IN MEMORIAM - A VERY GALLANT PADRE - S.S. KNAPP, DSO, MC (1858-1917)
Een opvallende zerk tussen de graven op Dozinghem
Military Cemetery is deze van Simon Stock Knapp, een padre of katholieke
aalmoezenier bij het 2e Bataljon Irish Guards. Zijn grafsteen
vermeldt immers dat deze pater-Karmeliet werd onderscheiden met de Distinguished Service Order (DSO) én het
Military Cross (MC). Knapp werd in
1858 als Frank Knapp op het kanaaleiland Jersey geboren als zoon van een Ierse
moeder en een Franse vader. Hij ging naar school in St. Edmunds College in
Ware, de oudste middelbare katholieke school in Engeland.In 1878 trad hij in bij de Karmelieten en in
1883 werd hij tot priester gewijd. In deze periode nam hij, in de lijn van de
traditie bij de Karmelieten de kloosternaam Simon Stock aan, naar een 13-eeuwse
Engelse heilige. De volgende jaren bracht hij vooral door als docent theologie
en hij reisde voor zijn orde onder meer naar de Verenigde Staten en Palestina.
Knapp had met verve tijdens de Tweede Boerenoorlog in Zuid-Afrika bij het 6e
(Inniskilling) Dragoons gediend en droeg met trots zijn campagnemedaille met niet
minder dan 5 vermeldingen, de zgn. clasps.
In dit regiment was hij onder meer bevriend geraakt met de latere veldmaarschalk
Edmund Allenby, op dat ogenblik majoor bij de Inniskillings en kapitein
Lawrence Oates die bekend werd van de mislukte poolexpeditie van Scott in 1912.
Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog ging hij
vrijwel meteen terug in dienst als een Temporary
Chaplain to the Forces 4th class, een rang die gelijk stond aan kapitein.
Wellicht diende hij eerst enkele maanden bij het 1e Bataljon Irish
Guards voor hij definitief in de rangen van het 2e Bn. Irish Guards terechtkwam.Ondanks zijn gevorderde leeftijd deelde
Knapp de beproevingen van de strijd met zijn mannen en gaf hij een paar bijzondere staaltjes van
moed ten beste op het slagveld. Voor zijn inzet tijdens de Slag bij Loos
ontving hij in januari 16 het Military
Cross, de op één na hoogste dapperheidsmedaille voor officieren. Precies
een jaar later werd hij bevorderd tot Temporary
Chaplain to the Forces 3th class, zeg
maar majoor. In juni 17 ontving hij het bericht dat hij omwille van zijn
voorbeeldige houding aan het front genomineerd was voor de Distinguished Service Order.
Padre Knapp zou deze hoge onderscheiding echter nooit bij
leven ontvangen. Op 31 juli 17 ging zijn eenheid in de aanval bij Pilkem
Ridge. Hij had een formeel verbod gekregen mee in de aanval te gaan, maar
niemand had volgens hem een verbod gegeven om de troepen op de voet te volgen. Terwijl hij dit deed probeerde hij de
gewonden die hij her en der aantrof zo goed mogelijk bij staan en dit ondanks
het bijzonder intensieve vijandelijke vuur. Niet veel later werd hij door
granaatscherven getroffen en zwaar gewond van het slagveld naar een Casualty Clearing Station in
Westvleteren geëvacueerd. Hier bezweek deze populaire aalmoezenier de volgende
dag aan zijn verwondingen. Het 2e Bn. Irish Guards verloor op de
drie dagen dat het tussen Boezinge en Pilkem was ingezet meer dan 280 man,
waaronder ook haar bevelhebber, acting
Lieutenant Colonel Eric B. Greer, MC. Knapp was één van de 175 padres die tijdens de Grote Oorlog het
leven lieten. Hij kreeg een laatste rustplaats op Dozinghem Military
Cemeterygraf II C 1.
Op 10 augustus 1917 werd in de Karmelietenkerk in
Kensington een herdenkingsdienst gehouden. Op een katafalk voor het hoogaltaar
stond symbolisch een lege kist die was bedekt met zijn priesterstola, veldmuts
en onderscheidingen. Rond de kist stond een erewacht van Irish Guards met
gebogen hoofden en omgekeerde wapens, de handen rustend op de kolf van hun
geweer als teken van rouw. Meer dan 200 officieren en mannen van de Irish
Guards woonden de dienst bij
VERS VAN DE PERS - EEN KRONIEK VAN DE FRONTBEWEGING 14/18
Binnen een paar dagen rolt mijn nieuwste boek Vlaanderens Dageraad aan de IJzer Een kroniek
van de Frontbeweging 1914-1918 van de pers. Hier volgt de voorpublicatie
uit een interview dat binnenkort over dit boek verschijnt en waarin ik
probeerde een en ander te duiden.
Zijn
er nog niet genoeg boeken over WO I verschenen ?
Naar aanleiding van 100 jaar Grote Oorlog verschenen
er de laatste jaren inderdaad honderden nieuwe publicaties. Als auteur zou het nogal gek lijken indien ik dit, op zich, geen goede zaak zou vinden ware het niet dat kwantiteit niet altijd gelijk staat aan
kwaliteit. Bovendien is er nog steeds sprake van een wanverhouding als het over
publicaties over het IJzerfront gaat in vergelijking met bijvoorbeeld over wat er in het
Ieperse is gebeurd. Ik onderschrijf ten volle de mening van historicus en uitgeverSiegfried Debaeke dat de historiografie
m.b.t. het Belgische leger in de Eerste Wereldoorlog nog in de kinderschoenen
staat.Er ligt nog zoveel terrein braak
voor verder onderzoek.
Heb
je daarom een boek over de Frontbeweging geschreven ?
Ja, historicus Bruno De Wever noemde het verhaal van
de Frontbeweging eenfunderingsmythe van het Vlaams-nationalisme.
Niet omdat het sociale onrecht waarmee de Vlamingen aan het IJzerfront geconfronteerd werden een mythe zou zijn
geweest maar omdat het verhaal van de Frontbewegingtot mythische proporties uitgroeide.Vreemd genoeg werd er decennialang nauwelijks
studie verricht om deze mythe tot haar ware proporties terug te brengen.
Gelukkig zijn er in pakweg de laatste dertig jaar eindelijk een paar
standaardwerken verschenen die de puntjes op de i hebben gezet.
Waarom
dan toch nog een nieuw boek over de Frontbeweging ?
Het verschijnen van deze boeken neemtniet weg dat ook hier nog lang niet het
laatste woord over is geschreven. Ik heb geprobeerd een boek te schrijven dat
niet alleen een publiek van geïnteresseerden maar ook leken kan boeien. In Vlaanderens Dageraad aan de IJzer vindt
de lezer het chronologische verhaal van de Vlaamse bewustwording én agitatie
aan het IJzerfront. Dit te vaak verzwegen hoofdstuk uit onze
oorlogsgeschiedenis wordt binnen het bredere kader van de operaties van het
Belgische leger geplaatst en natuurlijk ook van de politieke besluitvorming
binnen het Belgische oorlogskabinet dat het grootste gedeelte van de oorlog,
ver van het front, in Frankrijk zat.Ik
heb ook geprobeerd aan te tonen hoe een kleine minderheidsstroming die werd
gedragen door jonge, hoofdzakelijk katholieke intellectuelen ondanks
tegenkanting en repressie aan invloed en gewicht wist te winnen naargelang de
oorlog zich voortsleepte en de tegenstellingen op de spits werden gedreven. Hun
eisen, rechtvaardige taaltoestanden in het leger en voor na de oorlog, de
vernederlandsing van het openbare leven in Vlaanderen - sinds decennia de
doelstellingen van de Vlaamse Beweging - .botsten op een muur van onbegrip en
wantrouwen bij de gevestigde machten. Gedwongen door de omstandigheden verdween
de Vlaamsgezinde werking aan het front in 1917, precies honderd jaar geleden,
in de clandestiniteit.
Kun
je tot slot even de titel verklaren ?
De titel verwijst naar de politieke beginselverklaring
van de Frontbeweging, die in de herfst van 1917 precies 100 jaar geleden dus
werd gepubliceerd. Het partiijpolitieke Vlaams-nationalisme dat na de oorlog ontstond
was in de beginjaren grotendeels geïnspireerd op dit programma. Een programma
dat niet uit droge, theoretische beschouwingen was gegroeid maar uit de harde
realiteit van het soldatenleven. En dat een stevig Vlaams bewustzijn had doen
ontstaan, niet alleen in de geesten van de intellectuelen, maar ook bij een
groot gedeelte van de bevolking , die tot dusver, vaak mijlenver van de Vlaamse
Beweging had gestaan. En dat is, naar mijn aanvoelen de grote verdienste van de
Frontbeweging geweest
Vlaanderens
Dageraad aan de IJzer Een kroniek van de Frontbeweging 1914-1918 is een
uitgave van Egmont.
Wettelijk depotnurmmer: D/2017/8317/1
ISBN: 978-90-78898-48-1
Het boek is enkel verkrijgbaar met een zachte kaft en telt 262 pagina's. Kostprijs: 15 euro
De dood maakt geen onderscheid en ik ook niet. Men vergeet bij grootschalige herdenkingen, zoals deze weken en maanden bij de Derde Slag om Ieper, maar al te vaak dat er ook aan de 'andere zijde' tienduizenden slachtoffers vielen. Vandaag graag even uw aandacht voor Wilhelm Morgner die gisteren, precies honderd jaar geleden sneuvelde bij de verdediging van Langemark. Morgner was op 27 oktober 1891 in het Rijnland, in Soest geboren. Hij was een autodidact die al op vroege leeftijd gebeten werd door het schildersvirus. Uit zijn eerste werken bleek dat hij zich vooral liet inspireren door zijn omgeving. Aanvankelijk schilderde hij vooral weidse Noord-Duitse landschappen en boerenscénes in een naturalistische stijl met een impressionistische toets maar vooral onder invloed van de schilders van Die Brucke evolueerde hij naar een doorgedreven vereenvoudiging van zijn afbeeldingen in een erg kleurrijke, door het expressionisme beïnvloedde en erg herkenbare stijl. de getalenteerde Morgner bewoog zich op geheel eigen wijze tussen figuratief en abstract, tussen traditie en avant-garde. Al op erg jonge leeftijd nam deze rusteloze, energieke schilder deel aan baanbrekende tentoonstellingen van de Neue Secession in Berlijn, de Blaue Reiter in München en de Sonderbund in Keulen.Vanaf 1912 begon de diepgelovige Morgner zich meer en meer te focussen op religieus geïnspireerde thema's. Aan deze ontwikkeling kwam echter een einde met het uitbreken van de oorlog toen de schilder werd gemobiliseerd. Hij stond onder meer in Macedonië en Vlaanderen aan het front maar van schilderen was niet langer sprake. Enkel een aantal tekeningen en schetsen getuigen nog van zijn werk in de oorlogsjaren. Wilhel Morgner sneuvelde op 16 augustus '17 als unteroffizier in de 1e compagnie van het Reserve Infanterie Regiment nr. 262 bij Langemark. Morgner liet een oeuvre achter dat richtinggevend was in de toen nog in de kinderschoenen staande abstracte schilderkunst. Ooit schreef hij aan zijn vriend en mentor Georg Tappert; 'Ik droom van schier adembenemende kleurenwonderen (..) Ik kan enkel kunstenaar worden wanneer ik mezelf vermorzel. Doe ik dat niet, dan zal ik nooit deel hebben aan de oneindigheid (..) In talloze levens wil ik me openbaren...'
Morgner ligt op minder dan een kilometer begraven van waar hij sneuvelde, tussen de duizenden naamlozen in het Kameradengrab op de Duitse militaire begraafplaats in Langemark. Nog tot 15 september kan u in het gemeentehuis van Langemark - Poelkapelle terecht voor een kleine maar goede tentoonstelling rond het leven en werk van deze veel te vroeg gestorven kunstenaar.
Tussen 16 en 18 augustus 1917 vormde Langemark de inzet van verwoede gevechten. In de dagen en weken die voorafgingen aan deze strijd werd het dorp zo goed als compleet door de kaart geveegd door de geallieerde artillerie. Ik bezit in mijn fotoarchief een kleine 200 - hoofdzakelijk Duitse - foto's van Langemark tussen 1914 en 1917 toen het dorp weliswaar al getroffen maar nog niet verwoest was. Ik breng u vandaag een selectie, waaronder twee foto's van Duitse stellingen bij de Steenbeek in de lente van 1917...
Een paar citaten uit of over de bloederige gevechten die
midden augustus 17 in de Ieperse Salient plaatsvonden:
In and out of line on Frezenberg sector.
Hell all the time ! Mud awful, no trenches, no shelters, no landmarks. All
movement by night, shellfire all the time an everywhere casualties: enormous !
(Captain Arthur Glanville, 2e Bn. Royal Dublin Fusiliers)
I am still alive though at present I am more
likely to die from drowning than from hostile fire. It has rained solidly for
three days and the place is knee deep in mud. It is extraordinary weather for
August. (Major Roderick Macleod, 241 Brigade Royal Field Artillery)
As it was, the Ypres battlefield just
represented one gigantic slough of despond into which floundered battalions,
brigades and divisions of infantry without end to be shot to pieces and
drowned, until at last and with immeasurable slaughter we had gaines a few
miles of liquid mud (Captain Charles Miller, 2e Bn. Inniskilling
Fusiliers)
In the main it was a history of cold, wet,
hunger, exposure and shell-fire more intense than any I have seen
(Lieutenant Staniforth, 7e Bn. Leinsters)
Oooooh, a horrible smell. Theres nothing
like a dead bodys smell. Its a purtrid, decaying smell,makes you stop breathing, you think of
didease. Its a smell you cant describe unless youve smelt rotten meat. Youve
got the smell right under your nose all the time and theres one at the bottom
of the trench and you keep walking over itthe black slime comes out and thats not pleasant..! (Private
Alfred Griffin, 9e Bn. Kings Royal Rifle Corps)
The August failures were put down to the wet
weather. As if it had never rained before in that dripping climate ( ) Figures
show what a reckless gamble it was to risk the life of the British Army on the
chance of a rainless autumn on the Flemish coast.(De Britse premier David
Lloyd George)
16 Augustus was in de sowieso gruwelijke zomer van 1917
een van de meest bloederige dagen in de Ieperse Salient. Ondanks de oplopende verliezen meende de
Britse velmaarschalk Haig dat de tijd rijp was voor een nieuwe fase in het
offensief waarbij de Britten zich moesten concentreren op de inname van het langzaam
tot puin vermalen Langemark. De 16e
(Ierse) Divisie, waarover ik twee maanden geleden een boek publiceerde, was één
van de eenheden die voor deze taak werden geselecteerd. Samen met de 36e
(Ulster) Divisie vormden ze de rechterflank van de aanvalsgolf. Ze kregen de
moeilijkste taak voor de kiezen, namelijk de stormaanval op het hoger gelegen
terrein van Hill 35 en Hill 37, die Zonnebeke beschermden. Deze
sector werd gedomineerd door massieve, elkaar ondersteunende bunkers en een
aantal boerderijruïnes die tot sterke fortificaties waren uitgebouwd en waarvan
slechts een handvol door de geallieerde artillerie waren geneutraliseerd. Het
werd een bloedbad voor de mannen van de 16e (Ierse) Divisie. Als ze
er al slaagden hun objectieven te bereiken, werden ze, ondanks hun hardnekkige
verzet, nog voor de avond was
ingevallen, teruggedreven door de Duitse stoottroepen die in de tegenaanval gingen.
De terreinwinst was verwaarloosbaar geweest en de verliezen ronduit schokkend.
Tussen 1 en 20 augustus 17 verloor de 16e (Ierse) Divisie 221
officieren en 4.064 manschappen en onderofficieren. Alleen al tussen 16 en 18
augustus verloor de divisie 2.167 man.
Slechts 280 gesneuvelden konden worden geborgen. De meesten van bleven voorgoed
ergens in het niemandsland, aan flarden gereten door granaten, verzopen in
granaattrechters of dood achter de Duitse linies
Vandaag een fragment uit een gedicht van de in Antwerpen geboren en
opgegroeide Waalse frontdichter Maurice
Gauchez (1884-1957). Het schetst perfect de bloederige nachtmerrie die de
aanblik van Vlaanderens Velden in 1917 bood:
De
waanzin heerst in Vlaamse velden, / een onheilspellende vreugde breekt het
schemeruur, / geratel van claxons die wanhopig brullen / en mensen besmeurd met
aarde en as.
De
damp van dronkenschap en de windvlagen drijven / over deze lamme zottenavond
met sinistere maskers, / over de naamloze groepen met zwarte tronies en
helmen,/ verdwijnen in de vreemde verte
Het
carnaval van gassen wordt met veel gedruis gezongen,/ de mitrailleur lacht zijn
krankzinnige dodenlach, / vermengt zich met akkoorden van Vlaamse hoorns / en
de noodklokken op de torens luiden het alarm.
Maskers
op een avond in mei, spoken zonder levensdrang, / wat een hysterische vreugde
en krampachtige haat,/ doen ons opschrikken deze woelige avond op de vlakte / -
de duivel heeft zichzelf een bloedig carnaval geschonken.
Op 31 juli vestigde ik al de aandacht op de interessante reeks filmpjes die de Britse histyoricus Dan Snow maakte ter gelegenheid van 100 Jaar Slag bij Passendale. Vandaag geef ik een link naar het derde deel dat passend de titel 'Struggling in Mud' draagt:
Gwalia Farm Cemetery is een CWGC-begraafplaats bij de Elverdingseweg in Poperinge. Ze ontstond in juli '17 toen hier, bij deze hoeve, een Corps Main Dressing Station of hoofdverbandplaats werd geïnstalleerd vanwaar verschillende Field Ambulances opereerden. Luitenant - kolonel David Rorie was aan een van deze Fieldambulances, namelijk de 2nd. Highland Field Ambulance verbonden. Hij verbleef met deze ambulance, die was ingedeeld bij de 51e (Highland) Divisie, van 24 juli tot 24 augustus in , zijnde zowat heel de eerste maand van de Derde Slag bij Ieper op Gwalia Farm. In zijn in 1929 in Aberdeen gepubliceerde memoires 'A Medico's Luck in the War' ging hij uitgebreid in op zijn verblijf in Gwalia. Een fragment:
'We behandelden hier de slachtoffers van de drie gevechten op 31 juli, 16 augustus en 20 september, maar afgezien daarvan kregen we uit de naburige kampementen een gestage, dagelijkse toestroom van slachtoffers, veroorzaakt door de voortdurende granaataanvallen en bombardementen. Op 7 augustus nam ik het commando van de verbandplaats over van de O.C. 134th. Field Ambulance. Twee dagen daarvoor hadden de moffen, die ons de hele dag al hadden bestookt met snelle granaten, om 22.00 u. een salvo midden in de verbandplaats gemikt, waarbij twee van onze sergeanten gedood werden (uitstekende onderofficieren, gewaardeerde kameraden en oude vrienden) evenals een chauffeur van de M.A.C. en twintig anderen gewond raakten. Eén granaat belandde in de stinkende vijver op het boerenerf terwijl we met zijn tweeën naar de behandelzaal liepen. Vanuit de buikligging die bij zulke gelegenheden routine is, kon ik een uitzonderlijk regenboogeffect waarnemen vanuit mijn ene ooghoek - mijn andere oog had nog nauw contact met de hak van het kistje van m'n collega - waarna er al snel een extreem onwelriekende regen van modder en andere viezigheid op ons neerdaalde...'
Vandaag, hoe kan het ook anders, een huldegedicht dat
werd geschreven n.a.v. het sneuvelen van Noël Chavasse (zie mijn vorige blog).
Het werd geschreven door kanunnik H.D. Rawnsley, een goede bekende van de
familie, die eerder al een gedicht voor Chavasse had geschreven toen hij in
oktober 16 zijn eerste Victoria Cross had gekregen. Rawnsleys nieuwe gedicht
zonder titel verscheen op 15 augustus 17 in de Liverpool Daily Post and Mercury.
Mourn for the dead we ill could spare / A man to think and do and dare /
Dear Oxfords gallant son / His is to gain but ours the loss / Who, ere he won
the Victorias Cross / Another cross had won.
Pure soul of self-forgetfulness / Can we not see him in the stress / Of
battles fierce attack / Binding up wounds all day, all night / Facing the
bombs and rocket light / To bear the stricken back ?
Can we not see him, tho he bled / Lead volunteers through hail of lead
/ To rescue men in pain / And bear them through a storm of shell / To safety
from the powers of hell / And still return again ?
Oh, wheresoe er brave soul you are / Beyond this holocaust of war /
Know this: we men who mourn / Pray you who won so many a race / May you see
your Umpire face to face / Victor beyond the bourne.
In de vier lange en traumatische oorlogsjaren werd slechts één man tweemaal onderscheiden met de hoogste Britse dapperheidsmedaille, het Victoria Cross (VC). Wat dit verhaal helemaal uitzonerlijk maakt is dat de man in kwestie in de strikte zin zelfs geen strijder was. Kapitein Noël Godfrey Chavasse (1884-1917) was kapitein in het Britse Royal Army Medical Corps (RAMC) en als arts ingedeeld bij het 10e Bataljon King's (Liverpool Regiment), beter bekend als de Liverpool Scottish. Hij was als jongste van een tweeling geboren op 9 november 1884 in Oxford waar zijn vader Anglicaans dominee en rector was .In 1900 verhuisede het intussen flink uitgebreide gezin Chavasse naar Liverpool waar vader Chavasse net aangesteld was tot bisschop. Noêl Chavasse kende een onbekommerde jeugd en volgde het 'parcous' dat typerend was voor jongemannen uit zijn sociale klasse in dit tijdvak: een mix van sport, spel én studie. In zijn geval natuurlijk aan het prestigieuze Trinity College in Oxford waar hij in 1907 met verve afstudeerde in de filosofie. Nadat hij in 1912 zijn diploma van geneesheer had behaald werd hij als arts verbonden aan het Royal Southern Hospital in Liverpool. Een jaar later kreeg hij in hetzelfde hospitaal een aanstelling tot chirurg. Noël Chavasse nam - als reserve-officier - net deel aan zomermanoeuvres in Hornby Camp in Lancashire, toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak. Op zondag 1 november marcheerde luitenant Chavasse met de Liverpool Scottish, doedelzakspelers op kop, naar het station van Tunbridge Wells om er de trein naar Southampton te nemen. Vandaar vertrok hij met het bataljon aan boord van de SS Maidan linea recta naar Frankrijk en het front. Op 27 november belandde hij voor het eerst écht op het slagveld, in de loopgrachten voor Kemmel. Het duurde niet lang voor de jonge arts zich liet opmerken door zijn tomeloze inzet en uitzonderlijke moed. Tijdens de stormaanval op de heuvel van Bellewaarde op 16 juni '15 bijvoorbeeld trok hij mee op met de mannen. 48 Uur lang was hij er onafgebroken in de weer met het ophalen en verzorgen van de gewonden terwijl hij nauwelijks acht sloeg op de overal rond hem inslaande kogels en granaten. Het leverde hem een Military Cross en een bevordering tot kapitein op. In de bloederige zomer van '16 aan de Somme bij Guillemont, trok hij ondanks een verwonding, onophoudelijk terug naar het niemandsland om er gewonden op te halen en gesneuvelden te begraven. Hij negeerde de beschietingen en gaf een paar bijzondere staaltjes van moed en zelfopoffering. Hiervoor werd hij op 26 oktober '16 onderscheidden met het VC. In 1917 stonden de Liverpool Scottish terug op het slagveld van Vlaanderen, in de Ieperse Salient. Op 31 juli '17, de eerste dag van de 'Derde Slag om Ieper', installeerde Chavasse zijn eerste-hulppost in een net ingenomen Duitse bunker bij Setques Farm, een kapotgeschoten hoeve halfweg tussen Wieltje en St. Juliaan. Hij was er amper aangekomen toen hij door een granaatscherf aan het hoofd gewond werd. Chavasse weigerde zich te laten evacueren en trok meteen nadat hij verzorgd was terug naar zijn post om er samen met een krijgsgevangen gemaakte Duitse collega, gewonden eerste hulp te geven. Alhoewel de bronnen elkaar tegenspreken werd Noël Chavasse wellicht een tweede maal aan het hoofd gewond op 1 augustus. Opnieuw weigerde hij geëvacueerd te worden en bleef hij - ondanks de pijn - verder werken. De volgende dag, 2 augustus omstreeks 03.00 u. sloeg een granaat in op Chavasse's hulppost. Vrijwel iedereen die er op dat ogenblik verbleef werd gedood of gewond. Chavasse werd zwaar gewond en bewusteloos weggevoerd naar Casualty Clearing Station nr. 32 in Brandhoek, tussen Ieper en Poperinge. Hij werd er met succes geopereerd maar omdat hij teveel verzwakt was, bezweek hij op 4 augustus, vandaag precies een eeuw geleden, aan zijn verwondingen. Voor zijn betoonde inzet kreeg hij postuum een tweede VC uitgereikt.... Kapitein Chavasse werd de volgende dag met vol militair eerbetoon begraven op Brandhoek New Military Cemetery. Een paar rijen verder ligt zijn trouwe verzorger Rudd, die door dezelfde granaat gewond werd en zes dagen later stierf. Het oorspronkelijke houten grafkruis van kapitein Chavasse bevindt zich vandaag de dag in de kapel van St. Peters -le-Bailey in Oxford.
Noël Chavasse's jongste broer, de 26-jarige Adain werd op 4 juli '17 vermist toen hij tijdens een patrouille, op een paar meter van een Duitse voorpost bij Observatory Ridge in Zillebeke, ernstig gewond achterbleef in een granaattrechter. Verschillende pogingen om deze luitenant in het 17e Bataljon van The King's (Liverpool Regiment) te redden mislukten. Hij wordt herdacht op panelen 4 & 6 van de Menenpoort...
EVEN STILSTAAN BIJ... WELSH CEMETERY / CEASAR'S NOSE
Ter hoogte van de Moortelweg in Boezinge, in de velden tussen de Pilkemseweg en de Kleine Poezelstraat ligt Welsh Cemetery / Ceasar's Nose.Deze kleine CWGC site ontstond in juli 1917 en dankte haar bijnaam aan een kleine uitstulping in de frontlijn die wel wat weghad van de driehoekige vorm van een klassieke Romeinse neus. In totaal worden hier 68 Britse gesneuvelden herdacht. De 38e (Welshe) Divisie die op 31 juli '17 in deze sector aanviel begroef hier 23 van haar manschappen. 11 Van diegenen die hier een laatste rustplaats kregen kwamen om bij de aanval op 31 juli. Op de korrelige foto die uit een oude groepsopname komt staat één van de twee officieren die hier werden begraven: Percy Lloyd Humphreys, een 35-jarige kapitein in het 15e Bataljon van het Welch Regiment. Hij was een zoon van Cadwallader en Sarah Humphreys van Tylissa Farm in Llanfaircairnnion. Voor de oorlog uitbrak werkte hij in een bank in Llandello. Hij meldde zich vrijwel meteen als oorlogsvrijwilliger en kreeg op 23 november 1914 een aanstelling tot tweede luitenant in het 15e Bn. Welch Regiment. Na zijn opleiding kwam hij op 3 december '15 met dit bataljon in Frankrijk aan. Tijdens de Slag aan de Somme vocht hij in juli '16 in Mametz Wood. een reeks van bijzonder bloederige gevechten waarbij vooral de Welshmen zich wisten te onderscheiden. Op 31 juni '17 behoorde Humphreys' eenheid tot de eersten in lijn bij de aanval op Pilkem. Kapitein Humphreys werd niet ver van de plaats waar hij nu begraven ligt, gedood door een salvo uit een machinegeweer. Zijn jongere broer Hywel, die als een luitenant in het hetzelfde bataljon diende was een paar weken eerder, op 5 juni '17 om precies te zijn, in een ellenboog geschoten en verbleef in een hospitaal in Engeland tien zijn broer sneuvelde. Hywel overleefde de oorlog en keerde in 1921 terug naar Wales.
Op 31 juli 1917, de eerste dag van de Derde Slag om Ieper,
vielen aan beide zijden duizenden slachtoffers. Vandaag sta ik graag even stil
bij twee paar broers die deze dag niet overleefden.
Samuel Spilsbury en zijn drie jaar jongere broer William woonden
bij het uitbreken van de Great War
nog bij hun ouders in Bamford Street in Stockport. Net als hun vader William
sr. waren de broers viltbewerkers en hoedenmakers in Robinsons Hat Works in
Reddish. Zowel William als Samuel waren reservisten in het Territorial Army. Het duurde dabn ook niet lang voor ze in e loop van augustus 14 werden opgeroepen voor de militaire dienst. Midden
november vertrokken ze al met het 1/6 Batallion van het Cheshire Regiment naar het
front in Noord-Frankrijk. De volgende weken werden vooral gebruikt om
de mannen te laten wennen aan het leven in de loopgrachten en op 11 december trokken de broers
voor het eerst naar de eerste linie. De volgende dag werd al de eerste gesneuvelde
in het bataljonsregister opgenomen. De volgende weken en maanden brachten de broers en hun wapenmakkers vooral
door met allerlei klussen in de frontlijn waarbij het vooral opviel dat
een aantal mannen terug naar huis werd gestuurd omdat ze niet fit genoeg bleken
te zijn voor het harde frontbestaan. Wellicht was dit ook de reden waarom het
bataljon in maart 15 werd vrijgesteld van frontdienst. Pas in januari 16 kwam
het bataljon met de broers Spilsbury opnieuw in de eerste lijn terecht.
Beide broers namen op 31 juli 17 deel aan de aanval op
St. Juliaan. De Britten wisten het grootste gedeelte van wat er van dit dorp
restte in te nemen, maar tegen valavond hadden Duitse stoottroepen al het meeste
terrein opnieuw ingenomen. De 19-jarige Lance Corporal William Spilsbury en
zijn 22-jarige broer Private Samuel Spilsbury werden vermist. In januari 18 werd
Samuels lichaam teruggevonden en kreeg de familie officieel bericht van zijn
overlijden. Hij kreeg een laatste rustplaats op Tyne Cot Cemetery in Zonnebeke.
Het 1/6 Bn. van het Cheshire Regiment telde op 31 juli 17 bij de aanval op St.
Juliaan 118 gesneuvelden waarvan slechts een handvol een gekend graf kregen.
William blijft tot op de dag van vandaag vermist en wordt herdacht op de
Menenpoort.
Op de Menenpoort vindt u ook de namen terug van het
tweede broederpaar dat de strijd op 31 juli niet overleefde. In tegenstelling
tot de Spiburys dienden John en Alfred Duffy uit Barony in het Schotse
Lanarkshire niet in dezelfde eenheid toen het noodlot toesloeg. Alfred diende
als een Private in het 1/5 Bn. Gordon Highlanders en zijn 37-jarige broer John
als een Private in het 6/7 Bn. Royal Scots Fusiliers. Beiden vielen bij de
aanval op Pilkem. Hun lichamen konden - net als zovele anderen - na de felle strijd niet worden geborgen. Alfred wordt herdacht op het addendum bij paneel 59 en John
op panelen 19 en 33.
EVEN STILSTAAN BIJ... WELSH NATIONAL MEMORIAL PARK
Sinds augustus 2014 ligt aan de Boezingestraat, ongeveer halfweg tussen Pilkem en Langemark, het Welsh National Memorial Park . Naar mijn aanvoelen één van de bijzonderste 'lieux de mémoire' aan het gewezen Westelijke front. Een eerbetoon aan allen van Welshe origine die zich tijdens de Grote Oorlog op één of andere manier engageerden, niet alleen de militairen dus maar de hele bevolking van Wales. Het is zeker geen toeval dat dit herdenkingspark uitgerekend op deze plaats werd aangelegd. Het bevindt zich midden in de sector die op 31 juli '17 het opmarsgebied vormde van de 38e (Welshe) Divisie. Een divisie die tijdens deze aanval werd geflankeerd door de Guards Divisie, waar de Welsh Guards deel van uitmaakten. Het idee en conceptuele uitwerking voor dit gedenkteken met de met een draak bekroonde dolmen of cromlech kwamen van de onvermoeibare Erwin Ureel. Het Welshe nationale symbool, de Rode Draak, 'Y Draig Goch' was een ontwerp van de jonge kunstenaar Lee Odishow uit Carmartenshire. De rotsblokken waaruit de chromlech werd opgetrokken zijn afkomstig van een steengroeve uit Pontypridd. De Rode Draak kijkt dreigend in de richting van de Steenbeek, het beoogde tussenobjectief voor de 38e (Welshe) divisie op die bewuste 31e juli én van Passendale. De tot puin vermalen schim van een dorp dat drie maanden later door Canadese troepen, op de flank gesteund door Welshe en. Ierse eenheden zou ingenomen worden. Een wapenfeit waarmee een einde kwam aan één van de meest gruwelijke velslagen in de toch al zo bloederige Eerste Wereldoorlog. Er zijn jammer genoeg erg weinig plaatsen aan het gewezen front waar de inzet van de kleine volkeren herdacht wordt. Het Welsh National Memorial Park vormt een schaarse uitzondering die ons uitnodigt tot reflectie buiten het gebruikelijke en conventionele kader van de grote natiestaten. Een unieke, en alleen daarom al; te koesteren plek dus....
Ik vond het gisteren een ietwat bizar moment toen tijdens de grootscheepse herdenking van 100 jaar Slag bij Passendale op Tyne Cot Cemetery een gedicht van de Ierse dichter Francis Ledwidge werd voorgedragen in aanwezigheid van de Britse kroonprins Charles en prins William. Ledwidge die gisteren precies honderd jaar geleden, aan flarden werd gereten door een granaat bij Pilkem, was een overtuigde Ierse nationalist, die in 1913 in zijn geboorteplaats een lokale eenheid van de para-militaire Irish Volunteers had opgericht. Elders op deze blog kan u hierover bijkomende informatie vinden. Vandaag een gezongen eerbetoon aan Ledwidge 'The Blackbird of Slane' door the Village Folk. Ledwidge hield van deze Ierse traditionele folksong die hem vaak werd voorgesppeel door z'n vriend Matty Mc Goona. In een brief aan Mc Goona schreef Francis Ledwidge:' Every time you play 'The Blackbird' think of me. I love that tune and snatches of it sing in my memory an odd time like ghosts haunting an old garden. My memory is no more than an old garden now full of the withered flowers of a dead summer' :
ERNST JÃNGER - ONWRIKBAAR ALS DE ROTS VAN GIBRALTAR
Bij de aanval op Pilkem Ridge, die gisteren precies een
eeuw geleden met succes werd uitgevoerd, trokken een aantal Britten grote ogen
toen ze onder hun krijgsgevangen militairen aantroffen die een armband droegen
met het opschrift Gibraltar. Een
verwijzing naar het Britse overzeese gebied op de zuidpunt van het Iberisch
Schiereiland. De mannen die deze armband droegen behoodren tot het Hannoverse Fuselier - Regiment nr. 73, het regiment
waar ook Ernst Jünger toe behoorde. Het Fusilier - Regiment
nr. 73 was
één van de dertien Fuselier-regimenten die het Duitse keizerrijk bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog
telde. De fuselier-eenheden waren in de 18e eeuw in het Pruisische
leger ontstaan als lichte elite-eenheden van de infanterie. Dit onderscheid met
de andere infanterie-eenheden was in de Eerste Wereldoorlog al lang verdwenen
maar de benaming bleef op grond van de zin voor militaire traditie behouden. En
het FR 73 kon buigen op een imponerende militaire stamboom. De historische
wortels van deze eenheid waren vervlecht met het roemrijke nedersaksische Garderegiment
van het Keurvorstendom Hannover. In 1775 had de Engelse koning George II die
tegelijk ook keurvorst van Hannover was beroep op hen gedaan om Engelse
eenheden bij te staan bij de verdediging van Gibraltar tegen de hen belegerende
Franco-Spaanse strijdkrachten. Toen dit beleg in 1783 zonder succes afgebroken
werd mochten de Hannoverse troepen zichzelf de Gibraltar-bataljons noemen. Toen de Franse keizer Napoléon Buonaparte
als gevolg van de Franse bezetting van het keurvorstendom op 05.07.1803 met de
zgn. Elbekonvention de
strijdkrachten van Hannover ontbond,erkende Engeland - dat sinds 1714 in een personele unie met Hannover
verbonden was - deze conventie niet. Vrijwel meteen trokken duizenden gewezen
Hannoverse militairen naar Engeland om er dienst te nemen in het Kings German Legion tegen de Fransen. Deze eenheid werd in 1807 tegen
Kopenhagen ingezet en diende daarna onder Wellington in Spanje, Portugal,
Sicilië en Italië. In 1814 namen ze in het expeditiekorps van generaal Thomas Graham
deel aan de bevrijding van de Nederlanden om zich uiteindelijk in juni 1815 met
roem te overladen tijdens de slag van Waterloo. Ter herinnering aan deze inzet
mochten de Hannoverse troepen shakoplaten dragen met de opschriften Peninsula en Waterloo. Nadat Hannover in 1866 na de zgn. Duitse oorlogen
aangehecht was bij Pruisen werd het Garderegiment omgevormd tot het Pruisische
Füsilier-Regiment Nr. 73. Het nam
als dusdanig deel aan de Frans/Pruisische oorlog van 1870/71. Om de band met de
Hannoverse militaire traditie niet door te snijden verleende de Duitse keizer
Wilhelm II in 1899 de mannen van het FR 73 het voorrecht een helmband te dragen
met het opschrift Peninsula-Waterloo.
Twee jaar later mochten de mannen op de rechterarm van hun uniform een blauwe
band dragen met het opschrift Gibraltar. Sindsdien werden de fuseliers van
het 73e de Gibraltars
genoemd, een ere-titel waarnaar ook Ernst Jûnger graag in zijn geschriften
verwees
Meer weten over wat er precies 100 jaar geleden in de Ieperse Salient gebeurde en waarom ? Bekijk dan zeker eens deze bijzonder interessante en beknopte uiteenzettingen door de Britse historicus Dan Snow. Een productie van Ballista voor de veteranenorganisatie the Royal British Legion :
Terug in de Rattenburg liet Ernst zijn onderofficier Schulenburg,
nog de vallei van de Steenbeek verkennen met de bedoeling contact te maken met
het IR nr. 76. Hij dook pas erg laat terug op en was de drager van nieuws waar
Jünger niet bepaald op zat te wachten: Schulenburg meldde dat de zaak reddeloos
was: de bataljonscommandant van het IR nr. 76 was gesneuveld en er heerste pure
chaos in hun stellingen. Gelukkig bereikte hen s nachts nog een bevoorradingsploeg
die warm eten, wat te roken, Schnapps en koffie bracht. De mannen aten hun buik rond en legden zich te slapen, nadat de kruik
van 98% nog eens was rondgegaan,aldus
Jünger, die zijn dagnotities afsloot met het laconieke: s Nachts werden we verschillende keren met gifgas bestookt.
En toen brak, nog voor het ochtendgloren, de hel los. Generaal
Hermann von Kuhl, chef-staf van kroonprins Rupprecht, beschreef de inleidende
kanonnade als volgt: In de vroege
ochtend van 31 juli brak een orkaan van vuur los, die iedere verbeelding
tartte. De aarde van Vlaanderen schudde en scheen in vuur en vlam te staan. Dit
was geen trommelvuur meer: het was alsof de Hel zelf uitgebroken was. De
terreur van Verdun of de Somme was niets vergeleken bij deze groteske, enorme
vloedgolf van pure, brute kracht. De gewelddadige donder van de strijd kon men
tot in de verste hoeken van België horen rollen. Het was alsof de vijand aan de
wereld wilde verkondigen : We komen eraan en we zullen zegevieren !
Dat deze beschieting overdonderend was, werd ook bevestigend door
een andere oude frontrat, Oberstleutnant
freiherr von Forster, de bevelhebber van IR nr. 164 dat rechts van het FR
nr. 73, voor Bikschote in lijn lag: De
nacht van 30 op 31 juli was de ergste die ik ooit heb meegemaakt. Het vuren nam
toe tot een intensiteit die ons begrip gewoonweg te boven ging. Rond onze
bunker en een nabijgelegen mortierbatterij sloegen meer dan 1000 granaten van
het zwaarste kaliber in. De aarde beefde, de lucht kookte. Onze bunker werd
heen en weer geslingerd en leek ieder ogenblik te zullen begeven.
Op het grondgebied van Boezinge vielen drie Britse Divisies
frontaal de Duitse lijnen aan. Meest zuidelijk was het de LIe
Division die de spits afbeet. Omdat ze niet in contact kwam met FR nr. 73 is ze
niet echt van belang voor dit boek. Daarom focus ik vooral op de XXXVIIIeWelsh Division en de Guards Division.
De Welshmen vertrokken over een iets meer dan een kilometer brede lijn die liep
van waar nu ongeveer Welsh Cemetery
ligt tot aan de spoorwegberm. Deze berm vormde de grens van het opmarsgebied van
de Welsh Division met dat van de Guards Divisie die oprukte over een linie die
liep van de spoorwegberm tot de eerste bocht van het Ieperleekanaal, waar de Franse
IeDivision dInfanterie
klaar stond voor het innemen van de meest noordelijke sector van het geplande
opmarsgebied. Het FR.73 lag in stelling, precies in de baan van deze twee
divisies. Van het Dobschutzwald in
het noorden lagen de 9e, 12e en 11e compagnie,
ondersteund door de 3e machinegeweercompagnie tot aan de spoorweg.
Zij kregen te maken met Guards, terwijl de 10e cie, ten zuiden van
de spoorlijn, de Welshmen in het vizier kreeg.
Tussen Bikschote en Langemark slaagden de Britten erin door te
dringen in de eerste Duitse lijnen. Om 08.00u. meldde Luitenant König,
commandant van de 9e cie. van IR 76 in de KTK: De vijand is links van mij doorgebroken in de sector van FR 73 en hij
blijft vorderingen maken. Rechts hetzelfde beeld. Mijn volledige compagnie is uiteengeslagen
en grotendeels vernietigd. De IR 76 en 164 probeerden samen metFR 73 de Britse vloedgolf in te dammen.
Ze boden verwoed tegenstand tot ze dreigden volledig omsingeld te geraken.
Het is bijna ongelofelijk maar Ernst had door het intensieve
bombardement heengeslapen. Hij werd omstreeks 07.30 u. gewekt door zijn mannen.
Ze meldden dat uit de voorste lijnen al mannen kwamen terug gestrompeld, op de
vlucht voor de oprukkende Britten. Door
de walm en de dikke, kolkende rook van de strijd had Jünger geen zicht op wat
er zich rondom hem afspeelde. Maar het geluid van intensief geweervuur in de
nabijheid voorspelde weinig goeds. Op een bepaald ogenblik zag hij links,
beneden bij de oever van de Steenbeek, een groep gewonden door het wisselende
woud van hoog opspuitende moddergeisers waden. Hij herkende onder hen kapitein
von Brixen die met een verbonden arm op twee brancardiers steunde. Hij rende
meteen naar de bataljonscommandant, maar die maakte de indruk geestelijk afwezig te zijn. De kapitein
bevestigde dat de Britten oprukten en schreeuwde hem toe opnieuw in dekking te
gaan. Jünger besefte dat het uur van zijn eenheid geslagen had en begon de Rattenburg - in zoverre dit mogelijk was
- in staat van verdediging te stellen,
hierin heel wat minder enthousiast gevolgd door zijn mannen. Omdat hij nog maar
over een twintigtal fitte soldaten beschikte, probeerde Jünger zoveel mogelijk
stuurloos op het strijdterrein rondzwervende mannen te verzamelen in zijn
stelling. In sommige gevallen ging dit, naar zijn eigen zeggen, dankzij een
vriendelijk op hen gerichte geweerloop Gelukkig voor Ernst dook plotseling
zijn collega, luitenant Lemière met een half dozijn mannen op, die meer dan
welkom waren want omstreeks 09.00 u. werd het duidelijk dat de Britse
infanteristen zich al vlakbij de stelling bevonden. Hun artillerievuur was over
Jüngers stelling heengetrokken en concentreerde zich nu achter hen op en rond
de baan Langemark Bikschote. Het duurde dan ook niet lang voor uit het
walmende stof- en rookgordijn de Tommys opdoken. Jüngers mannen vuurden er op
los, maar al snel werd duidelijk dat de Britten links en rechts van de Rattenburgwaren doorgebroken. Van drie zijden onder
vuur genomen werd de toestand onhoudbaar en werd kans op omsingeling reëel.
Onder dekking van de dikke rook wist Jünger met het gros van zijn mannen
heelhuids te ontsnappen en, in afwachting van versterkingen, een nieuwe weerstandslijn
te formeren ter hoogte van de baan Langemark Bikschote. De ene
na de andere Britse aanvalsgolf brak op deze geïmproviseerde stelling en s
avonds kreeg Jünger het bevel tot aflossing. Uitgeput trok hij zich met zijn
mannen terug. Voor hem was de eerste inzet in Vlaanderen afgelopen.
De balans van deze eerste dag was gematigd positief voor de
geallieerden: De Fransen hadden Steenstrate, Kortekeer en Bikschote ingenomen,
de Britten veroverden Pilkem, het Hoge en Hollebeke. Ook St. Juliaan, s
Graventafel en Westhoek werden ingenomen maar moesten kort daarna worden
prijsgegeven. s Avonds zaten ze - mede door de vakkundige verdediging door
Jünger en zijn handjevol mannen - vast in de modderige vallei van de
Steenbeek.
In Voigts Geschichte des
Füsilier-Regiments Nr. 73 werd een gedetailleerd overzicht gepubliceerd
van de verliezen tijdens de inzet in de sector Langemark. Het regiment telde
aan gesneuvelden 11 officieren, 20 onderofficieren en 143 manschappen. 12
Officieren en 424 onderofficieren en soldaten werden gewond. 9 Officieren en
440 onderofficieren en soldaten werden als vermist opgegeven. Een aantal van
deze vermisten waren door de Britten krijgsgevangen gemaakt maar het grootste
deel bleek later gesneuveld te zijn. In de officiële lijst van gesneuvelden van
het regiment die na de oorlog werd samengesteld komen tientallen namen voor van
vermisten die later officieel door middel van een rechtbankvonnis dood waren
verklaard . Concreet betekenden deze cijfers dat 32 officieren en 1.027
onderofficieren en manschappen in iets meer dan een week frontinzet waren
uitgeschakeld Hiermee had het regiment 62 % van haar gevechtssterkte, of twee
van haar drie bataljons verloren. Het IIe bataljon, waartoe Jünger behoorde, was
71 % van haar gevechtspotentieel kwijtgeraakt. De 8e compagnie,
waarover hij in de laatste fase van de gevechten het bevel had gevoerd, had 59
man of 60 % van haar sterkte verloren. 31 Van hen waren gesneuveld, een getal
dat beduidend hoger lag, vergeleken met andere compagnieën uit het regiment.
Het herdenkingscircus rond 100 jaar Derde Slag bij Ieper barstte gisteren los met een speciaal herdenkingsprogramma door de BBC. Ik moet eerlijk toegeven dat ik erger had verwacht. Ik vraag me wél af waarom de BBC het absoluut noodzakelijk vond om barones Sophie De Schaepdrijver als expert par excellence ten tonele te voeren want ik kan meteen zo een dozijn andere historici opnoemen die héél wat meer over deze veldslag weten dan La Schaepdrijver... Het werd al bij al een bij tijd en wijle ingetogen gebeurtenis die aaneen werd gerijgd door een sterke Hellen Mirren, die zelf een oom tijdens de Grote Oorlog verloor. Natuurlijk waren er de obligate 'klassiekers' zoals John McCrea's 'In Flanders Fields' en 'The long, long trail', verassende optredens door Ian Hislop en de cast van de 'Wipers Times' en van 'War Horse', maar het sterkste element van deze herdenking waren ongetwijfeld de op de muren van de Lakenhalle geprojecteerde getuigenissen van overlevende veteranen van de Slag bij Passendale. Daar kon geen acteur, noch BBC-scenarist aan tippen... Rauw en recht voor de raap werd getuigd over de hel en de zinloosheid van de verschrikkelijke veldslag die vandaag precies honderd jaar geleden losbarstte. Om kippenvel van te krijgen....
Vandaag precies een eeuw geleden barstte de Derde Slag bij Ieper los. Een slachtpartij zonder weerga als gevolg van barslechte weersomstandigheden, cruciale strategische inschattingsfouten en halstarrig volharden in de boosheid. Op mijn blog zal ik de volgende dagen en weken geregeld terugkomen op deze gebeurtenissen. Vandaag begin ik alvast met drie citaten van Britten die op 31 augustus '17 van de partij waren geweest:
'I should think the guns could have been easily heard in Engeland. The noise on the Somme was terrific, but the noise during today and all trough last night was still more stupendous. Ik should like some of the munitions workers to come over and see the results of their efforts at home. I have just been thinking of the millions of people who have been working day and night for months for a victory like this.' (Captain Arthur Gibbs, 1e Bn. Welsh Guards)
' A flooded Amazon of steel flowed roaring, immensely fast over our heads and the machine gun bullets made a pattern of sharper purpose and maniac language against tha diluvian rush. Flaring lights, small cones, great ones, flew up and were spinning sideways in the cloud of night, one's eyes seemed not quick enough, one heard nothing from one's shouting neighbour and only by the quality of the noise and flame did I know that the German shells crashing among the tree stumps were big ones and practicallt on top of us.' (Lieutenant Edmund Blunden, 11 Bn. Royal Sussex Regiment)
'As the barrage opened it was terrific. One person broke down, he started screeching like a pig. You've heard a pig screeching, well he screeched like a stuck pig. He was sent back. It was no fault of his; it wasn't cowardice. We knew the fellow, he wasn't the type of boy who played football or roughed it up a bit. He was temperamental, a briljant pianist and in fact he shouldn't have been in the army at all. His nerves just went.' (Private Ivor Watkins, 15 Bn. Welsh Regiment)