THEY SHALL GROW NOT OLD - VICTOR LEO HEPWORTH (17)
Van de 3.592 gesneuvelden uit het Britse Gemenebest die op de CWGC-site 'Cement House' in Langemark een laatste rustplaats kregen of er herdacht worden is de amper 17-jarige Victor Leo Hepworth de jongste. Hepworth, de tweede zoon in het gezin van Victor Ernest Hepworth en Lucy Theresia Harman was geboren en getogen in het Australische North Adelaide. Hij was nog geen 16 jaar oud toen hij zich als oorlogsvrijwilliger meldde. Volgens zijn militaire dossier was hij bij zijn inlijving werkzaam als arbeider en rooms-katholiek. Victor Hepworth werd infanterist en ingedeeld in de rangen van het 50e Australische Infanterie Bataljon. Na een korte opleiding vertrok hij met de 9e lichting aanvullingstroepen op 10 februari '17 aan boord van de 'Seang Bee' naar het westelijke front. Hij nam tussen 7 en 14 juni '17 deel aan de succesvolle aanval op de heuvelrug van Mesen en overleefde eind september, begin oktober, de loodzware en mensenlevens verslindende gevechten bij en in Polygon Wood. Maar zijn geluk was van korte duur want een paar dagen later trof het noodlot hem . Hij sneuvelde op 18 oktober '17 in de omgeving van het felomstreden Broodseinde. Hij werd begraven in plot XVI, rij B graf nr. 48 in Cement House Cemetery
Nu Allerheiligen en Allerzielen weer met rasse schreden naderen en de begraafplaats die aan mijn woning paalt in ras tempo volgroeit met vergankelijke bloemenweelde, lijkt mij een gedicht, opgedragen aan de doden op zijn plaats. Daarom breng ik u vandaag het uitgesproken en militante pacifistiche gedicht 'Slachtveld' van de hand van de Nederlandse sociaal-democraat Abraham Van Collem (1858-1933). Het werd voor het eerst in 1919 gepubliceerd in zijn bundel 'Opstandige liederen', die in Bussum bij Van Dishoeck van de persen rolde.
Slachtveld
De heengelegde lijken der soldaten Zijn aangeraakt door den goudpaarsen nacht, Er kruipen lijnen over de gelaten, Waarop de Dood zijn teeken heeft gebracht.
Sommigen hunner liggen als bedronken, Het was ruim véél, de wijn uit déze kan, Hun arme lijven werden volgeschonken, Zij dronken zich de eeuwigheid daaran.
Eén hunner ligt verdwaasd omhoog te turen, Een ster staat op zijn blauw glazuren oog, Het zou wel eeuwigheden kunnen duren, Voordat dit open turend oog bewoog.
Zijn makker is gevallen fel voorover, Hij schijnt te slapen en zijn bloed loopt uit, Zijn linkeroog bleef half geopend over Daar kijkt hij nu stil uit, die looze guit.
In zoete vreugde liggen jonge dooden, Zij toeven in een ongestoord geluk, Mocht uit de gele hel losbarsten looden Kogelregen, hun deert scherf noch stuk.
Zij zijn als zelfbeheerschten dichtgesloten, Zij zijn tevreden met wat hun gewerd, Eén hunner zijn de oogen uitgeschoten, Daarom heeft hij zijn mond opengesperd.
Een ander lacht, hij had zich vastgegrepen ' Bij het voorovervallen aan wat gras, Hij werd een kind, hij hield het dichtgenepen, Hij dacht, dat het de hand van moeder was.
Bij bundels liggen dooden uitgegleden, De ransels om, den stormhoed op het hoofd, Zij worden door mortieren overreden, Dat was toch niet, wat hun werd toebeloofd.
Zij trokken uit, ik zag ze door de straten, Het was bij avond, in de Seine-stad, Of was het in Berlijn, of hoorde ik praten Londensch, in de straat, die ik vergat?
Ik weet het niet, ik weet niet de kleedijen, Die zij zich kleurig hadden omgedaan, Ik weet het rythme niet meer hunner rijen, Noch de muziek die klinkend ging vooraan,
Ik weet alleen maar Jongens, de gelaten Van Prachtigen, Menschwezens, schrijdend voort, Vermomd in apenpakjes van soldaten, Niet wetende het land waarheen of oord.
Zij droegen aan de schouders de geweren, En in den loop een kleine veldboeket, l Voordat zij traden aan, te gaan marcheeren, Hadden de bruiden die daarin gezet.
Het zou de liefste groet zijn van het leven, Het laatste afscheid en het wellekom; O hand van mij, waarom gaat gij nu beven, O mond van mij, waarom wordt gij nu stom?
* * *
De heengelegde lijken der soldaten, Zijn aangeraakt door den goudpaarsen nacht, Er kruipen lijnen over de gelaten, Waarop de Dood zijn teeken heeft gebracht.
Sommigen hunner liggen als bedronken, Het was ruim veel, de wijn uit deze kan, Hun arme lijven werden volgeschonken, Zij dronken zich de eeuwigheid daaran.
Staat op, staat alle' op, mijn vroege Dooden, Herleeft, gekruisigden langs weg en veld, Doorschotenen, voorover in de Zoden, - Herkrijg' uw stem' haar vroegere Geweld.
Rijst langzaam uit, vloeie over uw trekken, Het beven van een nieuwen Dageraad, Moge mijn Roep U tot nieuw leven wekken. Herleeft, herleeft, gesneuvelde soldaat.
Grijpt uw geweren in de doode handen, Werpt uit den zadel hem die u beval Dat uwe makkers waren uw vijanden, Verbroedert U, soldaten, overal!
Blaast een signaal, gestorven menschenmonden, Dat Aarde beve en doodsvreeze kom Over de heerschers die U hadden uitgezonden, Voor Vaderland, Bezit en Christendom.
Dood aan dit drie-tal en de menschheid leve, En alle heerschappije ga te niet; - Vertelt wie U den dood heeft ingedreven, Rijst op, soldaten, zingt uw Doodenlied.
Op de foto de woning in Alveringem waar meester Emile Selschotter tijdens de Grote Oorlog met zijn gezin verbleef en waar hij nauwgezet zijn bijzonder interessante oorlogsdagboek bijhield. Dagboek, dat 60 jaar later door kleindochter Lut Ureel becommentarieerd werd uitgegeven bij Lannoo als 'De Kleine Mens in de Grote Oorlog - Getuigenissen van twee generaties dorpsonderwijzers uit de frontstreek'. De Selschotters behoorden tot de intimi van kapelaan Cyriel Verschaeve. De 20 - jarige Joseph Selschotter was in de herfst van '16 naast Verschaeve en dokter Van Houtte, één van de drie leden van het uitvoerend Comité van Heldenhulde. Het was in de woning Selschotter dat in het grootste deel van de ophefmakende 'Open brief aan de koning' die de Frontbeweging op 11 juli '17 bij wijze van stunt op het front verspreidde, werd gestencild. Morgen, vrijdag 28 oktober vindt om 20.00 u. in de Openbare Bibliotheek van Alveringem een lezing plaats over deze merkwaardige familie door de Nieuwpoortse stadsgids en getigen Alveringemnaar Guido Demerre . Warm aanbevolen...!
Naar aanleiding van het verschijnen van het boek 'Onsterfelijk in uw steen - Soldatengraven, Heldenhulde en de Groote Oorlog' breng ik vandaag in de rubriek 'Zondag Frontpoëziedag' het gedicht 'Waarom ?' van de Turnhoutse oorlogsvrijwilliger Ward Hermans. Hij schreef het in het begin van maart 1918 als een reactie op de schending van heldenhuldezerken op de BMB van Oeren en het kerkhof van Alveringem een paar weken daarvoor. Oorspronkelijk wilde hij het in de soldatenkrant 'Ons Vaderland' publiceren, maar daar stak de Belgische militaire censuur een stokje voor. Het werd pas na de oorlog, in zijn bundel 'Gedichten van liefde en strijd' voor het eerst afgedrukt...
WAAROM ?
Vlaamsch van lijve, Vlaamsch van harte / Vlaamsch in woord en Vlaamsch in daad / Zoo leefde hij in lief en smarte / Trotsch en fier op eigen aard.
Tot hij viel in 't naakte velde / Van z'n eigen Vlaamsche grond /Maar wat 't zwarte kruis vermeldde / Was iets, dat ik niet verstond.
Vreemde tale, vreemde woorden / Stonden wit op 't zwart in 't kruis ! / Vreemde prate, vreemde kronen / Doemden 't eigen schoon tot gruis.
Uit de novelle 'Longinus' van oorlogsvrijwilliger Franz De Backer (1891-1961): 'De hulppost was een kleine hoeve langs de weg, een halfuur van de eerste lijn. Schrapnels knalden gestadig in de omtrek, de loden balletjes knetterden op de dakpannen. een ambulancewagen, vertrekkens gereed, werd geraakt en sommige gekwetsten gedood. De afgrijselijke geur van bloed, zweet en vuilnis, en de kleur van bloed op witte verbanden, vlamrood eerst, dan als van verflenste pioenen... En dit beeld: Een soldaat was naar de hulppost gekomen, ziek, zei hij, en werd teruggestuurd. En dan een knal, een kreet en een ogenblik later staggerde hij kermend binnen met een zwartgebrande, ontvleesde hand. de opstekende beendertjes waren rood als een bloem van ontzetting. Een verband. Een stuk papier op de borst van de zwijmende man: 'mutilation volontaire'. Dokters waren koel.
En al die doden, al die vreemd-stille of grijnzende, afschuwelijk verminkte, bloederige, modderige, gele doden ! En altijd aan het gegier van zwarte granaten, het geratel van geweren, het snerpende gehamer van mitrailleurs. Een stilte soms, en de angstige zekerheid dat alles opnieuw begon. En daar was het weer, titanisch, hels. De waanzin sloeg me naar 't hoofd. Terug naar de vuurlijn, weer met een gekwetste terug, tot mijn muil openstond van afmatting...'
De kleine CWGC-begraafplaats Calvaire (Essex) Military Cemetery aan de Witteweg in Komen / Ploegsteert is in meerdere opzichten bijzonder. Alle 218 gesneuvelden die hier een laatste rustplaats kregen konden worden geïdentificeerd, wat hoogst uitzonderlijk is voor een militaire begraafplaats in het Ieperse. Bijna de helft van deze gesneuvelden behoorden tot het 2e bataljon van het Essex Regiment of het 2e bataljon van het Monmoutshire Regiment. Twee eenheden, die vanaf november 1914 op deze plaats hun doden begonnen te begraven. Een ander opvallend gegeven is dat op deze site minstens 8 militairen ter aarde werden besteld die jonger dan 18 waren toen ze tussen Ploegsteert en Waasten sneuvelden...Verhoudingsgewijs een ongewoon hoog aantal voor zo'n kleine begraafplaats. Eén van hen was H. Shaw, een private in het 2e bataljon van het Monmouthshire Regiment die amper 16 jaar oud was toen hij op 12 maart '15 in deze sector sneuvelde...Hij ligt nu begraven in vak I, rij J, graf 3 tussen 44 andere gesneuvelden van zijn regiment.
'I love the smell of printing-ink in the morning...' In mijn blogbericht van 1 oktober kondigde ik het verschijnen van 'Onsterfelijk in uw steen' aan. Met een lichte vertraging rolde het intussen van de persen en kan ik nu - met enige voldoening - aankondigen dat het beschikbaar is. Op de foto de net in het Archief en Documentatiecentrum van Vlaams - Nationalisme (ADVN) in Antwerpen afgeleverde exemplaren... Ik heb mij intussen laten vertellen dat de bij het 'Heldenhulde'-project horende webstek op 17 november e.k. officieel zal worden voorgesteld. Ik ben alvast ééééérg benieuwd naar het resultaat...
Het melancholische gedicht 'Wildgänse rauschen durch die Nacht' van Walter Flex (1887-1917) kreeg in Duitsland zowat dezelfde status als John MacCrea's 'In Flanders Fields'. De stek nationalistisch gëoriënteerde Germanist en dichter Walter Flex had bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog vrijwillig dient genomen in het Niederschlesischen Infanterie-Regiment nr. 50 waarmee hij aan de campagne tegen Frankrijk deelnam en waarin hij al snel tot luitenant werd bevorderd. Nadat hij in 1915 naar het Oostfront verkaste raakte hij bevriend met de idealistische oud-theologiestudent Ernst Wurche die over de oorlog, opoffering en Deutschtum dezelfde verheven opvattingen koesterde als Walter Flex. Nadat Wurche een paar maanden later sneuvelde, publiceerde een fel aangeslagen Flex in oktober '16 Der Wanderer zwischen beiden Welten', een boek dat één van de opmerkelijkste literaire erfenissen van de Eerste Wereldoorlog zou worden en dat razend populair werd onder de Duitse jeugd. Deze populariteit werd wellicht mede veroorzaakt door het feit dat Flex zelf op 16 oktober 1917 sneuvelde bij het Estse Poide / Peude tijdens de aanval van zijn eenheid op het eiland Saarema / Ösel. Klik op de onderstaande link voor een gedragen versie van zijn meest populaire gedicht;
Vandaag
geen Zondag Frontpoëziedag maar een
uitgebreide bijdrage over het meest
tragische incident dat zich in de Noorderkempen aan de dodendraad afspeelde of
tenminste de zaak waarover men in onze regio nog vele jaren zou verhalen.
Vandaag precies 100 jaar geleden op 9 oktober 1916 stierven in De Beemden te
Wortel de Castelse zusters Sjowke
en Towke Verheyen. Hun
ouders, Frans Verheyen en Pauline Hapers, hadden één van de achttien
toenmalige cafés aan de Schooreindseweg te Castelré. Sjowke, of Joanna
Catharina werd op 18 augustus 1879 te Minderhout geboren. Haar zus, Towke of
Maria Catharina, werd vijf jaar later, op 12 april 1884 te Baarle-Nassau geboren.
Vanaf haar zestiende was Sjowke dienstmeid bij het kroostrijke gezin van de
Antwerpse gerechtsdeurwaarder Matthieu te Minderhout. Ook Towke werd
dienstmeid, te Antwerpen, maar door de oorlogsomstandigheden verbleef ze vanaf
oktober '14 terug bij haar ouders in Castelré. Vanaf het voorjaar van '15
werden beide zusters door de versperringen voorgoed van elkaar gescheiden.
Toch hielden ze, zoals vele grensbewoners, contact met elkaar aan de draad. De
laatste nieuwtjes werden uitgewisseld en vaak werden ook kleine pakketjes over
de draden gegooid, tenminste als de -al dan niet van steekpenningen voorziene-
Duitse grenswacht een oogje dichtkneep.
Zo
hadden ze een afspraak gemaakt voor maandag 9 oktober 1916, rond half twaalf
aan de Lange Beemden te Wortel,
een verlaten stuk beemd dat aan de Nederlandse Schransbeemden grensde, helemaal in de uiterste noordhoek van
Wortel. In dit troosteloze gebied, begrensd door de Mark en de Hollandse Loop
liep de draad dwars door de Lange
Beemden heen, om dan af te buigen naar waar nu de Markbrug ligt.
Towke
verliet haar ouderlijke huis, kort na elf uur. In haar hand droeg zij een
kannetje petroleum voor de familie Matthieu. Vanuit de herberg ging ze via de
modderige Schooreindseweg naar de Hoogstraatsebaan. Zij stak deze baan over,
de Bremstraat in, waar zij langs de huisjes liep die nu de nummers 35 en 37
dragen op de Schootsenhoek.
Vanaf hier werd ze vergezeld door Marieke Schuurmans, een vriendin, die wel
vaker met haar naar de grens was getrokken. Achter deze huisjes namen de twee
meisjes een onooglijk zandpad, de zgn. Pad
van den Lange Beemd, dat na
ongeveer 200 meter
bij de Hollandse Loop uitkwam. Over een geïmproviseerd bruggetje bereikten ze
vrijwel onmiddellijk hierna de draadversperring.
Aan
de andere kant verscheen een paar minuten later haar oudere zus Sjowke,
vergezeld door Tow Michielsen. Sjowke was vanuit de woning van Matthieu, langs
het kapelletje van O.L.Vrouw in den - Akker, via het Withof naar de
watermolen gegaan. Iets verder, aan de wegkruising, ging ze in de richting van
de Bosuil. Na amper 150 meter sloeg ze een -
tot op de dag van vandaag nog bestaand- wegeltje links in dat rechtstreeks
leidde naar de Lange Beemden.
Sjowke droeg een pakje met medicijnen voor haar zieke moeder en een pak klompen,
voor een aantal Castelrénaren. In Castelré woonde immers geen klompenmaker.
Tow Michielsen - Broes, die een agente was van de Britse inlichtingendienst G.H.Q., had een pakje brieven bij, die Towke Verheyen later zou
wegbrengen naar de Belgische postdienst in Baarle - Hertog.
In
de onmiddellijke omgeving liep een Beiers soldaat de wacht die in de volksmond
"den dikke Sjarel"
werd genoemd. Gewoonlijk kneep hij een oogje dicht bij transacties aan de
draad. Zeker wanneer hij, zoals nu het geval was, van zwijggeld was voorzien.
Om beter de meegebrachte zaken te kunnen uitwisselen was Sjowke, onder de
buitenste veiligheidsdraden doorgekropen. Omdat Sjowke en Towke Michielsen het
pak klompen niet over de draad konden krijgen werden de klompen één voor één
over de draad geworpen. Eén klomp raakte de onder stroom staande middenleiding
en viel er net achter. Sjowke deed een poging om deze op te rapen, maar door de
sterke wind waaiden haar haren en rok tegen de elektrische hoogspanningslijnen.
Ze werd volgens ooggetuige Tow Michielsen vrijwel op slag gedood. Haar ogen
stonden open als uitgepuild en uit haar mond stak een geheel zwarte tong. Ook
haar handen en vingers waren zwart geschroeid. Niet denkend aan het gevaar was
Towke ogenblikkelijk haar zus ter hulp gesneld. Ze probeerde het hoofd van het
ongelukkige meisje terug te duwen, maar werd hierbij zelf geëlektrocuteerd.
Machteloos en gillend van angst zagen de twee meegekomen vrouwen hoe ook zij
stierf. Marieke Schuurmans, die aanstalten maakte om het lichaam van Towke van
de draad weg te trekken werd dit nog net op tijd verhinderd door de in allerijl
toegesnelde landsturmmann
Karl, die zijn geweer op haar richtte en haar verbood de nasmeulende lijken aan
te raken.
De
Duitsers in de bewakingspost op het Withof waren - gealarmeerd door de in
paniek weggelopen Tow Michielsen - in een mum van tijd ter plaatse. Nadat ze
met horten en stoten haar verhaal had verteld werd ze in shock naar huis
gestuurd. In 1980 verhaalde de dochter van Tow Mischielsen aan Marcel Leunen
wat ze die dag als 17-jarige meemaakte: "Veel later dan gewoonlijk zagen we moeder door 't veld komen, en we
zagen aan haar houding en aan haar trage gang dat het niet normaal gegaan was.
Wit als 'n laken kwam ze thuis binnen. Haar eerste woorden waren: "Ik kan
't niet vertellen."Waarop ze in
tranen uitbarstte. Toen ze wat kalmer geworden was, kwam het eruit: "Tow
en Sjow, ze zijn alle twee dood... En nu zullen ze mij ook wel komen halen..."
Een
Duitse officier, die ondertussen ter plekke was gekomen, stuurde een soldaat
naar de schakelkast te Wortel, om er de stroom in het bewuste vak uit te
schakelen. Het lichaam van Towke werd daarop onder de hoogspanningsleidingen
doorgetrokken, en beide vrouwen werden naast elkaar gelegd op wat musterds.
Leon Michielsen ("Leike van den oliemolen";
echtgenoot van Tow Broes) werd hierna door de Duitsers opgevorderd om de twee
lijken op te pikken. Met zijn schichtig, jong paard durfde hij echter niet
door de drassige beemden. Hierop ging de Wortelse veldwachter Karel Donckers
(die door de Duitsers gelast werd, als Belgisch gerechtelijk ambtenaar, de
officiële vaststellingen te doen) naar Jef Vermeiren op de boerderij bij het
Withof om hem op te eisen. Deze ging 's avonds in de maneschijn, met zijn drie
zonen Peer, Jaak en Frans op weg, met de lijkbaar uit de kerk van Minderhout,
om zijn lugubere taak uit te voeren. Na afloop zou hij het volgende gezegd
hebben tegen de Wortelse garde: "Dat
doe ik nooit meer, voor niets of niemand..." Ze droegen niet zonder
moeilijkheden de lichamen door de modderige Beemden naar de weg. Hier werden ze
op een kar gelegd. Frans herinnerde zich decennia later nog de zwart
geblakerde handen en armen. Het gruwelijke transport ging toen via het Withof
en de Molenstraat naar het washuis van de familie Matthieu, waar de twee
vrouwen werden opgebaard. Drie uur na de tragische gebeurtenis werd officieel
ten overstaan van de Wortelse burgemeester, aangifte gedaan van het overlijden,
door de veldwachter en landbouwer Louis Meyvis. Vader Verheyen mocht hoogst
uitzonderlijk drie dagen later over de rijksgrens om de begrafenis van zijn
twee dochters bij te wonen...
Hoe
het met Tow Michielsen afliep, vertelde haar dochter later aan Marcel Leunen: "'s Avonds werd er op de deur geklopt.
Moeder zei tegen ons: "Ze komen mij halen... en dan?" Maar groot was
haar opluchting toen het die "goeie soldaat" bleek te zijn, die tegen
smeergeld dikwijls een andere kant uitkeek. Hij kwam een paar pakskes terugbrengen,
die bij de lijken gevonden waren. In dankbaarheid maakten wij de pakskes
seffens open, om er de soldaat ook wat van te geven: eetwaar, zeep of zoiets.
Maar er bleken ook brieven in te zitten. Toen de soldaat dat zag, leek hij
ineens door den duivel bezeten. Hij vloog naar buiten, de nacht in..."
Volgens
verschillende bronnen werd deze Dikke
Sjarel later - omdat hij ook daar heel wat door de vingers zag- in Arendonk
gearresteerd. De overlevering wil dat hij in Brussel gefusilleerd werd op
bevel van de Duitse militaire gerechtelijke instanties. Onderzoek in Duitse
archieven heeft echter geen bewijsmateriaal opgeleverd om dit verhaal te
staven. Verschillende auteurs bevestigen echter wel dat Duitse militairen die
hand- en spandiensten leverden bij de smokkel, in het beste geval een
strafmutatie naar het front kregen en dat er inderdaad enkele Duitsers
standrechtelijk zouden zijn terechtgesteld. Omstreeks de jaarwisseling zouden
er trouwens nieuwe instructies worden gegeven aan het hoogspanningscommando, om
te verhinderen dat Duitse grenswachters afspraken zouden maken met smokkelaars.
Geen enkele soldaat mocht voortaan zijn wachtpost verlaten zonder
uitdrukkelijke toestemming van de hoofdwachter. Om te bepalen welke soldaten de
wacht waar moesten optrekken werd er voortaan per wachtronde geloot. Het was
ten strengste verboden om de lotnummers of de opdrachten te verwisselen. De
uitslagen van de lotingen werden net als de geringste afwijking op de regels in
het dagelijkse wachtverslag genoteerd.
Leike
Michielsen en zijn vrouw ontsnapten net als de Duitse grenswachter- ook
nietaan de dans, want ze werden later
opgepakt voor smokkel en zouden elk drie maanden in de gevangenis doorbrengen.
Vandaag precies honderd jaar geleden werd in Turnhout op de stedelijke begraafplaats aan de Kwakkelstraat de 40-jarige Mechelaar Jan Van Thuerenhout ter aarde besteld. Hij was op 5 oktober in niet geheel duidelijke omstandigheden om het leven gekomen op de Baarleheide bij een poging om de rijksgrens te overschrijden. Volgens de ene bron werd hij doodgeschoten door een alerte Duitse grenswacht, terwijl andere bronnen vermeldden dat hij werd geëlektrocuteerd aan de zgn. 'Dodendraaad', de levensgevaarlijke, onder hoogspanning staande grensafsluiting. Het staat in elk geval vast dat Van Thuerenhout als brievensmokkelaar in 'bevolen dienst' het leven liet. Hij kreeg na de oorlog, namens de regering, postuum de Leopoldsorde met gulden baar als erkenning voor 'zijn diensten aan het land bewezen en voor zijn toewijding tijdens de oorlog'. Zijn stoffelijke resten werden overigens na de oorlog ontgraven en bijgezet onder een Belgische militaire standaardzerk op het Belgische militaire ereperk op de stedelijke begraafplaats in Mechelen. Deze geboren en getogen Maneblusser was gehuwd met Joanna Maria Schippers en vader van een zoon, Frans Jan.
In het verleden heb ik al een paar keer de aandacht gevestigd op de kind-soldaten die tijdens de Grote Oorlog het leven lieten in Vlaanderens velden. Tijdens mijn recente omzwervingen door de Westhoek werd getroffen door het grote aantal gesneuvelden, jonger dan 18 jaar, die hier een laatste rustplaats kregen. Op Kemmel Chateau Military Cemetery liggen er bv. minstens 13 min-18 jarigen begraven. Vanaf vandaag start ik een nieuwe rubriek 'They shall grow not old' waarin ik ga proberen om deze jonge oorlogsslachtoffers een gezicht te geven. Als eerste sta ik graag even stil bij de 15-jarige Robert Barnett die werd begraven in graf nr. IV E 10 in Rifle House Cemetery in Ploegsteert. Barnett werd op 25 juni 1899 geboren in Hackney als Raphael Glitzenstein, zoon van Philip en Esther Bloomberg, twee Joodse emigranten uit Oost-Europa. Dit gezin woonde in 1914 in Belgrave Road 95, Newington Green in Middlesex bij Londen. Hij zou na een familieruzie zich in Stratford onder het pseudoniem Robert Barnett hebben aangemeld voor de dienst in het 1e Bataljon van de Rifle Brigade. Ondanks het feit dat op dat ogenblik de Britse wetgeving militaire inzet onder de 19 jaar in overzeese gebieden verbood, staat het vast dat Barnett zich al op 5 november '14 met zijn bataljon in Frankrijk bevond. In het raam van de operaties van de 11e Infanteriebrigade (IVe Britse Divisie) nam het 1e Bataljon van de Rifle Brigade op zaterdag 19 december '14 vanuit het Bos van Ploegsteert - Plugstreet voor de Britten - deel aan een aanval op een hinderlijke Duitse versterking die omwille van de dikke prikkeldraadversterkingen later de naam van 'The Birdcage' zou ktrijgen. Deze aanval werd een fiasco: de aanvallers liepen vast in de modder en werden ongenadig neergemaaid door de Duitse machinegeweren. Tot overmaat van ramp was het Britse ondersteunende artillerievuur niet goed gericht en vielen er slachtoffers in eigen rangen. Zonder dat er sprake was van noemenswaardige vorderingen diende de aanval te worden afgebroken. De Britse verliezen waren hoog. Het 1e Bataljon van de Rifle Brigade telde 3 gedode officieren en 66 uitgeschakelde manschappen waaronder de 15-jarige Riffleman Robert Barnett....
Het afgelopen weekend heb ik, in functie van mijn nieuwe boek over de 16e (Ierse) Divisie, opnieuw een groot deel van het Heuvelland verkend. Gisteren in de ochtend, getroffen door de eerste priemende zonnestralen van de nazomerzon, een paar mooie sfeerbeelden kunnen maken op de CWGC-site Kemmel Chateau Military Cemetery.
Arras, dat ooit als Atrecht één van de mooiste en welvarendste steden van Zuid-Vlaanderen was, werd zwaar getroffen tijdens de Grote Oorlog. De strijd rond deze stad inspireerde de Schotse journalist, auteur en kunstcriticus Neil Munro (1863-1930) tot zijn gedicht 'Pipes in Arras':
In the borough toun of Arras When gloaming had come on, Fifty pipers played Retreat As if they had been one, And the Grande Place of Arras Hummed with the Highland drone.
Then to that ravaged borough, Champed into dust and sand, Came with the pipers' playing, Out of their own loved land, Sea-sounds that moan for sorrow On a dispeopled strand.
There are in France no voices To speak of simple things, And tell how winds will whistle Through palaces of kings; Now came the truth to Arras In the chanter's warblings.
O build in pride your towers, But think not they will last; The tall tower and the shealing Alike must meet the blast, And the world is strewn with shingle From dwellings of the past.
But to the Grande Place, Arras, Came, too, the hum of bees, That suck the sea-pink's sweetness From isles of the Hebrides, And in Iona fashion Homes 'mid old effigies.
Our cells the monks demolished To make their mead of yore, And still though we be ravished Each Autumn of our store, While the sun lasts and the flowers, Tireless we'll gather more.
Up then and spake with twitt'rings, Out of the chanter reed, Birds that each Spring to Appin, Over the oceans speed, And in its ruined castles, Make love again and breed.
Already see our brothers Build in the tottering fane! Though France should be a desert, While love and Spring remain Men will come back to Arras, And build and weave again.
So played the pipes in Arras Their Gaelic symphony, Filled with old wisdom gathered In isles of the Highland sea, And eastward towards Cambrai Roared the artillery.
Als alles volgens planning verloopt, verschijnt overmorgen 'Onsterfelijk in uw steen - Soldatengraven, heldenhulde en de Groote Oorlog'. Onder eindredactie van Dr. Frank Seberechts van het ADVN heeft een team zich beziggehouden met het reconstrueren van het verhaal van de Vlaamse heldenhuldezerkjes en hoe ze verwikkeld raakten in een ideologische symbolenstrijd. Voor het eerst worden, op basis van nieuw bronnenonderzoek, feiten en fictie gescheiden. Als u wil te weten komen hoeveel Walen onder een zerk met het 'AVV/VVK' motief werden begraven of hoeveel heldenhuldezerken door de Belgische staat werden vernietigd, of gewoon wat meer wil weten over de manier waarop tijdens de Grote Oorlog het Belgische leger omsprong met de gesneuvelden dan is dit boek een absolute aanrader... Bovendien zal binnenkort ook nog een webstek operationeel worden waarop men de biografische gegevens van intussen meer dan 700 militairen kan terugvinden die ooit onder een heldenhuldezerk werden begraven. Omdat ikzelf een bescheiden bijdrage tot dit werk mocht leveren, beveel ik het van harte aan:
'Onsterfelijk in uw steen - Soldatengraven, heldenhulde en de Groote Oorlog' is een uitgave van 'Vrijdag'. Paperback, kostprijs: 29,95 euro ISBN: 9789460014895
In 1916 bleef de dodentol beperkt voor de soldaten uit - de huidige Hoogstraatse deelgemeente - Minderhout. Er viel dat jaar maar één dodelijk slachtoffer te betreuren. Op 21 september 1916 sneuvelde Minderhoutenaar Alfons Verbaeten in Lo. Toen hij met zijn sectie bezig was met herstelwerkzaamheden in de eerste lijn werd hij zwaar gewond door een geweerkogel en granaatscherven. Hij werd meteen van het front geëvacueerd maar bezweek kort na zijn aankomst in het Belgian Field Hospital in Hoogstade. Fons Verbaeten was in 1898 geboren in Meerle in het gezin van boswachter Petrus Verbaeten en Emma Van Huffel. Bij het uitbreken van de oorlog was hij ongehuwd, timmerman en woonde hij zijn ouders op de Schoorse Heide in Minderhout. Hij was amper 16 jaar oud toen hij op 6 april '15 de rijksgrens was overgestoken om in Baarle-Hertog dienst te nemen als oorlogsvrijwilliger. Burgemeester Van Gilse gaf hem geld voor de overtocht van Vlissingen naar Folkestone en op 9 april engageerde hij zich al 'voor de duur van den oorlog' in het leger. Van april tot einde juli '15 vertoefde hij in een opleidingscentrum van de IIIe Legerdivisie in Normandië maar op 30 juli muteerde hij naar een opleidingskamp voor de genietroepen van de VIe Legerdivisie. Wellicht had deze verhuis te maken met het feit dat hij voor de oorlog geschoolde timmerman was geweest. Op 25 september '15 kwam hij aan het front terecht, waar hij net geen jaar later, sneuvelde. Fons Verbaeten kreeg een laatste rustplaats op de BMB Hoogstade in graf 589.
Ik werk momenteel aan een boek over de inzet van de 16e (Ierse) Divisie in 1917 in Vlaanderens velden. Vorige week heb ik vier dagen lang in het Ieperse rondgestruind op zoek naar materiaal voor deze publicatie. Bij toeval stootte ik op Dikkebus New Military Cemetery op het graf van een voor mij onbekende dichter. Robert William Sterling Hij werd in 1893 in Glasgow geboren en was in 1914 tweedejaars beursstudent aan Pembroke College in de prestigieuze universiteit van Oxford. Een paar weken voor het uitbreken van de oorlog had hij er de Newdigate Prize gekregen voor zijn gedicht 'The Burial of Sophocles'. Hij meldde zich meteen als oorlogsvrijwilliger en kreeg een commissie als luitenant in het 1e bataljon Royal Scots Fusiliers. In februari 1915 belandde hij aan het front waar hij een paar erg korte 'Lines from the Trenches' schreef. Dit is er een van :
'Au ! Hate like this would freeze our human tears, and stab the morning star; not it, not it command s and mourns and bearst the storm and bitter glory of red war...' Tijdens de Tweede Slag om Iepet, werd hij in vooravond van 23 april '15 dodelijk getroffen in de eerste lijn. Hij kreeg een laatste rustplaats in Dikkebus waar op zijn grafzerk ook zijn jongere broer John Lockhart Sterling wordt herdacht, die als Second Lieutenant van de Royal Scots Fusiliers op 28 september 1915 bij Loos het leven liet...
Op
16 september 1922 werd in Newport Borough, de hoofdplaats op het eiland Wight
een monument onthuld voor de inwoners die tijdens de Grote Oorlog waren
gesneuveld. Eén van hen was de 31-jarige beroepsvrijwilliger Frederick Oakley
die bij het uitbreken van de oorlog met zijn vrouw Alice in Victoria Street
woonde. Deze serjeant in het 2 Bataljon van het Suffolk Regiment sneuvelde op
11 mei 15 in de eindfase van de Tweede
Slag om Ieper waar zijn bataljon een kleine 400 man had verloren. Hij werd
begraven in graf IV A 3 op Wytschaete Military Cemetery en zijn zerk in witte
Portlandsteen - van het buureiland naast Wight -bevat
op verzoek van zijn weduwe het volgende epitaaf : At restwith the poppy of
Flanders his duty done for all .
Ik
weet niet wat het is maar ik word altijd een beetje vrolijk bij het aankondigen
van een nieuw boek van Jan Vancoillie. Op 14 oktober wordt zijn nieuwste boek Bissegem 1914-1918: Tussen Flugplatz en
Munitionslager voorgesteld. (klik op foto voor vergroting kaft)
Bissegem
was in 1914 een gemeente in volle expansie door de bloeiende vlasindustrie. In
oktober 1914 bezetten de Duitsers de gemeente, die gedurende de hele bezetting
in het Operationsgebiet lag. Dit betekent dat de burgers telkens toelating
moesten vragen om de gemeente te mogen verlaten. Zonder gegronde reden werd die
toelating niet gegeven. Tezelfdertijd werden Duitse eenheden ingekwartierd. Voor
de vlasindustrie was de Duitse bezetting een drama. Heel wat gezinnen vielen
zonder inkomen en ook de voedselbevoorrading was problematisch. Het plaatselijk
Hulp- en Voedingscomité probeerde de grootste nood te lenigen. De Duitsers
eisten eind 1915 burgers op om voor hen te werken. De werkweigering leidde
ertoe dat heel wat burgers dagenlang opgesloten werden zonder voedsel of drank.
Werken voor de bezetter bleef als enige optie over om te overleven, eerst om
vlaken (matten met gevlochten twijgen) te maken, later om het munitiedepot aan
te leggen en uiteindelijk om op het munitiedepot te werken of aan het front bunkers
te bouwen.
Vanaf januari 1917 werd ook een vliegveld in gebruik genomen tussen het
dorpscentrum en Wevelgem. Aan de oostelijke kant van de gemeente lag het
munitiedepot. Het was dan ook geen verrassing als op 20 oktober 1916 Bissegem
voor het eerst gebombardeerd werd met twee doden tot gevolg. De ligging tussen
het vliegveld en het munitiedepot leidde tot tientallen burgerslachtoffers door
luchtbombardementen. Het meest tragische bombardement gebeurde op 24 maart 1918
wanneer de drie zonen van brouwer Vandoorne en een buurmeisje omkwamen door
Britse bommen. Ook het werk op het munitiedepot eiste heel wat slachtoffers.
Het vliegveld groeide intussen en bood onderdak aan belangrijke
verkenningseenheden, maar ook jachteenheden. Zelfs Manfred Freiherr von Richthofen,
de Rode Baron, kwam naar Bissegem om er de jachtpiloten te feliciteren met
hun pas verkregen medailles.
In
de zomer van 1918 was het vliegveld één van de grootste Duitse
frontvliegvelden.
Vanaf 30 september 1918 werden de burgers gedwongen de gemeente te verlaten.
Midden oktober 1918 namen Britse troepen Bissegem in en ze sloegen tijdelijke
bruggen over de Leie om hun opmars verder te zetten. De inwoners keerden daarop
terug en herstelden de schade na vier jaar bezetting en de bombardementen en
beschietingen. Naast een uitgebreid historisch overzicht van de gebeurtenissen
in de gemeente, bevat het boek ook lijsten met alle oorlogsslachtoffers,
daarbij ook heel wat namen die niet op het Bissegemse oorlogsgedenkteken
vermeld worden. Daarnaast worden de Britse oorlogsdoden te Bissegem vermeld en
tenslotte is er een uitgebreide lijst met door de Duitsers tewerkgestelde
arbeiders.
Het
boek telt 360 bladzijden en is rijk geïllustreerd met hoofdzakelijk niet eerder
gepubliceerde afbeeldingen. Het wordt uitgegeven door Jan Vancoillie. De
verkoopprijs bedraagt 34,95 euro. Bestellen kan via aok4@telenet.be.
Het boek kan bij de auteur/uitgever in Wevelgem afgehaald worden na afspraak.
Verzending binnen België kost 5,50 euro.
De Engelse
essayist en novelleschrijver Edward Thomas (1878-1917) was 37 jaar oud toen hij
in juli 1915 vrijwillig dienst nam in het regiment Artists Rifles. Door zijn leeftijd, het feit dat hij gehuwd en
vader van drie kinderen was, kwam hij helemaal niet in aanmerking voor
legerdienst maar hij voelde zich wellicht moreel verplicht nadat één van zijn vrienden,
de Amerikaanse dichter Robert Frost in zijn gedicht The Road Not Taken in weinig verhullende termen de draak had
gestoken met Thomas besluitloosheid Aanvankelijk bleef hij in een opleidingskamp
in Engeland waar hij al snel korporaal werd. In november 1916 kreeg hij een
aanstelling tot second lieutenant in
de Royal Garrison Artillery en een
paar maanden later werd hij naar het front gestuurd. Kort na zijn aankomst in
Frankrijk sneuvelde hij. Op 9 april 17, tweede Paasdag, werd hij dodelijk
getroffen bij Arras. Hij werd begraven op de CWGC-site in Agny waar hij tot op
de dag van vandaag rust in grafC 43. Hoewel
hij heel wat minder bekend is als Owen of Sassoon, blijft zijn werk nog steeds
overeind staan en behoort hij zonder enige twijfel tot de sterkste dichters van
zijn generatie.
This is No Case of Petty Right or
Wrong
This
is no case of petty right or wrong
That politicians or philosophers
Can judge. I hate not Germans, nor grow hot
With love of Englishmen, to please newspapers.
Beside my hate for one fat patriot
My hatred of the Kaiser is love true:--
A kind of god he is, banging a gong.
But I have not to choose between the two,
Or between justice and injustice. Dinned
With war and argument I read no more
Than in the storm smoking along the wind
Athwart the wood. Two witches' cauldrons roar.
From one the weather shall rise clear and gay;
Out of the other an England beautiful
And like her mother that died yesterday.
Little I know or care if, being dull,
I shall miss something that historians
Can rake out of the ashes when perchance
The phoenix broods serene above their ken.
But with the best and meanest Englishmen
I am one in crying, God save England, lest
We lose what never slaves and cattle blessed.
The ages made her that made us from dust:
She is all we know and live by, and we trust
She is good and must endure, loving her so:
And as we love ourselves we hate her foe.
15 September 1916 zorgde voor een nieuwe dodelijke primeur in de Eerste Wereldoorlog: Voor het eerst in de
militaire geschiedenis werden tanks ingezet. De plaats van handeling was
Flers-Courcelette waar de Britten een doorbraak probeerden te forceren voor hun
vastgelopen Somme-offensief. Al in januari 16 had het Britse opperbevel groen
licht gekregen om de eerste 100 vanhun prototype Mark I - tanks in productie te nemen. Toch waren
ze pas in september 16 inzetbaar.
De
opmars naar de aanvalsposities in de nacht van 13 op 14 september 16 werd op
diverse plaatsen een chaos. Het zicht vanuit de tanks was bij nacht zeer slecht
en door gebrek aan tijd en ervaring was slechts in een enkel geval gezorgd voor
een verkenning van de te rijden route. Ook het lawaai van de volop aan gang
zijnde beschietingen en de toestand van de vaak kapot geschoten wegen die
naar het front leidden, waren de commandanten en tankbestuurders volkomen
vreemd. In sommige gevallen moesten de commandanten vanwege het
slechte zicht en de slechte oriëntatie uitstappen om hun tank hoogst
persoonlijk met behulp van een afgeschermde zaklantaarn naar hun startpositie
te dirigeren.
Het was daarom geen wonder dat 17 van de 49 tanks die vanuit Bray-sur-Somme
waren vertrokken, hun startpositie niet wisten te bereiken als gevolg van
mechanische mankementen, ongelukken onderweg en, in één geval, door de
hardnekkige weigering van een tankbestuurder om over een weg te rijden die
bezaaid lag met lijken
Bij het begin van de aanval in de
vroege ochtenduren van 15 september 16 bleken veel Duitsers compleet overdonderd door dit
nieuwe wonderwapen dat schijnbaar niet tegen te houden bleek. Maar dit verassingseffect ging gedeeltelijk verloren door
de mechanische problemen die veel tanks parten speelden. De tanks die toch
inzetbaar bleken hadden moeite de infanterie bij te houden, die oprukte vlak
achter de artilleriebarrage. De drie aanvallende divisies namen, ondanks de gebrekkige ondersteuning door de tanks, de loopgraven
en versterkte punten van de tussenliggende Duitse stellingen de een na de ander
in bezit. Tussen de vijandelijke verdedigingswerken slaagden de tanks er
uiteindelijk in de infanterie in te halen. In de buurt van Flers werd de Britse
infanterie die zware verliezen had geleden, hevig onder vuur genomen, waardoor
de aanval stagneerde. Vanuit de achterhoede kwam toen tank D17 al ratelend en
schietend naar voren en rolde de hoofdstraat van het verwoeste Flers binnen,
waar vaart werd geminderd en ze 'vuur
spuwde uit zijn kanonnen'.Drie andere tanks, de D6, de D9 en de D16, waren
evenwijdig hieraan aan de oostzijde de ruïnes van Flers binnengedrongen en
bestookten de Duitse stellingen in de flank. Door deze gedurfde opmars van de tanks
realiseerden de Britten zich plotseling wat de tanks hadden klaargespeeld waarop
de manschappen juichend tevoorschijn kwamen uit hun dekking om achter de Dl7
aan, het opruimingswerk te voltooien. De Britten hadden een succes geboekt maar
wisten dit niet te verzilveren omdat men had nagelaten cavalerie in te zetten
die door de door de tanks veroorzaakte bres in de Duitse lijnen had kunnen
infiltreren. Uit het oogpunt van technische ontwikkeling was deze tankaanval veel
te vroeg gelanceerd en uit tactisch oogpunt verkeerd ingeschat. De Britse
bevelhebber Haig verspeelde daarmee voor eens en voor altijd de kans op een
totale verrassing en op de mogelijkheid op een beslissende doorbraak van het
Duitse front.