
dan 660 graven telde. Het is onduidelijk of de stoffelijke resten van C.
Janssens na de oorlog werden gerepatrieerd. Mogelijk ligt hij in één van de 26
Belgische WO-1 graven die zich nog op deze site bevinden.
De dodentol van het
eindoffensief bleef intussen oplopen. Bij de bevrijding van Hansbeke sneuveldeop 23 oktober 1918 de 30-jarige Jozef Van
Nueten, zoon van de Meerlese burgemeester. Hij was korporaal/klaroenier bij
het 20e Linieregiment. Tijdens het eindoffensief was hij als
muzikant ingezet bij de brancardiers. Hij werd in de omgeving van een eerste
hulppost die was ingericht in de woning Maenhoudt in de Veldstraat dodelijk
getroffen door granaatscherven. Samen met nog vier andere gesneuvelden,werd hij ter plaatse in de boomgaard
begraven. In december 1918 werd hij daar door zijn broer Vital opgegraven,
geïdentificeerd en herkist bijgezet op het kerkhof van Hansbeke.Kort na de wapenstilstand werd zijn lijk er
ontgraven en overgebracht naar Meerle.In tegenstelling tot de andere naar
Merle gerepatrieerde gesneuvelden werd hij niet onder het oorlogsmonument maar
in een individueel graaf er tegenover begraven. Hij was een ongehuwde zoon van Willem Lodewijk Van
Nueten, burgemeester en koopman en van Maria Cornelia Smits. Hij was bij het
uitbreken van de oorlog student en woonde in de ouderlijke woning in de
Kerkstraat nr. 26.
22 Oktober 1918 was
noodlottig voor twee militairen uit het Hoogstraatse. In het Belgisch militair
hospitaal te Calais overleed om 14.45 uur de 30-jarige Victor Criem, 1e sergeant
bij het 5e Linieregiment (zie doodsprentje). Op 16 oktober om 7.45 uur was hij doodziek binnengebracht
in het Belgisch militair hospitaal Porte
de Gravelines in Calais waar hij vandaag bezweek aan grieperige bronchopneumonie, wellicht het gevolg van de zgn. Spaanse Griep. Hij was de oudste
zoon van Jules Criem en Paulina Maria Thuyn. Victor Criem was gehuwd met de
Hoogstraatse Renildis Constantina Ceulen. Bij het uitbreken van de oorlog was
hij konvooibewaker bij de sporwegen en woonde hij op het Gasthuiseinde. In zijn
stamboekdossier staat echter Berchem als domicilie aangegeven. Zijn echtgenote
verhuisde in ieder geval tijdens de oorlog
naar de Walvisstraat 36 te Antwerpen. Ze zat wegens brievensmokkel en het
verdelen ervan van 12 januari 1918 tot 8 augustus in de gevangenis. Ze vroeg na
de oorlog een erkenning van haar verzetswerk aan bij Provinciale Commissie voor
Nationale Erkentelijkheid. Deze droeg haar op 17 april 1920 voor het Burgerlijk
Kruis 3e Klasse voor. Victor Criem ligt begraven in graf 911 op het militaire
ereperk van de stedelijke begraafplaats Calais-Nord.
In het hospitaal Cabour in Adinkerke bezweek om 15.00
uur de 35-jarige opperwachtmeester van de rijkswacht Willem Raes aan de
moordende Spaanse Griep. Hij was een zoon
Van Jan Baptist Raes en Joanna Maria Van Keerbergen. Willem Raes was gehuwd met
Margaretha Maria Amelia Van Kets. Hij was bij het uitbreken van WO I
brigadecommandant van de rijkswacht te Meerle en gedomicilieerd in de kazerne
van Meerle. Willem Raes kreeg een laatste rustplaats op de BMB Duinenhoek in De
Panne, graf nr. A 207.
Bij een verkenning van een ogenschijnlijk door de
Duitsers verlaten hoeve in Bellem, werd op 20 oktober 1918 de uit Meerle
afkomstige Petrus Aerts, korporaal bij het 8e linieregiment door een
sluipschutter in het hoofd geschoten. Over zijn sneuvelen schreef zijn
aalmoezenier, de uit Zondereigen afkomstige aalmoezenier Joannes L.
Mertens:"De jongen was te moedig; door iedereen was hij gekend als één der beste
patrouilleurs en stond hoog in aanzien bij zijne oversten. In Bellem, alvorens
aan 't derivatiekanaal van de Leie te komen, weerstonden de Duitsche
achterhoeden nog. Pieter alleen trok eene hoeve binnen die bezet was en onverschrokken,
zonder zich te beschutten, schoot hij op de Duitschers van op de koer der
hoeve. Spijtig trof hem een kogel in volle borst en Pieter stortte ineen,
zielloos. Zijn commandant en makkers, die hem opvolgden konden zijn papieren en
geld niet meer redden; de vluchtende Duitschers hadden hem reeds geplunderd. Ik
heb het geluk dan ook niet gehad den braven jongen de Heilige Rechten toe te
dienen, doch daarin mag men gerust zijn. Voor het offensief zijn bijna al de
soldaten van het bataillon te biechten en te communie geweest en Pieter ook. In
alle geval, zoo'n heldendood is een ware marteldood, want, was die brave jongen
zoo buitengewoon moedig, dan was het dat hij zulk een hoog besef had van zijne
plicht en zijn leven ten beste gaf tot heil van 't Vaderland en zijner familie
en vrienden. Vroeger reeds werd hij tweemaal gekwetst en was hij tweemaal gedecoreerd.
Moge dan deze heldhaftige dood voor de diep beproefde ouders een zoete balsem
zijn op hunne smart..."
Petrus Aerts was een bijzonder ervaren patrouilleur die
voor zijn gevaarlijke karweitjes herhaaldelijk werd onderscheiden. Hij werd niet minder dan driemaal geciteerd op de legerdagorders en
verschillende keren op de Divisie- en Regimentsorders. Op 4 maart 1918 ontving hij het Oorlogskruis: Caporal dun courage et dun dévouement exemplaires; au front depuis
39 mois, soffrant toujours pour les missions périlleuses; blesse de deux
balles au cours dun e reconnaissance; est resté jusquau lendemain dans son
poste avancé et ne sest laisé évacuer qu après décision formelle du médicin.
In de dagorder van het leger op 21 september 18, bij
het verwerven van de Militaire Medaille 2e klasse, stond het
volgende over hem te lezen.: Excellent
caporal, dun dévouement exemplaire. Au front depuis 43 mois. Le 05.09.18, faisant partie
de léquipe spéciale des patrouilleurs chargés dexecutér un raid sur la tranchée
des Canards, s élance un des premiers à l assaut dun grand abri bétonné dans
lequel lennemi sest enfermé et dou il se défend à la grenade, au pistolet et
al al mitrailleuse. Blessé trés grièvement au début de laction, il continue à
combattre jusqu au moment ou le détachement est force à la retraite.
Bij de bouw van de kazerne
Majoor Blairon in Turnhout tijdens het interbellum werd een blok in deze
kazerne vernoemd naar korporaal Aerts
Hij was de oudste zoon van Jan
Arnold Aerts en Maria Elisabeth Verheyen. Peer Aerts was bij het uitbreken van
de oorlog vrachtwagenbestuurder en woonde Heerlestraat 42.
Oorspronkelijk werd Peer Aerts samen met twee andere
gesneuvelden begraven in een veldgraf aan de Moerstraat ter hoogte van de hoeve
van E. Herteleer. Zijn stoffelijke resten zouden na de oorlog met militaire eer
worden bijgezet te Meerle
Op vrijdag 18 oktober 1918 m 12.00 uur bezweek In het militair hospitaal
van Vinkem de 26-jarige Petrus Van Ginneken uit Meer aan zijn
verwondingen.Deze veteraan uit de 9e
cie. van het 8e Linieregiment was er twee dagen
eerder binnengebracht met verschillendekogelwonden en een open dijbeenbreuk. Zijn oud sergeant-majoor Constant
Holemans omschreef hem als dapper onder
vuur, gedisciplineerd en een goede militair. Hij was een zoon Cornelius
Jacobus Van Ginneken en Anna Catharina Janssen. Hij was bij het uitbreken van
de oorlog arbeider en woonde tot 1911 in Werkhoven. Het gezin verhuisde toen
naar Beerse waar het een woning betrok in de Kwikstraat. Aanvankelijk werd hij
begraven op de BMB van Steenkerke maar na de oorlog werd hij herbegraven te Beerse.
Op de foto de op 15 oktober bij een lijf - aan -
lijfgevecht levensgevaarlijk gekwetste Hoogstratenaar Frans Embrechts,
soldaat bij het 10eLinieregiment.
Hij bezweek op 17 oktober 1918 om 20. 15 uur in het hospitaal L' Ocean
in De Panne aan zijn verwondingen. Aanvankelijk was hij soldaat geweest in
het 11e Linieregiment, tot hij op 27 februari '15 ernstig gewond was
geraakt. Zijn herstel duurde maar liefst zeven maanden, waarna hij muteerde
naar het 10elinieregiment. Frans
Embrechts was een zoon van Linus Embrechts en Marie Thérèse Van Weereld. Hij
was op 7 februari 1914 in Minderhout gehuwd met Dymphna Donckers. Bij het
uitbreken van de oorlog was hij boekbinder en drukkersgast bij drukker/uitgever
Jozef Haseldonckx aan de Vrijheid. Hijwoonde bij het uitbreken van de oorlog samen met zijn hoogzwangere
echtgenote op het Moleneinde. Zijn dochter Maria Catharina werd een paar
maanden nadat hij het leger vervoegd had geboren.
En nog liep de dodentol op. In het Reserve-Lazaret Kablitz in het Duitse Braunschweig overleed de in
Merksplas geboren, maar in Hoogstraten gedomicilieerde krijgsgevangen
korporaal Karel Dockx, beroepsvrijwilliger bij het 8eLinieregiment. Karel Dockx
was een zoon van Louis Dockx en Maria Theresia Van Tiggel. Karel Dockx was op 1
augustus 1914 in het leger gegaan als beroepsvrijwilliger. Hij werd op 24
augustus 1914 bij Namen krijgsgevangen genomen en verbleef het grootste deel
van zijn gevangenschap in Soltau in Niedersachsen. Hij bezweek aan grieperige longontsteking, wellicht het
gevolg van de zgn. Spaanse Griep.
In het bevolkingsregister van Hoogstraten staat hij ingeschreven als
sigarenmaker en woonde hij aan het Moleneinde. In zijn militair stamboekdossier
staat echter de garnizoensplaats Mariembourg als domicilie aangegeven. Een paar
jaar na de wapenstilstand werden zijn stoffelijke resten gerepatrieerd en werd
hij herbegraven op de militaire begraafplaats van Leopoldsburg.
Op 15 oktober 1918, bij de aanval op Torhout werd onderluitenant
Leo De Nayer op slag gedood door een kogel in het hart. Filip De Pillecijn, die
in de Frontbeweging bevriend was geraakt met deze Temsenaar schreef een paar
weken later volgend poëtisch maar ook verbitterd in memoriam voor zijn gevallen
frontkameraad:
Op 17 oktober 1918 werd in de In de omgeving van Torhout
de 24-jarige Jan Frans Peeters, een soldaat/oorlogsvrijwilliger die in de 1e
cie. van het 1e Bn. van het 18e Linieregiment diende op
slag gedood door granaatscherven in zijn hoofd. Hij werd aanvankelijk begraven
in een veldgraf bij een hoeve links van de baan Torhout-Roeselare ter hoogte
van kilometerpaal 1. Later werd deze gesnbeuvelde herbegraven in Torhout maar op 25 februari 1921
werden zijn stoffelijke resten bijgezet op het kerkhof van de huidige
Hoogstraatse deelgemeente Wortel. Zijn familie was kort na de Wapenstilstand
van Sint-Pieter-Woluwe naar de Noorderkempen verhuisd. Zijn graf werd er echter
nog voor de Tweede Wereldoorlog geruimd.
In het Belgische militaire hospitaal Virval in Calais
overleed op dinsdag 15 oktober 1918 om
06.35 u. -- vermoedelijk aan de moordende Spaanse griep- de 30-jarige
Hoogstratenaar Frans Wante, soldaat bij de transportcompagnie van het 8elinieregiment. Deze eenheid was op haar
beurt ingedeeld bij het vervoerskorps van de IVelegerdivisie. Wante was oorspronkelijk een
cavalerist, meer bepaald een lansier geweest, maar muteerde later naar de
vervoerstroepen. Hij was een zoon van Joseph Wante en Elisa Verschueren. Frans
Wante, die voor de oorlog uitbrak, één van de tientallen Hoogstraatse
sigarenmakers was geweest, was gehuwd
met Irma Maria De Bie en had één zoon, Karel Henrik. Deze zoon, die geboren werd een paar maanden nadat zijn
vader gemobiliseerd was, zou als zogenaamd enfant de la patrie na de oorlog op kosten van de
Belgische regering mogen studeren en voor een carrière bij het leger kiezen.
Hij zou uiteindelijk afzwaaien met de rang van majoor, na een rijk gevulde
loopbaan die hem als militair attaché bij SHAEF in alle uithoeken van de wereld
had gebracht. Frans Wante kreeg een laatste rustplaats op het militaire ereperk
van de begraafplaats Calais Nord.
De hervatting van het geallieerde
eindoffensief op 14 oktober 1918 kostte al meteen het leven aan een soldaat uit
de Noorderkempen. In een geïmproviseerd veldhospitaal te Moorslede bezweek de
24-jarige Meerlenaar Jozef Adriaensen, soldaat bij het 12elinieregiment aan zijn verwondingen nadat
hij was getroffen door een machinegeweersalvo. Hij werd vier dagen later op de
gemeentelijke begraafplaats van Beitem Rumbeke begraven. In oktober 1921 werd
hij herbegraven in Meerle. Zijn broer Jaak werd tijdens het eindoffensief zwaar
gewond. Jozef Adriaensen was de op één na jongste zoon uit het kroostrijke
gezin van Corneel Adriaensen en Anna Catharina Gysbrechts. Deze vrijgezel was
bij het uitbreken van de oorlog landbouwer/molenaar en woonde op de Elsakker.
Op
4 oktober 1918 sneuvelde bij de bloedige strijd rond Staden op het gehucht
Vuilpan de 24-jarige Merenaar Henri Voeten, oorlogsvrijwilliger in de 12e
compagnie van het 23e Linieregiment. Er restte te weinig van
Voetens stoffelijk overschot- die door een artillerievoltreffer was geraakt-
om bijgezet te worden in een veldgraf. Voeten had een reputatie als onvervaard
patrouilleur. Op
8 augustus 1918 werd hij op de legerdagorders van de Divisie geciteerd wegens
moedig gedrag onder vijandelijk vuur. In dezelfde maand werd hij opnieuw
geciteerd, ditmaal op de legerdagorders en voorgedragen voor de Militaire
Medaille 2e Klasse: Soldat d
élite: faisant partie sur sa demande du peloton de patrouilleurs de 7e
D.I. Na cessé dy faire montre dun bel allant et d une grande bravoure. Le 27 aout 1918 au cours dun attaque conte les
organisations ennemies nord de Langemarck, et chargé de conduire une colonne d
avant, sest brillamment comporté au cours de l attaque a coopèré pour une
large part à la capture de prisonniers et à loccupation définitive du poste
conquis.Op 3
september 1918 werd hij werd hij opnieuw op de legerdagorders geciteerd voor de
moed waarmee hij bij een raid de vijandelijke lijnen was binnengedrongen. Henri
Voeten was in het burgerleven knecht geweest bij Keeske Goetschalckx
op het Looi. Hij was een ongehuwde zoon van Johannes Voeten en Carolina Maria
Van Breda.
Tijdens het eindoffensief onderscheidden verschillende
militairen uit het Hoogstraatse zich op bijzondere wijze. Op de foto
Hoogstratenaar Gaston De Keuster, die als 1e sergeant in de 7e
compagnie van het 1e Regiment Grenadiers diende. Hij werd op 8
oktober 1918 als volgt geciteerd op het legerdagorder:
...Uitmuntend onderofficier,
begaafd met grote dapperheid. Heeft zich bijzonder onderscheiden door zijn
moedig initiatief gedurende het offensief. Op 28 september heeft hij te Wollemolen,
door uit de reservestellingen te komen met enkele soldaten, naar de eerste
linie te gaan en er een belangrijke vijandelijke post, sterk verdedigd door
mitrailleuzen aan te vallen op persoonlijk initiatief. Heeft het zijne
bijgedragen tot het veroveren van deze post en het maken van
krijgsgevangenen...
De Hoogstraatse oorlogsvrijwilliger/korporaal Gust Peeters,
uit hetzelfde regiment als De Keuster werd eveneens op het legerdagorder
vermeld voor zijn schoon gedrag
gedurende den Slag van Vlaanderen en zijn voortreffelijke houding gedurende
zijn 39 maanden verblijf aan het front. Ook de Hoogstraatse eerste
sergeant-majoor Gaston Cornelissen uit het 16eLinieregiment werd op het legerdagorder
vermeldt: "Uitstekend onderofficier,
bezield met een buitengewone dapperheid en ontembare moed. Gaf daarbij steeds
blijk van de schoonste militaire hoedanigheden, welke gepaard gaan aan zeer
verheven gevoelens van vaderlandsliefde en hoog begrip van plicht.
Onderscheidde zich door zijne overschrokkenheid en miskenning van 't gevaar
gedurende de gansche oorlogsperiode en bijzonder tijdens het groot offensief in
Vlaanderen. Werd zwaar gewond op 31 oktober '18 wanneer hij aan 't hoofd van
zijn peleton den aanval leidde aan de vaart van Schipdonck. Aan het front sinds
het begin van den oorlog." Deze bekwame onderofficier was drager van
de Herinneringsmedaille '14-'18, de Overwinningsmedaille, de IJzermedaille,
de Militaire Medaille, het Oorlogskruis mét palm, het Franse Croix de Guerre en de Britse Military Medal.
In 1997 publiceerde ik in het Jaarboek van
Hoogstratens Oudheidkundige Kring Kogels
fluiten al zingend over t water, de becommentarieerde fragmenten uit het
oorlogsdagboek van een Jager te Voet. De soldaat in kwestie was de in Meerle
geboren en getogen Jan Verbunt.Hij had
van bij het uitbreken van de oorlog tot 1917 in de rangen van het 2e
Regiment Jagers te Voet gediend en was dan, in het raam van de grootschalige
reorganisatie van het veldleger, op
29.12.1916, naar het 5e Regiment Jagers te Voet gemuteerd. Jan
Verbunt, wiens oorlogsdagboek tot de beste in het genre behoort, werd op 2
oktober 1918 dodelijk gewond bij de stormaanval van zijn eenheid op Moorslede. Oorspronkelijk werd hij begraven op de
militaire begraafplaats in St. Rijkers
(graf nr. 96). Na de afschaffing van deze site werd Verbunt herbegraven op de
militaire begraafplaats Duinenhoek in
De Panne, graf blok G, nr. 18
Hij was een zoon van Jan Verbunt en Maria Poels en
een oudere broer van Jozef Verbunt. Deze laatste, een veteraan van de wielrijders/verkenners
van de Ve Legerdivisie, bezweek op 10 april 1926 in de ziekenboeg van
de Antwerpse Falconkazerne aan de gevolgen van een gifgasvergiftiging die hij
aan het front had opgelopen. Jan Verbunt woonde vanaf zijn geboorte op de Leegen Rooy, maar
verhuisde in 1911 na zijn huwelijk met Catharina Peeters naar Vosselaar. Het
paar had twee kinderen, Maria Theresia en Johannes en woonde in de Bergeneindestraat
in Vosselaar.
Ik droeg mijn
in 2015 verschenen boek In Vlaanderens
Velden op aan mijn in 1918 gesneuvelde stadsgenoot Pieter Hendrik Theus.
Hij was bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog priester-leraar in het
Klein - Seminarie van Hoogstraten. Een school, waar hij sinds februari 1908 als
titularis van de Poësis aan verbonden was. Samen met 4 andere collegas werd
hij op 1 augustus 1914 gemobiliseerd. Het duurde echter nog tot 24 september
vooraleer hij een aanstelling kreeg.
Die dag werd
hij hulpaalmoezenier in het 3e
Bataljon van het 6e Regiment Jagers te Voet, een lichte
infanterie-eenheid. Dit regiment was bij het begin van de oorlog ontstaan uit
het 3e Regiment Jagers. Theus kwam in de kazerne van Kontich terecht
waar het depot van zijn regiment gevestigd was. Maar zijn verblijf was daar van
korte duur. De Duitsers naderden Antwerpen en in de avond van 6 oktober 14 trok Theus met de resten van zijn regiment bij
Burcht over een pontonbrug de Schelde over. Op 8 oktober marcheerde hij door
het Waasland naar Zelzate waar hij de volgende dag de trein nam naar Torhout. Vanuit
Torhout bereikte Theus samen met enkele andere aalmoezeniers van de Ve
Legerdivisie na een paar vermoeiende dagmarsen op 14 oktober Diksmuide. Daar
vernam hij dat het 6e Regiment Jagers te Voet omwille van de zware
verliezen in de eerste oorlogsmaanden werd ontbonden. De resterende manschappen
werden opnieuw geïntegreerd in het al evenzwaar aangeslagen 3e Jagers. Terwijl het Belgische veldleger
zich opmaakte voor de verdediging van de IJzerlinie bevond Theus zich op 18
oktober in Lampernisse maar veel tijd om te rusten kreeg hij niet want op 19
oktober volgde hij zijn jagers op de voet wanneer ze samen met de Bretoense
marine-fuseliers van de Brigade Ronarch werden ingezet bij een frontale aanval
op de Duitse voorhoede bij Vladslo, op de rechteroever van de IJzer. Ondanks
het feit dat Beerst door hen werd ingenomen werden ze s avonds door het
massaal aanrukken van Duitse versterkingen verplicht terug te trekken over de IJzer.
Het was wellicht tijdens deze operatie, in de gietende regen en tussen de
aangierende granaten dat Theus in de vroege ochtend van 20 oktober ernstig
gewond raakte. Volgens een summiere nota in zijn militaire stamboekdossier
verleende hij ter hoogte van de Handzamedijk geestelijke bijstand aan een paar
gewonden toen hij werd getroffen door de shrapnelkogels van een inslaande
granaat. Hij werd fel bloedend en buiten bewustzijn van het slagveld
geëvacueerd en naar de triagepost in Adinkerke gebracht. Vandaar ging het per
trein naar Calais waar hij tot eind februari 1915 gehospitaliseerd bleef.
In de eerste
week van maart 15 belandde hij terug aan het IJzerfront waar hij zich de
volgende weken deed opmerken door een paar verbluffende staaltjes van moed en
van een bijna griezelig aandoende minachting voor het gevaar. Wanneer zijn
regiment in de nacht van 9 op 10 mei 15 de IJzer overschreed om bij Beerst een
bruggenhoofd uit te bouwen was hij opnieuw van de partij. De volgende dagen en weken
werden gekenmerkt door felle gevechten en het duurde niet lang voor Pieter
Theus opnieuw door granaatscherven gewond raakte. Deze keer zo ernstig dat hij
tot het einde van het jaar in het Frans-Vlaamse Zuydcoote gehospitaliseerd
bleef.
Het was wellicht
in deze periode dat Theus zich meer en meer begon te ergeren aan de
taalwantoestanden in het leger. Al van in zijn scholierentijd, toen hij actief
was geworden in de Antwerpse studentenbond Eigen Taal / Eigen Zeden was hij
openlijk Vlaamsgezind geweest. Net zoals zovele flaminganten was hij
enthousiast en loyaal Belgisch het slagveld opgegaan maar van dat oorspronkelijke
enthousiasme schoot op het einde van 1915 niet veel meer over. Uit de ten dele
bewaard gebleven briefwisseling met zijn Hoogstraatse collega Flor Fierens, die
als aalmoezenier bij de zware artillerie diende, bleek dat Theus steeds vaker
aanstoot nam aan het - door de regering getolereerde - anti-Vlaamse gestook in
het breed aan het front verspreide dagblad Le XXe Siècle én aan het onbegrip
dat de meeste van zijn collegas - officieren etaleerden voor de grieven van de
Vlaamsgezinde intellectuelen aan het IJzerfront. Tijdens zijn herstelverlof
stuurde hij in het najaar van 15 verschillende brieven naar de
volksvertegenwoordigers Frans Van Cauwelaert en Alfons van de Perre waarin hij
in weinig bedekte termen zijn ongenoegen ventileerde.Hetzelfde ongenoegen uitte hij ook aan
vrienden die nauw aanleunden bij de redactie van De Belgische Standaard zoals
Victor Van Gramberen, Frans Van den Heuvel en Jan Bernaerts. Deze laatste
aalmoezenier - die in dezelfde divisie
als Theus diende - was meermaals omwille van zijn moedig gedrag onderscheiden maar
werd begin maart 16 omwille van een discussie die hij met enkele officieren
over Le XXe Siècle had gevoerd op staande voet van het front verwijderd en
weggestuurd naar een Belgische munitiefabriek in Gaineville. Hoofdaalmoezenier
Jan Marinis hield de ware reden van deze overplaatsing geheim maar stuurde de
volgende dag een nota aan al zijn divisieaalmoezeniers waarin werd gesteld dat
ze hun ondergeschikten erop moesten wijzen zich terughoudend te tonen in de
omgang met officieren
Een paar weken
later, op 25 maart om precies te zijn volgde echter ook Pieter Theus. Hij werd
overgeplaatst naar de militaire strafgevangenis van Calais. Deze mutatie was
een strafmaatregel die hem door zijn divisiecommandant, generaal Louis Ruquoy
persoonlijk was opgelegd. De divisiecommandant ergerde zich al langer aan de
Vlaamsgezindheid van Theus en nu had hij de spreekwoordelijke stok gevonden om
de al even spreekwoordelijke hond te slaan: Ruquoy vond dat Theus ongeschikt
voor frontdienst was omdat hij één van de aan hem ondergeschikte brancardiers
er niet van had weerhouden een flamingantische tirade tegen de Belgische
regering naar een vriend in Nederland te sturen. Deze sanctie zou Theus alleen
maar sterken in zijn Vlaamse overtuiging. In de gevangenis kwam hij immers niet
alleen dagelijks in contact metdeserteurs en criminelen, maar ook met jongens die enkel omwille van
hun Vlaams bewustzijn waren gestraft. Deze negatieve ervaringen beletten
trouwens niet dat Theus zich nog sterker ging engageren in de snel radicaliserende
Vlaamse Beweging aan het front. Dit bleek onder meer uit zijn herhaaldelijke
financiële steun aan Heldenhulde, het frontersblad Ons Vaderland, en aan de sterk door hem gepropageerde werking
van de studiekringen. Ondanks de negatieve houding van zijn divisiecommandant
en de hieruit voortvloeiende pesterijen bleef Theus een plichtsgetrouw en
waardevol officier die door zijn mannen zowel gelovigen als vrijzinnigen - op
handen werd gedragen. Zeven maanden later, op 11 oktober 1916, werd hij
gerehabiliteerd en mocht hij de beklemmende omgeving van het prison militaire verruilen voor het
front. Ditmaal kwam Pieter Theus bij het 7e Linieregiment terecht. Hier
botste hij op aardig wat dorps- en streekgenoten, die in deze eenheid dienden.
Op 27 december
16 - bij de reorganisatie van het veldleger - werd hij aangesteld tot hulpaalmoezenier
in het 17e Linieregiment. De al snel
bijzonder populaire aalmoezenier, onderscheidde zich opnieuw op 8 november
'17, zoals de regimentsdagorder 6 dagen later vermeldde: "Il était décore du Croix de Guerre pour le
dévouement et l'abnégation il a fait preuve le 8 novembre '17 en s'introduisant
par un passage trés étroit et trés dangereux dans les décombres menagant
ruines d'un abri en béton défoncé par un obus ennemi et ce, dans le but de
dégager trois soldats ensevelis..." Voor
deze gedurfde redding onder vijandelijk vuur ontving hij het Oorlogskruis met
palm, op persoonlijke voordracht van zijn korpscommandant.
Wanneer in de
nacht van 9 op 10 februari 18 op het kerkhof van Alveringem en op de militaire
begraafplaats van Oeren de AVV/VVK-opschriften van tientallen
heldenhuldezerkjes door onbekenden met cement werden dichtgesmeerd, waren het
mannen van het 17e Linieregiment die in de nacht van 11 op 12
februari de zerken overschilderden. De verf en verfborstels werden aangekocht
met de soldij van korporaal Rik Demoen en hulpaalmoezenier Pieter Theus
Op 20 juli '18
werd hij omwille van "...zijn moed
en herhaalde daden van zelfopoffering getoond tijdens zijn lang verblijf aan
het front" geridderd in de Leopoldsorde. Ook tijdens het
eindoffensief was Pieter Theus -zoals verwacht- steeds vooraan te vinden. In
de nacht van 1 op 2 oktober 18 verzorgde hij twee lichtgewonden in een eerste
hulppost te St.-Pieters Beitem, bij Moorslede. Toen hij hen uitgeleide deed,
werd hij dodelijk in het hoofd getroffen door een granaatscherf. Postuum werd hij op de Legerdagorder vermeld, en kreeg
hij een palm bij de Leopoldsorde: Tombé
en brave dans la nuit de 1 au 2 octobre '18 entre St.Pieter et Waterdamhoek
pour la défense des foyers et de l' honneur du peuple Belge. En témoinage de
gratitude, la patrie reconnaisante." Over deze
merkwaardige priester, getuigde zijn bataljonscommandant, majoor Masui, na
zijn dood: "Je ne le plains pas, il
méritait de mourir pour son idéal: je le connait fort bien, c'est certainement
ce qu'il a désiré..."
En zijn geestelijke bevelhebber, Monseigneur Marinis getuigde later
over hem in "La viedioscesane het berichtenblad
van het bisdom Mechelen: "..Ik heb
hem goed gekend, niet alleen door onze persoonlijke betrekkingen, welke enkel
door het offensief afgebroken werden, maar ook door zijn oversten en jongens.
Pieter Theus was één van de beste legeraalmoezeniers. Hoe groot zijn invloed
op officieren en manschappen was, weet ik door mijn persoonlijke
ervaring..."
Ook in het in
Engeland verschijnende bannelingblad "De
Stem uit België" verscheen een zeer uitgebreid "In memoriam" van de hand van Vic
Van Gramberen, die goed bevriend was geweest met de gesneuvelde. Flor Fierens
bracht na de oorlog op een
herdenkingsavond voor de gesneuvelde leraars en oud-scholieren in het Klein-
Seminarie, een ontroerende getuigenis over zijn oud-collega, ter illustratie,
een fragment uit zijn tekst: "...Zijn
natuurlijke ernst verzwaarde voor hem de droefheid van het oorlogsleven. Maar
hij wist al de wrangheid van het lijden voor zich alleen te houden en in het
hart van zijn Goddelijke Meester uit te stortten. Terwijl hij voor zijn
dierbare jongens de levensvreugde bewaarde, die de getrouwheid aan zijn
plichten hem schonk. Hij heeft geleden in zijn lichaam de gewone pijnen van
iedere aalmoezenier, die van 't begin van de oorlog af, tot het einde zijn
bataljon volgde in de strijd, op het werk, op rust en overal het voorbeeld van
stipte plichtsbetrachting gaf.Hij
heeft geleden in zijn hart de verontwaardiging, de vernedering van de Vlaming,
die de noden van zijn arme Vlaamse soldaten voelde in de mate van zijn
onbegrensde liefde voor hen..."
Het laatste woord over Theus werd opgetekend door Jef Vermeiren, een
simpele piot uit 's Gravenwezel die in de compagnie van Theus diende.
Onverbloemd, zonder een zweem van pathetiek getuigde hij in zijn oorlogsdagboek
over het sneuvelen van zijn aalmoezenier: ...
Die morgen gingen we opnieuw ten aanval, maar botsten spoedig op felle
tegenstand van de vijand. Met de onvermijdelijke verliezen rukten we die dag
vooruit tot op de hoogte van Moorslede. Wanneer wij op de hoogte kwamen werd
al wie het hoofd toonde neergekogeld. Achter deze hoogte bezetten de Duitsers
een lang van tevoren gemaakte stelling, de zogenaamde
"Hindenburglijn", bestaande uit goede loopgrachten en sterke betonnen
schuilplaatsen. Hier zaten wij wederom vast, wij konden onmogelijk nog een
stap verder. Met één mitrailleurtrek stelden de Duitsers zes van de onzen
buiten gevecht. Onze commandant werd door vier kogels getroffen, een nog jonge
-in Parijs wonende- Belg, die wij Parigé noemden, werd gedood en er lagen nog
een paar andere doden bij. Ook is op die plaats de katholieke legeraalmoezenier
Theus gesneuveld. Deze was voor de oorlog leraar aan het Seminarie te
Hoogstraten. Een zeer brave man, die steeds zeer vriendelijk met de soldaten
omging. Hij deed al wat mogelijk was voor het welzijn van allen. Wij hadden allen
veel spijt van onze aalmoezenier, doch de oorlog is onverbiddelijk en spaart
niets of niemand. En zelfs nadien spaarden de lijkschenners hem niet, want een
paar dagen na zijn dood was hij beroofd van zijn vest en van zijn schone bruine
botten... Van de 170 soldaten,
onderofficieren en officieren, waarmee Theus vier dagen eerder ten aanval trok,
schoten er in de nacht van zijn sneuvelen nog vierendertig soldaten, één
onderofficier en één officier over...
Pieter Theus werd aanvankelijk begraven in een veldgraf bij de baan naar
Waterdamhoek. Kort na de oorlog werden zijn stoffelijke resten op verzoek van
zijn familie overgebracht naar de
gemeentelijke begraafplaats van Berchem in perk 21 I graf 16 waar hij tot
op de dag van vandaag rust
Elk voordeel heb zn nadeel zei ooit een bekende
Amsterdamse cultuurfilosoof. Een van de nadelen van levenaan de rand van de jungle is dat men een
groter risico loopt op allerlei aandoeningen ie je niet meteen één, twee, drie
op pakweg de Meir of de De Keyserlei kan oplopen. Het feit dat deze blog bijna
drie weken plat lag had alles te maken met een milde aanval van knokkelkoorts of
dengue waarvan ik het slachtoffer werd. Ik voel me intussen wel beter maar nog
geen 100 %. Ik ga evenwel vanaf morgen
terug aan de slag op deze blog
De tweede dag van het bevrijdingsoffensief kostte het
leven aan twee militairen uit de Noorderkempen. De eersten van wat al snel een afschuwelijk
lange rij zou worden . Na de extreem zware gevechten in de Belgische sector
werd het grootste gedeelte van Moorslede bevrijd. Volledig uitgeput bereikten
de mannen van de VIIe Legerdivisie de oostrand van het bos van
Houthulst. Twee leeggebloede divisies moesten worden vervangen, maar toch
bleven de Belgen verder aanvallen. De 7e , 16e en 17e
Linieregiment vielen rond Moorslede aan en brachten een verbinding tot stand
met de IXe Schotse divisie die, meer zuidwaarts, oprukte naar
Zonnebeke en Dadizele. De Belgische grenadiers en het 4e Regiment
Karabiniers veroverden ondertussen het Pottegemgoed en Kalve. Eén van de
karabiniers die bij deze aanval vermist raakten was de 25-jarige Adriaan De
Prins uit Rijkevorsel. Hij was als milicien van de klas van 1913 in dienst toen
de oorlog uitbrak en had alle gevechten waar zijn eenheid bij betrokken was,
zonder kleerscheuren overleefd. Adriaan de Prins was een ongehuwde zoon van
Cornelius De Prins en Catharina Van Dooren.
De 1e, 2e en 3e Regimenten
Karabiniers slaagden er - ondanks hun verschrikkelijke verliezen- in een
gedeelte van Westrozebeke te veroveren. Bij Stadenberg woedden urenlang
verbitterde gevechten. Uiteindelijk slaagden de 11e en 12eLinieregiment er in vaste voet te krijgen op
de heuvelkam. Dertig stukken geschut en ruim duizend krijgsgevangenen vielen
hierbij in hun handen. Wie dit succes niet meer mocht meemaken was de 26-jarige
brancardier Gaston De Vel uit Merksplas. Deze pater Scheutist, die naar een bijhuis
van zijn orde in Engeland was gevlucht, werd begin 1916 opgeroepen voor de
dienst. Na zijn opleiding werd hij afgedeeld naar her 12e
Linieregiment, een eenheid waarin hij behoorlijk wat streekgenoten aantrof.
Gaston De Vel sneuvelde in een artilleriebeschieting. Net als veel van zijn
ordegenoten was hij actief geweest in de Frontbeweging en had hij onder meer
geholpen bij het verspreiden van de Open Brieven van deze clandestiene organisatie.
Dit was op zich niet verwonderlijk want hij was de medestichter en eerste
voorzitter van de AKVS-Bond Willen is
Kunnen. Hij was de oudste zoon van notaris en oud-burgemeester van Retie
Aloïs De Vel. Twee van zijn broers waren oorlogsvrijwilligers. Gaston
De Vel werd oorspronkelijkop 8 oktober1918
begraven op een geïmproviseerde begraafplaats in de zuidoostelijke hoek van het
Bos van Houthulst, graf 5. Hij werd na de wapenstilstand bijgezet op de
militaire begraafplaats van Houthulst, vak D- graf 194.
Na een urenlange intensieve artilleriebeschieting, uit
meer dan 1.100 vuurmonden van Belgische, Franse en Britse origine werd er over
de eerste Duitse linie een rollend spervuur gelegd dat met een snelheid van
100 meter per 3 minuten vooruit moest schuiven tot aan de met bunkers bezaaide
Preussen Stellung waar het een
kwartier lang op zou losbeuken, om daarna met een snelheid van 100 meter per 5
minuten vooruit te rollen tot de al even beruchte Bayernlinie.
Vanaf het ogenblik dat deze helse vuurwals losbarstte,
sprongen om 5.30 u. de Belgische troepen uit de loopgraven die ze vier lange
jaren hadden verdedigd. Eindelijk gingen weer op weg naar huis. Over een
kilometerlang front, van de overstroomde Blankaart tot het Ieperse, gingen de
aanvalsgroepen over tot de bevrijdende laatste stormloop. Ondanks het
gebrek aan coördinatie, het hoge verliespercentage, de bittere tegenstand
en het rotslechte weer slaagden de Belgische troepen er in de eerste dag tussen
de drie tot acht kilometer terreinwinst te boeken. Hierbij werd onder meer het
zwaar omstreden gebied rond Passendale heroverd door de karabiniers. Ruim
vierduizend krijgsgevangenen en tientallen stukken geschut vielen in
Belgische handen, zij het vaak tegen een hoge tol aan mensenlevens. Zo was
deIIIe Legerdivisie blijven
steken voor de fel verdedigde Waldriegel
en leed de VIIe Legerdivisie grote verliezen bij de moordende
gevechten in het zwaarversterkte bos van Houthulst.
Meer naar het zuiden waren hadden ook de Britten hun
opmars ingezet aan weerszijden van de Meenseweg. Op het einde van de dag
stonden de mannen van Plumer vlakbij de plaats waar de tragedie rond Ieper in
oktober 1914 was begonnen.
Omdat er intussen ook reeds een bres was geslagen in de
hoofdverdedigingslinie in Noord-Frankrijk, besefte het Duitse opperbevel dat
de oorlog in feite verloren was. Generaal Ludendorff vertrouwde stafchef von
Hindenburg die dag dan ook toe dat Duitsland zonder uitstel om een wapenstilstand
moest verzoeken. Dit belette echter niet dat er nog wekenlang verbitterd zou
worden gevochten.