Terug in de Rattenburg liet Ernst zijn onderofficier Schulenburg,
nog de vallei van de Steenbeek verkennen met de bedoeling contact te maken met
het IR nr. 76. Hij dook pas erg laat terug op en was de drager van nieuws waar
Jünger niet bepaald op zat te wachten: Schulenburg meldde dat de zaak reddeloos
was: de bataljonscommandant van het IR nr. 76 was gesneuveld en er heerste pure
chaos in hun stellingen. Gelukkig bereikte hen s nachts nog een bevoorradingsploeg
die warm eten, wat te roken, Schnapps en koffie bracht. De mannen aten hun buik rond en legden zich te slapen, nadat de kruik
van 98% nog eens was rondgegaan, aldus
Jünger, die zijn dagnotities afsloot met het laconieke: s Nachts werden we verschillende keren met gifgas bestookt.
En toen brak, nog voor het ochtendgloren, de hel los. Generaal
Hermann von Kuhl, chef-staf van kroonprins Rupprecht, beschreef de inleidende
kanonnade als volgt: In de vroege
ochtend van 31 juli brak een orkaan van vuur los, die iedere verbeelding
tartte. De aarde van Vlaanderen schudde en scheen in vuur en vlam te staan. Dit
was geen trommelvuur meer: het was alsof de Hel zelf uitgebroken was. De
terreur van Verdun of de Somme was niets vergeleken bij deze groteske, enorme
vloedgolf van pure, brute kracht. De gewelddadige donder van de strijd kon men
tot in de verste hoeken van België horen rollen. Het was alsof de vijand aan de
wereld wilde verkondigen : We komen eraan en we zullen zegevieren !
Dat deze beschieting overdonderend was, werd ook bevestigend door
een andere oude frontrat, Oberstleutnant
freiherr von Forster, de bevelhebber van IR nr. 164 dat rechts van het FR
nr. 73, voor Bikschote in lijn lag: De
nacht van 30 op 31 juli was de ergste die ik ooit heb meegemaakt. Het vuren nam
toe tot een intensiteit die ons begrip gewoonweg te boven ging. Rond onze
bunker en een nabijgelegen mortierbatterij sloegen meer dan 1000 granaten van
het zwaarste kaliber in. De aarde beefde, de lucht kookte. Onze bunker werd
heen en weer geslingerd en leek ieder ogenblik te zullen begeven.
Op het grondgebied van Boezinge vielen drie Britse Divisies
frontaal de Duitse lijnen aan. Meest zuidelijk was het de LIe
Division die de spits afbeet. Omdat ze niet in contact kwam met FR nr. 73 is ze
niet echt van belang voor dit boek. Daarom focus ik vooral op de XXXVIIIe Welsh Division en de Guards Division.
De Welshmen vertrokken over een iets meer dan een kilometer brede lijn die liep
van waar nu ongeveer Welsh Cemetery
ligt tot aan de spoorwegberm. Deze berm vormde de grens van het opmarsgebied van
de Welsh Division met dat van de Guards Divisie die oprukte over een linie die
liep van de spoorwegberm tot de eerste bocht van het Ieperleekanaal, waar de Franse
Ie Division dInfanterie
klaar stond voor het innemen van de meest noordelijke sector van het geplande
opmarsgebied. Het FR.73 lag in stelling, precies in de baan van deze twee
divisies. Van het Dobschutzwald in
het noorden lagen de 9e, 12e en 11e compagnie,
ondersteund door de 3e machinegeweercompagnie tot aan de spoorweg.
Zij kregen te maken met Guards, terwijl de 10e cie, ten zuiden van
de spoorlijn, de Welshmen in het vizier kreeg.
Tussen Bikschote en Langemark slaagden de Britten erin door te
dringen in de eerste Duitse lijnen. Om 08.00u. meldde Luitenant König,
commandant van de 9e cie. van IR 76 in de KTK: De vijand is links van mij doorgebroken in de sector van FR 73 en hij
blijft vorderingen maken. Rechts hetzelfde beeld. Mijn volledige compagnie is uiteengeslagen
en grotendeels vernietigd. De IR 76 en 164 probeerden samen met FR 73 de Britse vloedgolf in te dammen.
Ze boden verwoed tegenstand tot ze dreigden volledig omsingeld te geraken.
Het is bijna ongelofelijk maar Ernst had door het intensieve
bombardement heengeslapen. Hij werd omstreeks 07.30 u. gewekt door zijn mannen.
Ze meldden dat uit de voorste lijnen al mannen kwamen terug gestrompeld, op de
vlucht voor de oprukkende Britten. Door
de walm en de dikke, kolkende rook van de strijd had Jünger geen zicht op wat
er zich rondom hem afspeelde. Maar het geluid van intensief geweervuur in de
nabijheid voorspelde weinig goeds. Op een bepaald ogenblik zag hij links,
beneden bij de oever van de Steenbeek, een groep gewonden door het wisselende
woud van hoog opspuitende moddergeisers waden. Hij herkende onder hen kapitein
von Brixen die met een verbonden arm op twee brancardiers steunde. Hij rende
meteen naar de bataljonscommandant, maar die maakte de indruk geestelijk afwezig te zijn. De kapitein
bevestigde dat de Britten oprukten en schreeuwde hem toe opnieuw in dekking te
gaan. Jünger besefte dat het uur van zijn eenheid geslagen had en begon de Rattenburg - in zoverre dit mogelijk was
- in staat van verdediging te stellen,
hierin heel wat minder enthousiast gevolgd door zijn mannen. Omdat hij nog maar
over een twintigtal fitte soldaten beschikte, probeerde Jünger zoveel mogelijk
stuurloos op het strijdterrein rondzwervende mannen te verzamelen in zijn
stelling. In sommige gevallen ging dit, naar zijn eigen zeggen, dankzij een
vriendelijk op hen gerichte geweerloop
Gelukkig voor Ernst dook plotseling
zijn collega, luitenant Lemière met een half dozijn mannen op, die meer dan
welkom waren want omstreeks 09.00 u. werd het duidelijk dat de Britse
infanteristen zich al vlakbij de stelling bevonden. Hun artillerievuur was over
Jüngers stelling heengetrokken en concentreerde zich nu achter hen op en rond
de baan Langemark Bikschote. Het duurde dan ook niet lang voor uit het
walmende stof- en rookgordijn de Tommys opdoken. Jüngers mannen vuurden er op
los, maar al snel werd duidelijk dat de Britten links en rechts van de Rattenburg waren doorgebroken. Van drie zijden onder
vuur genomen werd de toestand onhoudbaar en werd kans op omsingeling reëel.
Onder dekking van de dikke rook wist Jünger met het gros van zijn mannen
heelhuids te ontsnappen en, in afwachting van versterkingen, een nieuwe weerstandslijn
te formeren ter hoogte van de baan Langemark Bikschote. De ene
na de andere Britse aanvalsgolf brak op deze geïmproviseerde stelling en s
avonds kreeg Jünger het bevel tot aflossing. Uitgeput trok hij zich met zijn
mannen terug. Voor hem was de eerste inzet in Vlaanderen afgelopen.
De balans van deze eerste dag was gematigd positief voor de
geallieerden: De Fransen hadden Steenstrate, Kortekeer en Bikschote ingenomen,
de Britten veroverden Pilkem, het Hoge en Hollebeke. Ook St. Juliaan, s
Graventafel en Westhoek werden ingenomen maar moesten kort daarna worden
prijsgegeven. s Avonds zaten ze - mede door de vakkundige verdediging door
Jünger en zijn handjevol mannen - vast in de modderige vallei van de
Steenbeek.
In Voigts Geschichte des
Füsilier-Regiments Nr. 73 werd een gedetailleerd overzicht gepubliceerd
van de verliezen tijdens de inzet in de sector Langemark. Het regiment telde
aan gesneuvelden 11 officieren, 20 onderofficieren en 143 manschappen. 12
Officieren en 424 onderofficieren en soldaten werden gewond. 9 Officieren en
440 onderofficieren en soldaten werden als vermist opgegeven. Een aantal van
deze vermisten waren door de Britten krijgsgevangen gemaakt maar het grootste
deel bleek later gesneuveld te zijn. In de officiële lijst van gesneuvelden van
het regiment die na de oorlog werd samengesteld komen tientallen namen voor van
vermisten die later officieel door middel van een rechtbankvonnis dood waren
verklaard
. Concreet betekenden deze cijfers dat 32 officieren en 1.027
onderofficieren en manschappen in iets meer dan een week frontinzet waren
uitgeschakeld
Hiermee had het regiment 62 % van haar gevechtssterkte, of twee
van haar drie bataljons verloren. Het IIe bataljon, waartoe Jünger behoorde, was
71 % van haar gevechtspotentieel kwijtgeraakt. De 8e compagnie,
waarover hij in de laatste fase van de gevechten het bevel had gevoerd, had 59
man of 60 % van haar sterkte verloren. 31 Van hen waren gesneuveld, een getal
dat beduidend hoger lag, vergeleken met andere compagnieën uit het regiment.
|