Enkele dagen geleden zette m'n zus Greetje op haar Facebook profiel een kort verslag over één van haar duiven die gedood werd door een roofvogel. Ze kent de moordenaar niet, maar wil absoluut uitkijken om er achter te komen wie, wat, waarom en hoe... De vogel werd gedood maar niet opgepeuzeld, vandaar. Ze schreef het op een ludieke manier en het pakte me weliswaar. Daarom schreef ik dit verhaal voor haar.
M'n zus woont ver weg. Als ze op bezoek komt, blijft ze daarom steeds enkele dagen logeren. We genieten dan allebei enorm van ons samenzijn. Ik neem die dagen vrij, en we laten ons door niets of niemand storen. Wij, delen alles. Lief en leed, goed en slecht. Kortom, wat van mij is, is van haar en wat van haar is... juist ja... dat is van mij... Al heel vroeg in de morgen horen we een raar geluid dat steeds weerkeert. Daarom gaan we uit op onderzoek.
Met ons tweetjes zitten we veilig verscholen achter het kreupelhout dat we eerder met heel andere bedoelingen hadden opgestapeld, achter het huis. De echte bedoeling was, om de fret die we eerder al hadden ontwaard in de tuin, een onderkomen te bieden. Of dat gelukt is kan ik nog niet zeggen. Een beetje onzeker stel ik tot hiertoe vast dat het al een hele tijd geleden is, dat we 'onze' fret nog hebben ontwaard. Misschien is hij verder getrokken. Heeft hij een leuker onderkomen gevonden. Misschien biedt onze tuin verre van voldoende voeding voor het diertje. We maken er ons geen zorgen over. Laat de natuur z'n gang maar gaan. Af en toe willen we graag een handje toesteken. Vandaar het door mensenhanden opgestapeld kreupelhout. Maar de fret beslist zelf welke weg hij wil gaan. Onze tuin mag ik best groot noemen. We wonen wat buiten de stad. Daardoor hebben we het geluk over een ruime tuin te beschikken. Zo'n 10 hectare. Een mooi onderhouden tuin mag soms wenselijk zijn. Zo denken wij er niet over. Een deel van de tuin is ruw, maar niet overwoekerd. Reigers nestelen zich in de bomen. We hebben zelfs ooit een bever gezien aan de beek. Spijtig genoeg zijn deze dieren wel beschermd maar niet gegeerd door veel mensen. Zonder bewijs helaas, durf ik enkele van onze buren verdenken van het wegjagen van deze prachtige dieren. Het zal ook wel door die beek zijn, dat reigers zich hier ophouden. Er zwemt vis, vandaar.
Maar genoeg over onze mooie tuin. Wij, zitten achter het kreupelhout. Warm ingeduffeld in militair-ogende kledij. Dat heeft helemaal niks met eventuele slechte smaak te maken. Nog minder met soldaatje spelen. Nu, vallen we niet op vanwege de natuurkleurige tinten. De kwaliteit speelt ook een belangrijke rol. Deze kledij beschermt goed tegen koude en enigszins ook tegen vocht. Het is nog lang geen zomer en de grond is zeer vochtig. Ik geniet ervan om me enkele uren in de tuin tussen de bomen te verschuilen om zo vogels, eekhoorntjes en ander leven te bekijken. Ik ken er geen zier van, maar dat wil niet zeggen dat ik niet geniet van al dat klein springerige energieke gewoel in de tuin. Daarvoor schafte ik me deze kledij aan. Ongelooflijk handig. Broekspijpen aan de enkels in de sokken gestoken om bloedzuigers te vermijden. Oké, een beetje natuurmens mag zich niet laten kennen door een bloedzuiger minder of meer op armen of benen. Ik had al enige ontmoetingen met deze parasieten en weet daarom dat men lang kan nabloeden na hun visite. Ik hou meer van gezelligere theekransjes.
De zon staat nog redelijk laag. Er hangt een lichte nevel. Binnen enkele uurtjes zal ze hoog aan de hemel staan. Niettegenstaande hebben we al een redelijk overzicht. Toch werken de hoge boomschaduwen soms op de zenuwen. Gespannen kijken we zo intens mogelijk naar de wiegende schaduwen van waaiende bomen en takken, die over de tuin bewegen als slinks sluipende gluiperds. We horen gekrijs dat even weerklinkt en denken wellicht allebei hetzelfde. 'Is dat hem?' Roerloos blijven we zitten. Een grote schaduw scheert over onze hoofden. We horen het klapperen van z'n op wieken lijkende grote vleugels. Verschrikt kijken we omhoog. Een groot zwart silhouet is ondertussen al verder weg. De vleugelwijdte moet zeker enkele meters zijn. Wat... was... dàt...??? Mekaar ontsteld aankijkend, weten we alvast heel zeker dat dit geen reiger is. Een reiger mag dan groot uitvallen, maar hiertegen is hij peanuts. Wij hoeven niet te praten. We weten echt wel wat de ander denkt. Verontrust krijgt m'n zus de daver op het lijf. Na enkele ogenblikken stottert ze trillend: 'Beeld ik het me in? Of, zag jij dat ook?' Zwijgend knik ik, wetende dat we allebei overtuigd zijn van het onmogelijke dat we zagen. Prehistorische monsters zijn toch uitgestorven...? Of zoals het monster van Loch Ness, fantasie of geplande sensatie, gezocht door één of andere idioot en heeft nooit bestaan...? On-mo-ge-lijk!!! Dat moet verbeelding geweest zijn. Of, is er iemand die met een soort van projecties ons een oor aannaait...? Onzin!!! Maar... twee personen die allebei hetzelfde onding zien op hetzelfde moment op dezelfde plaats... Identiek...? Wij zijn voldoende verstandige mensen toch...? Meestal toch met de twee voetjes op de grond. Nuchtere zielen. Er zijn geen invloeden die kunnen hebben gewerkt. Geen wiet, geen paddo's, noch dampen, noch enig spiritueel vocht of hypnose voor zover ik weet. We horen iets. Gesuis wordt luider. Wind die slaat in wieken of zeilen. Moeilijk thuis te brengen. We houden onze adem in en zijn gespannen tot in de puntjes van de tenen. Automatisch duiken we weer tegen de grond wanneer de monsterlijke schaduw weer over ons scheert. We houden de adem in en deze keer verzamel ik nog net voldoende moed, dankzij mijn nieuwsgierigheid, om het gevaarte te volgen met m'n blik. Een hels flapperend geluid nog en het onding verdwijnt zoals het kwam. De lucht in, hoogte nemend, scheert het weg, over de hoge bomen, uit ons zicht.
Na nog een hele tijd wachten en te hebben vastgesteld dat we beiden oké zijn (ge weet wel, de zenuwen terug onder controle), durven we rechtop staan. Er ligt iets in het gras. Dat lag er niet eerder. Voorzichtig naderen we het in hoge tonen kreunend, witte schepsel op de grond. Af en toe omhoog loerend, kijkend of alles veilig is. Een duif, eentje van de buren. Die hebben sierduiven. Ze ligt zo goed als dood in het gras. Mij maak je niks wijs. Duiven voelen. Ze hebben een zenuwstelsel. En deze heeft helse pijn, ze kreunt op z'n duifs wellicht. Heel voorzichtig neemt m'n zus de vogel in haar handen. We dragen haar naar binnen en leggen haar op het aanrecht, voorzichtig neer. Ze heeft een grote wonde ter hoogte van haar borst. Rond de wonde zijn pluimen weg, veel bloed. Heel veel, voor zo'n klein diertje. Ze haalt het niet. Ondertussen werd het al veel lichter. De weinige nevel die er was is volledig opgetrokken. Opmerkelijk toch hoe nevel je zicht kan beperken. Want plots, als een donderslag bij donkere hemel, zien we het monster weer. Deze keer hebben we lang geen schrik, maar we zijn wel verbouwereerd bij wat we zien. De buurjongen speelt met z'n vlieger. Eerst denk ik dat het onmogelijk is. Maar wanneer we het hem even later vragen, zegt hij dat hij al heel vroeg is beginnen vliegeren vandaag, vanwege de gunstige wind. Zijn vlieger -in de vorm van een Pelagornis sandersi, met een spanwijdte van bijna 7 meter- torent hoog in de lucht. Nog maar onlangs werd deze oervogelsoort ontdekt in Zuid-Amerika. De jongen is gek van prehistorische dieren, het leven zowel op land als in de lucht. Hij vond een afbeelding en maakte met z'n vader deze vlieger. De klus nog maar net geklaard. Tot laat gisteravond hadden ze er aan gewerkt. Hij kon niet wachten om hem uit te testen en hij doet het verdomd heel goed. Zo laat onze buurjongen ons erg fier weten. De wind in de vleugels maakt zo'n hels lawaai, dat we onze stemmen serieus moeten verheffen om mekaar goed te verstaan, wanneer hij ons z'n kunstwerk in vlucht toont. Het geluid komt ons bekend voor, knikken we mekaar toe. Het gekrijs dat we eerder hoorden herkennen we ook aan de kreten die de jongen slaat van opwinding.
Z'n vader, de trotse eigenaar van de gestorven sierduif, is er het hart van in. Zijn mooie duif, morsdood. Onvervangbaar! Hij houdt veel van z'n vogels. Dagelijks brengt hij enkele uren door met hun verzorging. Allemaal hebben ze een naam. Tot z'n verbazing is z'n vrouw soms jaloers op z'n gevleugelde vrienden omdat hij met hen meer tijd doorbrengt dan met haar. Hij hielp z'n zoon met het maken van de vlieger. Opzoekwerk, meten, rekenen, zagen, lijmen, schilderen. Samen waren ze enorm tevreden met het resultaat en hij had toegestaan dat z'n ongeduldige (hoe zou je zelf zijn?) zoon zou gaan vliegeren. Maar hij was vergeten rekening te houden met de duiven die 's morgens graag hun beslapen vleugels strekken. Buiten, in open lucht.
Is dàt nu wat men noemt: Sterven in naam van de wetenschap...?
|