Op de ochtend van 28 juli hield de troep van Ernst zich vooral
zo goed als maar enigszins mogelijk was verborgen voor de Engelse piloten die -
nadat de mist was opgetrokken - onophoudelijk op lage hoogte over het slagveld
scheerden op zoek naar Duitse troepenconcentraties. Ernst was gedegouteerd over
de slechte moraal van de troepen die ze moesten aflossen. In de loop van de
voormiddag had hij na een zoveelste portie trommelvuur een uiteengeslagen
machinegeweersectie uit zijn dekking gejaagd nadat hij ze eerst bedreigd had met
arrestatie en de krijgsraad. Iets na 14.00 u. kon hij eindelijk in actie komen
nadat een melder van het R.I.R. nr. 226 hem het bericht had gebracht dat de
Britten het Dobschützwald hadden
bereikt. Jünger moest uitrukken, maar aarzelde zoals hij in zijn dagboek
schreef om dit ook effectief te doen. Hij wou pas in actie komen nadat hij de
Britten ook daadwerkelijk in zijn vizier had gekregen. Hij had hiervoor drie
goede redenen: de verdomde Britse piloten cirkelden nog steeds als aasgieren
boven hun stelling. Ten tweede kon hij pas bij het opduiken van de Britten zien
in welke richting hij moest aanvallen en ten derde omdat hij intussen had
kennisgemaakt met de nervositeit van de mannen van het R.I.R. nr. 225, die in volle dag spoken schenen te zien
Hij had zeker geen zin slachtoffer te worden van vriendelijk vuur
Tegen de avond kwam dan eindelijk het bevel tot de
tegenaanval. Rittmeister von Böckelmann,
de commandant van het 1e bataljon had van zijn verkenners vernomen
dat de Britten, links van hen, al meer dan een halve kilometer diep op de
rechteroever waren doorgedrongen en op een kleine 150 m. voor de Tauentzien Stellung in granaattrechters
lagen.
De 1e, 3e en 4e compagnie
moesten samen met een compagnie van het Ie Bn. RIR nr. 226 in het offensief. Op
de linkerflank zouden ze worden ondersteund door het Bereitschaftsbataillon van IR nr. 102, terwijl rechts van hen het Bereitschaftsbataillon van IR nr. 76
diende op te rukken. Jünger moest met zijn mannen op aflossing wachten. Eens
die hen had bereikt moesten ook zij over het kapotgeschoten terrein uitwaaieren
en de Guards over het kanaal jagen. Om 22.30 u. stipt legde de Duitse
artillerie een barrage van trommelvuur op de vermoedelijke Britse posities.
Twintig minuten later vielen de Hannoverse fuseliers aan, maar dit werd geen
onverdeeld succes. Vizefeldwebel Wellhausen diende in de 3e
compagnie - de compagnie van Fritz - en beschreef wat er gebeurde: In de morgen van de 28e lag onze
compagnie verspreid over een aantal granaattrechters aan de westelijke rand van
Artillerie Wald. Mijn peloton vormde de rechterflank van het bataljon maar er
was geen contact met de eenheid rechts van ons. Onze compagniecommandant,
luitenant Sandvoss bevond zich in een betonnen bunker die we de Armleuchter
noemden. Het was een prachtige dag. De leeuwerikken zongen en juichten in de
lucht terwijl granaten in het Artilleriewald vielen. De aarde schudde en
beefde. Het was als de hel op aarde. We
konden niets zien van wat zich aan het front afspeelde. Van tijd tot tijd
passeerden brancardiers met hun zware last. Britse piloten cirkelden eindeloos
boven onze hoofden, onafgebroken met hun machinegeweren op ons vurend.
Omstreeks 15.00 u. moesten mijn pelotonscommandant, luitenant Ehlert,
Vizefeldwebel Schnell en ikzelf op rapport bij de compagniecommandant. Wij
ontvingen er het bevel om ons tegen 21.30 u. naar de frontlijn te begeven om er
samen met de restanten van R.I.R. 226 de Britten over het kanaal te jagen.
Handgranaten werden afgehaald. Iedere man ontving twee stuks
Omstreeks 21.30 u.
trokken we in één langgerekte rij voorwaarts. Luitenant Sandvoss leidde ons
samen met zijn melders. Ondanks het helse artillerievuur ondervonden we weinig
hinder. Onfortuinlijk genoeg werden we iets later evenwel opgemerkt door een
Britse artilleriewaarnemer in een kabelballon. Amper hadden we de Tauentzien
Stellung bereikt of de granaten hagelden op ons neer, erger dan wat we ooit aan
de Somme hadden meegemaakt
Om 22.35 u. een kwartier voor de aanval regende
het granaten en schrapnell op onze hoofden. Met onze uurwerken in de hand,
wachten we in koortsachtige spanning. De laatste seconden tikten weg.
Eindelijk: Klaar ! Voorwaarts ! Laat ons maken weg te komen uit dit helse vuur
! Na 150 meter waren we weg van het Dobschützwald en dus ook weg van de
granaten. Ik had nog tien man bij me. Verder oprukken ! Plots: Halt ! Wie is
daar ? Ehlerts peloton. Luitenant Ehlert had nog achttien man bij zich. Het 3e peloton viel nergens te
bespeuren. We verspreidden ons en trokken nog een 400 meter verder. Plots
vlogen lichtpatronen omhoog, gevolgd door het geratel van handvuurwapens. Het
leek alsof we in plaats van een paar geïsoleerde soldaten een heel bataljon te
lijf gingen. Desalniettemin waren we recht voor de Britse stellingen geraakt.
Met onze Hurra-kreten stormden we voorwaarts maar we waren te zwak. We raakten
niet verder en moesten dekking zoeken in de modder voor de Britse loopgraaf.
Unteroffizier Nolte waagde het vooruit te kruipen maar raakte amper 20 meter
verder
Op het einde slaagden we erin een verlaten Duitse stelling rond een
bunker te bereiken, honderd meter ten oosten van de weg die langs het kanaal
liep. Luitenant Ehlert gaf het bevel om ons in een egelstelling op te stellen
in de granaattrechters rond de bunker. In totaal waren we nog met
vijfentwintig, dertig man. Links van ons konden we duidelijk het knallen van
handvuurwapens horen en zagen we de Britten constant lichtfakkels afvuren.
Misschien was dit tegen onze 1e compagnie gericht. Luitenant Ehlert
zond meteen een volledig situatierapport naar het bataljon. Na middernacht
begon de Britse artillerie gasgranaten af te vuren op onze achterhoede. De
oostenwind blies het gas terug over ons in de richting van de Britten. Tranen
stroomden uit onze ogen, we konden nauwelijks spreken door de hoestbuien, maar
we konden onze gasmaskers niet gebruiken omdat we anders niets in het donker
konden zien. Eindelijk brak de dageraad aan
De troep die werd geleid door Ehlert was
één van de verst gevorderde Duitse eenheden. De meesten waren afgestopt door
het efficiënte Britse tegenvuur, waardoor de tegenaanval compleet was mislukt. Ernst
Jungers eerste Bataljon had een hoge prijs betaald: Het verloor 3 officieren,
13 onderofficieren en 119 fuseliers. De
Britten hadden een eerste bres van bijna 2 km. breed en 1 km. diep geslagen in
de Duitse linies. Ze konden meteen ook beschikken een sterk bruggenhoofd op de
rechteroever van het kanaal, dat het begin van het offensief beduidend zou
vergemakkelijken
|