De troep van Ernst was niet afgelost geworden. In de vroege
ochtend ontwaakte hij uit een diepe slaap en ging hij op zoek naar zijn
compagniecommandant Olfe voor nieuwe bevelen, maar deze had intussen al lang de
plaat gepoetst. Jünger was verbitterd maar vooral verontwaardigd over deze gang
van zaken: Nu zit ik hier alleen en weet
gewoonweg niet wat aanvangen. Het is ronduit een zwijnenboel met dergelijke bevelvoering,
maar wat kan je ook verwachten van een compagniecommandant die nog nooit een
infanteriegevecht heeft meegemaakt ? Ik ga nu natuurlijk proberenme een weg naar voor te vechten, een verdomde
opgave wanneer je niet eens weet waarheen. Terwijl hij nog in zijn
stelling zat te kniezen bracht een bataljonsordonnans hem een bevel waar hij
meteen van opvrolijkte: Hij moest hetcommando
over de 8e compagnie overnemen. Deze compagnie had orders gekregen
stelling te nemen in het Dobschützwald, waar de 3e compagnie onder
luitenant Sandvoss in eerste lijn lag, nadat de nachtelijke tegenaanval met
zware verliezen was afgeslagen door de Britten. Een van de gewonden was
compagniecommandant Oberleutnant
Büdingen die met een zware hoofdwonde buiten strijd was en die Ernst nu moest
gaan vervangen. Het gevaar was niet denkbeeldig dat de Britten Sandvoss
stelling konden innemen en daarom moest de 8e compagnie meteen deze
positie gaan versterken. Jünger ging op zoek naar de hem toegewezen compagnie
en trof hen aan als een hoopje bevende,
achter bunkertjes schuilende kereltjes. Net op het ogenblik dat hij met
zijn compagnie wou oprukken, concentreerde de Britse artillerie zich op deze
omgeving. Rondom ons stegen torenhoge
stofzuilen in de hoogte en het knallen van de zware brisantgranaten deed bijna
onze trommelvliezen scheuren, noteerde Ernst in zijn dagboek. Hij liet
zijn mannen meteen dekking zoeken in de bunkertjes, waar ze in afwachting van een voltreffer meer
dan een half uur vastgepind bleven. Er was geen doorkomen aan. Toen Ernst
merkte dat het Britse artillerievuur iets in kracht leek af te nemen, liet hij
de mannen meteen aantreden en uitrukken. In
de gegeven omstandigheden maakte het niets uit of we bleven liggen, naar
achteren of naar voren wegvluchtten, schreef Jünger later. Ikgaf
dus bevel mij te volgen en rende het vuur in. Al na een paar stappen werd ik
door een granaat onder aarde bedolven en in de dichtstbijzijnde krater
teruggeworpen. Toen hij na ongeveer
200 m. omkeek, merkte Jünger tot zijn grote frustratie dat hij alleen was. Eindelijk sprongen twee mannenuit de stof- en vuurwand. Dan weer een en
iets later nog twee. Dit vijftal dook meteen weg achter een verhoging in het terrein
en bleef daar liggen. Al mijn roepen en fluiten haalde niets uit. Ik liep terug
in het vuur en dwong die vijf kerels met me mee te komen. Uiteindelijk
bereikten ze het Doschützwald waar
Jünger in een half kapotgeschoten bunker gebriefd werd door Sandvoss. Tot
verbijstering van Ernst kreeg hij hier te horen dat Fritz vermist was. Veel
tijd om na te denken over het lot van zijn broer kreeg hij niet, want hij moest
meteen de onbeveiligde linkerflank van Sandvoss compagnie gaan verdedigen.
Ploegend door de granaattrechters, nam Jünger met mannen stelling rond een half
vernielde bunker aan de westrand van het bos. Toen iets later op zijn
linkerflank luitenant Schmidt verscheen met mannen van de 7e
compagnie, kon Jünger eindelijk bekomen van de emoties van die dag. Hij nam .gezellig plaats in een granaattrechter, at
een blik varkensvlees, stopte zijn pijp en las Cäsars Denksaule van Ignatius Donnelly.
Dertien uur nadat hij was getroffen werd Ernsts broer, half
bewusteloos door drie van zijn mannen in een krater gevonden en moeizaam,
tussen de beschietingen door overgebrachtnaar een kleine hut waar twee verplegers de handen vol hadden met het
verzorgen van tientallen gewonden. Zijn wonden werden er verbonden en hij kon
er een slok water, wat brood en een nieuw gasmasker krijgen. Veel rust kreeg
hij niet want terwijl de beschieting van de sector in kracht toenam hoorde hij
roepen dat de Britten opnieuw oprukten en dat ze er rekening mee moesten houden
om ze elk ogenblik voor de hut te zien opduiken. Wie echter als eerste opdook
was een jonge Duitse officier die van
zijn schoenen tot zijn staalhelm met leem besmeurd was Het was Ernst die, toen hij van een melder van
Sandvoss vernomen had dat zijn broer zwaar gewond gevonden was, meteen poolshoogte
kwam nemen. naar eigen zeggen vond hij Fritz in een half kapotgeschoten, naar lijken stinkende schuilplaats. Naast hem
lag fahnenjunker Bachmann en een hele hoop zwaargewonden ( ) Fritz had twee
splinters in de borst gekregen. Hijkon
hij zijn rechterarm niet meer bewegen en had ademhalingsproblemen. Verder had
hij ook koorts. De tranen stonden mij in de ogen. Het was voor mij duidelijk
dat hij hier niet kon blijven. Elk ogenblik konden hier de Engelsen opduiken of
een granaat inslaan. Veel tijd om
te verwijlen was er niet. Ernst verzamelde een paar mannen en liet ze zijn
broer in een tentzeil naar de iets verder gelegen bunker Kolombus-Ei dragen waar een verbandpost was ingericht. Mijn blik volgde de heen en weer slingerende
last die door een woud van torenhoge granaatzuilen kronkelde. Bij elke inslag
kromp ik ineen, totdat de stoet in de nevelen van de strijd was opgeslokt. Ik
voelde me zowel de plaatsvervanger van mijn moeder als tegenover haar
verantwoordelijk voor het lot van mijn broer, schreef Ernst later. Gelukkig
voor Fritz was in Kolombus-Ei een
arts aanwezig die hem de eerste zorgen toediende.
De volgende morgen werd hij op een gewondenkar geladen, maar de
rit werd geen pretje. Door de beschietingen waren de paarden door het dolle
heen en bij elke inslag waren ze nauwelijks te houden. In een wilde vaart,
hobbelend door het kraterlandschap en begeleid door inslaande granaten belande
Fritz in een schuur op een paar kilometer van het front die propvol gewonden
lag. Pas toen hij een paar uur later in de als veldhospitaal ingerichte kerk
van Gits aankwam, werd hij voor het eerst grondig onderzocht. Zijn bebloede en
beslijkte kleren werden van zijn lijf gesneden en hij werd nadat zijn verband
ververst was, doorverwezen naar het militaire hospitaal van Roeselare. Na een
kort oponthoud in de Rodenbachstad werd Fritz, terwijl de laatste granaten bij
wijze van afscheid in de buurt van het station insloegen, naar de lazarettrein
gebracht die hem naar Gelsenkirchen voerde. Hier werd eindelijk de
schrapnelkogel, die net boven zijn hart zat door een chirurg verwijderd. De
kogel in zijn rechterschouder zou hij voor de rest van zijn leven meedragen.
Voor Fritz Jünger was de oorlog gedaan. De frustratie sloeg keihard toe: Ik had geen schot afgevuurd, had geen
levende tegenstander gezien. Aan de Somme had ik in de loopgrachten op wacht
gestaan, in de nachten over de velden materiaal aangesleept. In Vlaanderen had
ik deelgenomen aan een mislukte tegenaanval. Ik heb niemand een echte dienst
bewezen, niemand hulp gebracht. Wat heb ik dan ook bereikt ? Niets. Heel mijn
zorgvuldig uitgebalanceerde opleiding was voor niets geweest. Ik die droomde
van de confrontatie, van de echte oorlog waar men man tegen man stond. Ik lag
hulpeloos tussen de kraters,buiten
gevecht gesteld nog voor het gevecht begonnen was Het enige lichtpuntje
was dat hij in Gelsenkirchen bezoek kreeg van freiherr von Solemacher-Antweiler.
Die was, kort nadat Fritz gewond werd, in zijn gezicht geschoten. Hij wist
Fritz te vertellen dat Ernst de hel van Pilkem overleefd had
Dat Ernst de zware afweergevechten op de hoogte van Pilkem
overleefde mag als een klein wonder worden beschouwd want nadat hij afscheid
van zijn broer had genomen ging het van kwaad naar erger. Toen hij was
teruggekeerd naar zijn stelling kon hij vaststellen dat nog een twintigtal
mannen van de 8e compagnie en zes onderofficieren de paar kraters
die voor zijn vuurlijn moesten doorgaan hadden vervoegd. Omdat zijn
rechterflank ongedekt was, besloot hij zich rechts met een paar man en een
machinegeweer bij een zwaar beschadigde bunker op te stellen. Vanuit deze
stelling was hij bij valavond ooggetuige van wat hij zelf omschreef als één
van de zwaarste beschietingen van het Bataillonswäldchen,
dat door het IR nr. 76 bezet was. De situatie was zeker niet rooskleurig voor
de Hannoverse fuseliers. De Britten waren in de loop van de dag tot op een
kleine 150 m. van het Dobschützwald genaderd.
Tussen dit bos en de spoorweglijn lagen de restanten van drie compagnieënvan het 1e Bn. FR nr. 73 in de
eerste lijn. Gemiddeld telde elke compagnie nog 30 tot 35 fitte mannen. Ze
konden rekenen op de steun van 2 lichte en 6 zware machinegeweren. Terecht
stelde de regimentsgeschiedenis dat de
slagkracht van het 1e Bn. niet langer voldeed om een nieuwe
tegenaanval op te zetten Bij de andere bataljons in de eerste lijn was de
toestand even dramatisch. Jünger, die besefte dat het zwaarste nog moest komen,
liet de helft van zijn mannen rusten, terwijl de anderen een reeks van
aansluitende granaattrechters bezetten. Na middernacht werd er gewisseld. Jünger verbloemde wellicht om begrijpelijke
redenen in zijn dagboek een tragisch incident dat zich in de vroege ochtend in
zijn sector afspeelde. Een citaat uit de regimentsgeschiedenis: In het morgengrauw van de 30e
juli brok bij 8/73 aan de westrand van het Dobschützwald plots
machinegeweervuur los. Donkere gestalten naderden, een van hen viel onder het
salvo. Een tragische vergissing: het was een patrouille van de 76ers die de
verbinding kwam herstellen.
Op 30 juli werden de vermoeide mannen van Jünger, die door de
onophoudelijk inslaande brisantgranaten een slapeloze nacht achter de rug
hadden, om 06.00 u. onverwacht afgelost door reserveluitenant Brahms en zijn 9e
compagnie. Jünger moest nu met zijn troep stelling nemen in de Rattenburg, een met betonelementen
versterkte ruïne van een woning, die ten oosten van de Mauseburg aan de Steenbeek lag. Bij dageraad bereikten ze Kolumbus-Ei waar Ernst even zijn broer
opzocht, die klaarlag om verder getransporteerd te worden. In een hagel van schrapnelkogels belandden ze
uiteindelijk in de Rattenburg, waar
Ernst meteen een uiltje knapte. Terwijl hij de slaap der onschuldigen sliep loste
het IIIe Bn. in de eerste lijn de restanten van het Ie
Bn. af. Na een hele dag van zware beschietingen - waarbij Ernst naar eigen
zeggen elk ogenblik het einde verwachtte-
kwam bij valavond leutnant Gaston Lemière hem verzoeken om een paar man ter
beschikking te stellen, die het lijk van compagniecommandant Büdingen naar
achter konden brengen. De onfortuinlijke
Büdingen, die al zwaar aan het hoofd gekwetst was, had op eigen krachten Kolumbus-Ei bereikt, maar werd daar
dodelijk getroffen door een losgeslingerde brok cement. Ernst had hem s
morgens, toen hij er Fritz had bezocht, al in een tentzeil gewikkeld zien
liggen, klaar voor een inderhaast gegraven veldgraf. Jünger had weinig lust om
voor een dode mensenlevens te wagen. Toen Lemière hem echter wist te vertellen
dat het Kolombus-Ei s morgens twee
voltreffers had gekregen, aarzelde hij echter geen ogenblik en vertrok hij,
bevreesd voor het lot van zijn broer, met vier van zijn mannen naar het Kolombus-Ei. Maar voor hij dit deed was
hij eerst nog met Lemière naar compagniecommandant Brixen gegaan die hen
formeel het bevel gaf om de vallei van de Steenbeek kost wat kost te
verdedigen. Aangekomen bij de
verpleegbunker kreeg een opgeluchte Jünger te horen dat zijn broer, zonder
verdere kleerscheuren, in de ochtend naar de achterlijn was geëvacueerd. De
intussen begraven vroegere compagniecommandant, liet hij bij het akelige licht
van de opstijgende lichtfakkels en nabije explosies, ontgraven en door zijn
mannen naar de regimentsstaf dragen.
Vandaag, één dag voor het precies 100 jaar geleden is dat de Welshe dichter Hedd Wyn, het pseudoniem van Ellis Humphrey Evans bij de bestorming van Pilkem sneuvelde, breng ik u zijn gedicht Rhyfel. Eergisteren kon u het op mijn blog aantreffen in een gecomponeerde versie, maar vandaag in een gewone gesproken versie. Het beeldmateriaal voor dit filmpje werd opgenomen in en rond 'Yr Ysgwrn', Evans'ouderlijke woning in Trawsfynydd. Laat u betoveren door de klankleur van het Welsh en ontdek waarom Brian Harris het bij het rechte eind had toen hij dichtte: 'To be born Welsh is to born privileged / Not with a silver spoon in yout mouth / But music in your blood and poetry in your soul....'
In vele gesprekken die ik de laatst decennia in Ierland met vrienden en kennissen had over de Grote Oorlog viel het me telkens op hoe weinig genuanceerd mijn gesprekspartners zich uitten over de Ieren die op aansporing van John Remond dienst hadden genomen in het Britse leger. Dat veel van mijn gesprekspartners tot de Ierse republikeinse traditie mochten worden gerekend was daar wellicht niet vreemd aan. Eén van de redenen waarom ik mijn boek 'Verdrongen Verleden' over de 16e Ierse Divisie schreef was precies dat ik vond dat dit verhaal wel wat meer nuancering en vooral meer ruchtbaarheid verdiende. Een Ierse republikein die de laatste jaren enorm heeft bijgedragen tot een meer open visie op Ierlands complexe geschiedenis was zonder twijfel de ons veel te vroeg ontvallen Martin McGuinness, gewezen IRA-commandant en Sinn Féin Deputy Firts Minister in de Noord-Ierse regering. Op 27 juli 2016 hield hij bij het onthullen van een buste van Ledwidge in de historische Richmond Barracks in Dublin een opmerkelijke toespraak over dit verleden, Francis Ledwidge en zijn bezoek een paar weken eerder aan Mesen en Wijschate.
Op de ochtend van 28 juli hield de troep van Ernst zich vooral
zo goed als maar enigszins mogelijk was verborgen voor de Engelse piloten die -
nadat de mist was opgetrokken - onophoudelijk op lage hoogte over het slagveld
scheerden op zoek naar Duitse troepenconcentraties. Ernst was gedegouteerd over
de slechte moraal van de troepen die ze moesten aflossen. In de loop van de
voormiddag had hij na een zoveelste portie trommelvuur een uiteengeslagen
machinegeweersectie uit zijn dekking gejaagd nadat hij ze eerst bedreigd had met
arrestatie en de krijgsraad. Iets na 14.00 u. kon hij eindelijk in actie komen
nadat een melder van het R.I.R. nr. 226 hem het bericht had gebracht dat de
Britten het Dobschützwald hadden
bereikt. Jünger moest uitrukken, maar aarzelde zoals hij in zijn dagboek
schreef om dit ook effectief te doen. Hij wou pas in actie komen nadat hij de
Britten ook daadwerkelijk in zijn vizier had gekregen. Hij had hiervoor drie
goede redenen: de verdomde Britse piloten cirkelden nog steeds als aasgieren
boven hun stelling. Ten tweede kon hij pas bij het opduiken van de Britten zien
in welke richting hij moest aanvallen en ten derde omdat hij intussen had
kennisgemaakt met de nervositeit van de mannen van het R.I.R. nr. 225, die in volle dag spoken schenen te zien
Hij had zeker geen zin slachtoffer te worden van vriendelijk vuur
Tegen de avond kwam dan eindelijk het bevel tot de
tegenaanval. Rittmeister von Böckelmann,
de commandant van het 1e bataljon had van zijn verkenners vernomen
dat de Britten, links van hen, al meer dan een halve kilometer diep op de
rechteroever waren doorgedrongen en op een kleine 150 m. voor de Tauentzien Stellung in granaattrechters
lagen.
De 1e, 3e en 4e compagnie
moesten samen met een compagnie van het Ie Bn. RIR nr. 226 in het offensief. Op
de linkerflank zouden ze worden ondersteund door het Bereitschaftsbataillon van IR nr. 102, terwijl rechts van hen het Bereitschaftsbataillon van IR nr. 76
diende op te rukken. Jünger moest met zijn mannen op aflossing wachten. Eens
die hen had bereikt moesten ook zij over het kapotgeschoten terrein uitwaaieren
en de Guards over het kanaal jagen. Om 22.30 u. stipt legde de Duitse
artillerie een barrage van trommelvuur op de vermoedelijke Britse posities.
Twintig minuten later vielen de Hannoverse fuseliers aan, maar dit werd geen
onverdeeld succes. Vizefeldwebel Wellhausen diende in de 3e
compagnie - de compagnie van Fritz - en beschreef wat er gebeurde: In de morgen van de 28e lag onze
compagnie verspreid over een aantal granaattrechters aan de westelijke rand van
Artillerie Wald. Mijn peloton vormde de rechterflank van het bataljon maar er
was geen contact met de eenheid rechts van ons. Onze compagniecommandant,
luitenant Sandvoss bevond zich in een betonnen bunker die we de Armleuchter
noemden. Het was een prachtige dag. De leeuwerikken zongen en juichten in de
lucht terwijl granaten in het Artilleriewald vielen. De aarde schudde en
beefde. Het was als de hel op aarde.We
konden niets zien van wat zich aan het front afspeelde. Van tijd tot tijd
passeerden brancardiers met hun zware last. Britse piloten cirkelden eindeloos
boven onze hoofden, onafgebroken met hun machinegeweren op ons vurend.
Omstreeks 15.00 u. moesten mijn pelotonscommandant, luitenant Ehlert,
Vizefeldwebel Schnell en ikzelf op rapport bij de compagniecommandant. Wij
ontvingen er het bevel om ons tegen 21.30 u. naar de frontlijn te begeven om er
samen met de restanten van R.I.R. 226 de Britten over het kanaal te jagen.
Handgranaten werden afgehaald. Iedere man ontving twee stuks
Omstreeks 21.30 u.
trokken we in één langgerekte rij voorwaarts. Luitenant Sandvoss leidde ons
samen met zijn melders. Ondanks het helse artillerievuur ondervonden we weinig
hinder. Onfortuinlijk genoeg werden we iets later evenwel opgemerkt door een
Britse artilleriewaarnemer in een kabelballon. Amper hadden we de Tauentzien
Stellung bereikt of de granaten hagelden op ons neer, erger dan wat we ooit aan
de Somme hadden meegemaakt Om 22.35 u. een kwartier voor de aanval regende
het granaten en schrapnell op onze hoofden. Met onze uurwerken in de hand,
wachten we in koortsachtige spanning. De laatste seconden tikten weg.
Eindelijk: Klaar ! Voorwaarts ! Laat ons maken weg te komen uit dit helse vuur
! Na 150 meter waren we weg van het Dobschützwald en dus ook weg van de
granaten. Ik had nog tien man bij me. Verder oprukken ! Plots: Halt ! Wie is
daar ? Ehlerts peloton. Luitenant Ehlert had nog achttien manbij zich. Het 3e peloton viel nergens te
bespeuren. We verspreidden ons en trokken nog een 400 meter verder. Plots
vlogen lichtpatronen omhoog, gevolgd door het geratel van handvuurwapens. Het
leek alsof we in plaats van een paar geïsoleerde soldaten een heel bataljon te
lijf gingen. Desalniettemin waren we recht voor de Britse stellingen geraakt.
Met onze Hurra-kreten stormden we voorwaarts maar we waren te zwak. We raakten
niet verder en moesten dekking zoeken in de modder voor de Britse loopgraaf.
Unteroffizier Nolte waagde het vooruit te kruipen maar raakte amper 20 meter
verder Op het einde slaagden we erin een verlaten Duitse stelling rond een
bunker te bereiken, honderd meter ten oosten van de weg die langs het kanaal
liep. Luitenant Ehlert gaf het bevel om ons in een egelstelling op te stellen
in de granaattrechters rond de bunker. In totaal waren we nog met
vijfentwintig, dertig man. Links van ons konden we duidelijk het knallen van
handvuurwapens horen en zagen we de Britten constant lichtfakkels afvuren.
Misschien was dit tegen onze 1e compagnie gericht. Luitenant Ehlert
zond meteen een volledig situatierapport naar het bataljon. Na middernacht
begon de Britse artillerie gasgranaten af te vuren op onze achterhoede. De
oostenwind blies het gas terug over ons in de richting van de Britten. Tranen
stroomden uit onze ogen, we konden nauwelijks spreken door de hoestbuien, maar
we konden onze gasmaskers niet gebruiken omdat we anders niets in het donker
konden zien. Eindelijk brak de dageraad aan De troep die werd geleid door Ehlert was
één van de verst gevorderde Duitse eenheden. De meesten waren afgestopt door
het efficiënte Britse tegenvuur, waardoor de tegenaanval compleet was mislukt. Ernst
Jungers eerste Bataljon had een hoge prijs betaald: Het verloor 3 officieren,
13 onderofficieren en 119 fuseliers. De
Britten hadden een eerste bres van bijna 2 km. breed en 1 km. diep geslagen in
de Duitse linies. Ze konden meteen ook beschikken een sterk bruggenhoofd op de
rechteroever van het kanaal, dat het begin van het offensief beduidend zou
vergemakkelijken
De Britse officiële omroep BBC haalt dit weekend alles, maar dan ook écht alles uit de kast in het raam van de herdenking van het begin van de Derde Slag om Ieper. Bijna 1.000 technici, acteurs, muzikanten ed zijn naar de Kattenstad afgezakt om hun steentje bij te dragen aan het herdenkingsproject. Ik huiver altijd een beetje wanneer bij dergelijke grootschalige evenementen het spektakel dreigt te prevaleren op het her-denken en ik hoop dan ook dat de slachtoffers van de immense slachtpartij prominenter op het voorplan zullen staan dan pakweg de obligaat opgedraafde royals.... De BBC programmatie begint op zondag om 20.00 u. op BBC 2 met een live-verslag van de 'Last Post'-ceremonie aan de Menenpoort gevolgd door een live artistiek verantwoorde evocatie op de Grote Markt waarin onder meer Hellen Mirren en de cast van de speelfilm 'Wipers Times' figureren. Maandag richtten zowel BBC 1 als BBC 2 zich vooral op de herdenkingsplechtigheid op Tyne Cot Cemetery mét live-verslaggeving en commentaar.
Kort voor de middag op 25 juli 1917 ontving Ernst Jünger het bevel om met de voorhoede van
zijn bataljon naar Vlaanderen te vertrekken. Het Fusilierregiment nr. 73 moest
stelling nemen ten oosten van het kanaal Ieper/Diksmuide op de hoogte van
Pilkem tussen het Sas van Boezinge en de spoorwegberm van de lijn
Boezinge-Langemark.
Een paar minuten voor zijn vertrek kreeg Ernst op het perron
van het station van Cambrai van een collega te horen dat zijn broer Fritz net was
aangekomen en met het volgende bataljon zou volgen. Fritz was in het begin van
17 terug naar Duitsland gestuurd om er, net als zijn broer, op de Truppenübungsplatz Döberitz en in het
garnizoen in Hannover tot Fahnenjunker
opgeleid te worden. Op 20 juli 17 had de kersverse aspirant-officier zijn
marsbevel gekregen om vijf dagen later bij Cambrai het regiment te vervoegen.
De volgende dag werd hij, precies zoals aan Ernst was medegedeeld, ook met zijn
mannen naar Vlaanderen getransporteerd.
Ernst was intussen al bijna op zijn eindbestemming
aangekomen. Na een rit die heel de nacht had geduurd, stopte de trein in Staden
en trokken de mannen naar Ohndanklager, het militaire kamp ten westen van Staden
bij Den Ondank. Hier maakte hij kennis met het Vlaamse land. Zijn eerste
indrukken vielen mee: Overal vruchtbaar
vlak land, met hagen doorkruist, met hoge bomen afgezoomde lanen, verstrooide
huizen met laaghangende strodaken Hij merkte wel op dat de Britse
artilleristen hun best deden: Het
artillerievuur aan het front was erg, maar niet zo erg als ik verwacht had,
misschien omwille van de zware bewolking. Toch vielen er in onze omgeving een
aantal zware granaten. In de loop van de namiddag nam de beschieting toe
en sloegen de granaten op 2 à 300 meter in van de weide waar Jüngers eenheid op
verdere bevelen zat te wachten. Toen Jünger om 22.00 u. met het voorcommando
naar de eerste linie vertrok werden ze met grote regelmaat beschoten. Na een
moeizame tocht door het modderige terrein kwam hij, iets ten westen van de
hoogte van Pilkem in de verblijfplaats van de 2e compagnie van het R.I.R.
Nr. 225 terecht. Hij had er de grootste
moeite om de slaap te vatten omdat het brisantgranaten bleef regenen in de
onmiddellijke omgeving. Het was een voorproefje van wat hem de volgende dagen
te wachten stond. De geallieerden waren vanaf 7 juli immers begonnen met het
onophoudelijk en systematisch beschieten van de Duitse stellingen en
aanvoerlijnen. Het aantal Britse granaten dat voor 31 juli werd afgevuurd
bedroeg het ongelofelijke aantal van 4. 500.000 stuks. Alsof dit niet volstond
openden tussen 13 en 21 juli de speciaal hiervoor opgeleide compagnieën van de
Royal Engineers 5.100 cilinders met fosgeengas. De Britse artillerie schoot onophoudelijk
granaten af die gevuld waren met chloorpicrine en lanceerde 14.000 met thermiet
gevulde Stokes-mortiergranaten. Elke nacht vuurden strategisch opgestelde mitrailleursecties
gemiddeld 30.000 schoten af om de Duitsers in de voorste lijnen nog meer af te
matten
De intensiteit van de Britse beschietingen had een
onmiskenbaar effect op de Duitse troepen in de eerste lijn.Op nog geen kilometer van de plaats waar
Jünger - tevergeefs - probeerde wat slaap in te halen had een
gevechtspatrouille van het 2e bataljon Scots Guards vastgesteld dat
het grootste deel van de Duitse troepen in de eerste lijn zich had
teruggetrokken. Het stond ook vast dat in diezelfde nacht een compagnie van het
226e Infanterie Regiment op
eigen initiatief de frontlijn had verlaten omwille van de intensiviteit van de
beschietingen.
De volgende ochtend kon Ernst voor het eerst een blik op het
slagveld werpen en wat hij zag beviel hem absoluut niet: Het is me helemaal niet duidelijk wat we in het geval van een aanval
moeten doen. De compagnie ligt in groepjes over het pokdalige terrein
verspreid. Omwille van het grondwaterpeil zijn hier geen loopgrachten te
bespeuren. Ze zeggen wel dat wij de zogenaamde zuidelijke hoogtelijn bezetten, maar
deze pisgoot zou zelfs door de grootste optimist niet als een loopgracht
beschreven kunnen worden
Diezelfde morgen was Fritz Jünger ook aangekomen. Nauwelijks
had hij zich op 25 juli s avonds in Cambrai voor de dienst aangemeld of hij kreeg
het bevel om meteen naar het station te trekken en er een klaarstaande troepentrein
naar Vlaanderen te nemen. Hij ging er tevergeefs op zoek naar zijn broer en
genoot van een korte nachtrust op een bussel stro om de volgende ochtend met
het bataljon via Douai, Lille, Roubaix en Tourcoing in Kortrijk te belanden.
Vandaar trok de trein traag maar zeker via Izegem en Kortemark naar Staden, waar
ze aankwamen met op de achtergrond het onophoudelijke, doffe geroffel van de
beschietingen. Fritz vergeleek het artillerievuur met een grote trommel waar op
werd losgebeukt. Zijn dichterlijke gevoelens kwamen meteen naar boven toen hij
de vliegtuigen beschreef die in dichte eskaders boven hun hoofd in de richting
van het front vlogen, begeleid door een eenzame ooievaar die traag zijn
vleugels uitsloeg
Fritz moest zich gaan melden bij 3e compagnie, die al in de omgeving
van Langemark in stelling lag. Hij kon echter niet meteen vertrekken omdat hij
moest wachten op de bevoorradingsploeg die s avonds zou komen. Intussen was
hij, net als zijn broer, ooggetuige van de felheid van de geallieerde artilleriebeschietingen:
Vanop een klein heuveltje zag ik het
Werk van de Vernietiging. Granaat na granaat sloeg in de omgeving van het
station in, en het duurde dan ook niet lang voor de vuur- en rookzuilen van een
brand omhoog wervelden. In deze verwarring vluchtten de laatste inwoners met
have en goed. Vee werd weggedreven en
een kreupele voerde een mekkerende geit aan een touwtje voort.
De bevoorradingsploeg had door de Britse beschietingen
vertraging opgelopen en bijgevolg ging Fritz in de pikdonkere nacht op weg naar
de 3e compagnie: Wij voeren
door het duistere Houthulster Wald waar gebroken en kapotgeschoten voertuigen
stonden en tot bergen opgestapelde munitie aan de wegrand lag. Een zware, zoete
geur van verval en verrotting doortrok het hele woud en bleef in onze neuzen en
kleren hangen.Nu belandden we tussen de
marcherende troepen, artilleriestellingen en granaattrechters. Omdat onze
chauffeur de weg was kwijtgeraakt moesten we met onze zaklampen op zoek naar de
wegwijzers. Het keiharde knallen van de kanonnen die overal in de bosjes en het
woud opgesteld stonden, was een beproeving voor onze trommelvliezen. Onvermoeibaar met vurige donderslagen werd
salvo na salvo afgevuurd, terwijl de opgeschrikte paarden wild steigerden. Als
we op een begraafplaats, waar een paar onderkomens waren gebouwd, de weg
vroegen, sloegen de Engelse granaten tussen de graven in en werden we met forse
aardkluiten bekogeld. Fritz had, toen hij zich in de vroege ochtend bij
zijn compagniecommandant luitenant Sandvoss aanmeldde, er meer dan zeven uur
over gedaan om amper tien kilometer af te leggen. Een mooie illustratie van het
feit dat de Britse beschietingen hun effect niet misten
De jongere Jünger kreeg nauwelijks tijd om te recupereren
want aan de overzijde van het kanaal Ieper/Diksmuide werden in het
hoofdkwartier van de Guards divisie plannen gesmeed die Fahnenjunker Jünger geen rust zouden gunnen. In de loop van de
vorige nacht waren twee Britten bij een verkenning gewond achtergebleven vlakbij
de Duitse gevechtslijn. Luitenant Hambro en soldaat Smith van het 3e
bataljon Coldstream Guards gaven zich als vrijwilligers op om ze te gaan
zoeken.Toen het tweetal het kanaal was
overgestoken konden ze niet alleen hun kameraden redden, maar ook met eigen
ogen vaststellen dat de Duitse troepen in een groot deel van deze sector uit de
eerste linie verdwenen waren. Toen dit nieuws majoor Generaal Fielding, de bevelhebber
van de Guards-divisie ter ore kwam aarzelde hij geen ogenblik. Hij legde een
vermetel plan op tafel om deze verassende ontdekking meteen maximaal uit te
buiten: In volle daglicht moesten zijn mannen, zonder een voorafgaande
beschieting het kanaal oversteken, de verlaten Duitse stellingen bezetten en
een bruggenhoofd uitbouwen. Hij had geen beter ogenblik kunnen kiezen want de
Duitsers waren net op dat ogenblik bezig met het aflossen van de XXIIIe
en ILe Reserve-Divisionen door de CLIe Infanterie-Division
en de IIIeGarde-Division.
Fielding gaf Luitenant-Kolonel Crawford, de commandant van het 3e
Bataljon Coldstream Guards het bevel om met sterke aanvalsgroepen de Duitse
verdediging in Babboon SupportTrench, Artillery Wood en Cactus Junction
te infiltreren. Fritz Jünger bevond zich op dat ogenblik in een stelling,
rechts van Artilleriewald of Artillery Wood aan de westzijde van de
huidige Poezelstraat.
Om 18.20 u. openden de Britten de aanval op de stellingen van
de ILe Reserve-Division, die zich ten zuiden van het FR nr. 73
bevonden. Ze slaagden er zonder veel weerstand in om Babboon Support Trench in te nemen. Tussen Artillery Wood en Cactus
Junction ging het iets moeizamer. Fritz kon vanuit zijn positie in de
alarmstelling alles observeren en beschreef de actie later als volgt: Als ik
de vlakte voor mij wat beter bekeek zag ik de zwartgeblakerde, versplinterde
stompen van enkele bomen er boven uit tornen. De treurige resten van een bos
dat hier ooit was. Enorme rookkolommen trokken over onze hoofden en
bezwangerden de avondlucht met duistere, zware wolken. Boven de kale,
verscheurde aarde zweefden stinkende gassen, die traag geel en bruin kronkelden.
Er werd gereedmaken voor een gasaanval bevolen. Op dat ogenblik barstte het
Engelse spervuur los.
Fritz moest met de compagnie de barrage ondergaan en meteen
daarna in de tegenaanval. Deze bleek slecht geleid en nauwelijks gecoördineerd
te worden: Het bevel gereedmaken voor
gasaanval ! werd gegeven. Op dat moment begon een enorme beschieting De
aanval was door de Engelsen ontdekt. In sissende fonteinen spoot de aarde
omhoog en een hagel van splinters joeg als een storm over het land.Een ogenblik lang bleef iedereen als verstijfd
staan en toen vlogen ze alle kanten op. Nog even hoorde ik de stem van onze
bataljonscommandant die alle macht een bevel schreeuwde dat ik niet kon
verstaan. Mijn mannen waren verdwenen. In de verwarring die nu ontstond, drong alles
door elkaar, op de vijand en de resten van een dorp toe dat de granaten tot puin
hadden vermalen. De plaatsen waar ooit huizen hadden gestaan kon men alleen nog
aan de tegelrode kleur van de aardeherkennen. Hier wierpen we ons neer en haalden onze gasmaskers te
voorschijn. Links van mij knielde luitenant Ehlert - een officier die ik nog van de Somme kende -
met naast hem een onderofficier. De kracht van het spervuur overtrof mijn
stoutste verwachtingen. Voor ons waaierde een knalgele wand van vuur uiteen.
Ontploffing volgde op ontploffing. Puin, een stortregen van brokken aarde,
fragmenten van tegels en granaatsplinters hagelden op ons neer en sloegen helle
vonken van onze staalhelmen. Ik had het gevoel dat het ademen nu moeilijker
werd en er niet meer genoeg zuurstof in de van massief ijzer verzadigdeatmosfeer aanwezig was voor de menselijke
longen. Ik zag voor mij het priemende mondingsvuur van een Engels machinegeweer
maar het duizendkoppige bijengezwerm dat uit deze loop kwam konden we in dit
geraas niet onderscheiden. Tweemaal, kort na elkaar brak een onwaarschijnlijke
explosie door het woedende geluidsscherm. Mortieren van het allerzwaarste
kaliber barsten uiteen. Hele puinvelden vlogen wervelend de lucht om met hels
kabaal op ons neer te dalen. Fritz besefte dat hij vooruit moest. Net op
het ogenblijk dat hij zijn dekking verliet zag hij in een verblindende flits voor
zich, op zon drie meter hoogte een schrapnelgranaat uit elkaar klappen: Twee
schrapnelkogels troffen hem vol in de borst en schouder. Zijn geweer schoot uit
zijn hand en hij voelde hoe hij langzaam achterover in een modderige bomkrater
viel, terwijl hij de voorbijlopende Ehlert hoorde roepen die hebben ze flink te grazen genomen !Daarna raakte hij half bewusteloos.
Ernst Jünger had geen idee dat zijn broer al aan het front
was, laat staan dat hij vlakbij zwaargewond op het slagveld lag. Hij had de
namiddag doorgebracht in de Mauseburg-bunker waar de bataljonscommandant van
het Reserve Infanterie Regiment 225 hem een briefing had gegeven. Voortdurend sloegen Dikke Brokken vlakbij
in. Tegen de avond nam het vuren toe. Bonte lichtkogels stegen omhoog en van
voor kwamen meldingen dat de vijand aanviel. De bataljonscommandant
reageerde behoorlijk stoïcijns op de nieuwe situatie: Hij stuurde de 2e compagnie als versterking naar voor en
ging dan rustig verder met zijn kaartspel, volgens Ernst die besloot terug
te keren naar zijn voorcommando. Niets te laat zo bleek want Toen de nacht inviel nam het vijandelijke
artillerievuur geweldig in kracht toe. Secties werden naar voor gestuurd.
Kerels die hun eenheid waren kwijtgespeeld, maar ook de onvermijdelijke
lijntrekkers dwaalden over het terrein. Omdat hij niet meteen bij de actie
betrokken was ging Ernst omstreeks 23.00 u. slapen, maar midden in de nacht
werd hij onaangenaam gewekt toen een granaat hun bunkertje had getroffen. Van
slapen kwam niets meer in huis want om 04.00 u. kwam zijn compagnie naar voor
en nam hij twee secties mee naar de puinen van een huisje dat iets verder,
midden op het onherbergzame gevechtsterrein lag.
Eén van de bekendste gedichten van Hedd Wyn was ongetwijfeld Rhyfel of
De Oorlog. Hier een sublieme versie
gebracht door Côr y Gleision, het
Cardiff Blues Choir in een compositie van de hand van dirigent Richard Vaughan.
Klik op onderstaande link:
Gwae fi fy
myw mewn oes mor ddreng,
A Duw ar drai ar orwel pell;
O'i ôl mae dyn, yn deyrn a gwreng,
Yn codi ei awdurdod hell.
Pan deimlodd fyned ymaith Dduw
Cyfododd gledd i ladd ei frawd;
Mae sŵn yr ymladd ar ein clyw,
A'i gysgod ar fythynnod tlawd.
Mae'r hen delynau genid gynt
Ynghrog ar gangau'r helyg draw,
A gwaedd y bechgyn lond y gwynt,
A'u gwaed yn gymysg efo'r glaw.
WAR
Woe is me that I live in an age so perverse,
And God at ebb on a distant horizon;
After him, man, the lord and commoner,
Raising his ugly authority.
When he felt God going away
He raised a sword to kill his brother;
The sound of fighting is on our ear,
And its shadow on poor cottages.
The old harps that were played before are
Suspended on the branches of yonder willows,
And the cries of the boys filled the wind,
And their blood mixed with the rain.
KIJKTIP - A POET'S REBELLION: LEDWIDGE & 1916 RISING
Het staat buiten kijf dat Francis Ledwidge een overtuigde Ierse nationalist was. Ledwidge, die al voor de oorlog enige bekendheid genoot als dichter, stichtte samen met zijn broer in 1913 in hun geboorteplaats Slaine een afdeling van de nationalistische IrishVolunteers, een para-militaire organisatie die de tegenhanger was van de loyalistische Ulster Volunteers. Deze laatste, pro-Britse militie wou zich desnoods gewapenderhand tegen het invoeren van zelfbestuur voor Ierland verzetten. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog kwam het tot een open breuk binnen de Irish Volunteers, waarbij de volgelingen van de gematigde Ierse nationalistische politicus John Redmond als vrijwilligers dienst namen in het Britse leger in de hoop het door de Britse regering beloofde zelfbestuur voor Ierland te bekomen, terwijl de radicale vleugel - waartoe Ledwidge behoorde - ervan uitging dat de 'moeilijkheden van Engeland, nieuwe mogelijkheden voor Ierland' boden. Vreemd genoeg zou ook Ledwidge kort daarna een Brits uniform aantrekken en dienstnemen in de rangen van de Royal Inniskillen Fusiliers. Het blijft raden naar zijn motieven voor deze ommezwaai maar de meeste Ledwidge-kenners gaan er nu vanuit dat hij zich wellicht uit liefdesverdriet had geëngageerd om naar het front te trekken...
Ledwidge kreeg zijn vuurdoop in april '15, in de hel van Gallipoli, waar een geallieerde landing op de Turkse kust uitliep op een bloederig fiasco. Daarna werd hij in Servië ingezet. Toen ook hier de geallieerde troepen moesten wijken, werd hij ernstig ziek en aangetast door artritis naar Engeland geëvacueerd. Terwijl hij in Manchester in een hospitaal lag, brak in Dublin de republikeinse Paasopstand uit en vernam hij hoe zijn goede vriend, de dichter Thomas MacDonagh, als één van de prominente IRA-leiders, door de Britten standrechtelijk was terechtgesteld. Ledwidges ontroerende 'Lament for Thomas MacDonaghr' wordt tot op de dag van vandaag als één van zijn beste gedichten beschouwd. De bloederige onderdrukking van de Paasopstand en de daarop volgende golf van blinde repressie sloegen de laatste illusies van Ledwidge aan scherven.
In het volgende filmpje van de UCD School of Histoty en Archives duidt Dr. Lucy Collins op een bevattelijke manier de enorme impact die de Paasopstand had op Ledwidge:
In het raam van de herdenkingen rond Francis Ledwidge die op 31 juli '17 bij Pilkem sneuvelde deze boeiende uiteenzetting door Dr. Lucy Collins van University College Dublin over de betekenis van Ledwidge als oorlogsdichter. Ze plaatst zijn werk niet alleen binnen het bredere raamwerk van de Grote Oorlog en verduidelijkt welke invloed dit conflict op zijn werk had maar maakt ook duidelijk welke grote verschillen er waren tussen zijn werk en bv. de gedichten van Britse collega's als Wilfred Owen of Siegfried Sassoon. Morgen breng ik een tweede interview met Dr. Collins waarin ze de immense invloed van de Ierse republikeinse Paasopstand op Ledwidge verduidelijkt... Beide interviews werden geproduceerd door de UCD School of History and Archives in samenwerking met Century Ireland.
Deze week staat mijn blog, zoals u wellicht wel gemerkt
hebt, grotendeels in het teken van het
sneuvelen van Francis Ledwige en Hedd Wyn. Maar er was nog een andere literaire
grootheid nauw verbonden aan wat er nu precies een eeuw geleden op het slagveld
tussen Boezinge en Langemark gebeurde, namelijk de Duitse schrijver en essayist
Ernst Jünger. Deze jonge officier in het Hannoverse Fusilierregiment nr. 73
kende in de hete zomer van 1917 zijn enige inzet in Vlaanderen tijdens de zgn. Flandernslacht, de Derde Slag om Ieper. De
volgende dagen publiceer ik op mijnblog
een aantal bijdragen om zijn inzet in die periode te duiden Hier volgt alvast
de inleidende tekst.
Koekuit, 1
augustus 1917: Na een week van erg zware afweergevechten tussen de hoogte van
Pilkem en Langemark marcheerden s ochtends, door de gietende regen, de schamele
restanten van twee bataljons van het Hannoverse Fuselierregiment nr. 73 naar
hun verzamelpunt. Op de achtergrond het onophoudelijke gedonder van de artillerie.
Aan weerszijden van de baan, zo noteerde de van kop tot teen bemodderde jonge
officier die hen aanvoerde, lagen ontelbare paarden met verschrikkelijke
wonden, af en toe ook mensen. Naast een paar aan gort geschoten karren telde
de jonge officier niet minder 12 paardenkadavers. Toen de uitgeputte militairen
ergens op een weide voor het appel verzamelden bleek voor het eerst hoe hoog de
verliezen in het regiment de laatste dagen waren opgelopen. De jonge officier
kon niet anders dan de rekening maken: de twee bataljonscommandanten en de
meeste compagniecommandanten waren uitgeschakeld. In feite schoten er nog
slechts 2 of 3 officieren over. En dan werd er nog wijselijk gezwegen over de
verliezen aan mannen...
De jonge officier die de onthutsende balans van één week
strijd in Vlaanderen had gemaakt was de 22-jarige Leutnant Ernst Jünger. Weinig
veteranen hebben indringender de Grote Oorlog en hun persoonlijke ervaringen in
de strijd beschreven dan hij. Zijn literaire erfenis blijft weliswaar tot op de
dag van vandaag omstreden, maar ook uitzonderlijk. En dat heeft niet alleen met
zijn unieke persoonlijkheid of schrijfstijl te maken. Er zijn immers maar
weinig schrijvers wier leven en werk een eeuw overspannen.
In de jaren tussen 1920 en 1932 vloeide - bijna met de cadans
van het hem ooit zo vertrouwde dodelijke trommelvuur - het ene boek na het
andere uit de pen van Jünger. Zijn opgemerkte literaire debuut, het
autobiografisch In Stahlgewittern: Aus
dem Tagebuch eines Stosstruppführers (1920) zou met Remarques Im Westen nichts Neues (1929) het meest
bekende Duitstalige oorlogsboek worden. Ernst Jünger was zonder twijfel de
tegenpool van Erich Remarque, wiens militante anti-militairisme haaks stond op
Jüngers verheerlijking of beter esthetisering van de moderne, totale oorlog.
Oorlog was voor Jünger extase. Zin of onzin ervan gingen aan hem voorbij. Het
doel was de oorlog zélf.
In het essay Der
Kampf als inneres erlebnis (1922) theoretiseerde Jünger voor het eerst
over zijn oorlogsbelevenissen. In 1923 verscheen Stürm,
als vervolgverhaal in de Hannoverschen
Kurier. Twee jaar later verschenen Das
Wäldchen 125: Eine Chronik aus den Grabenkämpfen 1918 en Feuer und Blut, gevolgd door Die Unvergessenen (1928). In 1930
rolden Feuer und Bewegung, Das Antlitz des Weltkrieges: Fronterlebnisse
deutscher Soldaten en Krieg und
Kriegervan de persen. De basis voor de meeste van deze
werken lag in Jüngers oorlogsdagboeken. Hierin beschreef hij zijn leven in de
loopgrachten. Zakelijk en bijna zonder emotie. Het alledaagse, banale leven,
gekleurd door de regen, luizen of dodelijke verveling van de frontsoldaat was
het raamwerk waaraan deze geschriften, vaak niet meer dan notas, werden
opgehangen. Zelfs het doden werd uiteindelijk banaal. En toch zien we hoe
Jünger twee jaar na de wapenstilstand er zichtbaar mee worstelde om het rauwe
sterven op het slagveld en de talloze gesneuvelden zin te geven. Een verloren
oorlog was al ondraaglijk genoeg - een verloren lotsbestemming en een verloren
leven was voor Jünger gewoonweg ondenkbaar Het resultaat van deze worsteling met
zichzelf was In Stahlgewittern te
lezen en zelfs voor buitenstaanders voelbaar. Vanaf dat ogenblik zou het zin-geven
de constante in zijn werk worden
Jünger was een kind van zijn tijd en niet voor niets was
Friedrich Nietzsche een van zijn lievelingsfilosofen en diens Geburt der Tragödie (1871) een van zijn
lievelingsboeken. Ervaringen - hoe gruwelijk ze ook mochten zijn - primeerden
op een rationele wereldbeschouwing. In Jüngers wereldbeeld moest men, om te
kunnen leven, gevaarlijk leven. Deze idee liep als een rode draad door zijn
essay Das abenteuerliche Herz
(1929). Wie sterk wil zijn moest, volgens Jünger, risicos durven nemen en
offers durven brengen. De actie, roes en glorie van de oorlog leidden naar de
Weg van de Krijger; de verheffing van het individu boven zichzelf. Dit was de
reden waarom Jünger zonder enig voorbehoud de oorlog omarmde. Maar tegelijkertijd
observeerde hij de dood op het slagveld met dezelfde afstandelijkheid waarmee
hij zijn collectie opgezette kevers bekeek. Contradictorisch en controversieel
zijn dan ook de sleutelwoorden waarmee volgens mij zijn werk en leven kunnen
samengevat worden.
De oorlog, een eindeloze spiraal van dood en geweld
waarin de krijger levens nam opdat het zijne niet genomen zou worden, zette
Jünger aan het denken over de kern, het wezen van het menselijke bestaan. Hij
kwam tot de overtuiging dat de oorlog de mens een kans bood zich opnieuw de
wereld toe te eigenen. Een wereld waarvan men door de industriële revolutie op
het einde van de negentiende eeuw vervreemd was geraakt: Er was geen Natuur meer, geen Kunst, geen Grote Lijnen, zelfs geen Stijl
meer; alles wat men zo benoemde was verkrampt en zelfbedrog. Sinds de komst van
de machines was alles door de zwiepende vliegwielen vlak geslepen. Als een
razende koorts had de mechanisering de Europese mensen in een dorre woestenij
verandert. Het leven bood zich - voor wie het grijpen wou - door de
uitzonderlijke oorlogsomstandigheden in zijn meest extreme vormen aan. Contradictioneler
kan bijna niet: Jünger vierde het leven op de dansvloer van de dood die het
slagveld was
De oorlog had bovendien schoon schip gemaakt en onverbiddelijk
de negentiende eeuw met zijn kleinburgerlijke moraal en illusies aan flarden
geschoten. Iets waar de jonge, rebelse Jünger zeker niet rouwig om was. De
brute aanblik van het demonische oorlogsgeweld ontdeed volgens de jonge
frontofficier het menselijk denken van de leugens en waandenkbeelden en veroorzaakte
zo een schok, een reinigende catharsis die de mens niet alleen tot nieuwe
inzichten maar ook tot een nieuw evenwicht kon brengen.
De inzichten die Jünger uit zijn oorlogservaringen heeft
gepuurd, maar ook zijn onnavolgbare schrijfstijl deden hem een bijzondere
plaats bekleden in de wereldliteratuur. Plaats die, in tegenstelling tot wij
hijzelf poneerde, niet als een verloren voorpost kan worden beschouwd. Jünger
wist immers een unieke maar ook bijzonder controversiële stempel op zijn tijd
te drukken. Verachting en verering zijn hem ten deel gevallen. Hij verwierf
niet alleen als een van de jongste officieren ooit het Pour le Mérite, Duitslands hoogste militaire onderscheiding, maar
ook de Goethe- en Schillerprijzen voor literatuur wat niet belette dat het
politiek correcte gedeelte van de literaire wereld hem uitspuwde. Hij was een
officier van de bezettingsmacht in het Frankrijk van 1940 tot 1944 maar kreeg
wel na de oorlog het ereburgerschap van Montpellier en straatnamen in
Guillemont en Cambrai. Op de Franco-Duitse verzoeningsplechtigheid in Verdun in
september 1984 werd hij als gastspreker uitgenodigd door de Franse president.
Mitterand en de Duitse bondskanselier Kohl bezocht hem thuis ter gelegenheid
van zijn honderdste verjaardag. Zij
traden daarbij in de voetsporen van gerenommeerde schrijvers als Alberto
Moravia en Jorge Louis Borges, maar Jean Paul Sartre haatte Jünger
Met deze kleine studie die ik in de loop van de volgende
dagen in stukken publiceer wil ik Jünger noch verheerlijken noch zwartmaken.
Hij heeft geen behoefte aan het eerste noch verdient hij het tweede. Ik heb
alleen geprobeerd Jünger in zijn historisch kader te zetten in de hoop zo tot
een beter inzicht te komen in leven en werk van een man die véél meer was dan
een met dynamiet spelende landsknecht. Ik heb mij daarbij bewust beperkt tot
die paar weken waarin Jünger aan het front in Vlaanderen is geweest. Niet
alleen omdat hieromtrent relatief weinig werd gepubliceerd maar ook omdat deze
periode hoe kort ze ook is geweest onuitwisbare sporen in het werk en leven
van Ernst Jünger heeft nagelaten .
In mijn vorige blog heb ik uitgebreid stilgestaan bij het gegeven dat 100 jaar geleden de Welshe dichter Hedd Wyn bij Pilkem sneuvelde. Hierbij maakte ik melding van het feit dat de zetel die hem in 1917 postuum werd toegekend als eerste prijs voor de dichtwedstrijd op de nationale Eisteddfod was vervaardigd door de Vlaming Eugeen Vanfleteren. Deze getalenteerde beeldsnijder had voor het uitbreken van de Grote Oorlog een klein meubelatelier in de buurt van de Nekkerspoel in Mechelen. Bij de beschieting van de Dijlestad op 27 september 1914 koos hij het zekere voor het onzekere en vluchtte hij naar Engeland. Na een kort oponthoud in de buurt van Londen en later Liverpool vestigde hij zich in de zomer van 1915 in Birkenhead aan de Mersey waar hij kort na zijn aankomst opnieuw aan de slag kon als meubelmaker. Wellicht verwierf hij daar al vrij snel een goede reputatie als vakkundige ambachtsman want in november -december 1916 kreeg hij van de welgestelde aannemer David Evans de eervolle opdracht om de Gadair, de traditionele zetel voor de winnaar van de Eisteddfod te vervaardigen. Het resultaat was een buitengewoon fraai vormgegeven zetel waarin onder meer een Keltisch kruis, ingewikkelde Keltische knoopmotieven én de drakenhoofden van Y Ddraich Goch - de heraldische Rode Draak van Wales werden verwerkt.
De zetel die door het sneuvelen van de dichter al snel Y Gadair Ddu - de Zwarte Zetel werd genoemd, is zonder enige twijfel één van de belangrijkste historische Welshe meubelstukken. Dit werd bevestigd door Carwyn Jones, de Eerste Minister van Wales toen hij op 13 januari 2015 een replica die met de modernste 3D-technieken was gerealiseerd, voorstelde. Een technisch huzarenstukje van de gespecialiseerde firma Europac die aan de hand van niet minder dan 7.000 opnames een perfecte kopie van het origineel afleverde. Carwyn Jones zei over de Zwarte Zetel: ' As we commemorate one hundred years since the outbreak of the First World War, the Gadair Ddu has become a symbol of the devastating impact the Great War had on communities and families across Wales, many of who lost fathers, brothers, uncles and sons to the conflict.'
Eerder had Hugh Haley, die een gespecialiseerd bedrijf voor het restaureren van antiek meubilair leidt, al :meer dan een jaar gewerkt aan de restauratie van dit kostbare meubel. Om deze historische band tussen Wales en Vlaanderen nog meer te accentueren sloegen de Welsh National Memorial & Hedd Wyn Society, de Vlaamse overheid en de afdeling meubeldesign van de Mechelse Thomas More Hogeschool de handen in elkaar voor een uniek herdenkingsproject. Als een eerbetoon aan de honderd jaar geleden gesneuvelde dichter, symbool voor de meer dan 40.000 gesneuvelde Welshmen, maar ook als een getuigenis van de historisch erg rijke Mechelse meubeltraditie werd uit oude spoorwegbielzen die op het gewezen slagveld waren gevonden, een nieuwe Gaidar gemaakt die vanaf 24 mei 2017, samen met de 3D-kopie in de zuilenzaal van het Vlaams Parlement werd tentoongesteld. Deze nieuwe Gadair zal naar aanleiding van de herdenking aan de bevolking en regering van Wales worden geschonken.
Op de eerste foto ziet u de originele, gerestaureerde Gadair in Yr Ysgwrn, de ouderlijke woning van Hedd Wyn met Gerald Williams, de neef van de dichter die decennialang Yr Ysgwrn bewoonde. Op de tweede foto ziet u het nieuwe, Mechelse ontwerp. Mae tyst y cyswllt rhwng Fflandrys a Chymry...
De Ier Francis Ledwidge (zie mijn vorige blog) was niet de enige dichter met Keltische 'roots' die op 31 juli 1917 in Vlaanderens velden sneuvelde. Bij Hagebos viel Ellis Humphrey Evans, die in Wales onder zijn 'nom de plume' Hedd Wyn nationale bekendheid als dichter had verworven. Ellis H. Evans werd op 13 januari 1887 als oudste zoon - in een gezin dat elf kinderen zou gaan tellen - geboren in Trawsfynydd, een schilderachtig dorpje in Noord-Wales. Meirionnydd, Evans' geboortestreek was op het einde van de 19e eeuw weliswaar dunbevolkt maar het hartland van de Welssprekenden. Uit het ter beschikking zijnde cijfermateriaal blijkt dat in 1901 niet minder dan 94 % van de ongeveer 50.000 inwoners van de regio nog Welsh sprak. de achteruitgang van het Welsh als dagdagelijkse omgangstaal ging er niet zo snel als in de rest van Wales en deze tendens heeft zich trouwens tot op de dag van vandaag doorgezet want ongeveer 65 % van de huidige bevolking bedient zich nog van deze oude Keltische taal.
Als jonge knaap was Evans allesbehalve een briljante scholier, maar hij had wel aanleg als dichter. Op zich is niet echt verwonderlijk want de poëzie zit de Welshmen in het bloed. Dit heeft natuurlijk veel te maken met de uit de Keltische tijden stammende eeuwenoude mondelinge literaire traditie, waarbij de cyfarwydd, de sagenverteller of bard een prominente plaats innam. Een van de belangrijkste Welshe cultuuruitingen zijn tot op de dag van vandaag de poëziewedstrijden, de Eisteddfodau, waarvan de wortels in de middeleeuwen liggen. Vele steden en regio's hebben er een eigen Eistedfodd. Het jaarlijkse culturele hoogtepunt vormt de nationale 'Eistedfodd', die inmiddels is uitgegroeid tot een ware hoogmis van de Welshe cultuur en identiteit, die tienduizenden bezoekers lokt. Centraal op deze Eistedfodd staat de traditionele poëzie die gebonden is aan specifieke, traditionele rijmschema's. De laureaat wint een Cadair, een zetel in fraai houtsnijwerk, die symbool staat voor de traditionele ereplaats die de hofdichters naast de middeleeuwse Welshe vorsten bekleedden.
Voor zover bekend, schreef Evans zijn eerste gedichten op elfjarige leeftijd. Toen hij veertien werd, verliet hij de school om schaapherder te worden op 'Yr Ysgwrn', de familieboerderij. Wel bezocht hij nog de zondagsschool in het dorp, waar hij door John Dyfnallt Owen gestimuleerd werd om verder te gaan op het pad van de poëzie. Deze dominee zou na de Eerste Wereldoorlog een van de kopstukken van de Welshe nationalistische partij Plaid Cymru worden en veel bijdragen tot het heropleven van het Welshe identiteisbesef. Vanaf zijn negentiende vond Evans de tijd en zijn talent rijp genoeg om deel te nemen aan de Eisteddfodau. Hij won zijn eerste Cadair' in 1907 in Y Balà met een ode aan 'Y dyffryn', 'De Vallei'. Het daarop volgende jaar zei hij het herdersleven vaarwel om in een steenkoolmijn in Zuid-Wales te gaan werken. Het barre mijnwerkersleven was echter niet zijn meug en na een paar maanden van hard labeur keerde hij terug naar de boerderij en de groene heuvels van Trawsfynydd. Tijdens een bijeenkomst van dichters in 1910 kreeg hij de naam Hedd Wyn of 'Witte Vrede'. Een poëtische naam die verwees naar de zondoordrongen nevelbanken in de valleien van Meironnyd. Hedd Wyn's talent kreeg de volgende jaren van langsom meer erkenning? In 1913 won hij de zetel in de 4eistedfoddau' van Pwlheli en Llanuwchllyn. Twee jaar later, in 1915, was hij de winnaar in Pontardawe en opnieuw in Llanuwchllyn. In datzelfde jaar nam hij ook voor het eerst deel aan de nationale Eisteddfod, die dat jaar in Bangor werd gehouden. Opnieuw bleek zijn talent want in 1916 werd hij tweede in de nationale Eisteddfod te Aberystwyth met een ode aan Ystrad Fflur, de ruïne van een middeleeuwse abdij Strata Florida in Midden-Wales.
Hij nam zich voor om in 1917 opnieuw een gooi te doen naar de zetel van de nationale Eisteddfod, die in de late zomer van 1917 in Birkenhead zou worden georganiseerd. Vanaf november 1916 werkte hij aan een lang gedicht over het opgelegde thema 'Yr Arwr', 'De Held'. Dat er voor deze Eisteddfod een 'heroïsch'thema werd opgelegd was natuurlijk niet verwonderlijk want inmiddels woedde de Grote Oorlog al drie jaar. Een oorlog die, wat Wales betrof, al érg grote offers had gevergd. In februari 1917 was Evans opgeroepen voor het leger en meteen nadat hij zijn basisopleiding had gekregen met de versterkingen van het 15e Bataljon Royal Welsh Fusiliers naar Vlaanderen gestuurd. Op 31 juli '17, kort voor 04.00 u. rukte zijn eenheid op naar de hoogtelijn bij Pilkem, die ze, ondanks het zware Duitse mitrailleur- en artillerievuur wisten te veroveren. De Welshmen rukten vervolgens op naar Hagebos waar Hedd Wyn omstreeks 11.00 u. zwaar gewond werd door granaatscherven in de rug. Hij werd in de ruïne van een woning bij het kruispunt - waar een geïmproviseerde verbandpost was geïnstalleerd - binnengedragen en bezweek er kort nadien aan zijn verwondingen. Hij was één van de 14 mannen van het 15e Bataljon RWF die op die dag het leven lieten bij de aanval op Pilkem. Uit de officiële verliescijfers blijkt dat de Welshe 38e Divisie - waarin Hedd Wyn diende - en de samen met hen opererende Welsh Guards op 31 juli '17 bij Pilkem 327 gesneuvelden en meer dan 1000 gewonden telden...
Hedd Wyn won postuum de nationale Eisteddfod en werd een nationale legende. Het is wellicht een merkwaardige speling van het lot dat de zetel die voor Hedd Wyn bestemd was, door een Vlaming was gemaakt. Eugeen Vanfleteren was een Mechelse meubelmaker die in 1914 naar Engeland was gevlucht en die zich in Birkenhead had gevestigd. Na afloop van de Eisteddfod werd deze zetel op een in het zwart gehulde kar, getrokken door zwarte paarden, naar de familieboerderij 'Yr Ysgwrn' overgebracht. De hoeve is sindsdien uitgegroeid tot een Welsh nationaal bedevaartsoord. Verschillende dichters wijdden werk aan de bard en zijn tragische lot, er verschenen boeken over zijn leven en werk en in 1932 werd in Trawsfynudd een monument voor hem onthuld. Sinds een paar jaar wordt overigens op Hagebos, iedere eerste maandag van de maand op 19.00 u. op initiatief van een aantal buurtbewoners een 'Last Post' geblazen bij de gedenkplaat voor Hedd Wyn.
In 1992 werd een film aan hem gewijd. Regisseur van dienst was Paul Turner en het scenario was van de hand van de bekende Welshe dichter Alan Llwyd. Het was de eerste Welshtalige speelfilm ooit die werd genomineerd voor een Oscar. Als u op onderstaande lik klikt kan u de volledige film mét Engelse ondertiteling bekijken:
IK heb op deze blog al herhaaldelijk gewezen op de grote poëtische zeggingskracht waarvan het werk van de Ierse dichter Francis Ledwidge (1887-1917) getuigt. Binnen acht dagen zal het precies 100 jaar geleden zijn dat hij in Boezinge aan flarden werd gereten door een Duitse artilleriegranaat. Vandaag breng ik u zijn gedicht 'Home'. Hij schreef dit weemoedige gedicht vol heimwee naar de glooiende heuvels van het Groene Eiland in het Ieperse in juli 1917 en het was naar alle waarschijnlijkheid het laatste gedicht dat hij ooit schreef. Her verscheen voor het eerst in de bundel 'The Complete Poems of Francis Ledwidge' die in 1919 door toedoen van Ledwidges mentor Lord Dunsany in Londen verscheen.
A burst of sudden wings at dawn, Faint voices in a dreamy noon, Evenings of mist and murmurings, And nights with rainbows of the moon.
And through these things a wood-way dim, And waters dim, and slow sheep seen On uphill paths that wind away Through summer sounds and harvest green.
This is a song a robin sang This morning on a broken tree, It was about the little fields That call across the world to me.
' Historical military analysis of the First World War has developed a passing similarity to the theatrical and intellectual reassessement of the works of Shakespeare. Just as his timeless Elizabethan verse is frequently reinterpreted according to the fashion or convictions holding sway amongst the latest school of producers and actors, so the battles that raged on the Western Front have become the testing ground for the theories of military historians. Individuals, events and themes are given prominence according to the latest historical trend or socially accepted political orthodoxy. With the increasing pace and commercial motivations of modern life, the struggle has been hard and occasionally bitter. But the terrible battles of the First World War are not plays to be performed on stage with no risk to life and limb other than some mishap with falling scenery. The Third Battle of Ypres, beter known now as 'Passchendaele', was a life and death struggle involving millions of armed men trained to kill or maim their enemies. Each soldier was a painfully vulnerable individual who suffered in awful conditions while waiting with heavy foreboding to discover his fate. Hundreds of thousands of men lost their lives, their limbs or their sanity in this vortex of despair. It was an expiernce most survivors never forgot until death or the confusions of extreme old age brought down the curtain on their minds...'
Uit het voorwoord van het extreem boeiende 'Passchendaele - The sacrificial ground' van Nigel Steel en Peter Hart
ZONDAG FRONTPOÃZIEDAG - DE KOLLEBLOEMEN VAN VLAANDEREN
In 1919 publiceerde de verder nobel onbekend gebleven onderwijzeres Rachel Schaballie haar gedicht 'De kollebloemen van Vlaanderen' . Het was wellicht de eerste bewerking in het Nederlands van John McCtrae's 'In Flanders Fields'
Vlaanderens hart bloedt in zijn kollebloemen open, tussen de kruisjes door, die, rij naast rij geplant, het simpel teeken zijn, waaronder wij steeds hoopen, dat onze milde dood de vree werd voor dit land. Bij rooden dageraad volgden wij in het blauwe den zoeten leeuwerik, wiens jubel werd gestoord door schroot en vloek en klacht. Tot men ons kwam houwen en op dit Vlaamsche veld ons streven werd gesmoord. Gij, die nu na ons leeft, wij reiken u de toortsen, verheft ze naar het licht, elk roepe een nieuwen held: verbreekt gij onze trouw, dan wordt in wreedste koortsen ons t heilig verbod te slapen in dit veld: in elken kollebloem zouden wij blijvend bloeden!
KIJKTIP: TURNING POINTS OF HISTORY - PASSCHENDAELE
Zoals beloofd ga ik in aanloop naar de herdenkingen van wat nu in de geschiedenisboeken bekend staat als 'Third Ypres' of de 'Derde Slag om Ieper' geregeld op deze blog dieper in op deze enorme - en in meerdere opzichten nutteloze - slachtpartij. Vandaag een link naar een erg interessante Canadese documentaire die in 2004 werd gemaakt voor History Television door Jeff Vandewal: 'Turning Points of History - Passchendaele'. Ik wens u veel kijkplezier:
Vandaag
precies een eeuw geleden publiceerde de Frontbeweging haar eerste Open Brief aan de koning. Ik geef u
daarom bij wijze van voorpublicatie een stukje uit mijn nieuwste boek Vlaanderens Dageraad aan de IJzer: Een
kroniek van de Frontbeweging 1914-1918 dat binnenkort bij Egmont van de
persen rolt:
Op
11 juli 1917 trad de Frontbeweging naar buiten met een spectaculaire stunt: een
massaal aan en achter het front verspreide Open
brief aan de koning. De tekst, elf paginas lang, was van de hand van
Adiel Debeuckelaere en was eind juni 17 in de villa Les Bleuets in de Bortierlaan in De Panne bijgewerkt door een
paar vrienden waaronder Karel de Schaepdrijver, Joris Van Severen en Paul
Impe.Met deze brief wilde de leiding
van de Frontbeweging publiek de koning op de hoogte brengen van de grieven over
de militaire leiding, de Vlaamsvijandige pers en de regering: Sire, vol vertrouwen in U, die bij het
ingaan van den wereldoorlog, de Vlamingen aan het Guldensporenfeest herinnerde,
komen wij tot U, wij, de Vlaamsche soldaten, het Vlaamsche leger, het leger dus
van den IJzer, om U te zeggen wat wij lijden, waarom wij lijden, om U te zeggen
dat we ons bloed voor ons land veil hebben, doch dat het niet dienen mag om de
boeien van ons volk nauwer toe te halen, maar om het vrij te laten ademen, vrij
te laten leven. Wij hebben geen vertrouwen in onze oversten, die ons meer dan
ooit tegengaan. De pers, die ons gedurig bekampt, wordt gesteund. We wantrouwen
de regeering, die, door ons gestemd, misbruik makend van haar gezag, ons 85
jaar lang heeft bedrogen. In bijzonder klare taal werd het eisenpakket van
de Frontbeweging uiteengezet: We willen
een Vlaamsch leger naast een Waalsch: wij willen een Vlaamsch bestuur in
Vlaanderen omdat voor ons daarin het eenige redmiddel ligt. Vrank en vrij
richtten de auteurs zich rechtstreeks tot de vorst: Wij willen geen gunst: onze beweging leeft van recht, maar dat recht
moeten we hebben. Wij willen de uitdrukkelijke, geschrevene, plechtige belofte
dat ons volle gelijkheid, volle recht wordt gegeven onmiddellijk na den oorlog:
wij willen dat de vervolgingen dadelijk ophouden, dat we onze meening vrij
mogen uitspreken, dat we niet meer op haat en tegenkanting, maar op steun van
de regeering, pers en overheid kunnen rekenen. De inzet van den strijd is onzer
vrijheid en die willen we geëerbiedigd zien. De brief getuigde ook van het
zelfbewuste karakter van de Frontbeweging. De
Vlaamse soldaten, zo stond het in de brief te lezen, wisten dat ze na de oorlog het meest in s
lands belangen zouden mogen meespreken omdat ze er het meeste voor offerden. Ze
wisten dat ze niet langer op hun gematigde voormannen als Frans Van Cauwelaert
konden rekenen en zelf naar een politieke oplossing moesten zoeken. Na de door
de bolsjevisten geïnstigeerde februarirevolte in het Russische leger en de
muiterijen die in de lente het Franse leger bijna hadden verlamd, voelden de
leidende figuren van de Frontbeweging zich sterk genoeg om ermee te dreigen dat
het Vlaamsche leger enkel op hun
signaal wachtte om ook in beweging te komen.
Wat
de Open Brief echter helemaal
revolutionair - en in de ogen van de Sûretè
Militaire extreem staatsgevaarlijk - maakte, was wel het feit dat de
Vlaamse frontsoldaten een opening maakten naar het activisme in het bezette
landsgedeelte. De activisten, die de Vlaamse Hogeschool te Gent van de Duitsers
hadden aanvaard, hadden in de ogen van de opstellers van de Open brief overschot van gelijk: Door de schuld van onze regeering hebben de
Duitschers de Vlaamsche Hoogeschool te Gent kunnen inrichten. De Vlamingen
hebben aangenomen: zij hebben wèl gedaan. We hoeven ons niet te bekommeren om
de inzichten van de vijand, we weten dat het een levensrecht is ( ) Dat men die
mannen eerbiedige, en bezit men politieke scherpzinnigheid, dat men voor hun
daad huivere ! in de pathetische stijl die nu eenmaal typisch was voor die
tijd besloot de Open brief
dramatisch: ons bloed hebben we veil,
maar eerbied eischen we voor ons Vlaamsch bloed, recht voor ons Vlaanderen,
vrijheid voor ons zelf en onze kinderen.
Met
de verspreiding van de Open brief
was de Frontbeweging voor het eerst naar buiten getreden. De stunt getuigde van
het organisatievermogen van de Frontbeweging, die het amateurisme van de eerste
maanden definitief achter zich had gelaten. Het papier kon in het grootste
geheim door Adiel Debeuckelaere, dankzij de bemiddeling van de eerder wegens
Vlaamsgezindheid van het front verwijderde aalmoezenier Jan Bernaerts, worden
aangekocht in Le Havre. Uit verlof terugkerende soldaten haalden de
klaargemaakte pakketjes op in de lokalen van het Belgische ministerie van
Landbouw in de Rue d' Amsterdam in Parijs. De rest werd met een auto van dit
ministerie door Gustaaf Sap, de kabinetschef van minister Helleputte, rechtstreeks
bezorgd bij Debeuckelaere. De drukmachine, een cyclostyle was in Engeland door dokter Gravez aangekocht en
gedemonteerd inacht pakketten naar het
IJzerfront gestuurd, wellicht dankzij de in Londen verblijvende Joris Impe, de
broer van brancardier Paul Impe. De stencils werden met de hand geschreven door
brancardier Jozef Haché, de verantwoordelijke van de Frontbeweging in de Ie
Legerdivisie.De
brief werd in de woning van meester Selschotter in Alveringem, onder de neus
van de in deze woning ingekwartierde rijkswachters, in een oplage van 1.000
exemplaren gedrukt door brancardiers van de Ie Legerdivisie onder
leiding van Haché. Toen de Ie Legerdivisie werd afgelost, haalde Debeuckelaere
het resterende papier en de drukmachine weg uit Alveringem en vervoerde alles
verstopt in broodzakken met een militaire vrachtwagen naar Bulskamp waar op de
zolder van de hoofdonderwijzer / gemeentesecretaris nog eens 1.000 pamfletten
werden gedrukt door een ploegje onder leiding van brancardier Paul Impe.
Het
verschijnen van de Open brief
veroorzaakte behoorlijk wat onrust bij de legertop en regering en leidde in
zowat alle eenheden waar hij was opgedoken tot diepgaande onderzoeken naar de
daders én naar hun modus operandi. Het bezitten, voorlezen en verspreiden van
de brief werd beschouwd als een revolutionaire daad en werd dan ook als
dusdanig bestraft. De weinig doordachte repressie tegen van Vlaamsgezinde
agitatie verdachte militairen hiermee een systematisch karakter en speel
eongetwijfel in de kaart van de Frontbeweging die snel aan populariteit won in
de loopgrachten.
10 JULI 1917 - OPERATION STRANDFEST - DISASTER IN THE DUNES
Deze foto werd precies honderd jaar geleden, in de late namiddag van 10 juli 1917 ergens langs de Brugsevaart tussen Rattevalle en Leffinge genomen. Honderden Britten marcheren af in de richting van Oostende nadat ze eerder die dag bij Nieuwpoort krijgsgevangen waren gemaakt door de Duitsers. Deze Britse infanteristen hadden een paar weken eerder de Belgische voorposten in de duinen op de rechteroever van de IJzer overgenomen omdat ze van hieruit 'Operation Hush' dienden te ondersteunen. 'Operation Hush' was de codenaam voor een groots opgezette amfibische operatie met bijna 15.000 man op de Vlaamse kust die de intro moest vormen voor het door veldmaarschalk Haig geplande grootschalige zomeroffensief dat de malaise in de Ieperse Salient definitief moest doorbreken. De belangrijkste doelwitten van 'Operation Hush' waren de strategisch buitengewoon belangrijke Duitse duikbootbasissen van Oostende en Zeebrugge maar alles draaide uit op een fiasco met een grote F. De Duitsers hadden immers lucht gekregen van de Britse plannen en reageerden prompt met 'Unternnehmen Strandfest'. Het werd echter, in tegenstelling tot wat de naam doet vermoeden, geen 'Beach Party' voor de Britten. Vanaf 6 juli '17 begon de Duitse artillerie drie dagen en drie nachten lang de in hun stellingen opeengepakte troepen te beschieten. Op 10 juli, vandaag dus een eeuw geleden, werden de inspanningen van de Duitse artillerie opgedreven door een urenlang uiterst intensief trommelvuur door de zwaarste kalibers op de Britten aan beide zijden van de IJzermonding. Het 1e Bataljon Northamptonshires en het 2e Bataljon King's Royal Rifles, die op de rechteroever lagen, werden enorm zwaar op de proef gesteld door de moordende beschietingen - waarbij voor het eerst in de geschiedenis het infame mosterdgas werd gebruikt - en de daarop volgende aanvallen door de mannen van het Marinekorps Flandern. De twee Britse bataljons verloren in een paar uur 50 officieren en 1.253 manschappen. Slechts 4 officieren en 64 mannen bereikten levend de overzijde van de IJzer. Bijna 1.300 Britten werden krijgsgevangen gemaakt. Ook rechts van deze sector tussen de Geleidebeek en Sint Joris-aan-de-IJzer leed de Britse 97e Infanterie-Brigade ernstige verliezen door het onverwachte Duitse tegenoffensief. Een belangrijke veldslag, die jammer genoeg, een beetje tussen de plooien van de grotere geschiedenis is verdwaald en - ten onrechte - naar mijn aanvoelen, vandaag de dag een beetje vergeten is geraakt...
Vandaag een gedicht van de hand van Antoon Van Wilderode, pseudoniem van de Wase priester-dichter Cyriel Coupé (1918-1998). Zijn gedicht 'Across the Channel' dat hij voor een van de IJzerbedevaarten schreef verwijst naar Roland Aubrey Leighton (1895-1915) en zijn gedicht 'Violets of Plugstreet Wood'.
'Hij werd niet ouder in het vaderland / dan negentien. Toen stond zijn eigen dood / hem op te wachten in scharlakenrood / across the Channel, aan de overkant
Achter de bomen van een helder bos / dat hij herkende op het eerste zicht / onder hetzelfde oud namiddaglicht / brak het orkest der mitrailleuses los
Alleen zijn dood keel toe. Kwam dichterbij / en sprak zijn naam uit in zijn open oor. / Hij wilde nog een antwoord geven voor / hij neerviel op het mauve gras van mei
Maar ieder woord bleef stokken in zijn mond. / En voor de rest werd het een stille dag / waarbinst hij langzaam kouder wordend lag / across the Channel op een vreemde grond.'
Op de foto (met dank aan IWM) de 25-jarige Charles Stewart Hedderwick, een tweede luitenant in het 2e Bataljon van the Royal Scots (Lothian Regiment). Hedderwick was op 29.11.1889 in Glasgow geboren en was een zoon van de directeur van de krant 'Glasgow Citizen'. Hij had in oktober '14 dienst genomen als een motorestafette bij het XIV Army Corps. Een maand later kreeg hij een aanstelling als infanterie-officier bij het 2e Bataljon Royal Scots. Op 28 februari '15 zou zijn compagnie afgelost worden in de loopgrachten bij Kemmel. Het was een heldere maanverlichte nacht en toen zijn mannen omstreeks 23.15 u. begonnen met de aflossing ging dit niet onopgemerkt voorbij. De Duitsers, die amper honderd meter verder lagen, beschoten intensief de sector waarbij verschillende slachtoffers in de rangen van de Royal Scots vielen. Hedderwick liet zijn mannen evacueren maar bleef zelf ter plaatse om een aantal gewonden in veiligheid te brengen. Dit werd hem fataal. Hij werd de volgende dag begraven op een kleine begraafplaats bij de Godezonne-boerderij in Kemmel, die vooral door zijn eenheid als frontbegraafplaats gebruikt werd. U vindt zijn graf terug met volgende referentie I A 5. De eerste gesneuvelde die hier een laatste rustplaats kreeg was F.S. Peoples, een korporaal in het 1e Bataljon van het Welsh Regiment die op 16 februari '15 in dezelfde sector was gevallen. ( graf II A 13).
Het kleine Godezonne Farm Cemetery bevatte tegen het einde van de oorlog slechts 20 graven. Na de Wapenstilstand werden hier nog 59 gesneuvelden toegevoegd die her en der in de omgeving begraven lagen. Van de 79 gesneuvelden die hier herdacht worden, blijft meer dan de helft, 41 om precies te zijn; ongeïdentificeerd. Voor het ontwerp van deze site tekende William Cowlishaw. Op deze site vindt u ook het graf van een kind-soldaat. A.J. Payne, een gunner bij B Battery van de 177e Brigade Royal Field Artillery was amper 17 jaar oud toen hij op 18 januari '16 sneuvelde. Zijn graf heeft als referentie I B 9.