16 Augustus was in de sowieso gruwelijke zomer van 1917
een van de meest bloederige dagen in de Ieperse Salient. Ondanks de oplopende verliezen meende de
Britse velmaarschalk Haig dat de tijd rijp was voor een nieuwe fase in het
offensief waarbij de Britten zich moesten concentreren op de inname van het langzaam
tot puin vermalen Langemark. De 16e
(Ierse) Divisie, waarover ik twee maanden geleden een boek publiceerde, was één
van de eenheden die voor deze taak werden geselecteerd. Samen met de 36e
(Ulster) Divisie vormden ze de rechterflank van de aanvalsgolf. Ze kregen de
moeilijkste taak voor de kiezen, namelijk de stormaanval op het hoger gelegen
terrein van Hill 35 en Hill 37, die Zonnebeke beschermden. Deze
sector werd gedomineerd door massieve, elkaar ondersteunende bunkers en een
aantal boerderijruïnes die tot sterke fortificaties waren uitgebouwd en waarvan
slechts een handvol door de geallieerde artillerie waren geneutraliseerd. Het
werd een bloedbad voor de mannen van de 16e (Ierse) Divisie. Als ze
er al slaagden hun objectieven te bereiken, werden ze, ondanks hun hardnekkige
verzet, nog voor de avond was
ingevallen, teruggedreven door de Duitse stoottroepen die in de tegenaanval gingen.
De terreinwinst was verwaarloosbaar geweest en de verliezen ronduit schokkend.
Tussen 1 en 20 augustus 17 verloor de 16e (Ierse) Divisie 221
officieren en 4.064 manschappen en onderofficieren. Alleen al tussen 16 en 18
augustus verloor de divisie 2.167 man.
Slechts 280 gesneuvelden konden worden geborgen. De meesten van bleven voorgoed
ergens in het niemandsland, aan flarden gereten door granaten, verzopen in
granaattrechters of dood achter de Duitse linies
|