Tussen 16 en 18 augustus 1917 vormde Langemark de inzet van verwoede gevechten. In de dagen en weken die voorafgingen aan deze strijd werd het dorp zo goed als compleet door de kaart geveegd door de geallieerde artillerie. Ik bezit in mijn fotoarchief een kleine 200 - hoofdzakelijk Duitse - foto's van Langemark tussen 1914 en 1917 toen het dorp weliswaar al getroffen maar nog niet verwoest was. Ik breng u vandaag een selectie, waaronder twee foto's van Duitse stellingen bij de Steenbeek in de lente van 1917...
Een paar citaten uit of over de bloederige gevechten die
midden augustus 17 in de Ieperse Salient plaatsvonden:
In and out of line on Frezenberg sector.
Hell all the time ! Mud awful, no trenches, no shelters, no landmarks. All
movement by night, shellfire all the time an everywhere casualties: enormous !
(Captain Arthur Glanville, 2e Bn. Royal Dublin Fusiliers)
I am still alive though at present I am more
likely to die from drowning than from hostile fire. It has rained solidly for
three days and the place is knee deep in mud. It is extraordinary weather for
August. (Major Roderick Macleod, 241 Brigade Royal Field Artillery)
As it was, the Ypres battlefield just
represented one gigantic slough of despond into which floundered battalions,
brigades and divisions of infantry without end to be shot to pieces and
drowned, until at last and with immeasurable slaughter we had gaines a few
miles of liquid mud (Captain Charles Miller, 2e Bn. Inniskilling
Fusiliers)
In the main it was a history of cold, wet,
hunger, exposure and shell-fire more intense than any I have seen
(Lieutenant Staniforth, 7e Bn. Leinsters)
Oooooh, a horrible smell. Theres nothing
like a dead bodys smell. Its a purtrid, decaying smell,makes you stop breathing, you think of
didease. Its a smell you cant describe unless youve smelt rotten meat. Youve
got the smell right under your nose all the time and theres one at the bottom
of the trench and you keep walking over itthe black slime comes out and thats not pleasant..! (Private
Alfred Griffin, 9e Bn. Kings Royal Rifle Corps)
The August failures were put down to the wet
weather. As if it had never rained before in that dripping climate ( ) Figures
show what a reckless gamble it was to risk the life of the British Army on the
chance of a rainless autumn on the Flemish coast.(De Britse premier David
Lloyd George)
16 Augustus was in de sowieso gruwelijke zomer van 1917
een van de meest bloederige dagen in de Ieperse Salient. Ondanks de oplopende verliezen meende de
Britse velmaarschalk Haig dat de tijd rijp was voor een nieuwe fase in het
offensief waarbij de Britten zich moesten concentreren op de inname van het langzaam
tot puin vermalen Langemark. De 16e
(Ierse) Divisie, waarover ik twee maanden geleden een boek publiceerde, was één
van de eenheden die voor deze taak werden geselecteerd. Samen met de 36e
(Ulster) Divisie vormden ze de rechterflank van de aanvalsgolf. Ze kregen de
moeilijkste taak voor de kiezen, namelijk de stormaanval op het hoger gelegen
terrein van Hill 35 en Hill 37, die Zonnebeke beschermden. Deze
sector werd gedomineerd door massieve, elkaar ondersteunende bunkers en een
aantal boerderijruïnes die tot sterke fortificaties waren uitgebouwd en waarvan
slechts een handvol door de geallieerde artillerie waren geneutraliseerd. Het
werd een bloedbad voor de mannen van de 16e (Ierse) Divisie. Als ze
er al slaagden hun objectieven te bereiken, werden ze, ondanks hun hardnekkige
verzet, nog voor de avond was
ingevallen, teruggedreven door de Duitse stoottroepen die in de tegenaanval gingen.
De terreinwinst was verwaarloosbaar geweest en de verliezen ronduit schokkend.
Tussen 1 en 20 augustus 17 verloor de 16e (Ierse) Divisie 221
officieren en 4.064 manschappen en onderofficieren. Alleen al tussen 16 en 18
augustus verloor de divisie 2.167 man.
Slechts 280 gesneuvelden konden worden geborgen. De meesten van bleven voorgoed
ergens in het niemandsland, aan flarden gereten door granaten, verzopen in
granaattrechters of dood achter de Duitse linies
Vandaag een fragment uit een gedicht van de in Antwerpen geboren en
opgegroeide Waalse frontdichter Maurice
Gauchez (1884-1957). Het schetst perfect de bloederige nachtmerrie die de
aanblik van Vlaanderens Velden in 1917 bood:
De
waanzin heerst in Vlaamse velden, / een onheilspellende vreugde breekt het
schemeruur, / geratel van claxons die wanhopig brullen / en mensen besmeurd met
aarde en as.
De
damp van dronkenschap en de windvlagen drijven / over deze lamme zottenavond
met sinistere maskers, / over de naamloze groepen met zwarte tronies en
helmen,/ verdwijnen in de vreemde verte
Het
carnaval van gassen wordt met veel gedruis gezongen,/ de mitrailleur lacht zijn
krankzinnige dodenlach, / vermengt zich met akkoorden van Vlaamse hoorns / en
de noodklokken op de torens luiden het alarm.
Maskers
op een avond in mei, spoken zonder levensdrang, / wat een hysterische vreugde
en krampachtige haat,/ doen ons opschrikken deze woelige avond op de vlakte / -
de duivel heeft zichzelf een bloedig carnaval geschonken.
Op 31 juli vestigde ik al de aandacht op de interessante reeks filmpjes die de Britse histyoricus Dan Snow maakte ter gelegenheid van 100 Jaar Slag bij Passendale. Vandaag geef ik een link naar het derde deel dat passend de titel 'Struggling in Mud' draagt:
Gwalia Farm Cemetery is een CWGC-begraafplaats bij de Elverdingseweg in Poperinge. Ze ontstond in juli '17 toen hier, bij deze hoeve, een Corps Main Dressing Station of hoofdverbandplaats werd geïnstalleerd vanwaar verschillende Field Ambulances opereerden. Luitenant - kolonel David Rorie was aan een van deze Fieldambulances, namelijk de 2nd. Highland Field Ambulance verbonden. Hij verbleef met deze ambulance, die was ingedeeld bij de 51e (Highland) Divisie, van 24 juli tot 24 augustus in , zijnde zowat heel de eerste maand van de Derde Slag bij Ieper op Gwalia Farm. In zijn in 1929 in Aberdeen gepubliceerde memoires 'A Medico's Luck in the War' ging hij uitgebreid in op zijn verblijf in Gwalia. Een fragment:
'We behandelden hier de slachtoffers van de drie gevechten op 31 juli, 16 augustus en 20 september, maar afgezien daarvan kregen we uit de naburige kampementen een gestage, dagelijkse toestroom van slachtoffers, veroorzaakt door de voortdurende granaataanvallen en bombardementen. Op 7 augustus nam ik het commando van de verbandplaats over van de O.C. 134th. Field Ambulance. Twee dagen daarvoor hadden de moffen, die ons de hele dag al hadden bestookt met snelle granaten, om 22.00 u. een salvo midden in de verbandplaats gemikt, waarbij twee van onze sergeanten gedood werden (uitstekende onderofficieren, gewaardeerde kameraden en oude vrienden) evenals een chauffeur van de M.A.C. en twintig anderen gewond raakten. Eén granaat belandde in de stinkende vijver op het boerenerf terwijl we met zijn tweeën naar de behandelzaal liepen. Vanuit de buikligging die bij zulke gelegenheden routine is, kon ik een uitzonderlijk regenboogeffect waarnemen vanuit mijn ene ooghoek - mijn andere oog had nog nauw contact met de hak van het kistje van m'n collega - waarna er al snel een extreem onwelriekende regen van modder en andere viezigheid op ons neerdaalde...'
Vandaag, hoe kan het ook anders, een huldegedicht dat
werd geschreven n.a.v. het sneuvelen van Noël Chavasse (zie mijn vorige blog).
Het werd geschreven door kanunnik H.D. Rawnsley, een goede bekende van de
familie, die eerder al een gedicht voor Chavasse had geschreven toen hij in
oktober 16 zijn eerste Victoria Cross had gekregen. Rawnsleys nieuwe gedicht
zonder titel verscheen op 15 augustus 17 in de Liverpool Daily Post and Mercury.
Mourn for the dead we ill could spare / A man to think and do and dare /
Dear Oxfords gallant son / His is to gain but ours the loss / Who, ere he won
the Victorias Cross / Another cross had won.
Pure soul of self-forgetfulness / Can we not see him in the stress / Of
battles fierce attack / Binding up wounds all day, all night / Facing the
bombs and rocket light / To bear the stricken back ?
Can we not see him, tho he bled / Lead volunteers through hail of lead
/ To rescue men in pain / And bear them through a storm of shell / To safety
from the powers of hell / And still return again ?
Oh, wheresoe er brave soul you are / Beyond this holocaust of war /
Know this: we men who mourn / Pray you who won so many a race / May you see
your Umpire face to face / Victor beyond the bourne.
In de vier lange en traumatische oorlogsjaren werd slechts één man tweemaal onderscheiden met de hoogste Britse dapperheidsmedaille, het Victoria Cross (VC). Wat dit verhaal helemaal uitzonerlijk maakt is dat de man in kwestie in de strikte zin zelfs geen strijder was. Kapitein Noël Godfrey Chavasse (1884-1917) was kapitein in het Britse Royal Army Medical Corps (RAMC) en als arts ingedeeld bij het 10e Bataljon King's (Liverpool Regiment), beter bekend als de Liverpool Scottish. Hij was als jongste van een tweeling geboren op 9 november 1884 in Oxford waar zijn vader Anglicaans dominee en rector was .In 1900 verhuisede het intussen flink uitgebreide gezin Chavasse naar Liverpool waar vader Chavasse net aangesteld was tot bisschop. Noêl Chavasse kende een onbekommerde jeugd en volgde het 'parcous' dat typerend was voor jongemannen uit zijn sociale klasse in dit tijdvak: een mix van sport, spel én studie. In zijn geval natuurlijk aan het prestigieuze Trinity College in Oxford waar hij in 1907 met verve afstudeerde in de filosofie. Nadat hij in 1912 zijn diploma van geneesheer had behaald werd hij als arts verbonden aan het Royal Southern Hospital in Liverpool. Een jaar later kreeg hij in hetzelfde hospitaal een aanstelling tot chirurg. Noël Chavasse nam - als reserve-officier - net deel aan zomermanoeuvres in Hornby Camp in Lancashire, toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak. Op zondag 1 november marcheerde luitenant Chavasse met de Liverpool Scottish, doedelzakspelers op kop, naar het station van Tunbridge Wells om er de trein naar Southampton te nemen. Vandaar vertrok hij met het bataljon aan boord van de SS Maidan linea recta naar Frankrijk en het front. Op 27 november belandde hij voor het eerst écht op het slagveld, in de loopgrachten voor Kemmel. Het duurde niet lang voor de jonge arts zich liet opmerken door zijn tomeloze inzet en uitzonderlijke moed. Tijdens de stormaanval op de heuvel van Bellewaarde op 16 juni '15 bijvoorbeeld trok hij mee op met de mannen. 48 Uur lang was hij er onafgebroken in de weer met het ophalen en verzorgen van de gewonden terwijl hij nauwelijks acht sloeg op de overal rond hem inslaande kogels en granaten. Het leverde hem een Military Cross en een bevordering tot kapitein op. In de bloederige zomer van '16 aan de Somme bij Guillemont, trok hij ondanks een verwonding, onophoudelijk terug naar het niemandsland om er gewonden op te halen en gesneuvelden te begraven. Hij negeerde de beschietingen en gaf een paar bijzondere staaltjes van moed en zelfopoffering. Hiervoor werd hij op 26 oktober '16 onderscheidden met het VC. In 1917 stonden de Liverpool Scottish terug op het slagveld van Vlaanderen, in de Ieperse Salient. Op 31 juli '17, de eerste dag van de 'Derde Slag om Ieper', installeerde Chavasse zijn eerste-hulppost in een net ingenomen Duitse bunker bij Setques Farm, een kapotgeschoten hoeve halfweg tussen Wieltje en St. Juliaan. Hij was er amper aangekomen toen hij door een granaatscherf aan het hoofd gewond werd. Chavasse weigerde zich te laten evacueren en trok meteen nadat hij verzorgd was terug naar zijn post om er samen met een krijgsgevangen gemaakte Duitse collega, gewonden eerste hulp te geven. Alhoewel de bronnen elkaar tegenspreken werd Noël Chavasse wellicht een tweede maal aan het hoofd gewond op 1 augustus. Opnieuw weigerde hij geëvacueerd te worden en bleef hij - ondanks de pijn - verder werken. De volgende dag, 2 augustus omstreeks 03.00 u. sloeg een granaat in op Chavasse's hulppost. Vrijwel iedereen die er op dat ogenblik verbleef werd gedood of gewond. Chavasse werd zwaar gewond en bewusteloos weggevoerd naar Casualty Clearing Station nr. 32 in Brandhoek, tussen Ieper en Poperinge. Hij werd er met succes geopereerd maar omdat hij teveel verzwakt was, bezweek hij op 4 augustus, vandaag precies een eeuw geleden, aan zijn verwondingen. Voor zijn betoonde inzet kreeg hij postuum een tweede VC uitgereikt.... Kapitein Chavasse werd de volgende dag met vol militair eerbetoon begraven op Brandhoek New Military Cemetery. Een paar rijen verder ligt zijn trouwe verzorger Rudd, die door dezelfde granaat gewond werd en zes dagen later stierf. Het oorspronkelijke houten grafkruis van kapitein Chavasse bevindt zich vandaag de dag in de kapel van St. Peters -le-Bailey in Oxford.
Noël Chavasse's jongste broer, de 26-jarige Adain werd op 4 juli '17 vermist toen hij tijdens een patrouille, op een paar meter van een Duitse voorpost bij Observatory Ridge in Zillebeke, ernstig gewond achterbleef in een granaattrechter. Verschillende pogingen om deze luitenant in het 17e Bataljon van The King's (Liverpool Regiment) te redden mislukten. Hij wordt herdacht op panelen 4 & 6 van de Menenpoort...
EVEN STILSTAAN BIJ... WELSH CEMETERY / CEASAR'S NOSE
Ter hoogte van de Moortelweg in Boezinge, in de velden tussen de Pilkemseweg en de Kleine Poezelstraat ligt Welsh Cemetery / Ceasar's Nose.Deze kleine CWGC site ontstond in juli 1917 en dankte haar bijnaam aan een kleine uitstulping in de frontlijn die wel wat weghad van de driehoekige vorm van een klassieke Romeinse neus. In totaal worden hier 68 Britse gesneuvelden herdacht. De 38e (Welshe) Divisie die op 31 juli '17 in deze sector aanviel begroef hier 23 van haar manschappen. 11 Van diegenen die hier een laatste rustplaats kregen kwamen om bij de aanval op 31 juli. Op de korrelige foto die uit een oude groepsopname komt staat één van de twee officieren die hier werden begraven: Percy Lloyd Humphreys, een 35-jarige kapitein in het 15e Bataljon van het Welch Regiment. Hij was een zoon van Cadwallader en Sarah Humphreys van Tylissa Farm in Llanfaircairnnion. Voor de oorlog uitbrak werkte hij in een bank in Llandello. Hij meldde zich vrijwel meteen als oorlogsvrijwilliger en kreeg op 23 november 1914 een aanstelling tot tweede luitenant in het 15e Bn. Welch Regiment. Na zijn opleiding kwam hij op 3 december '15 met dit bataljon in Frankrijk aan. Tijdens de Slag aan de Somme vocht hij in juli '16 in Mametz Wood. een reeks van bijzonder bloederige gevechten waarbij vooral de Welshmen zich wisten te onderscheiden. Op 31 juni '17 behoorde Humphreys' eenheid tot de eersten in lijn bij de aanval op Pilkem. Kapitein Humphreys werd niet ver van de plaats waar hij nu begraven ligt, gedood door een salvo uit een machinegeweer. Zijn jongere broer Hywel, die als een luitenant in het hetzelfde bataljon diende was een paar weken eerder, op 5 juni '17 om precies te zijn, in een ellenboog geschoten en verbleef in een hospitaal in Engeland tien zijn broer sneuvelde. Hywel overleefde de oorlog en keerde in 1921 terug naar Wales.
Op 31 juli 1917, de eerste dag van de Derde Slag om Ieper,
vielen aan beide zijden duizenden slachtoffers. Vandaag sta ik graag even stil
bij twee paar broers die deze dag niet overleefden.
Samuel Spilsbury en zijn drie jaar jongere broer William woonden
bij het uitbreken van de Great War
nog bij hun ouders in Bamford Street in Stockport. Net als hun vader William
sr. waren de broers viltbewerkers en hoedenmakers in Robinsons Hat Works in
Reddish. Zowel William als Samuel waren reservisten in het Territorial Army. Het duurde dabn ook niet lang voor ze in e loop van augustus 14 werden opgeroepen voor de militaire dienst. Midden
november vertrokken ze al met het 1/6 Batallion van het Cheshire Regiment naar het
front in Noord-Frankrijk. De volgende weken werden vooral gebruikt om
de mannen te laten wennen aan het leven in de loopgrachten en op 11 december trokken de broers
voor het eerst naar de eerste linie. De volgende dag werd al de eerste gesneuvelde
in het bataljonsregister opgenomen. De volgende weken en maanden brachten de broers en hun wapenmakkers vooral
door met allerlei klussen in de frontlijn waarbij het vooral opviel dat
een aantal mannen terug naar huis werd gestuurd omdat ze niet fit genoeg bleken
te zijn voor het harde frontbestaan. Wellicht was dit ook de reden waarom het
bataljon in maart 15 werd vrijgesteld van frontdienst. Pas in januari 16 kwam
het bataljon met de broers Spilsbury opnieuw in de eerste lijn terecht.
Beide broers namen op 31 juli 17 deel aan de aanval op
St. Juliaan. De Britten wisten het grootste gedeelte van wat er van dit dorp
restte in te nemen, maar tegen valavond hadden Duitse stoottroepen al het meeste
terrein opnieuw ingenomen. De 19-jarige Lance Corporal William Spilsbury en
zijn 22-jarige broer Private Samuel Spilsbury werden vermist. In januari 18 werd
Samuels lichaam teruggevonden en kreeg de familie officieel bericht van zijn
overlijden. Hij kreeg een laatste rustplaats op Tyne Cot Cemetery in Zonnebeke.
Het 1/6 Bn. van het Cheshire Regiment telde op 31 juli 17 bij de aanval op St.
Juliaan 118 gesneuvelden waarvan slechts een handvol een gekend graf kregen.
William blijft tot op de dag van vandaag vermist en wordt herdacht op de
Menenpoort.
Op de Menenpoort vindt u ook de namen terug van het
tweede broederpaar dat de strijd op 31 juli niet overleefde. In tegenstelling
tot de Spiburys dienden John en Alfred Duffy uit Barony in het Schotse
Lanarkshire niet in dezelfde eenheid toen het noodlot toesloeg. Alfred diende
als een Private in het 1/5 Bn. Gordon Highlanders en zijn 37-jarige broer John
als een Private in het 6/7 Bn. Royal Scots Fusiliers. Beiden vielen bij de
aanval op Pilkem. Hun lichamen konden - net als zovele anderen - na de felle strijd niet worden geborgen. Alfred wordt herdacht op het addendum bij paneel 59 en John
op panelen 19 en 33.
EVEN STILSTAAN BIJ... WELSH NATIONAL MEMORIAL PARK
Sinds augustus 2014 ligt aan de Boezingestraat, ongeveer halfweg tussen Pilkem en Langemark, het Welsh National Memorial Park . Naar mijn aanvoelen één van de bijzonderste 'lieux de mémoire' aan het gewezen Westelijke front. Een eerbetoon aan allen van Welshe origine die zich tijdens de Grote Oorlog op één of andere manier engageerden, niet alleen de militairen dus maar de hele bevolking van Wales. Het is zeker geen toeval dat dit herdenkingspark uitgerekend op deze plaats werd aangelegd. Het bevindt zich midden in de sector die op 31 juli '17 het opmarsgebied vormde van de 38e (Welshe) Divisie. Een divisie die tijdens deze aanval werd geflankeerd door de Guards Divisie, waar de Welsh Guards deel van uitmaakten. Het idee en conceptuele uitwerking voor dit gedenkteken met de met een draak bekroonde dolmen of cromlech kwamen van de onvermoeibare Erwin Ureel. Het Welshe nationale symbool, de Rode Draak, 'Y Draig Goch' was een ontwerp van de jonge kunstenaar Lee Odishow uit Carmartenshire. De rotsblokken waaruit de chromlech werd opgetrokken zijn afkomstig van een steengroeve uit Pontypridd. De Rode Draak kijkt dreigend in de richting van de Steenbeek, het beoogde tussenobjectief voor de 38e (Welshe) divisie op die bewuste 31e juli én van Passendale. De tot puin vermalen schim van een dorp dat drie maanden later door Canadese troepen, op de flank gesteund door Welshe en. Ierse eenheden zou ingenomen worden. Een wapenfeit waarmee een einde kwam aan één van de meest gruwelijke velslagen in de toch al zo bloederige Eerste Wereldoorlog. Er zijn jammer genoeg erg weinig plaatsen aan het gewezen front waar de inzet van de kleine volkeren herdacht wordt. Het Welsh National Memorial Park vormt een schaarse uitzondering die ons uitnodigt tot reflectie buiten het gebruikelijke en conventionele kader van de grote natiestaten. Een unieke, en alleen daarom al; te koesteren plek dus....
Ik vond het gisteren een ietwat bizar moment toen tijdens de grootscheepse herdenking van 100 jaar Slag bij Passendale op Tyne Cot Cemetery een gedicht van de Ierse dichter Francis Ledwidge werd voorgedragen in aanwezigheid van de Britse kroonprins Charles en prins William. Ledwidge die gisteren precies honderd jaar geleden, aan flarden werd gereten door een granaat bij Pilkem, was een overtuigde Ierse nationalist, die in 1913 in zijn geboorteplaats een lokale eenheid van de para-militaire Irish Volunteers had opgericht. Elders op deze blog kan u hierover bijkomende informatie vinden. Vandaag een gezongen eerbetoon aan Ledwidge 'The Blackbird of Slane' door the Village Folk. Ledwidge hield van deze Ierse traditionele folksong die hem vaak werd voorgesppeel door z'n vriend Matty Mc Goona. In een brief aan Mc Goona schreef Francis Ledwidge:' Every time you play 'The Blackbird' think of me. I love that tune and snatches of it sing in my memory an odd time like ghosts haunting an old garden. My memory is no more than an old garden now full of the withered flowers of a dead summer' :
ERNST JÃNGER - ONWRIKBAAR ALS DE ROTS VAN GIBRALTAR
Bij de aanval op Pilkem Ridge, die gisteren precies een
eeuw geleden met succes werd uitgevoerd, trokken een aantal Britten grote ogen
toen ze onder hun krijgsgevangen militairen aantroffen die een armband droegen
met het opschrift Gibraltar. Een
verwijzing naar het Britse overzeese gebied op de zuidpunt van het Iberisch
Schiereiland. De mannen die deze armband droegen behoodren tot het Hannoverse Fuselier - Regiment nr. 73, het regiment
waar ook Ernst Jünger toe behoorde. Het Fusilier - Regiment
nr. 73 was
één van de dertien Fuselier-regimenten die het Duitse keizerrijk bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog
telde. De fuselier-eenheden waren in de 18e eeuw in het Pruisische
leger ontstaan als lichte elite-eenheden van de infanterie. Dit onderscheid met
de andere infanterie-eenheden was in de Eerste Wereldoorlog al lang verdwenen
maar de benaming bleef op grond van de zin voor militaire traditie behouden. En
het FR 73 kon buigen op een imponerende militaire stamboom. De historische
wortels van deze eenheid waren vervlecht met het roemrijke nedersaksische Garderegiment
van het Keurvorstendom Hannover. In 1775 had de Engelse koning George II die
tegelijk ook keurvorst van Hannover was beroep op hen gedaan om Engelse
eenheden bij te staan bij de verdediging van Gibraltar tegen de hen belegerende
Franco-Spaanse strijdkrachten. Toen dit beleg in 1783 zonder succes afgebroken
werd mochten de Hannoverse troepen zichzelf de Gibraltar-bataljons noemen. Toen de Franse keizer Napoléon Buonaparte
als gevolg van de Franse bezetting van het keurvorstendom op 05.07.1803 met de
zgn. Elbekonvention de
strijdkrachten van Hannover ontbond,erkende Engeland - dat sinds 1714 in een personele unie met Hannover
verbonden was - deze conventie niet. Vrijwel meteen trokken duizenden gewezen
Hannoverse militairen naar Engeland om er dienst te nemen in het Kings German Legion tegen de Fransen. Deze eenheid werd in 1807 tegen
Kopenhagen ingezet en diende daarna onder Wellington in Spanje, Portugal,
Sicilië en Italië. In 1814 namen ze in het expeditiekorps van generaal Thomas Graham
deel aan de bevrijding van de Nederlanden om zich uiteindelijk in juni 1815 met
roem te overladen tijdens de slag van Waterloo. Ter herinnering aan deze inzet
mochten de Hannoverse troepen shakoplaten dragen met de opschriften Peninsula en Waterloo. Nadat Hannover in 1866 na de zgn. Duitse oorlogen
aangehecht was bij Pruisen werd het Garderegiment omgevormd tot het Pruisische
Füsilier-Regiment Nr. 73. Het nam
als dusdanig deel aan de Frans/Pruisische oorlog van 1870/71. Om de band met de
Hannoverse militaire traditie niet door te snijden verleende de Duitse keizer
Wilhelm II in 1899 de mannen van het FR 73 het voorrecht een helmband te dragen
met het opschrift Peninsula-Waterloo.
Twee jaar later mochten de mannen op de rechterarm van hun uniform een blauwe
band dragen met het opschrift Gibraltar. Sindsdien werden de fuseliers van
het 73e de Gibraltars
genoemd, een ere-titel waarnaar ook Ernst Jûnger graag in zijn geschriften
verwees
Meer weten over wat er precies 100 jaar geleden in de Ieperse Salient gebeurde en waarom ? Bekijk dan zeker eens deze bijzonder interessante en beknopte uiteenzettingen door de Britse historicus Dan Snow. Een productie van Ballista voor de veteranenorganisatie the Royal British Legion :
Terug in de Rattenburg liet Ernst zijn onderofficier Schulenburg,
nog de vallei van de Steenbeek verkennen met de bedoeling contact te maken met
het IR nr. 76. Hij dook pas erg laat terug op en was de drager van nieuws waar
Jünger niet bepaald op zat te wachten: Schulenburg meldde dat de zaak reddeloos
was: de bataljonscommandant van het IR nr. 76 was gesneuveld en er heerste pure
chaos in hun stellingen. Gelukkig bereikte hen s nachts nog een bevoorradingsploeg
die warm eten, wat te roken, Schnapps en koffie bracht. De mannen aten hun buik rond en legden zich te slapen, nadat de kruik
van 98% nog eens was rondgegaan,aldus
Jünger, die zijn dagnotities afsloot met het laconieke: s Nachts werden we verschillende keren met gifgas bestookt.
En toen brak, nog voor het ochtendgloren, de hel los. Generaal
Hermann von Kuhl, chef-staf van kroonprins Rupprecht, beschreef de inleidende
kanonnade als volgt: In de vroege
ochtend van 31 juli brak een orkaan van vuur los, die iedere verbeelding
tartte. De aarde van Vlaanderen schudde en scheen in vuur en vlam te staan. Dit
was geen trommelvuur meer: het was alsof de Hel zelf uitgebroken was. De
terreur van Verdun of de Somme was niets vergeleken bij deze groteske, enorme
vloedgolf van pure, brute kracht. De gewelddadige donder van de strijd kon men
tot in de verste hoeken van België horen rollen. Het was alsof de vijand aan de
wereld wilde verkondigen : We komen eraan en we zullen zegevieren !
Dat deze beschieting overdonderend was, werd ook bevestigend door
een andere oude frontrat, Oberstleutnant
freiherr von Forster, de bevelhebber van IR nr. 164 dat rechts van het FR
nr. 73, voor Bikschote in lijn lag: De
nacht van 30 op 31 juli was de ergste die ik ooit heb meegemaakt. Het vuren nam
toe tot een intensiteit die ons begrip gewoonweg te boven ging. Rond onze
bunker en een nabijgelegen mortierbatterij sloegen meer dan 1000 granaten van
het zwaarste kaliber in. De aarde beefde, de lucht kookte. Onze bunker werd
heen en weer geslingerd en leek ieder ogenblik te zullen begeven.
Op het grondgebied van Boezinge vielen drie Britse Divisies
frontaal de Duitse lijnen aan. Meest zuidelijk was het de LIe
Division die de spits afbeet. Omdat ze niet in contact kwam met FR nr. 73 is ze
niet echt van belang voor dit boek. Daarom focus ik vooral op de XXXVIIIeWelsh Division en de Guards Division.
De Welshmen vertrokken over een iets meer dan een kilometer brede lijn die liep
van waar nu ongeveer Welsh Cemetery
ligt tot aan de spoorwegberm. Deze berm vormde de grens van het opmarsgebied van
de Welsh Division met dat van de Guards Divisie die oprukte over een linie die
liep van de spoorwegberm tot de eerste bocht van het Ieperleekanaal, waar de Franse
IeDivision dInfanterie
klaar stond voor het innemen van de meest noordelijke sector van het geplande
opmarsgebied. Het FR.73 lag in stelling, precies in de baan van deze twee
divisies. Van het Dobschutzwald in
het noorden lagen de 9e, 12e en 11e compagnie,
ondersteund door de 3e machinegeweercompagnie tot aan de spoorweg.
Zij kregen te maken met Guards, terwijl de 10e cie, ten zuiden van
de spoorlijn, de Welshmen in het vizier kreeg.
Tussen Bikschote en Langemark slaagden de Britten erin door te
dringen in de eerste Duitse lijnen. Om 08.00u. meldde Luitenant König,
commandant van de 9e cie. van IR 76 in de KTK: De vijand is links van mij doorgebroken in de sector van FR 73 en hij
blijft vorderingen maken. Rechts hetzelfde beeld. Mijn volledige compagnie is uiteengeslagen
en grotendeels vernietigd. De IR 76 en 164 probeerden samen metFR 73 de Britse vloedgolf in te dammen.
Ze boden verwoed tegenstand tot ze dreigden volledig omsingeld te geraken.
Het is bijna ongelofelijk maar Ernst had door het intensieve
bombardement heengeslapen. Hij werd omstreeks 07.30 u. gewekt door zijn mannen.
Ze meldden dat uit de voorste lijnen al mannen kwamen terug gestrompeld, op de
vlucht voor de oprukkende Britten. Door
de walm en de dikke, kolkende rook van de strijd had Jünger geen zicht op wat
er zich rondom hem afspeelde. Maar het geluid van intensief geweervuur in de
nabijheid voorspelde weinig goeds. Op een bepaald ogenblik zag hij links,
beneden bij de oever van de Steenbeek, een groep gewonden door het wisselende
woud van hoog opspuitende moddergeisers waden. Hij herkende onder hen kapitein
von Brixen die met een verbonden arm op twee brancardiers steunde. Hij rende
meteen naar de bataljonscommandant, maar die maakte de indruk geestelijk afwezig te zijn. De kapitein
bevestigde dat de Britten oprukten en schreeuwde hem toe opnieuw in dekking te
gaan. Jünger besefte dat het uur van zijn eenheid geslagen had en begon de Rattenburg - in zoverre dit mogelijk was
- in staat van verdediging te stellen,
hierin heel wat minder enthousiast gevolgd door zijn mannen. Omdat hij nog maar
over een twintigtal fitte soldaten beschikte, probeerde Jünger zoveel mogelijk
stuurloos op het strijdterrein rondzwervende mannen te verzamelen in zijn
stelling. In sommige gevallen ging dit, naar zijn eigen zeggen, dankzij een
vriendelijk op hen gerichte geweerloop Gelukkig voor Ernst dook plotseling
zijn collega, luitenant Lemière met een half dozijn mannen op, die meer dan
welkom waren want omstreeks 09.00 u. werd het duidelijk dat de Britse
infanteristen zich al vlakbij de stelling bevonden. Hun artillerievuur was over
Jüngers stelling heengetrokken en concentreerde zich nu achter hen op en rond
de baan Langemark Bikschote. Het duurde dan ook niet lang voor uit het
walmende stof- en rookgordijn de Tommys opdoken. Jüngers mannen vuurden er op
los, maar al snel werd duidelijk dat de Britten links en rechts van de Rattenburgwaren doorgebroken. Van drie zijden onder
vuur genomen werd de toestand onhoudbaar en werd kans op omsingeling reëel.
Onder dekking van de dikke rook wist Jünger met het gros van zijn mannen
heelhuids te ontsnappen en, in afwachting van versterkingen, een nieuwe weerstandslijn
te formeren ter hoogte van de baan Langemark Bikschote. De ene
na de andere Britse aanvalsgolf brak op deze geïmproviseerde stelling en s
avonds kreeg Jünger het bevel tot aflossing. Uitgeput trok hij zich met zijn
mannen terug. Voor hem was de eerste inzet in Vlaanderen afgelopen.
De balans van deze eerste dag was gematigd positief voor de
geallieerden: De Fransen hadden Steenstrate, Kortekeer en Bikschote ingenomen,
de Britten veroverden Pilkem, het Hoge en Hollebeke. Ook St. Juliaan, s
Graventafel en Westhoek werden ingenomen maar moesten kort daarna worden
prijsgegeven. s Avonds zaten ze - mede door de vakkundige verdediging door
Jünger en zijn handjevol mannen - vast in de modderige vallei van de
Steenbeek.
In Voigts Geschichte des
Füsilier-Regiments Nr. 73 werd een gedetailleerd overzicht gepubliceerd
van de verliezen tijdens de inzet in de sector Langemark. Het regiment telde
aan gesneuvelden 11 officieren, 20 onderofficieren en 143 manschappen. 12
Officieren en 424 onderofficieren en soldaten werden gewond. 9 Officieren en
440 onderofficieren en soldaten werden als vermist opgegeven. Een aantal van
deze vermisten waren door de Britten krijgsgevangen gemaakt maar het grootste
deel bleek later gesneuveld te zijn. In de officiële lijst van gesneuvelden van
het regiment die na de oorlog werd samengesteld komen tientallen namen voor van
vermisten die later officieel door middel van een rechtbankvonnis dood waren
verklaard . Concreet betekenden deze cijfers dat 32 officieren en 1.027
onderofficieren en manschappen in iets meer dan een week frontinzet waren
uitgeschakeld Hiermee had het regiment 62 % van haar gevechtssterkte, of twee
van haar drie bataljons verloren. Het IIe bataljon, waartoe Jünger behoorde, was
71 % van haar gevechtspotentieel kwijtgeraakt. De 8e compagnie,
waarover hij in de laatste fase van de gevechten het bevel had gevoerd, had 59
man of 60 % van haar sterkte verloren. 31 Van hen waren gesneuveld, een getal
dat beduidend hoger lag, vergeleken met andere compagnieën uit het regiment.
Het herdenkingscircus rond 100 jaar Derde Slag bij Ieper barstte gisteren los met een speciaal herdenkingsprogramma door de BBC. Ik moet eerlijk toegeven dat ik erger had verwacht. Ik vraag me wél af waarom de BBC het absoluut noodzakelijk vond om barones Sophie De Schaepdrijver als expert par excellence ten tonele te voeren want ik kan meteen zo een dozijn andere historici opnoemen die héél wat meer over deze veldslag weten dan La Schaepdrijver... Het werd al bij al een bij tijd en wijle ingetogen gebeurtenis die aaneen werd gerijgd door een sterke Hellen Mirren, die zelf een oom tijdens de Grote Oorlog verloor. Natuurlijk waren er de obligate 'klassiekers' zoals John McCrea's 'In Flanders Fields' en 'The long, long trail', verassende optredens door Ian Hislop en de cast van de 'Wipers Times' en van 'War Horse', maar het sterkste element van deze herdenking waren ongetwijfeld de op de muren van de Lakenhalle geprojecteerde getuigenissen van overlevende veteranen van de Slag bij Passendale. Daar kon geen acteur, noch BBC-scenarist aan tippen... Rauw en recht voor de raap werd getuigd over de hel en de zinloosheid van de verschrikkelijke veldslag die vandaag precies honderd jaar geleden losbarstte. Om kippenvel van te krijgen....
Vandaag precies een eeuw geleden barstte de Derde Slag bij Ieper los. Een slachtpartij zonder weerga als gevolg van barslechte weersomstandigheden, cruciale strategische inschattingsfouten en halstarrig volharden in de boosheid. Op mijn blog zal ik de volgende dagen en weken geregeld terugkomen op deze gebeurtenissen. Vandaag begin ik alvast met drie citaten van Britten die op 31 augustus '17 van de partij waren geweest:
'I should think the guns could have been easily heard in Engeland. The noise on the Somme was terrific, but the noise during today and all trough last night was still more stupendous. Ik should like some of the munitions workers to come over and see the results of their efforts at home. I have just been thinking of the millions of people who have been working day and night for months for a victory like this.' (Captain Arthur Gibbs, 1e Bn. Welsh Guards)
' A flooded Amazon of steel flowed roaring, immensely fast over our heads and the machine gun bullets made a pattern of sharper purpose and maniac language against tha diluvian rush. Flaring lights, small cones, great ones, flew up and were spinning sideways in the cloud of night, one's eyes seemed not quick enough, one heard nothing from one's shouting neighbour and only by the quality of the noise and flame did I know that the German shells crashing among the tree stumps were big ones and practicallt on top of us.' (Lieutenant Edmund Blunden, 11 Bn. Royal Sussex Regiment)
'As the barrage opened it was terrific. One person broke down, he started screeching like a pig. You've heard a pig screeching, well he screeched like a stuck pig. He was sent back. It was no fault of his; it wasn't cowardice. We knew the fellow, he wasn't the type of boy who played football or roughed it up a bit. He was temperamental, a briljant pianist and in fact he shouldn't have been in the army at all. His nerves just went.' (Private Ivor Watkins, 15 Bn. Welsh Regiment)
De troep van Ernst was niet afgelost geworden. In de vroege
ochtend ontwaakte hij uit een diepe slaap en ging hij op zoek naar zijn
compagniecommandant Olfe voor nieuwe bevelen, maar deze had intussen al lang de
plaat gepoetst. Jünger was verbitterd maar vooral verontwaardigd over deze gang
van zaken: Nu zit ik hier alleen en weet
gewoonweg niet wat aanvangen. Het is ronduit een zwijnenboel met dergelijke bevelvoering,
maar wat kan je ook verwachten van een compagniecommandant die nog nooit een
infanteriegevecht heeft meegemaakt ? Ik ga nu natuurlijk proberenme een weg naar voor te vechten, een verdomde
opgave wanneer je niet eens weet waarheen. Terwijl hij nog in zijn
stelling zat te kniezen bracht een bataljonsordonnans hem een bevel waar hij
meteen van opvrolijkte: Hij moest hetcommando
over de 8e compagnie overnemen. Deze compagnie had orders gekregen
stelling te nemen in het Dobschützwald, waar de 3e compagnie onder
luitenant Sandvoss in eerste lijn lag, nadat de nachtelijke tegenaanval met
zware verliezen was afgeslagen door de Britten. Een van de gewonden was
compagniecommandant Oberleutnant
Büdingen die met een zware hoofdwonde buiten strijd was en die Ernst nu moest
gaan vervangen. Het gevaar was niet denkbeeldig dat de Britten Sandvoss
stelling konden innemen en daarom moest de 8e compagnie meteen deze
positie gaan versterken. Jünger ging op zoek naar de hem toegewezen compagnie
en trof hen aan als een hoopje bevende,
achter bunkertjes schuilende kereltjes. Net op het ogenblik dat hij met
zijn compagnie wou oprukken, concentreerde de Britse artillerie zich op deze
omgeving. Rondom ons stegen torenhoge
stofzuilen in de hoogte en het knallen van de zware brisantgranaten deed bijna
onze trommelvliezen scheuren, noteerde Ernst in zijn dagboek. Hij liet
zijn mannen meteen dekking zoeken in de bunkertjes, waar ze in afwachting van een voltreffer meer
dan een half uur vastgepind bleven. Er was geen doorkomen aan. Toen Ernst
merkte dat het Britse artillerievuur iets in kracht leek af te nemen, liet hij
de mannen meteen aantreden en uitrukken. In
de gegeven omstandigheden maakte het niets uit of we bleven liggen, naar
achteren of naar voren wegvluchtten, schreef Jünger later. Ikgaf
dus bevel mij te volgen en rende het vuur in. Al na een paar stappen werd ik
door een granaat onder aarde bedolven en in de dichtstbijzijnde krater
teruggeworpen. Toen hij na ongeveer
200 m. omkeek, merkte Jünger tot zijn grote frustratie dat hij alleen was. Eindelijk sprongen twee mannenuit de stof- en vuurwand. Dan weer een en
iets later nog twee. Dit vijftal dook meteen weg achter een verhoging in het terrein
en bleef daar liggen. Al mijn roepen en fluiten haalde niets uit. Ik liep terug
in het vuur en dwong die vijf kerels met me mee te komen. Uiteindelijk
bereikten ze het Doschützwald waar
Jünger in een half kapotgeschoten bunker gebriefd werd door Sandvoss. Tot
verbijstering van Ernst kreeg hij hier te horen dat Fritz vermist was. Veel
tijd om na te denken over het lot van zijn broer kreeg hij niet, want hij moest
meteen de onbeveiligde linkerflank van Sandvoss compagnie gaan verdedigen.
Ploegend door de granaattrechters, nam Jünger met mannen stelling rond een half
vernielde bunker aan de westrand van het bos. Toen iets later op zijn
linkerflank luitenant Schmidt verscheen met mannen van de 7e
compagnie, kon Jünger eindelijk bekomen van de emoties van die dag. Hij nam .gezellig plaats in een granaattrechter, at
een blik varkensvlees, stopte zijn pijp en las Cäsars Denksaule van Ignatius Donnelly.
Dertien uur nadat hij was getroffen werd Ernsts broer, half
bewusteloos door drie van zijn mannen in een krater gevonden en moeizaam,
tussen de beschietingen door overgebrachtnaar een kleine hut waar twee verplegers de handen vol hadden met het
verzorgen van tientallen gewonden. Zijn wonden werden er verbonden en hij kon
er een slok water, wat brood en een nieuw gasmasker krijgen. Veel rust kreeg
hij niet want terwijl de beschieting van de sector in kracht toenam hoorde hij
roepen dat de Britten opnieuw oprukten en dat ze er rekening mee moesten houden
om ze elk ogenblik voor de hut te zien opduiken. Wie echter als eerste opdook
was een jonge Duitse officier die van
zijn schoenen tot zijn staalhelm met leem besmeurd was Het was Ernst die, toen hij van een melder van
Sandvoss vernomen had dat zijn broer zwaar gewond gevonden was, meteen poolshoogte
kwam nemen. naar eigen zeggen vond hij Fritz in een half kapotgeschoten, naar lijken stinkende schuilplaats. Naast hem
lag fahnenjunker Bachmann en een hele hoop zwaargewonden ( ) Fritz had twee
splinters in de borst gekregen. Hijkon
hij zijn rechterarm niet meer bewegen en had ademhalingsproblemen. Verder had
hij ook koorts. De tranen stonden mij in de ogen. Het was voor mij duidelijk
dat hij hier niet kon blijven. Elk ogenblik konden hier de Engelsen opduiken of
een granaat inslaan. Veel tijd om
te verwijlen was er niet. Ernst verzamelde een paar mannen en liet ze zijn
broer in een tentzeil naar de iets verder gelegen bunker Kolombus-Ei dragen waar een verbandpost was ingericht. Mijn blik volgde de heen en weer slingerende
last die door een woud van torenhoge granaatzuilen kronkelde. Bij elke inslag
kromp ik ineen, totdat de stoet in de nevelen van de strijd was opgeslokt. Ik
voelde me zowel de plaatsvervanger van mijn moeder als tegenover haar
verantwoordelijk voor het lot van mijn broer, schreef Ernst later. Gelukkig
voor Fritz was in Kolombus-Ei een
arts aanwezig die hem de eerste zorgen toediende.
De volgende morgen werd hij op een gewondenkar geladen, maar de
rit werd geen pretje. Door de beschietingen waren de paarden door het dolle
heen en bij elke inslag waren ze nauwelijks te houden. In een wilde vaart,
hobbelend door het kraterlandschap en begeleid door inslaande granaten belande
Fritz in een schuur op een paar kilometer van het front die propvol gewonden
lag. Pas toen hij een paar uur later in de als veldhospitaal ingerichte kerk
van Gits aankwam, werd hij voor het eerst grondig onderzocht. Zijn bebloede en
beslijkte kleren werden van zijn lijf gesneden en hij werd nadat zijn verband
ververst was, doorverwezen naar het militaire hospitaal van Roeselare. Na een
kort oponthoud in de Rodenbachstad werd Fritz, terwijl de laatste granaten bij
wijze van afscheid in de buurt van het station insloegen, naar de lazarettrein
gebracht die hem naar Gelsenkirchen voerde. Hier werd eindelijk de
schrapnelkogel, die net boven zijn hart zat door een chirurg verwijderd. De
kogel in zijn rechterschouder zou hij voor de rest van zijn leven meedragen.
Voor Fritz Jünger was de oorlog gedaan. De frustratie sloeg keihard toe: Ik had geen schot afgevuurd, had geen
levende tegenstander gezien. Aan de Somme had ik in de loopgrachten op wacht
gestaan, in de nachten over de velden materiaal aangesleept. In Vlaanderen had
ik deelgenomen aan een mislukte tegenaanval. Ik heb niemand een echte dienst
bewezen, niemand hulp gebracht. Wat heb ik dan ook bereikt ? Niets. Heel mijn
zorgvuldig uitgebalanceerde opleiding was voor niets geweest. Ik die droomde
van de confrontatie, van de echte oorlog waar men man tegen man stond. Ik lag
hulpeloos tussen de kraters,buiten
gevecht gesteld nog voor het gevecht begonnen was Het enige lichtpuntje
was dat hij in Gelsenkirchen bezoek kreeg van freiherr von Solemacher-Antweiler.
Die was, kort nadat Fritz gewond werd, in zijn gezicht geschoten. Hij wist
Fritz te vertellen dat Ernst de hel van Pilkem overleefd had
Dat Ernst de zware afweergevechten op de hoogte van Pilkem
overleefde mag als een klein wonder worden beschouwd want nadat hij afscheid
van zijn broer had genomen ging het van kwaad naar erger. Toen hij was
teruggekeerd naar zijn stelling kon hij vaststellen dat nog een twintigtal
mannen van de 8e compagnie en zes onderofficieren de paar kraters
die voor zijn vuurlijn moesten doorgaan hadden vervoegd. Omdat zijn
rechterflank ongedekt was, besloot hij zich rechts met een paar man en een
machinegeweer bij een zwaar beschadigde bunker op te stellen. Vanuit deze
stelling was hij bij valavond ooggetuige van wat hij zelf omschreef als één
van de zwaarste beschietingen van het Bataillonswäldchen,
dat door het IR nr. 76 bezet was. De situatie was zeker niet rooskleurig voor
de Hannoverse fuseliers. De Britten waren in de loop van de dag tot op een
kleine 150 m. van het Dobschützwald genaderd.
Tussen dit bos en de spoorweglijn lagen de restanten van drie compagnieënvan het 1e Bn. FR nr. 73 in de
eerste lijn. Gemiddeld telde elke compagnie nog 30 tot 35 fitte mannen. Ze
konden rekenen op de steun van 2 lichte en 6 zware machinegeweren. Terecht
stelde de regimentsgeschiedenis dat de
slagkracht van het 1e Bn. niet langer voldeed om een nieuwe
tegenaanval op te zetten Bij de andere bataljons in de eerste lijn was de
toestand even dramatisch. Jünger, die besefte dat het zwaarste nog moest komen,
liet de helft van zijn mannen rusten, terwijl de anderen een reeks van
aansluitende granaattrechters bezetten. Na middernacht werd er gewisseld. Jünger verbloemde wellicht om begrijpelijke
redenen in zijn dagboek een tragisch incident dat zich in de vroege ochtend in
zijn sector afspeelde. Een citaat uit de regimentsgeschiedenis: In het morgengrauw van de 30e
juli brok bij 8/73 aan de westrand van het Dobschützwald plots
machinegeweervuur los. Donkere gestalten naderden, een van hen viel onder het
salvo. Een tragische vergissing: het was een patrouille van de 76ers die de
verbinding kwam herstellen.
Op 30 juli werden de vermoeide mannen van Jünger, die door de
onophoudelijk inslaande brisantgranaten een slapeloze nacht achter de rug
hadden, om 06.00 u. onverwacht afgelost door reserveluitenant Brahms en zijn 9e
compagnie. Jünger moest nu met zijn troep stelling nemen in de Rattenburg, een met betonelementen
versterkte ruïne van een woning, die ten oosten van de Mauseburg aan de Steenbeek lag. Bij dageraad bereikten ze Kolumbus-Ei waar Ernst even zijn broer
opzocht, die klaarlag om verder getransporteerd te worden. In een hagel van schrapnelkogels belandden ze
uiteindelijk in de Rattenburg, waar
Ernst meteen een uiltje knapte. Terwijl hij de slaap der onschuldigen sliep loste
het IIIe Bn. in de eerste lijn de restanten van het Ie
Bn. af. Na een hele dag van zware beschietingen - waarbij Ernst naar eigen
zeggen elk ogenblik het einde verwachtte-
kwam bij valavond leutnant Gaston Lemière hem verzoeken om een paar man ter
beschikking te stellen, die het lijk van compagniecommandant Büdingen naar
achter konden brengen. De onfortuinlijke
Büdingen, die al zwaar aan het hoofd gekwetst was, had op eigen krachten Kolumbus-Ei bereikt, maar werd daar
dodelijk getroffen door een losgeslingerde brok cement. Ernst had hem s
morgens, toen hij er Fritz had bezocht, al in een tentzeil gewikkeld zien
liggen, klaar voor een inderhaast gegraven veldgraf. Jünger had weinig lust om
voor een dode mensenlevens te wagen. Toen Lemière hem echter wist te vertellen
dat het Kolombus-Ei s morgens twee
voltreffers had gekregen, aarzelde hij echter geen ogenblik en vertrok hij,
bevreesd voor het lot van zijn broer, met vier van zijn mannen naar het Kolombus-Ei. Maar voor hij dit deed was
hij eerst nog met Lemière naar compagniecommandant Brixen gegaan die hen
formeel het bevel gaf om de vallei van de Steenbeek kost wat kost te
verdedigen. Aangekomen bij de
verpleegbunker kreeg een opgeluchte Jünger te horen dat zijn broer, zonder
verdere kleerscheuren, in de ochtend naar de achterlijn was geëvacueerd. De
intussen begraven vroegere compagniecommandant, liet hij bij het akelige licht
van de opstijgende lichtfakkels en nabije explosies, ontgraven en door zijn
mannen naar de regimentsstaf dragen.
Vandaag, één dag voor het precies 100 jaar geleden is dat de Welshe dichter Hedd Wyn, het pseudoniem van Ellis Humphrey Evans bij de bestorming van Pilkem sneuvelde, breng ik u zijn gedicht Rhyfel. Eergisteren kon u het op mijn blog aantreffen in een gecomponeerde versie, maar vandaag in een gewone gesproken versie. Het beeldmateriaal voor dit filmpje werd opgenomen in en rond 'Yr Ysgwrn', Evans'ouderlijke woning in Trawsfynydd. Laat u betoveren door de klankleur van het Welsh en ontdek waarom Brian Harris het bij het rechte eind had toen hij dichtte: 'To be born Welsh is to born privileged / Not with a silver spoon in yout mouth / But music in your blood and poetry in your soul....'
In vele gesprekken die ik de laatst decennia in Ierland met vrienden en kennissen had over de Grote Oorlog viel het me telkens op hoe weinig genuanceerd mijn gesprekspartners zich uitten over de Ieren die op aansporing van John Remond dienst hadden genomen in het Britse leger. Dat veel van mijn gesprekspartners tot de Ierse republikeinse traditie mochten worden gerekend was daar wellicht niet vreemd aan. Eén van de redenen waarom ik mijn boek 'Verdrongen Verleden' over de 16e Ierse Divisie schreef was precies dat ik vond dat dit verhaal wel wat meer nuancering en vooral meer ruchtbaarheid verdiende. Een Ierse republikein die de laatste jaren enorm heeft bijgedragen tot een meer open visie op Ierlands complexe geschiedenis was zonder twijfel de ons veel te vroeg ontvallen Martin McGuinness, gewezen IRA-commandant en Sinn Féin Deputy Firts Minister in de Noord-Ierse regering. Op 27 juli 2016 hield hij bij het onthullen van een buste van Ledwidge in de historische Richmond Barracks in Dublin een opmerkelijke toespraak over dit verleden, Francis Ledwidge en zijn bezoek een paar weken eerder aan Mesen en Wijschate.