Kort voor de middag op 25 juli 1917 ontving Ernst Jünger het bevel om met de voorhoede van
zijn bataljon naar Vlaanderen te vertrekken. Het Fusilierregiment nr. 73 moest
stelling nemen ten oosten van het kanaal Ieper/Diksmuide op de hoogte van
Pilkem tussen het Sas van Boezinge en de spoorwegberm van de lijn
Boezinge-Langemark.
Een paar minuten voor zijn vertrek kreeg Ernst op het perron
van het station van Cambrai van een collega te horen dat zijn broer Fritz net was
aangekomen en met het volgende bataljon zou volgen. Fritz was in het begin van
17 terug naar Duitsland gestuurd om er, net als zijn broer, op de Truppenübungsplatz Döberitz en in het
garnizoen in Hannover tot Fahnenjunker
opgeleid te worden. Op 20 juli 17 had de kersverse aspirant-officier zijn
marsbevel gekregen om vijf dagen later bij Cambrai het regiment te vervoegen.
De volgende dag werd hij, precies zoals aan Ernst was medegedeeld, ook met zijn
mannen naar Vlaanderen getransporteerd.
Ernst was intussen al bijna op zijn eindbestemming
aangekomen. Na een rit die heel de nacht had geduurd, stopte de trein in Staden
en trokken de mannen naar Ohndanklager, het militaire kamp ten westen van Staden
bij Den Ondank. Hier maakte hij kennis met het Vlaamse land. Zijn eerste
indrukken vielen mee: Overal vruchtbaar
vlak land, met hagen doorkruist, met hoge bomen afgezoomde lanen, verstrooide
huizen met laaghangende strodaken
Hij merkte wel op dat de Britse
artilleristen hun best deden: Het
artillerievuur aan het front was erg, maar niet zo erg als ik verwacht had,
misschien omwille van de zware bewolking. Toch vielen er in onze omgeving een
aantal zware granaten. In de loop van de namiddag nam de beschieting toe
en sloegen de granaten op 2 à 300 meter in van de weide waar Jüngers eenheid op
verdere bevelen zat te wachten. Toen Jünger om 22.00 u. met het voorcommando
naar de eerste linie vertrok werden ze met grote regelmaat beschoten. Na een
moeizame tocht door het modderige terrein kwam hij, iets ten westen van de
hoogte van Pilkem in de verblijfplaats van de 2e compagnie van het R.I.R.
Nr. 225 terecht. Hij had er de grootste
moeite om de slaap te vatten omdat het brisantgranaten bleef regenen in de
onmiddellijke omgeving. Het was een voorproefje van wat hem de volgende dagen
te wachten stond. De geallieerden waren vanaf 7 juli immers begonnen met het
onophoudelijk en systematisch beschieten van de Duitse stellingen en
aanvoerlijnen. Het aantal Britse granaten dat voor 31 juli werd afgevuurd
bedroeg het ongelofelijke aantal van 4. 500.000 stuks. Alsof dit niet volstond
openden tussen 13 en 21 juli de speciaal hiervoor opgeleide compagnieën van de
Royal Engineers 5.100 cilinders met fosgeengas. De Britse artillerie schoot onophoudelijk
granaten af die gevuld waren met chloorpicrine en lanceerde 14.000 met thermiet
gevulde Stokes-mortiergranaten. Elke nacht vuurden strategisch opgestelde mitrailleursecties
gemiddeld 30.000 schoten af om de Duitsers in de voorste lijnen nog meer af te
matten
De intensiteit van de Britse beschietingen had een
onmiskenbaar effect op de Duitse troepen in de eerste lijn. Op nog geen kilometer van de plaats waar
Jünger - tevergeefs - probeerde wat slaap in te halen had een
gevechtspatrouille van het 2e bataljon Scots Guards vastgesteld dat
het grootste deel van de Duitse troepen in de eerste lijn zich had
teruggetrokken. Het stond ook vast dat in diezelfde nacht een compagnie van het
226e Infanterie Regiment op
eigen initiatief de frontlijn had verlaten omwille van de intensiviteit van de
beschietingen.
De volgende ochtend kon Ernst voor het eerst een blik op het
slagveld werpen en wat hij zag beviel hem absoluut niet: Het is me helemaal niet duidelijk wat we in het geval van een aanval
moeten doen. De compagnie ligt in groepjes over het pokdalige terrein
verspreid. Omwille van het grondwaterpeil zijn hier geen loopgrachten te
bespeuren. Ze zeggen wel dat wij de zogenaamde zuidelijke hoogtelijn bezetten, maar
deze pisgoot zou zelfs door de grootste optimist niet als een loopgracht
beschreven kunnen worden
Diezelfde morgen was Fritz Jünger ook aangekomen. Nauwelijks
had hij zich op 25 juli s avonds in Cambrai voor de dienst aangemeld of hij kreeg
het bevel om meteen naar het station te trekken en er een klaarstaande troepentrein
naar Vlaanderen te nemen. Hij ging er tevergeefs op zoek naar zijn broer en
genoot van een korte nachtrust op een bussel stro om de volgende ochtend met
het bataljon via Douai, Lille, Roubaix en Tourcoing in Kortrijk te belanden.
Vandaar trok de trein traag maar zeker via Izegem en Kortemark naar Staden, waar
ze aankwamen met op de achtergrond het onophoudelijke, doffe geroffel van de
beschietingen. Fritz vergeleek het artillerievuur met een grote trommel waar op
werd losgebeukt. Zijn dichterlijke gevoelens kwamen meteen naar boven toen hij
de vliegtuigen beschreef die in dichte eskaders boven hun hoofd in de richting
van het front vlogen, begeleid door een eenzame ooievaar die traag zijn
vleugels uitsloeg
Fritz moest zich gaan melden bij 3e compagnie, die al in de omgeving
van Langemark in stelling lag. Hij kon echter niet meteen vertrekken omdat hij
moest wachten op de bevoorradingsploeg die s avonds zou komen. Intussen was
hij, net als zijn broer, ooggetuige van de felheid van de geallieerde artilleriebeschietingen:
Vanop een klein heuveltje zag ik het
Werk van de Vernietiging. Granaat na granaat sloeg in de omgeving van het
station in, en het duurde dan ook niet lang voor de vuur- en rookzuilen van een
brand omhoog wervelden. In deze verwarring vluchtten de laatste inwoners met
have en goed. Vee werd weggedreven en
een kreupele voerde een mekkerende geit aan een touwtje voort.
De bevoorradingsploeg had door de Britse beschietingen
vertraging opgelopen en bijgevolg ging Fritz in de pikdonkere nacht op weg naar
de 3e compagnie: Wij voeren
door het duistere Houthulster Wald waar gebroken en kapotgeschoten voertuigen
stonden en tot bergen opgestapelde munitie aan de wegrand lag. Een zware, zoete
geur van verval en verrotting doortrok het hele woud en bleef in onze neuzen en
kleren hangen. Nu belandden we tussen de
marcherende troepen, artilleriestellingen en granaattrechters. Omdat onze
chauffeur de weg was kwijtgeraakt moesten we met onze zaklampen op zoek naar de
wegwijzers. Het keiharde knallen van de kanonnen die overal in de bosjes en het
woud opgesteld stonden, was een beproeving voor onze trommelvliezen. Onvermoeibaar met vurige donderslagen werd
salvo na salvo afgevuurd, terwijl de opgeschrikte paarden wild steigerden. Als
we op een begraafplaats, waar een paar onderkomens waren gebouwd, de weg
vroegen, sloegen de Engelse granaten tussen de graven in en werden we met forse
aardkluiten bekogeld. Fritz had, toen hij zich in de vroege ochtend bij
zijn compagniecommandant luitenant Sandvoss aanmeldde, er meer dan zeven uur
over gedaan om amper tien kilometer af te leggen. Een mooie illustratie van het
feit dat de Britse beschietingen hun effect niet misten
De jongere Jünger kreeg nauwelijks tijd om te recupereren
want aan de overzijde van het kanaal Ieper/Diksmuide werden in het
hoofdkwartier van de Guards divisie plannen gesmeed die Fahnenjunker Jünger geen rust zouden gunnen. In de loop van de
vorige nacht waren twee Britten bij een verkenning gewond achtergebleven vlakbij
de Duitse gevechtslijn. Luitenant Hambro en soldaat Smith van het 3e
bataljon Coldstream Guards gaven zich als vrijwilligers op om ze te gaan
zoeken. Toen het tweetal het kanaal was
overgestoken konden ze niet alleen hun kameraden redden, maar ook met eigen
ogen vaststellen dat de Duitse troepen in een groot deel van deze sector uit de
eerste linie verdwenen waren. Toen dit nieuws majoor Generaal Fielding, de bevelhebber
van de Guards-divisie ter ore kwam aarzelde hij geen ogenblik. Hij legde een
vermetel plan op tafel om deze verassende ontdekking meteen maximaal uit te
buiten: In volle daglicht moesten zijn mannen, zonder een voorafgaande
beschieting het kanaal oversteken, de verlaten Duitse stellingen bezetten en
een bruggenhoofd uitbouwen. Hij had geen beter ogenblik kunnen kiezen want de
Duitsers waren net op dat ogenblik bezig met het aflossen van de XXIIIe
en ILe Reserve-Divisionen door de CLIe Infanterie-Division
en de IIIe Garde-Division.
Fielding gaf Luitenant-Kolonel Crawford, de commandant van het 3e
Bataljon Coldstream Guards het bevel om met sterke aanvalsgroepen de Duitse
verdediging in Babboon Support Trench, Artillery Wood en Cactus Junction
te infiltreren. Fritz Jünger bevond zich op dat ogenblik in een stelling,
rechts van Artilleriewald of Artillery Wood aan de westzijde van de
huidige Poezelstraat.
Om 18.20 u. openden de Britten de aanval op de stellingen van
de ILe Reserve-Division, die zich ten zuiden van het FR nr. 73
bevonden. Ze slaagden er zonder veel weerstand in om Babboon Support Trench in te nemen. Tussen Artillery Wood en Cactus
Junction ging het iets moeizamer. Fritz kon vanuit zijn positie in de
alarmstelling alles observeren en beschreef de actie later als volgt: Als ik
de vlakte voor mij wat beter bekeek zag ik de zwartgeblakerde, versplinterde
stompen van enkele bomen er boven uit tornen. De treurige resten van een bos
dat hier ooit was. Enorme rookkolommen trokken over onze hoofden en
bezwangerden de avondlucht met duistere, zware wolken. Boven de kale,
verscheurde aarde zweefden stinkende gassen, die traag geel en bruin kronkelden.
Er werd gereedmaken voor een gasaanval bevolen. Op dat ogenblik barstte het
Engelse spervuur los.
Fritz moest met de compagnie de barrage ondergaan en meteen
daarna in de tegenaanval. Deze bleek slecht geleid en nauwelijks gecoördineerd
te worden: Het bevel gereedmaken voor
gasaanval ! werd gegeven. Op dat moment begon een enorme beschieting De
aanval was door de Engelsen ontdekt. In sissende fonteinen spoot de aarde
omhoog en een hagel van splinters joeg als een storm over het land. Een ogenblik lang bleef iedereen als verstijfd
staan en toen vlogen ze alle kanten op. Nog even hoorde ik de stem van onze
bataljonscommandant die alle macht een bevel schreeuwde dat ik niet kon
verstaan. Mijn mannen waren verdwenen. In de verwarring die nu ontstond, drong alles
door elkaar, op de vijand en de resten van een dorp toe dat de granaten tot puin
hadden vermalen. De plaatsen waar ooit huizen hadden gestaan kon men alleen nog
aan de tegelrode kleur van de aarde
herkennen. Hier wierpen we ons neer en haalden onze gasmaskers te
voorschijn. Links van mij knielde luitenant Ehlert - een officier die ik nog van de Somme kende -
met naast hem een onderofficier. De kracht van het spervuur overtrof mijn
stoutste verwachtingen. Voor ons waaierde een knalgele wand van vuur uiteen.
Ontploffing volgde op ontploffing. Puin, een stortregen van brokken aarde,
fragmenten van tegels en granaatsplinters hagelden op ons neer en sloegen helle
vonken van onze staalhelmen. Ik had het gevoel dat het ademen nu moeilijker
werd en er niet meer genoeg zuurstof in de van massief ijzer verzadigde atmosfeer aanwezig was voor de menselijke
longen. Ik zag voor mij het priemende mondingsvuur van een Engels machinegeweer
maar het duizendkoppige bijengezwerm dat uit deze loop kwam konden we in dit
geraas niet onderscheiden. Tweemaal, kort na elkaar brak een onwaarschijnlijke
explosie door het woedende geluidsscherm. Mortieren van het allerzwaarste
kaliber barsten uiteen. Hele puinvelden vlogen wervelend de lucht om met hels
kabaal op ons neer te dalen. Fritz besefte dat hij vooruit moest. Net op
het ogenblijk dat hij zijn dekking verliet zag hij in een verblindende flits voor
zich, op zon drie meter hoogte een schrapnelgranaat uit elkaar klappen: Twee
schrapnelkogels troffen hem vol in de borst en schouder. Zijn geweer schoot uit
zijn hand en hij voelde hoe hij langzaam achterover in een modderige bomkrater
viel, terwijl hij de voorbijlopende Ehlert hoorde roepen die hebben ze flink te grazen genomen ! Daarna raakte hij half bewusteloos.
Ernst Jünger had geen idee dat zijn broer al aan het front
was, laat staan dat hij vlakbij zwaargewond op het slagveld lag. Hij had de
namiddag doorgebracht in de Mauseburg-bunker waar de bataljonscommandant van
het Reserve Infanterie Regiment 225 hem een briefing had gegeven. Voortdurend sloegen Dikke Brokken vlakbij
in. Tegen de avond nam het vuren toe. Bonte lichtkogels stegen omhoog en van
voor kwamen meldingen dat de vijand aanviel. De bataljonscommandant
reageerde behoorlijk stoïcijns op de nieuwe situatie: Hij stuurde de 2e compagnie als versterking naar voor en
ging dan rustig verder met zijn kaartspel, volgens Ernst die besloot terug
te keren naar zijn voorcommando. Niets te laat zo bleek want Toen de nacht inviel nam het vijandelijke
artillerievuur geweldig in kracht toe. Secties werden naar voor gestuurd.
Kerels die hun eenheid waren kwijtgespeeld, maar ook de onvermijdelijke
lijntrekkers dwaalden over het terrein. Omdat hij niet meteen bij de actie
betrokken was ging Ernst omstreeks 23.00 u. slapen, maar midden in de nacht
werd hij onaangenaam gewekt toen een granaat hun bunkertje had getroffen. Van
slapen kwam niets meer in huis want om 04.00 u. kwam zijn compagnie naar voor
en nam hij twee secties mee naar de puinen van een huisje dat iets verder,
midden op het onherbergzame gevechtsterrein lag.
|