Inhoud blog
  • Test
  • BOEK: De Bourgondiërs (Bart Van Loo) 2019
  • BOEK: Sinuhe de Egyptenaar (Mika Waltari) 1945
  • BOEK: Dwaal zacht (Lore Mutsaers) 2019
  • BOSCH: Higgs Strickland 2016
    Zoeken in blog

    Over mijzelf
    Ik ben Eric De Bruyn
    Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
    Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
    Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
    WEMELDINGEN
    Tijd is ruimte in beweging
    21-07-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOSCH: Ilsink 2019
    Ilsink 2019 

    “Sporen van Jheronimus Bosch in Huis Bergh: De Bruiloft te Kana” (Matthijs Ilsink) 2019 

    [in: Marijke Brouwer (red.), Nieuwe avonturen met een collectie – Ontdekkingen in de verzamelingen van Huis Bergh. Stichting Huis Bergh, ’s-Heerenberg, 2019, pp. 124-135]  

    Van De Bruiloft te Kana zijn vandaag vijf versies bekend die allemaal vermoedelijk teruggaan op een origineel van Bosch. De versie in Huis Bergh is completer, in betere conditie en beter leesbaar dan het exemplaar in Boijmans Van Beuningen (Rotterdam), dat vroeger als een Bosch-origineel werd beschouwd. Een combinatie van materiaaltechnisch onderzoek, vergelijkend kunsthistorisch onderzoek en contextueel historisch onderzoek levert inzicht in zowel de vorm als de inhoud van de versie in kasteel Huis Bergh. 

    Ilsink gaat onder meer nader in op de zijdelingse plaatsing van Christus, op de betekenis van Zijn zegengebaar, op de leegte in de linkerbenedenhoek (waar in de oerversie hoogstwaarschijnlijk een stichter en zijn patroonheilige waren afgebeeld), op de bruidegom, op de kleine figuur die een kelk heft (Ilsink ziet in deze figuur de ceremoniemeester) en op de achtergrond. Volgens Ilsink zijn de versies in Rotterdam en Huis Bergh naast elkaar ontstaan en gaan ze terug op een gemeenschappelijk voorbeeld (misschien een origineel van Bosch). Gezien het aantal bewaard gebleven versies en gezien de echo’s ervan in een schilderij als het (vermoedelijk ten onrechte) aan Jan Mandijn toegeschreven Burlesk Huwelijksfeest (Bilbao), moet deze voorstelling hogelijk gewaardeerd zijn in het midden van de zestiende eeuw. 

    [explicit 7 juli 2019]

    21-07-2019 om 22:53 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOSCH: García Rodríguez 2018
    García Rodríguez 2018 

    “El Jardín de las delicias, Sigüenza y Platón” (Fernando García Rodríguez) 2018 

    [in: La Ciudad de Dios – Revista Agustiniana, vol. CCXXXI, nr. 2 (mei-augustus 2018), pp. 365-398] 

    García Rodríguez (professor emeritus van de Complutense Universiteit van Madrid) meent dat de sleutel tot een beter begrip van de Tuin der Lusten-triptiek niet alleen kan gevonden worden in de Bijbel maar tevens bij oud-Griekse mythen en in het bijzonder bij Plato’s Symposion. Dit naar aanleiding van de uitspraak van frater José de Sigüenza (bibliothecaris van het Escorial) uit 1605 dat de uil, die zo vaak voorkomt in het werk van Bosch, een nachtvogel is, gewijd aan Minerva en aan de studie en een symbool van de Atheners onder wie de filosofie zo floreerde. Een kunstwerk necesita de una interpretación de acuerdo con los supuestos culturales que la han sustentado (heeft een interpretatie nodig die overeenkomt met de culturele premissen waaruit het is voortgekomen). De auteur geeft daarom een aantal argumenten die aantonen dat de filosofie van Plato rond 1500 nog bekend was en het nodige prestige had (pp. 379-380). 

    De buitenluiken van de Tuin der Lusten staan in het teken van de goddelijke Liefde die de wereld creëert. De binnenluiken beelden de triomf van Eros (Amor) en van de Schoonheid uit. Christus, die op het linkerbinnenluik Adam en Eva tot elkaar brengt, vertegenwoordigt Amor (de goddelijke Liefde). In tegenstelling tot wat vele auteurs beweren, is er van verontrustende zondigheid op dit linkerbinnenluik niets te merken. Dit paneel staat in het teken van de Liefde die man en vrouw met elkaar verenigt. Centraal staat de uil (in de fontein): symbool van Athena, de godin van de wijsheid en de rede die de Liefde moeten beheersen. 

    Het middenpaneel met zijn talrijke naakten beeldt de triomf uit van de liefde, meer bepaald van de hemelse godin Afrodita Urania, zoals we die kennen uit Plato’s Symposion. De carrousel van ruiters die rond een vijver met naakte vrouwen draait, heeft niets zondigs: de ruiters rijden op dieren en staan zo boven hun lagere driften. We zien hier niets dan verheven, hoofse liefde, maar geen platvloerse vleselijke drift (Afrodita Pandema uit het Symposion): de liefde hier is passie die veroorzaakt wordt door het aanschouwen van schoonheid. Als Bruegel dansende boeren schildert, dan gaat het over de lagere driften van de boerse mens, geregeerd door Dionysos. Bij Bosch gaat het om de liefde die beteugeld wordt door de rede en het verstand, die liefde is bij hem apollinisch en platonisch. 

    De uil is het symbool van dat regulerend verstand. Niet alleen in de tekening Het veld heeft ogen, het woud heeft oren (Berlijn), maar ook in het detail op het middenpaneel van de Tuin met de twee dansende figuren in een fruitschil en daarbovenop een uil (onderaan rechts). De auteur ziet in deze dansers één figuur met vier armen en vier benen en stelt dat Bosch hier geïnspireerd werd door de androgyne sekse die beschreven wordt in het Symposion: oorspronkelijk zouden er behalve mannen en vrouwen ook nog wezens geweest zijn die tot beide seksen tegelijk behoorden. De figuur uit wiens achterwerk bloemen tevoorschijn komen, zou kunnen verwijzen naar la educación sexual en Grecia (waarmee de auteur blijkbaar de voorkeur van de oud-Griekse mannen voor de knapenliefde bedoelt). 

    Aan het rechterbinnenluik (naar verluidt ‘één van de meest helse’ hellen die Bosch schilderde) wordt opvallend weinig aandacht besteed. In deze hel worden de lagere driften bestraft, bijvoorbeeld de ‘ridder’ die verslonden wordt door op basilisken lijkende dieren (zijn het niet gewoon honden?), met andere woorden door zijn eigen lagere passies. 

    De benadering van Bosch die in dit artikel wordt voorgesteld, komt bijzonder weinig overtuigend over. Dat Bosch zijn inspiratie zou gehaald hebben uit Plato, wordt helemaal niet aannemelijk gemaakt en wordt tegengesproken door het oeuvre van Bosch in zijn geheel. De auteur negeert dat oeuvre echter grotendeels, concentreert zich op de Tuin der Lusten en ook dan negeert hij honderdenéén details, er enkel uitpikkend wat in zijn kraam past (of beter: lijkt te passen). De meeste Bosch-kenners zullen het er trouwens over eens zijn dat Sigüenza’s uitspraak over de uil bij Bosch niet het meest gelukkige onderdeel is van zijn voor het overige wel lezenswaardige commentaar. García Rodríguez’ artikel lijkt op die manier het zoveelste voorbeeld te zijn van ‘gesol met Jeroen Bosch’. Helaas is het artikel op vele plaatsen dan ook nog eens bijzonder arrogant en agressief van toon, richting andere Bosch-auteurs. 

    [explicit 23 februari 2019]

    21-07-2019 om 22:51 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOSCH: Cat. 's-Hertogenbosch 2018
    Cat. ’s-Hertogenbosch 2018 

    Uit de stal van Bosch – Jheronimus Bosch en de Aanbidding van de Koningen (Matthijs Ilsink, Jos Koldeweij en Ron Spronk) 2018

    [Tentoonstellingscatalogus (’s-Hertogenbosch, Noordbrabants Museum, 1 december 2018 – 10 maart 2019), WBOOKS-Het Noordbrabants Museum, Zwolle-’s-Hertogenbosch, 2018, 96 blz.]  

    Deze catalogus verscheen (in twee versies: Nederlands en Engels) naar aanleiding van de gelijknamige tentoonstelling in Het Noordbrabants Museum (’s-Hertogenbosch, december 2018-maart 2019) en is het resultaat van een eerste voortzetting van het Bosch Research and Conservation Project. In de tentoonstelling Jheronimus Bosch – Visioenen van een genie (’s-Hertogenbosch, 2016) ging de aandacht uit naar het authentieke Bosch-oeuvre, terwijl nu meer gefocust wordt op atelierwerken en werken van navolgers. De catalogus omvat drie grote delen. In het eerste deel wordt de cultuurhistorische context geschetst aan de hand van het optreden van het Drie Koningen-motief in Bosch’ contemporaine cultuur (processies, ommegangen…) en in laatmiddeleeuwse kunstwerken. Het tweede deel biedt een analyse van het opnieuw aan Bosch toegeschreven Aanbidding der Wijzen-paneel van New York (Metropolitan Museum) maar vooral van Bosch’ Aanbidding der Wijzen-drieluik in het Prado. Het derde deel ten slotte gaat nader in op het kopiëren van schilderijen in de late Middeleeuwen en vooral op een aantal kopieën van de Prado-Aanbidding in het bijzonder.  

    Het lijdt geen twijfel dat Bosch bekend was met het Passionael, de invloedrijke Nederlandse vertaling van de Legenda aurea rond 1500 [p. 35]. Het Aanbidding-paneel in New York is waarschijnlijk het vroegste schilderij dat we van Bosch kennen [p. 37]. In de 20ste eeuw waren de meningen over de authenticiteit ervan verdeeld, maar sinds 2001 wordt algemeen aangenomen dat het om een originele Bosch gaat. Een aantal details van het landschap lijken mij nochtans overgenomen uit de Prado-triptiek (die circa 1495 gedateerd wordt). Wijst dit niet eerder op een zestiende-eeuwse navolging? Volgens de dendrochronologie kon het paneel wel beschilderd worden vanaf 1470 [p. 69]. De drie legers in het landschap worden door de auteurs niet begrepen: ‘Wie zijn deze militairen?’ [p. 37]. Zijn dit niet gewoon de legers van de Drie Koningen (vergelijk het bekende motief ‘De Drie Wijzen en hun legers ontmoeten elkaar’)

    In de Prado-triptiek gaat het ‘om veel meer dan de illustratie van de aanbieding van geschenken’, het is ‘een doorwrocht picturaal essay’ [p. 34]. Er wordt op gewezen dat de verschijnende Christus en de gekruisigde Christus op de buitenluiken telkens ‘breekt’ bij opening van de luiken [p. 40]. Een verwijzing naar het breken van de hostie tijdens de consecratie ontbreekt echter. De in kleur afgebeelde oude man en knaap zijn waarschijnlijk de vader en de zoon van Peter Scheyfve (de opdrachtgever, zie het linkerbinnenluik). De legers op het middenpaneel worden samen met andere details gezien als dreigende elementen [p. 40]. ‘Bosch weeft met behulp van bijwerk een picturaal web van verbanden waarmee steeds het eucharistische karakter van de geboorte van Christus wordt benadrukt. De gedachte dat in de geboorte van Christus zijn dood en opstanding besloten liggen, heeft Bosch hier picturaal uitgewerkt’ [p. 40]. 

    In de loop van de zestiende eeuw werden tientallen min of meer getrouwe kopieën van het Prado-middenpaneel gemaakt. Het BRCP heeft zes van deze varianten onderzocht: Phildadelphia, Petworth House, Upton House, Anderlecht, ’s-Hertogenbosch, particuliere verzameling. Volgens mij kunnen de varianten in Anderlecht (Erasmushuis) en in de Parijse particuliere verzameling echter geen kopieën van het Prado-middenpaneel genoemd worden. ‘In zijn algemeenheid kan worden gezegd dat alle varianten zijn vereenvoudigd en inboeten aan verfijning, detaillering en complexiteit’ [p. 52]. 

    [explicit 8 juni 2019]

    21-07-2019 om 21:09 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: De civitate Dei (Augustinus) 412-426
    De civitate Dei [De Stad van God] (Aurelius Augustinus) 412-426 

    [Nederlandse vertaling: Gerard Wijdeveld (vert.), Aurelius Augustinus – De stad van God – Vertaald en ingeleid. Ambo/Anthos, Amsterdam, 2014 (8) = De civitate Dei ed. 2014
    [Engelse vertaling: Henry Bettenson (vert.), Augustine – Concerning The City of God against the Pagans – A New Translation by Henry Bettenson with an introduction by David Knowles. Penguin Books, Harmondsworth (Middlesex, England), 1981 = De civitate Dei ed. 1981

     Auteur 

    De kerkvader Aurelius Augustinus (354-430). 

    Genre 

    Een in Latijns proza geschreven, omvangrijk theologisch traktaat. De tekst omvat 22 boekdelen. 

    Situering / datering  

    Augustinus begon aan de tekst in 412 en voltooide hem in 426. Het werk werd stapsgewijs (telkens enkele boekdelen) gepubliceerd. De eerste drie boeken waren voltooid in 414, het vierde eind 415, boeken 6-11 waren waarschijnlijk afgerond in 416, boeken 12-14 tegen 420, en boeken 15-22 werden geschreven tussen 420 en de lente van 426 [ed. 2014: 16, ed. 1981: xvi]. 

    Inhoud 

    Boek I 

    Augustinus geeft in dit boek uitvoerig antwoord op de bewering dat de plundering van Rome door Alarik en zijn Goten in augustus 410 zou te wijten zijn aan het feit dat de Romeinen hun oude goden niet meer vereren. Hij wijst erop dat de ‘barbaren’ de levens spaarden van wie een onderkomen had gezocht in de christelijke kerken (niet zo verwonderlijk overigens, daar Alarik zelf een christen was). Vrij veel aandacht wordt besteed aan christelijke vrouwen die verkracht werden: zij begingen geen zonde, zolang alleen hun lichaam werd bevlekt terwijl hun geest niet toegaf aan de wellust. Na de verkrachting en zelfmoord van Lucretia besproken te hebben, concludeert Augustinus dat verkrachte vrouwen geen zelfmoord mogen plegen, want zelfmoord is een zondige daad en nooit goed te praten. Opvallend is verder dat Augustinus fel afgeeft op theatervoorstellingen die volgens hem een teken van zedeloosheid zijn. Waarom dat zo is, wordt niet geheel duidelijk, want er worden geen details gegeven. De toenemende zedeloosheid was de eigenlijke oorzaak van de val van Rome. Een christen mens doorstaat tegenslagen gelovig en geduldig, net als Job, en hij wordt er niet slechter maar net (geestelijk en zedelijk) beter van. 

    Boek II 

    Augustinus toont hier aan dat Rome al zedelijk aan het vervallen was in de tijd vóór Christus en dat de Romeinse goden nooit hebben getracht het zedelijk peil van de Romeinen te verheffen, integendeel. De toneelspelen en feesten die zij voor zich lieten opvoeren en houden, waren schunnig en onzedig. Niet verwonderlijk daar iedereen weet dat die zogenaamde goden eigenlijk demonen zijn die de mensheid willen verderven. De Romeinen beseften dat zelf ook wel, want toneelspelers beschouwden zij als een verwerpelijk ras dat eigenlijk geen burgerrechten verdiende. Conclusie: de Romeinse goden hebben het zedelijke en morele verval van de Romeinen danig in de hand gewerkt. 

    Boek III  

    Een overzicht van de Romeinse geschiedenis vóór het christendom de officiële godsdienst werd. Deze geschiedenis was een haast constante aaneenschakeling van rampen, verschrikkingen, oorlogsgeweld en zedelijk verval en de Romeinse goden hebben niets gedaan om dat te verhinderen. Dat is begrijpelijk als men weet dat die goden in feite (vanuit christelijk perspectief) bedrieglijke duivels waren. De eerste drie boeken werden in 413-414 voor het eerst samen gepubliceerd en vormen zo een samenhangend geheel, met als rode draad een apologie van het christendom en een ontmaskering van de heidense (Romeinse) goden. 

    Boek IV 

    De uitbreiding van het Romeinse rijk werd door de Romeinen ten onrechte toegeschreven aan hun goden, die in werkelijkheid bedrieglijke demonen (duivels) waren. Alleen God is in staat een volk te begunstigen, zoals aangetoond wordt door de geschiedenis van de Joden. In dit hoofdstuk veegt Augustinus vooral de vloer aan met de oneindige reeks goden die de Romeinen hebben verzonnen en die elk zogenaamd verantwoordelijk zijn voor een bepaalde handeling of een bepaalde zaak.  

    Boek V 

    In dit boek (dat overigens plots een stuk ‘taaier’ is dan de vorige boeken) gaat het over de vraag wat de oorzaak is geweest van de grootheid van het Romeinse rijk. Dit lag niet aan het Toeval (fatum) en ook niet aan astrologische aspecten. Augustinus weidt lang uit over de goddelijke voorzienigheid en de vrije wil, om te besluiten dat de mens wel degelijk een vrije wil heeft maar dat God op voorhand weet wat de mens zal willen. God heeft de Romeinen begunstigd door hun rijk hier op aarde groot te maken. Het rijk van de christenen is echter van een heel andere aard: het is niet van deze wereld maar van de eeuwigheid. 

    Boek VI 

    Beantwoordt de vraag of het vereren van heidense goden de mens na zijn dood van nut kan zijn negatief, want die goden kunnen het leven vóór de dood niet eens sturen, laat staan dat van na de dood. Augustinus gaat dan een hele tijd in op het mythologisch godengeloof, de officiële staatscultus en de theologie der filosofen, die allemaal worden afgedaan als weinig waardevol. Een minder interessant boek, voor de moderne lezer althans. 

    Boek VII  

    Augustinus neemt al spottend een loopje met de reeks ‘belangrijke goden’ van de Romeinen, aan de hand van wat Marcus Varro daarover schreef. Aan bod komen onder meer Janus, Jupiter, Mercurius, Mars, Apollo, Diana, Vulcanus, Dispater, Neptunus, Minerva, Ceres, Liber, Tellus en Attis. Die zogenaamde goden waren ofwel gewone mensen waarvan men goden heeft gemaakt, ofwel waren het vermomde demonen. Helaas zijn de geschriften van de Romeinse koning Numa Pompilius over de goden op bevel van de Senaat ooit verbrand. Het ware heil vindt de mens enkel bij God. 

    Boek VIII 

    In dit boek behandelt Augustinus uitgebreid wat de filosofen over God en de goden hebben gezegd. Aan bod komen daarbij vooral Plato en zijn navolgers, de Platonici. Plato’s opvatting van God komt dicht bij het christelijk geloof, maar de Platonici hebben toch bedenkelijke dingen beweerd over het bestaan van meerdere goden en over in de lucht levende demonen die als bemiddelaars tussen de goden en de mensen zouden fungeren. Ook teksten van onder meer Apuleius en Hermes Trismegistus passeren daarbij de revue. Weer een eerder ‘taai’ boek, dit achtste. 

    Boek IX  

    De behandeling van de demonen gaat verder. Er zijn goede en slechte demonen. Augustinus heeft vervolgens een lang en omslachtig betoog nodig om te stellen dat ‘goede demonen’ een af te keuren term is voor engelen, dat de slechte demonen duivels zijn, en dat de enige ware middelaar tussen God en de mensen de godmens Jezus Christus is. De engelen zijn onsterfelijk en gelukzalig, de mensen zijn sterfelijk en ongelukzalig, de duivels zijn onsterfelijk en ongelukzalig, en Christus was tijdelijk sterfelijk en blijvend gelukzalig. 

    Boek X 

    Ook dit boek zet de discussie over demonen en goede engelen nog verder. In tegenstelling tot de demonen wensen de goede engelen niet dat zij vereerd worden met offers: alleen God dient vereerd te worden. Alleen de christelijke godsdienst is in staat de menselijke ziel te bevrijden, de leer der Platonici en het vereren van vele goden kunnen dat niet. De eerste tien boeken waren naar verluidt bedoeld om de ongelovigen te weerleggen die hun eigen goden stellen boven de ene ware God. Ook van dit tiende boek kan overigens gezegd worden dat het niet echt boeiend is. 

    Boek XI  

    Met het elfde boek begint het tweede grote deel van De civitate Dei. Volgens Augustinus zijn er twee steden: de Stad van God die alles omvat wat te maken heeft met het geloof in de ene ware God, en een andere stad die betrekking heeft op de verering van het aardse en van valse goden. In dit en de volgende boeken zal de geschiedenis van deze twee steden verhaald worden. Zij hebben beide hun begin gekend toen de engelen ‘uit elkaar gingen’. Augustinus (die zich vooral baseert op de tekst van Genesis) is van mening dat de engelen werden geschapen op de eerste dag van de Schepping, toen God het licht schiep. Toen God het licht van de duisternis scheidde, werden de goede engelen van de slechte, opstandige engelen (de duivels dus) gescheiden. Dit boek bevat weer een aantal langdradige uitweidingen, onder meer over de kwestie waarom het getal 6 (de zes dagen van de Schepping!) een volmaakt getal is. 

    Boek XII  

    Er zijn dus twee ‘steden’: die van de goede engelen en goede mensen die God dienen, en die van de slechte engelen en slechte mensen. De opvatting dat de tijd in cyclische kringen verloopt waarbij dezelfde dingen zich na een zekere periode herhalen, is onjuist. Adam was dus wel degelijk de eerste mens, vóór hem zijn er geen andere mensen geweest. God is de Schepper van het heelal en van alle levende wezens, en onder deze levende wezens is de mens op aarde het voornaamste. Met Adam, de eerste mens, zijn de twee gemeenschappen of steden begonnen. 

    Boek XIII 

    De zondeval van de eerste mensen werd bestraft met de dood. Bij de eerste dood wordt het lichaam gescheiden van de ziel, bij de tweede dood (naar aanleiding van het Laatste Oordeel) worden ziel en lichaam weer verenigd. Dit boek bevat weer lange, weinig interessante uitweidingen, onder meer over de ziel, het lichaam en de geest van de mensen. 

    Boek XIV  

    Er zijn twee ‘steden’: in de ene leven de mensen volgens het vlees, dat wil zeggen: volgens de mens, in de andere leven de mensen volgens de geest, dat wil zeggen: volgens God. Zonder Zondeval zouden alle mensen volgens de geest hebben geleefd, niet geplaagd door gemoedsstoornissen of lichamelijke ongemakken. De Zondeval werd veroorzaakt door hoogmoed. Als er geen Zondeval was geweest, dan zouden in Eden kinderen verwekt zijn zonder beschamende lust: de geslachtsdelen zouden aan de wil van de mens gehoorzaamd hebben, zoals dat nu nog altijd het geval is met andere lichaamsdelen. 

    Boek XV  

    Met Caïn en Abel begint het onderscheid tussen de stad van deze wereld en de stad van God. Veel aandacht wordt besteed aan de hoge leeftijden van de mensen vóór de Zondvloed en aan de geslachtslijsten in Genesis. Abel is als stamvader van de stad van God vervangen door Seth. Wat het huwelijk bij de kinderen van Adam en Eva betreft: broeders en zusters moesten toen noodgedwongen met elkaar huwen, er was niemand anders. De leden van de twee steden hebben zich later met elkaar vermengd waardoor de zondigheid ontstond die tot de Zondvloed leidde. De zonen van God die tot de dochters der mensen ingingen (Genesis 6,1) waren de mannelijke nakomelingen van Seth en de vrouwelijke nakomelingen van Caïn. De ark van Noë verwijst allegorisch naar Christus en de Kerk. 

    Boek XVI 

    In dit boek gaat Augustinus na hoe na de Zondvloed de Stad van God en de Stad van de Wereld zijn blijven voortbestaan. Het tweede en het derde tijdperk (respectievelijk van Noë tot Abraham en van Abtaham tot David) worden hier behandeld, aan de hand van bijbelexegetisch commentaar. Uit het nageslacht van Sem is de Stad van God voortgekomen, uit Cham is de Stad van de Wereld voortgekomen. Opvallend is hoe de figuur van Mozes in de laatste hoofdstukken slechts erg oppervlakkig aan bod komt. De periode van Noë tot Abraham was als het ware de kindertijd van Gods volk, de periode van Abraham tot David was als het ware de jongelingentijd. Met David breekt een nieuw tijdsgewricht aan: nu beginnen de mannenjaren van Gods volk. 

    Boek XVII  

    Dit boek behandelt de profeten van Samuel tot de terugkeer uit de Babylonische gevangenschap. Veel aandacht wordt besteed aan de profetische vooruitwijzingen naar Christus in de psalmen van David. Ook de boeken van Salomon komen aan bod, maar minder uitvoerig dan bij David het geval was. Bij de koningen na Salomon vallen naar verluidt nauwelijks profetieën in verband met Christus en de Kerk te vinden. 

    Boek XVIII  

    Augustinus bespreekt nu de geschiedenis van die andere stad, de Stad van de Wereld en het Vlees, vanaf de tijd van Abraham. Twee volken speelden in die tijden een grote rol: eerst de Assyriërs in het oosten, daarna de Romeinen in het westen. Aan bod komen ook de volkeren van het oude Griekenland en Egypte. Vervolgens besteedt Augustinus uitgebreid aandacht aan de voorspellingen over Christus en de Kerk zoals die kunnen afgeleid worden uit de profetische boeken in de Bijbel. Aan bod komen daarna de heidense filosofen. Deze spraken soms de waarheid, maar vaak spraken ze elkaar onderling tegen, wat aantoont dat zij veel minder betrouwbaar zijn dan de bijbelse profeten. De bijbelse profetieën (zoals die van Enoch en Noë) zijn trouwens veel ouder dan de heidense filosofie. De goddelijke wijsheid van patriarchen en profeten overtreft verre de wijsheid van om het even welk aards volk. Niet voor niets wordt de aardse stad (die geregeerd wordt door de duivel) symbolisch ‘Babylon’ (= verwarring) genoemd. Augustinus gaat dan nader in op de verschillende versies en vertalingen van de Bijbel. Meest gezaghebbend is volgens hem de Septuaginta (ooit door 70 geleerden vanuit het Hebreeuws naar het Grieks vertaald). Wanneer andere vertalingen (zoals de Vulgaat) afwijken van de Septuaginta, kunnen die afwijkingen echter ook een diepere, door God geïnspireerde betekenis hebben. Na de verrijzenis van Christus verspreidde de Kerk zich via prediking over de wereld en toen de duivel dat merkte, bracht hij de ketters op de been, om de Kerk tegen te werken. De Kerk heeft voortdurend te lijden onder vervolgingen en tegenwerking en dat zal waarschijnlijk zo blijven tot de allerlaatste vervolging, die van de Antichrist. Augustinus is zo met de geschiedenis van de twee steden (de aardse en de hemelse) aanbeland in zijn eigen tijd. De volgende boeken zullen het einde van deze beide steden bespreken. 

    Boek XIX 

    In dit boek gaat het over het eindpunt van de beide steden, de hemelse en de aardse, en die eindpunten zijn het Opperste Goed en het Opperste Kwaad. Het Opperste Goed is het eeuwige leven in de vrede, en het Opperste Kwaad is de eeuwige dood. Lang wordt er uitgeweid over de hemelse en de aardse vrede. Deze laatste is zowel belangrijk voor hen die niet geloven (de aardse stad) als voor hen die wel geloven (de hemelse stad), maar de gelovigen weten dat vergeleken met de hemelse vrede, het aardse leven niets dan ellende is, zelfs al heerst er aardse vrede. Boek XIX is overigens één van de wolligste en taaiste van de hele De civitate Dei. 

    Boek XX  

    In dit boek komen de getuigenissen rond het Laatste Oordeel uit de Bijbel aan bod. Eerst die uit het Nieuwe Testament (Apocalyps, de apostel Petrus, de apostel Paulus). Ook de ‘vermoedens van anderen’ komen even aan bod. Vervolgens worden de getuigenissen uit het Oude Testament behandeld (Isaias, Daniël, de Psalmen, Malachias). Dat Christus bij het Laatste Oordeel als rechter zal zetelen, komt duidelijker tot uitdrukking in het Nieuwe Testament dan in het Oude Testament. Uit de getuigenissen worden de volgende zaken duidelijk in verband met de Jongste Dag: Elias zal komen, de Joden zullen geloven, de antichrist zal de Kerk vervolgen, Christus zal recht spreken, de doden zullen verrijzen, goeden en kwaden zullen gescheiden worden, de wereld zal verbranden en dan vernieuwd worden. 

    Boek XXI 

    Dit boek behandelt de bestraffingen van de zondaars en de duivels na het Laatste Oordeel. Er wordt uitgebreid aandacht besteed aan de verdediging van de idee dat de zielen na het Laatste Oordeel lichamen zullen hebben en dat die eeuwig zullen branden. Het argument dat dit ongeloofwaardig is, wordt weerlegd door te wijzen op het feit dat wij hier op aarde ook al een aantal verbazingwekkende feiten zien die eigenlijk ongeloofwaardig zijn en toch gebeuren. Vervolgens wordt uitgebreid ingegaan tegen de idee dat de zondaars na het Laatste Oordeel op barmhartigheid zouden kunnen rekenen. In wezen is dit een weinig interessant en veel te wijdlopig boek.  

    Boek XXII  

    In dit laatste boek wordt de eeuwige gelukzaligheid van de goede christenen na het Laatste Oordeel besproken. God verricht vandaag nog steeds vele wonderen. De niet-christenen zeggen dat ook hun goden wonderbaarlijke dingen hebben gedaan, maar dat is het werk van demonen. God is in staat de menselijke lichamen zo te maken dat zij ook in de hemel kunnen wonen. Augustinus behandelt dan de vragen hoe kinderen en misgeboorten zullen verrijzen, of vrouwen als vrouwen zullen verrijzen, wat er zal gebeuren met de haren en de nagels en met het vlees van dode mensen die gegeten zijn door andere mensen. De eindconclusie is dat bij de verrijzenis de lichamen de vorm zullen hebben die ze zouden moeten gehad hebben of effectief gehad hebben bij de bloei der volwassenheid. Het aardse leven van de mens wordt geteisterd door allerhande wandaden die de mens verlagen tot het niveau van beesten. Toch is in de mens, die geschapen is naar Gods beeld, de vonk van het verstand niet geheel en al uitgedoofd. De zaligen zullen eeuwig gelukkig zijn terwijl ze God aanschouwen en loven. 

    Thematiek 

    ‘Het is niet gemakkelijk de bedoelingen, de opzet en de inhoud van zo’n groot en veelomvattend werk als De stad van God in het kort te beschrijven,’ noteert Gerard Wijdeveld terecht in de inleiding bij zijn vertaling [ed. 2014: 16-17]. In het hoofdstuk over Augustinus in zijn Legenda aurea (circa 1260) geeft Jacobus de Voragine zulk een korte beschrijving: ‘It was at that time that the Goths sacked Rome, and Christians suffered much at the hands of these idolators and infidels. This prompted Augustine to write the The City of God. In it he showed that the just are bound to be oppressed in this life while the impious flourish. The book treats of the two cities, Jerusalem and Babylon, and their kings, the king of Jerusalem being Christ, the king of Babylon, the devil. Two loves, he says, build the two cities: the city of the devil is built by love of self growing into contempt of God, and the city of God by love of God growing into contempt of self’ [Legenda aurea II ed. 1993: 126].  

    Een moderne ‘korte beschrijving’ treffen we aan in The Reader’s Companion to World Literature [1973: 45]: ‘Augustine wrote the City of God as a direct result of the sack of Rome by the Goths, A.D. 410, a disaster which spread consternation throughout the world and revived the age-old pagan lamentation that nothing had gone well since the Christians came. In the first 10 of its 22 books he upholds the thesis that the gods are of no avail either in this life or in any other. In the last 12 he develops the concept that every man owes allegiance to one or the other of two cities, the city of God or the city of this world; he describes the origin, progress, and destiny of these two cities; and in so doing, he finds an adequate means of explaining the whole spiritual experience of mankind’.  

    In het eerste hoofdstuk van boek XV geeft Augustinus zelf een duidelijke omschrijving van wat hij bedoelt met de ‘twee steden’: ‘Wij hebben het menselijk geslacht ingedeeld in twee geslachten, dat van degenen die volgens de mens en dat van degenen die volgens God leven. Allegorisch duiden we ze ook wel aan als twee steden ofwel mensengemeenschappen, de ene voorbestemd om met God in eeuwigheid te heersen, de andere om met de duivel een eeuwige bestraffing te ondergaan’ [ed. 2014: 673]. In zijn Geschiedenis van de Latijnse letterkunde [De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1949] vat P. Romuald Banz de structuur van De civitate Dei als volgt samen: ‘Aan de weerlegging van die beschuldiging [dat de christenen de schuld zijn van de plundering van Rome door Alarik] wijdt Augustinus de eerste vijf boeken van zijn geschrift: aan de hand van Rome’s geschiedenis bewijzen ze dat de veelgoderij geen invloed heeft op aards geluk of ongeluk. Van het zesde tot het tiende boek toont de auteur aan dat de godenkultus ook voor het leven der toekomst zonder belang is. Daarop verruimt hij de loutere weerlegging tot een grootscheepse theologie der wereldgeschiedenis (boeken 11 tot 22)’. In dat tweede deel ‘schildert Augustinus in een diepzinnig betoog de oorsprong (boeken 11 tot 14), de ontwikkeling (15-18) en het einde (19-22) der beide “Staten”. Hij begint bij Abel en Kaïn, in wie de strijd tussen de beide “Staten” op aarde voor de eerste maal zichtbaar werd, vervolgt dan de gehele geschiedenis van heidendom en Jodendom tot bij Christus, en “ziet” ten slotte, in het licht der Bijbelse profetieën, de strijd van de Kerk tegen het “antichristendom” tot aan het Laatste Oordeel en de glorierijke triomf van de “Civitas Dei”’ [Banz 1949: 164-165]. 

    In zijn Retractationes uit 427 schreef Augustinus zelf het volgende over zijn in 426 voltooide De civitate Dei: 'Intussen kreeg Rome een zware ramp te verduren: het werd bij een inval van de Goten, die onder aanvoering van hun koning Alarik stonden, verwoest. De vereerders van de vele, valse goden, voor wie wij het woord pagani plegen te gebruiken, probeerden de christelijke godsdienst voor die verwoesting verantwoordelijk te stellen en begonnen de ware God feller en verbitterder dan ze doorgaans deden te lasteren. Daardoor ontvlamde ik in ijver voor het huis van God en besloot ik tegen hun godslasteringen of dwalingen de boeken over de stad van God te schrijven. Dit werk hield mij heel wat jaren bezig: er kwamen namelijk veel andere dingen tussenbeide die geen uitstel duldden en met wier oplossing ik mij eerst moest bezighouden; maar dat werk over de stad van God, een omvangrijk werk, kreeg tenslotte in tweeëntwintig boeken zijn beslag. De eerste vijf weerleggen degenen naar wier mening de eredienst der vele, door de heidenen vereerde goden noodzakelijk is voor het welvaren van het mensdom, en naar wier beweren het verbod van deze eredienst die rampspoed had veroorzaakt en verergerd. De volgende vijf zijn tegen hen gericht, die wel erkennen dat zulke ongelukkige gebeurtenissen in het leven der stervelingen nooit hebben ontbroken en ook nooit zullen ontbreken en zich, nu eens erger dan weer minder erg, verschillend naar plaats, tijd en personen blijven voordoen, maar die de stelling verdedigen dat de eredienst waarin aan de vele goden wordt geofferd, van nut is voor het leven na de dood. In deze tien boeken worden dus die twee ongegronde, tegen de christelijke godsdienst gerichte meningen weerlegd. Men mocht ons echter niet kunnen verwijten dat wij alleen de meningen van anderen hadden weerlegd, maar de onze niet hadden uiteengezet. Dat laatste betoogt dus het tweede deel van dit werk, dat twaalf boeken beslaat. Ook in de eerste tien worden overigens, waar dat nodig is, onze eigen meningen uiteengezet en ook in de laatste twaalf weerleggen wij wel de daarmee strijdige opinies. Van die twaalf dan volgende boeken behandelen de eerste vier het ontstaan van de twee steden, die van God en die van deze wereld; de volgende vier beschrijven hun verdere loop of ontwikkeling; het derde en laatste viertal gaat over de hun toekomende eindbestemming. Zo heeft het geheel van de tweeëntwintig boeken, hoewel ze over de beide steden gaan, zijn titel van de beste der twee gekregen en heet het toch maar De stad van God. [ed. 2014: 18-19]'.  

    Receptie  

    ‘De “schone letteren” verrijkt hij met zijn Confessiones, De civitate Dei en De doctrina christiana. De eerste twee werken behoren tot de rijkste schatten der wereldliteratuur’, noteert Branz [1949: 163], en ook, over De civitate Dei in het bijzonder: ‘In de hoofideeën van dit werk zijn haast al de enigszins belangrijke vragen van filosofie en theologie ingeschakeld, zodat we hier in zekere zin beschikken over een “summa” van het hele toenmalige denken, “een der indrukwekkendste scheppingen van alle tijden; ze veronderstelt een kapaciteit en originaliteit van geest zoals die toen en gedurende meer dan een millennium later niemand heeft bezeten” (Norden)’ [Banz 1949: 165]. En Bettenson schrijft in de inleiding bij zijn Engelse vertaling: ‘There is much deep thought in the City of God that has been absorbed wholly or in part by Christian tradition’ [ed. 1981: xxvi].  

    In de late Middeleeuwen was De civitate Dei zeer bekend en invloedrijk: ‘De geleerde benedictijn A. Wilmart kon in 1931 over 376 handschriften van De civitate Dei berichten; de inleider van de uitgave in het Corpus christianorum wist er in 1955 nog 22 aan toe te voegen. Merkwaardig zijn de vele met miniaturen verluchte manuscripten. In de vijftiende eeuw is het aantal gedrukte uitgaven van De civitate Dei opvallend groot geweest: tussen 1467 en 1470 verschenen er al vier. Vertalingen waren er ook al vóór de boekdrukkunst vervaardigd: de Franse van Raoul de Presles uit 1375 en de Spaanse van Gómez García del Castillo uit 1434 schijnen de oudste te zijn geweest. Naarmate de gedrukte boeken talrijker werden, vond ook een steeds groeiend aantal vertalingen hun weg naar lezers, die met Augustinus’ niet zo gemakkelijk leesbare tekst minder goed overweg konden’ [ed. 2014: 34]. 

    Profaan / religieus? 

     Manifest religieus. 

    Persoonlijke aantekeningen 

    In een korte recensie van Wijdevelds Nederlandse vertaling [in: Hermeneus, jg. 56, nr. 4 (oktober 1984), pp. 281-282] schrijft G.J.M. Bartelink: ‘Hoevelen zouden de volledige tekst van Augustinus’ De civitate Dei – toch één van de bekendste werken uit de wereldliteratuur en invloedrijk als weinig andere – gelezen hebben? Het zal menigeen vergaan zijn als mijzelf. Bij gelegenheid neemt men het werk ter hand, maar het lukt nooit het in één adem te lezen en men is telkens weer gestrand, lang voor de haven bereikt is. Een verklaring is niet moeilijk te geven. Bij alle bewondering voor de grootse conceptie van het werk en de boeiende visie op de geschiedenis van de mensheid, voelt men zich toch herhaaldelijk geremd door de vele tijdgebonden elementen, zoals de getallensymboliek en de etymologiseringen, en met name door de brede historische en archeologisch-religieuze excursen. Zelfs nu Wijdeveld de moed heeft gehad de hele Stad Gods in het Nederlands te vertalen, is het geen geringe opgave dit ondanks alle uitweidingen strak geconcipieerde werk in zijn geheel te lezen’. Uitermate herkenbaar is deze eerlijke bekentenis van Bartelink. Ik had zelf ook jaren nodig om de ganse tekst te ‘verteren’ en ben het volledig eens met de gerenommeerde classicus.  

    Wijdeveld (die inderdaad alle lof verdient voor dit gigantische vertaalwerk) schrijft in zijn inleiding dat ‘men moeilijk kan beweren dat de polemiek tegen de heidense godsdienst in zijn grote werk altijd even boeiende lectuur is. Het verlangen om grondig en volledig te zijn, heeft de bisschop nogal eens in een wat drukkende wijdlopigheid doen vervallen. In de oudheid – trouwens ook lang daarna – kende men nog niet de huidige haast om conclusies te presenteren en definitieve meningen uit te spreken. Niettemin loont het vaak de moeite om in deze polemieken de wijdlopigheid met enige volharding te doorstaan’. Wijdeveld heeft op vele plaatsen de ciceroniaanse volzinnen van Augustinus’ Latijn aangepast en toegankelijker gemaakt, maar: ‘Ook in die “gemakkelijker” aandoende zetting zullen overigens Augustinus’ gedachten nog heel wat van de lezer eisen’ [ed. 2014: 36-37].  

    De heilige kerkvader heeft natuurlijk zelf ook wel beseft dat hij veel van zijn lezers eiste. In hoofdstuk 31 van boek XI noteert hij: ‘Dit boek is echter toch al vrij lang geworden en ik ben bang de indruk te maken van iemand die, als hij daartoe de gelegenheid krijgt, zijn wetentje meer speels dan nuttig probeert te etaleren’ [ed. 2014: 535]. En op het einde van het laatste hoofdstuk van het laatste boek luidt het: ‘Wie het te kort of te lang vinden, mogen het mij vergeven’ [ed. 2014: 1201]. Zou er inderdaad – in alle eerbied gezegd – ooit één lezer geweest zijn die het te kort vond? 

    [explicit 9 juli 2019]

    21-07-2019 om 20:46 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    31-05-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOSCH: Sterckx 2014
    Sterckx 2014 

    Jérôme Bosch ou la Fourmilière éventrée (Pierre Sterckx) 2014

     [La Lettre volée, Brussel, 2014, 133 blz.] 

    Mijn oordeel (en ik vermoed dat van vele anderen) over dit boekje van de Belgische kunstcriticus Pierre Sterckx (1935-2015) kan helaas weinig positief zijn. Op pagina 55 schrijft de auteur: ‘Toutes les tentatives d’interprétation de la peinture de Bosch ont tourné court parce qu’elles entendaient l’incarcérer dans un quelconque système de mesure. Mais l’espace de cette peinture ne cesse de muter en se divisant, il est chaotiquement non mesurable’. Vandaar de ondertitel: De opengebroken mierenhoop. Sterckx haalt zijn mosterd blijkbaar graag bij een aantal moderne filosofen en auteurs (Michel Foucault, Gilles Deleuze, Michel Houellebecq) maar concreet resulteert dat slechts in 123 pagina’s ononderbroken pseudo-intellectueel gewauwel, waarbij de lezer zich constant afvraagt wáár Sterckx het nu eigenlijk in godsnaam over heeft. Sterckx is (was) één van die auteurs waarover Roger Marijnissen zou gezegd hebben dat zij over Bosch schrijven met een spiegel vóór zich. Met andere woorden: zij schrijven enkel over zichzelf. Feit is dat de schilderijen van Bosch nauwelijks in deze brij van Gelehrtenquatsch (nog een favoriet epitheton – zij het niet ornans – van Marijnissen) te ontwaren zijn. Klap op de vuurpijl is dat Sterckx in voetnoot 10 op pagina 127 over Marijnissen noteert: ‘qui jouit d’une réputation à mon sens imméritée’. Een arrogant, zéér vermoeiend en totaal overbodig boekje is dit, en dus een absolute afrader. 

     [explicit 31 mei 2019]

    31-05-2019 om 00:00 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-08-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Zeik en het lijk op de dijk (Herman Brusselmans) 2016
    Zeik en het lijk op de dijk (Herman Brusselmans) 2016 

    [Roman, Prometheus, Amsterdam, 2016, 190 blz.]  

    Twee romannetjes per jaar en dat blijft maar doorgaan: is het dan te verwonderen dat de spoeling bijzonder dun is? De Gentse Moordbrigade (met inspecteurs Zeik, El Bazaz, Compas en Broekgat) moeten deze keer de moord op een homo oplossen. Het leest allemaal vlotjes weg, maar grappig is het nauwelijks en op iets slaan doet het nog minder. Zwak. 

     Quotering: ** [explicit 14 augustus 2017]

    14-08-2017 om 22:46 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Een knaap wordt man (A.M. de Jong) 1938
    Een knaap wordt man (A.M. de Jong) 1938 

    [in: A.M. de Jong, Merijntje Gijzens Jeugd en Jonge Jaren. Nederlandse Boekenclub, Den Haag-Antwerpen, z.j., pp. 1013-1171] 

    Een jaar geleden kochten wij deze Merijntje Gijzen-omnibus voor 2 euro op de tweedehandsboekenmarkt van Lillo en nu hebben we alle acht deeltjes dus gelezen (gedeeltelijk herlezen). In dit laatste deel komt Merijntje eerst terecht bij ene meneer Louis, een soort intellectuele edelman die op een kasteel woont en zich over Merijntje ontfermt. De jongeman wordt even de speelbal van Amelie, de verbitterde zuster van meneer Louis maar tegelijk een knappe weduwe en femme fatale. Vóór zij Merijntje in haar bed krijgt, heeft deze echter haar slechts op lust en spel gerichte bedoelingen door en hij vlucht terug naar zijn familie in Rotterdam.  

    Daar vindt hij werk als havenarbeider en leert hij Klaas kennen, die een goede vriend wordt. Via Klaas komt hij ook in contact met Riekie, een vriendinnetje van Klaas, en dat blijkt toch wel het blonde winkeljuffrouwtje uit de Van der Takstraat te zijn, dat al even optrad in het vierde deel (In de draaikolk). We maken een mislukte havenstaking mee (wat De Jong de kans biedt zijn socialistische gedachtegoed te ventileren) en tussen Merijntje en Riekie ontstaat een romance. Op het einde vraagt Merijntje haar of zij van hem houdt en zij antwoordt: ‘Voor altijd’. Laatste zin: ‘Hij had de vluchtige gewaarwording, dat hij boven zich in de lucht de wieken van het geluk hoorde ruisen…’ Vijf jaar later zou De Jong vermoord worden door Nederlandse nazi-gezinden. 

    Merkwaardig: de gebaldheid en structurele kracht van het eerste deel (Het verraad) worden in de latere deeltjes nooit meer geëvenaard, maar De Jong blijft wel een gezapige verteller, die nochtans door de Nederlandse literatuurgeschiedenissen opvallend genegeerd wordt. Ondertussen hebben we ook het A.M. de Jong-museum in Nieuw-Vossemeer bezocht (op een regenachtige zaterdagnamiddag in juli) maar dat is helaas niet veel soeps. 

    Quotering: *** [explicit 14 augustus 2017]

    14-08-2017 om 22:46 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Het Boze Gerucht (A.M. de Jong) 1937
    Het Boze Gerucht (A.M. de Jong) 1937 

    [in: A.M. de Jong, Merijntje Gijzens Jeugd en Jonge Jaren. Nederlandse Boekenclub, Den Haag-Antwerpen, z.j., pp. 857-1012] 

    Het zevende en voorlaatste deel van de Merijntje Gijzen-reeks. Merijntje woont terug op de pastorie bij pastoor Ramakers en Nele. In deze aflevering spelen (verwikkelingen rond) vrouwen een hoofdrol. Merijntje is Marjan nog niet vergeten, maar die is door pastoor Ramakers terug naar haar man in Antwerpen gebracht. De pastoor, die brieven met haar uitwisselt, maakt Merijntje wijs dat ze daar gelukkig is. Merijntje wordt bevriend met Teeuw Meesters, zijn liefdesrivaal. Deze trekt op een keer naar Antwerpen en zo verneemt Merijntje dat Marjan een kind verwacht van haar man. Het hoofdstuk Marjan is daarmee definitief afgesloten. Merijntje vindt dan een tijdje afleiding in een kortstondige, oppervlakkige relatie met Nelleke (Blozekriekske), maar als die ongewild bekend dat ze ‘het’ gedaan heeft met Toon de Wit, de zoon van de molenaar, is het voor Merijntje ook gedaan met haar. 

    In het dorp circuleren ondertussen boze geruchten over de pastoor. Men wil zelfs een brief naar de bisschop schrijven, want op het einde blijkt het belangrijkste gerucht te zijn dat pastoor Ramakers ‘te doen heeft’ met zijn meid Nele. Dat blijkt uiteindelijk te kloppen, iets wat de oplettende lezer al enkele boeken terug had zien aankomen (toen Merijntje ’s avonds Nele in de tuin zag staan arm in arm met een man, ‘haar broer’ werd hem toen wijsgemaakt). Merijntje is zo geschokt dat hij wegloopt uit het dorp, begint rond te zwerven en in een sneeuwstorm terechtkomt. Vlakbij een huisje stort hij neer. Een raar einde deze keer.  

    Het blijft nochtans boeien, ook in deze zevende aflevering, en het leesplezier blijft voor het oprapen. Wanneer W. de Geest in Boekengids [jg. 43, nr. 4 (mei 1965), pp. 186-187] venijnig schrijft: ‘Nergens hebben we het gevoel gehad kennis te maken met de mens Merijntje, hij blijft het schematisch prototype waartoe het simplistisch propagandistische eindresultaat van de gelukkige havenarbeider hem voorbestemde’, dan is dat een flagrante leugen. 

    Quotering: *** [explicit 10 juli 2017]

    14-08-2017 om 22:44 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: De Goede Dood (A.M. de Jong) 1936
    De Goede Dood (A.M. de Jong) 1936 

    [in: A.M. de Jong, Merijntje Gijzens Jeugd en Jonge Jaren. Nederlandse Boekenclub, Den Haag-Antwerpen, z.j., pp. 697-856]  

    Het zesde deel van de Merijntje Gijzen-cyclus. Merijntje (ondertussen 19 jaar) en Flierefluiter logeren nog steeds bij pastoor Ramakers en zijn meid Nele. Het is kermis in het dorp en tijdens die kermis leert Merijntje Marjan kennen. Met haar beleeft hij zijn eerste grote gelukzalige liefde die hem de traumatische ervaring met Bets volkomen doet vergeten. Helaas is Marjan in het dorp een omstreden vrouw: haar man heeft haar laten zitten en volgens de kwatongen in het dorp houdt Marjan het met allerlei mannen. Wat niet helemaal onwaar blijkt, al zijn er verzachtende omstandigheden: het was een gedwongen huwelijk, er was veel ruzie, en toen haar echtgenoot weg was, liepen vele mannen achter haar aan ‘als reuen achter een teef’ en zij heeft daar een (korte) tijd aan toegegeven. Met Merijntje is het echter helemaal anders. Nochtans, wanneer Merijntje met Toon Meesters, de zoon van de boer bij wie hij en Marjan werken en die ook een oogje heeft op Marjan, gevochten heeft (Merijntje slaat de jonge boer ko), hebben Merijntje en Marjan nog één liefdesnacht en dan nemen zij, door stil toedoen van Marjan, afscheid.  

    Merijntje begint dan opnieuw met Flierefluiter rond te trekken. Ze komen terecht bij de gekke Dokter Presco, een mensenhater pur sang. Merijntje wijst de hoerige dochter van Presco’s huismeid af. Ze trekken verder. Merijntje heeft een one-night-stand met een herbergmeid, Anneke, maar heeft daar achteraf spijt van. Ze trekken weer verder en vinden werk bij een boer. Daar doet Flierefluiter een longontsteking op. Hij ligt een tijd zwaar ziek te bed bij een knecht van de boer en sterft uiteindelijk. 

    De Jong blijft een boeiende verteller pur sang, al vallen de monologues intérieurs van Merijntje en zijn gesprekken over God, liefde en geluk met Flierefluiter af en toe wat te lang uit. Deze roman bevat ook minstens twee ontroerende passages: de zalige geluksbeleving met Marjan en de dood van Flierefluiter. Meestal schrijft De Jong een direct en helder proza zonder tierelantijnen. Minstens één keer laat hij toch de schoonschrijver in hem los: op pagina 821, wanneer hij de nazomer vergelijkt met een volle, rijpe vrouw. De hoogte van de eerste roman, Het verraad, met zijn hechte en dwingende structuur bereikt hij echter niet meer. 

     Quotering: *** [explicit 10 juli 2017]

    14-08-2017 om 22:44 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    27-06-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: De Grote Zomer (A.M. de Jong) 1935

    De Grote Zomer (A.M. de Jong) 1935

    [in: A.M. de Jong, Merijntje Gijzens Jeugd en Jonge Jaren. Nederlandse Boekenclub, Den Haag-Antwerpen, z.j., pp. 539-696]

    Het vijfde deel van de Merijntje Gijzen-cyclus publiceerde A.M. de Jong pas zeven jaar na het vierde deel. En ook Merijntje is ondertussen zeven jaar ouder geworden: hij is nu dus 18 en het verhaal speelt rond 1907. Merijntje heeft geen werk in Rotterdam maar op een keer ontmoet hij toevallig Flierefluiter die ondertussen getrouwd blijkt te zijn met ene Bets en een water-en-vuur-handeltje heeft. Merijntje mag bij Flierefluiter komen werken en ontdekt zo al gauw dat het geen gelukkig huwelijk is: Bets is een stuk jonger dan Flierefluiter, bedriegt hem regelmatig en verdient dan ook nog eens geld als woekeraarster. Als op een dag Bets Merijntje probeert te verleiden, barst de bom: Flierefluiter laat Bets zitten en trekt met Merijntje (wiens tussen afkeer en begeerte schommelende vrouwbeeld danig te lijden heeft onder het gebeurde) naar Brabant, waar zij via allerhande karweitjes geld verdienen. Flierefluiter bedriegt weer een boer met zijn kwakzalversgedoe en Merijntje en Flierefluiter voeren lange gesprekken waarin het pantheïstische godsbeeld van de ene afgezet wordt tegen het twijfelende godsbeeld van de ander.

    Uiteindelijk bereiken ze het geboortedorp van Merijntje. Grootmoeder weigert hen onderdak te bieden omdat Flierefluiter gescheiden is, maar de nieuwe pastoor, Ramakers, neemt het tweetal op in de pastorij, waar hij hen een volière laat maken en een vijver laat graven. De nieuwe pastoor is er weer één van het sympathieke type, in tegenstelling tot Van Gils, de vorige (intussen overleden) pastoor. Merijntje ontmoet opnieuw de Kruik, vrijgelaten na al die jaren maar totaal gekraakt in de gevangenis: hij herkent Merijntje zelfs niet meer. Ook Nelleke (Blozekriekske) ontmoet hij opnieuw en meteen zijn zij weer aan het kibbelen, al wordt er ook even hevig gezoend. Merijntje zoent ook nog met twee andere meisjes, zonder veel gevolgen, maar zijn beeld van het andere geslacht lijkt hersteld, na de traumatiserende ervaring met Bets. Een gesprek tussen Flierefluiter en pastoor Ramakers over de dood brengt Merijntje in de war. Hij voelt zich onzeker en eenzaam en verlangt naar zijn moeder.

    Ook dit vijfde deel blijft het nodige leesplezier bieden, al is de behandelde stof wat te beperkt om echt groots genoemd te kunnen worden, zoals zo vaak bij heimatliteratuur. In Boekengids [jg. 43, nr. 4, mei 1965, pp. 186-187] noteerde W. de Geest: ‘Vanaf het vijfde boek wordt steeds duidelijker welke tendens de auteur voorstaat. De eerder vage wereldbeschouwing en dito godsdienst die hij wil aanbevelen maakt de lectuur voortaan voorbehouden. Omdat de emancipatie op sexueel en erotisch gebied de allures krijgt van een gevaarlijk hedonisme, vraagt de lectuur vanaf deel V zelfs ernstiger voorbehoud. De literaire waarde van het geheel is zeer ongelijk’. Gevaarlijk hedonisme! Merijntje (een jongen van 18) kust drie meisjes! 1965 was dat. Toegegeven: wanneer Bets de jongen probeert te verleiden, liggen haar ‘volle, blanke borsten als twee witte vruchten in de kanten van haar laag uitgesneden hemd’ (p. 592). Gevaarlijk hedonisme! We komen van ver, hoor, in Vlaanderen.

    Quotering: *** [explicit 27 juni 2017]

    27-06-2017 om 18:23 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: In de draaikolk (A.M. de Jong) 1928

    In de draaikolk (A.M. de Jong) 1928

    [in: A.M. de Jong, Merijntje Gijzens Jeugd en Jonge Jaren. Nederlandse Boekenclub, Den Haag-Antwerpen, z.j., pp. 401-538]

    Het vierde deel van de Merijntje Gijzen-cyclus. Het gezin van Merijntje verhuist naar Rotterdam waar de vader en de oudste broer in een fabriek kunnen gaan werken. Merijntje maakt kennis met de Rotterdamse stadsjeugd, vindt een kortstondige kameraad in Willem van Duin (tot die hem een keer bedriegt) en papt dan aan met een joods jongetje (David) wiens oudere zusje Esther Merijntjes eerste ‘meisje’ wordt. Een sympathieke rol is ook weggelegd voor benedenbuurman en havenarbeider Jan van Tol en zijn vrouw. Merijntje doet zijn Eerste Communie en trekt voor een paar weken op vakantie bij grootmoeder in het dorp van herkomst. Dan gaat de fabriek van vader en broer failliet en de familie Gijzen beleeft een winter van schrijnende armoede: Merijntje wordt als leerling geweigerd op zijn katholieke school omdat het schoolgeld niet meer kan betaald worden. Af en toe komt er wat geld binnen via sneeuwruimen en via een (voor de vader veel te zware) job in de haven. De katholieke liefdadigheidsinstellingen blijken niet te zijn wat ervan verwacht mag worden, een kind wordt geboren in het gezin Gijzen maar sterft kort daarna. De familie vindt dan financieel soelaas via het maken van bosjes hout voor de kachel en ten slotte neemt iemand de failliete fabriek over: vader, oudere broer Arjaan en Merijntje kunnen er gaan werken. Merijntjes jeugd is voorbij. Op pagina 516 leren we dat dit verhaal zich afspeelt rond 1900.

    De Jong blijft een gezapige verteller met veel inlevingsvermogen en oog voor sfeerschepping, al wordt het niveau van de eerste roman uit de cyclus toch niet meer bereikt. Meer en meer komen in dit vierde deel de linkse (socialistische) opvattingen van de auteur om de hoek kijken, met als resultaat dat het geloof in de katholieke waarheden bij het gezin Gijzen, in de eerste plaats bij de ouders, begint af te brokkelen.

    Quotering: *** [explicit 27 juni 2017]

    27-06-2017 om 18:22 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-06-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Onnozele kinderen (A.M. de Jong) 1927

    Onnozele kinderen (A.M. de Jong) 1927

    [in: A.M. de Jong, Merijntje Gijzens Jeugd en Jonge Jaren. Nederlandse Boekenclub, Den Haag-Antwerpen, z.j., pp. 269-400]

    Het derde deel van de Merijntje Gijzen-cyclus en deze keer is de volwassene die Merijntjes leven tijdelijk beheerst, de dorpsidioot Fons, een boom van een kerel maar met het verstand van een vijfjarig kind. Merijntje neemt hem in bescherming als de dorpsjeugd Fons pest maar omgekeerd gebeurt dat ook: wanneer Fons en Merijntje aangevallen worden door een gevaarlijke hond smijt Fons de hond dood tegen een boom. Tussendoor blijkt dat Merijntje het niet zo goed kan vinden met de nieuwe pastoor en vooral niet met diens beeld van een wrekende en strenge God. De plots weer opgedoken Flierefluiter moet Merijntje uit een diep dal halen, nadat de pastoor tijdens de catechese heeft gezegd dat Merijntje een instrument in de handen van God was om de Kruik te verraden.

    Andere episodes in deze roman, die duidelijk een stuk minder sterk gestructureerd is dan de twee vorige, draaien rond de vader en oudere broer van Merijntje die hun job op een fabriekje verliezen ten gevolge van het conflict tussen hun baas en diens zoon, rond het moeten meehelpen van Merijntje bij het zware oogstwerk en rond het slachten van een varken op dezelfde dag dat Merijntjes moeder bevalt van een doodgeboren kind. De relatie tussen Merijntje en Fons verslechtert als deze laatste te veel oog begint te krijgen voor de meisjes en te veel tijd doorbrengt bij een jonge weduwe met een slechte reputatie. Het eindigt ermee dat Fons een meisje verkracht en naar de gevangenis moet. ‘De epische kracht komt zeer dicht in de buurt van het nulpunt,’ noteerde W. de Geest een beetje overdreven naar aanleiding van dit derde deel [Boekengids, jg. 43, nr. 4 (mei 1965), p. 186].

    Quotering: *** [explicit 16 juni 2017]

    16-06-2017 om 22:11 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: De Fouten (Herman Brusselmans) 2016

    De Fouten (Herman Brusselmans) 2016

    [Roman, Prometheus, Amsterdam, 2016, 245 blz.]

    Ene Johannes Huyghe heeft zogenaamd een biografie over de jonge Herman Brusselmans geschreven en Herman Brusselmans corrigeert nu uitgebreid de realiafouten die daarin staan. Telkens krijgen we dus een zinnetje uit die pseudo-biografie en vervolgens poneert Brusselmans net het tegenovergestelde, waarover dan bladzijden lang uitgeweid wordt, op de onderhand bekende absurde en vaak onnozele wijze. Nauwelijks of nooit grappig. Regelmatig worden die ‘jeugdherinneringen’ onderbroken door uit de lucht vallend gezemel over Brusselmans ex-vrouw, ex-lief en nieuw lief en of die al dan niet contact met hem zoeken. Na vijftig bladzijden wordt het ronduit mateloos vervelend. Een nieuw dieptepunt in het oeuvre van onze kampioen veelschrijverij.

    Quotering: * [explicit 16 juni 2017]

    16-06-2017 om 22:10 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    08-06-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: De solipsist (Wilfried Hendrickx) 2016
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    DE SOLIPSIST – Een onderzoek van de werkelijkheid (Hendrix = Wilfried Hendrickx) 2016

    [Roman, Houtekiet, Antwerpen-Utrecht, 2016, 358 blz.]

    Zestien jaar na De Babyboomers, eindelijk nog eens een nieuwe roman van Wilfried Hendrickx. Een fraaie, door Jeroom ontworpen cover met daarop een collage van blote en halve blote vrouwen en een pseudo-stickertje met een quote van Guy Mortier: Swingt als een tiet en rockt ls The King op coke. Nog een Humo-cadeautje: in Humo nr. 3964 (23 augustus 2016, pp. 148-150) een drie bladzijden lang interview met Hendrickx, afgenomen door Noud Jansen. Weliswaar binnen de reeks ‘Tussen Hemel en Hel’ (trouwens ooit bedacht door Hendrickx zelf), maar onmiskenbaar bedoeld als welwillend reclamespotje. In de inleiding lezen we dat De solipsist ‘een filosofisch-erotische, in sloten seks, drugs en rock-‘n’-roll gemarineerde thriller (is) met een vaart als een op zijn staart getrapte Porsche Panamera, waarin “de 873ste rijkste mens ter wereld”, “de Heilige Kerk van het Vliegend Spaghettimonster’ en een stevig robbertje groepsseks een belangrijke rol spelen’. Aandacht van de brave goegemeente gegarandeerd.

    Hendrickx heeft zich in deze roman blijkbaar eens goed laten gaan en is uit ‘zijn politiek correcte ketens gebroken’, zoals de achterflap monkelend stelt. De roman brengt het verhaal van de geflipte leraar Nederlands Egon Egoyan die dankzij een toevallige ontmoeting met de steenrijke Zuid-Afrikaan Robbert Barrydale de kans krijgt om zijn saaie leventje achter zich te laten, te gaan spelen op de beurs en zelf steenrijk te worden, met als gevolg inderdaad: karrenvrachten seks en drugs en rock-‘n-roll, waaraan op een bepaald moment zelfs Bob Dylan, of toch diens entourage meedoet. Hendrickx in het interview: ‘Bitter weinig van wat ik in “De solipsist” beschrijf is (…) autobiografisch. Ja, ik heb een tijdje in Zuid-Afrika gewoond, en ik heb ook weleens een gokje op de beurs gewaagd. Maar ik heb heus nooit een wulpse verpleegster met joekels van tieten tegen de wand van een lift geschoven, zoals de held van het verhaal, noch heb ik ooit een pijpbeurt gekregen van een stewardess in eerste klasse’.

    Hendrickx, die we in zijn romans tot nu toe herkenden als een trouwe adept van W.F. Hermans en diens ‘er mag geen mus van het dak vallen of het moet ergens in het verhaal een functie hebben’-visie, heeft zich inderdaad goed laten gaan, want ofschoon het boek effectief leest als een trein, hangt de plot toch maar aan elkaar van de toevalligheden en dei ex machina. Vooral naar het einde toe, nadat we ook nog eens getrakteerd geweest zijn op een dosis grand guignol, begint het aardig de spuigaten uit te lopen en ten slotte blijft de lezer wat verbouwereerd en toch ook wat onbevredigd achter. De thematiek van de roman moeten we afleiden uit de titel (het solipsisme is een minder bekende filosofische denkrichting volgens dewelke alle mensen en heel de wereld niet bestaan maar slechts creaties zijn van jouw eigen geest): nu ja, het leven is zinloos, daar komt het in vertaling op neer (en daar komt Hermans toch weer even om de hoek kijken). Op bladzijde 167 van de roman wordt Robbert Barrydale geciteerd: ‘Ik zeg je: het menselijk lijden is het resultaat van vergeefse pogingen door individuen om reden of betekenis aan hun absurde leven te geven’. En Hendrickx glosseert (in het interview): ‘”Leer te leven zonder zingeving en sla elkaar niet langer de hersens in”, dat is wat ik met “De solipsist” echt wil zeggen’. Tussen haakjes: Hermans komt ook op enkele andere momenten nog eventjes piepen, althans voor de goede verstaander: op bladzijde 236 draagt iemand een T-shirt met daarop de tekst ‘Hundertwasser sucks’ en Wittgenstein duikt een aantal malen op, bijvoorbeeld op pagina 328: ‘Bob Dylan had gelijk: Wittgenstein rules!’ Haha!

    Merkwaardig is dat de auteur van het boek niet Wilfried Hendrickx maar ‘Hendrix’ heet. Deze Hendrix treedt op de meest onverwachte momenten ook op in het boek, als een soort alwetende verteller, maar telkens maar heel eventjes. ‘Hendrix rekte zich uit en geeuwde’, staat er dan bijvoorbeeld op pagina 133, of ‘Hendrix kwam naast hem staan’ (p. 218), of ‘Hendrix grijnsde tevreden’ (p. 296). Op het einde schiet Egon Egoyan zich een kogel door het hoofd, maar zijn gedachten lijken dan nog twee bladzijden verder te drijven en de laatste zinnen luiden: ‘Hij was niet langer een speldenprik in een vol heelal. Nee, hij wàs het heelal. Hij was dé Solipsist. De enige. De ware. Hendrix applaudisseerde, wandelde weg en loste op in zichzelf’ (p. 358). Dus die (pseudo-)auteur Hendrix is de solipsist die alles in de roman verzonnen heeft (wat natuurlijk ook zo is, want Hendrix = Wilfried Hendrickx en die heeft de roman inderdaad verzonnen)? Het komt een beetje flauw en niet erg overtuigend over allemaal en in feite lijkt het meer te gaan om een verontschuldigend doekje voor het bloeden. Het bloed is in dit geval een knotsgekke (ofschoon vlot geschreven, make no mistake) plot vol immorele patserijen en epaterende scènes. Hendrickx in het interview over zijn schrijfproces: ‘Ik werd een ander mens, een losgeslagen wildebeest dat, niet geremd door enige politieke correctheid of morele overwegingen, àlles op papier gooide dat in z’n hoofd kwam. Daarom heb ik het boek ook niet onder de naam Wilfried Hendrickx gepubliceerd, maar onder mijn nom de plume Hendrix. En dat is niet alleen een leuke gimmick; ik ben er echt van overtuigd dat een schrijver – een góeie schrijver – weinig te maken heeft met wie hij in het publieke leven is’.

    In het interview met Noud Jansen zegt Hendrickx nog iets interessants: ‘Ik vind: de stijl en het taalgebruik van een boek moeten uiteraard perfect zijn, maar ze mogen niet alle aandacht naar zich toe zuigen – ze moeten ten dienste staan van het verhaal. In de Vlaamse literatuur is dat helaas zelden het geval: de meeste auteurs vluchten weg in pure taligheid. Die obsessie met de vorm camoufleert doorgaans een enorme leegte: de schrijver heeft simpelweg niets nieuws meer mee te delen, en verschuilt zich dan maar achter een eindeloze reeks “mooie zinnen”. Geen wonder dat literatuur hier nauwelijks nog verkoopt – de lezer verveelt zich te pletter’. Met De solipsist schaart Hendrickx zich moeiteloos bij het rijtje auteurs waartoe bijvoorbeeld ook Herman Brusselmans en Marnix Peeters behoren. Wat zij schrijven, verveelt nauwelijks of nooit, waarschijnlijk verkoopt het ook wel een tijdje, maar of het nu allemaal grote literatuur is: daar mag toch aan getwijfeld worden. Deze romans hebben in elk geval één ding gemeen: je leest ze met plezier, maar om ze daarna nu nog eens ooit te gaan herlezen… Hmm.

    Quotering: *** [explicit 7 juni 2017]

    08-06-2017 om 02:10 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Flierefluiters oponthoud (A.M. de Jong) 1926

    Flierefluiters Oponthoud (A.M. de Jong) 1926

    [in: A.M. de Jong, Merijntje Gijzens Jeugd en Jonge Jaren. Nederlandse Boekenclub, Den Haag-Antwerpen, z.j., pp. 143-268]

    Eén jaar na Het verraad was A.M. de Jong daar al met een sequel. Hij zat blijkbaar in een inspiratieflow en ongetwijfeld had de eerste Merijntje Gijzen-roman het nodige succes gehad. In Flierefluiters Oponthoud speelt weer de interactie tussen het jongetje Merijntje en een volwassene een centrale rol. Deze keer is het Flierefluiter: ‘De schrijver creëert met deze zwerver zijn best geslaagde figuur, artistiek begaafd, muzikant en liedjeszanger, een soort amuseur, kwakzalver, wanneer het pas geeft, veelbereisd libertijn, moreel hoogstaand op zijn manier (want zeer sociaal voelend) en pantheïst van religie’, aldus W. de Geest [in Boekengids, jg. 43, nr. 4 (mei 1965), p. 186].

    Deze sequel is even vermakelijk en sympathiek geschreven als de eersteling. Goddelijk zijn de ‘theologische’ discussies tussen Merijntje en Flierefluiter, die op een dag in het dorp komt aanwaaien en zich door de oude pastoor laat ompraten tot tijdelijke koster (de vorige koster is namelijk net in ongenade gevallen omdat hij geld uit de offerblok stal). Kostelijk zijn de eerste confrontaties van Merijntje met het andere geslacht in de persoon van het meisje Nelleke (door Merijntje Blozekriekske genoemd). Terwijl Flierefluiter zich ‘bezighoudt’ met de moeder (een jonge weduwe), spelen Merijntje en Blozekriekske vadertje en moedertje in de schuur waar Nelleke een ‘huis’ heeft met als schatten allerlei kapotte dingen. Wanneer Blozekriekske van Merijntje eist dat hij thuis één van de mooie koffiekopjes laat stukvallen om het haar te brengen, staat de naïef-gelovige knaap voor een zware tweestrijd. Als hij uiteindelijk toch op haar eis ingaat, blijkt zij ondertussen aangepapt te hebben met een neefje en uit pure woede schopt Merijntje heel haar ‘huisje’ kort en klein. Zalig! Wanneer het oude pastoorke uitgedoofd sterft, verlaat Flierefluiter het dorp weer en Merijntje blijft vereenzaamd achter.

    Heerlijk ouderwets-oubollige heimatliteratuur is dit en nogmaals heb ik een flink aantal nachtelijke uren leesplezier beleefd aan deze hernieuwde kennismaking met het West-Noord-Brabantse wereldje van Merijntjes.

    Quotering: **** [explicit 7 juni 2017]

    08-06-2017 om 02:00 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-05-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Het verraad (A.M. de Jong) 1925

    Het verraad (A.M. de Jong) 1925

    [Roman, in: A.M. de Jong, Merijntje Gijzens Jeugd en Jonge Jaren. Nederlandse Boekenclub, Den Haag-Antwerpen, z.j., pp. 7-142]

    Volgens mijn dagboekaantekeningen heb ik deze eerste Merijntje Gijzen-roman in 1974 al eens gelezen. Herlezen eigenlijk, toen al. In 1973-74 was op de televisie een serie te zien naar de Merijntje Gijzen-romans van de in 1888 in Nieuw-Vossemeer (tegenwoordig deel van de gemeente Steenbergen, in westelijk Noord-Brabant) geboren en in 1943 door Nederlandse SS-ers vermoorde auteur A.M. de Jong. Die TV-serie had toen veel succes, ook in ons gezin. Mijn moeder had ergens in het begin van de jaren zeventig bij de NBC (Nederlandse Boekenclub) de dikke Merijntje Gijzen-omnibus gekocht. Na haar dood (in 1996) heb ik dat boek samen met andere boeken van haar verkocht aan Deslegte. Vorig jaar (2016) in augustus bezocht ik de rommelboekenmarkt in Lillo en wat lag daar te koop voor 2 euro? Diezelfde Merijntje Gijzen-omnibus. Waarschijnlijk wel niet het exemplaar dat wij toen hadden, dat zou helemaal magisch zijn.

    Onlangs dus de tijd gevonden om de eerste roman uit deze reeks, Het verraad, nóg eens te herlezen op enkele avonden, en ja, dat was pure jeugdnostalgie. In Boekengids [jg. 43, nr. 4 (mei 1965), pp. 186-187] gaf een zekere W. de Geest de volgende samenvatting van dit boek, nadat hij gezegd had dat in elke roman van de reeks het jongetje Merijntje Gijzen iemand (een volwassene) ontmoet, mét gevolgen: ‘De eerste grote ontmoeting is die van het tere, intelligente ventje, misschien een tikje te zwaarwichtig voor zijn leeftijd (10 j.), met de ruige, gevreesde stroper Kruik, een man uit een stuk, iemand die aan de rand van de maatschappij zijn eigenzinnig bestaan leidt. Tussen dit asociale wezen en het jonge, zo gemakkelijk te beïnvloeden kereltje ontstaat een echte vriendschap. Merijntje vergezelt Kruik op zijn tochten, leert over dieren en planten, en probeert vruchteloos als jeugdige theologant met zijn catechismuswijsheid de ongelovige natuurmens te bekeren. Kruik wordt gekweld door een niet beantwoorde liefde voor Jannekee. De lokale Carmen versmaadt zijn liefde voor die van een grenswachter. De stroper wordt door zijn ongecontroleerde drift tot een dubbele moord bewogen en zijn jonge vriendje fungeert als deus ex machina in het onderzoek. Hij identificeert het wapen van de misdaad als het bezit van de Kruik en verraadt zo zijn vriend. Resultaat van de eerste ontmoeting: een drukkend schuldgevoel en de onmogelijkheid dit voorval te verzoenen met het beginsel van Gods rechtvaardigheid’.

    Het verraad is duidelijk een exponent van de zogenaamde ‘heimatliteratuur’ die in het midden van de twintigste eeuw ook in de Nederlandse literatuur hoogtij vierde (men denke onder meer aan Stijn Streuvels, Ernest Claes, Felix Timmermans…). En nee, grote wereldliteratuur zal dit wel niet zijn, daarvoor zijn het onderwerp en het milieu wat te naïef en eenvoudig, maar met welk een knappe dosis vakkennis en met welk een bewonderenswaardig inlevingsvermogen is dit boek geschreven! Ronkende ciceroniaanse periodes of opvallend fraaie formuleringen zal men tevergeefs zoeken, maar hoe functioneel werkt alles in deze roman vanaf het begin mee om uiteindelijk te culmineren in de verschrikkelijke afloop! Een afloop die aanvankelijk als een onschuldige wolk aan de horizon verschijnt maar gaandeweg aanzwelt en dreigender vormen aanneemt tot ze uiteindelijk openbarst met een donderslag. Willem Elsschot zou tevreden geweest zijn. En hoe schattig, natuurlijk en sympathiek is het gebruik van dat Noord-Brabants dialect, dat nooit moeilijk te begrijpen is (althans voor mij, ook een Brabander) en op perfecte wijze de couleur locale van het geheel extra in de verf zet.

    Onvervalst, puur leesplezier was het, deze hernieuwde kennismaking met Merijntje Gijzen. De andere romans gaan we zeker ook nog eens (her)lezen en één van de dagen zullen we het A.M. de Jong-museum in Nieuw-Vossemeer eens gaan bezoeken. Nu we met pensioen zijn, hebben we toch tijd genoeg.

    Quotering: **** [explicit 29 mei 2017]

    30-05-2017 om 16:44 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    08-05-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Venusdelta (Anaïs Nin) 1977/2008

    Venusdelta (Anaïs Nin) 1977 / 2008

    [Reeks ‘Stoute Vrouwen’ – deel 1, Uitgeverij De Standaard, s.l., 2008, 270 blz. (met licentie van Uitgeverij Prometheus, Amsterdam, 1977) (origineel Engels: Delta of Venus – Erotica, 1977)]

    In 1988 lazen wij reeds: Anaïs Nin, Erotica – Seksuele fantasieën van een vrijgevochten vrouw – Alle verhalen uit Venusdelta en Lieve Vogeltjes, Bert Bakker, Amsterdam, 1987. Daarover schreven wij op 16 mei 1988 het volgende: ‘Dit boek is dus een bundeling van twee eerder verschenen boekjes met erotische verhalen van Anaïs Nin (Venusdelta uit 1977 en Lieve Vogeltjes uit 1979). Erotica bevat op die manier 28 verhalen die heel wat seksuele varianten beschrijven maar die daarnaast met elkaar wedijveren in verveling en saaiheid. Niet omdat Nin een vrouw is en dus te veel poëzie in haar pornografie zou mengen, wel omwille van precies het tegendeel: haar stijl is dor, vlak, ongeïnspireerd, de verhaalkaders zijn slecht uitgewerkt, de verhalen breken ook vaak zomaar ineens af, en ergens tracht de schrijfster dat te verantwoorden doordat ze de verhalen in opdracht, tegen betaling heeft geschreven. Echte libertijnen en libertijnsen kijken natuurlijk dwars door zo’n flauwe smoes. De zaak ligt namelijk volgens ons heel wat eenvoudiger: Anaïs Nin is gewoon een slechte schrijfster. Quotering: 2’.

    Vorig jaar (2016) hebben wij in een Kringloopwinkel voor de som van anderhalve euro het boekje Venusdelta (uit een door de krant De Standaard in 2008 uitgegeven reeks met erotisch proza van vrouwen) aangeschaft, en dat hebben we nu dus nog eens herlezen. We zijn het na al die jaren nog voor 95% eens met ons oordeel uit 1988. Bij dertien van de hier gebundelde vijftien erotische verhalen noteerden we dingen als: onnozel, saai, snertverhaal, rommelig en onsamenhangend, vol narratieve breuken, van de hak op de tak springend, zonder clou, collage van losse scènes. Ook deze keer lag de verveling voortdurend op de loer. Wel moeten we toegeven dat we in 1988 iéts te streng waren in verband met de stijl van Nin. Af en toe (maar dus zeker niet al te vaak) laat ze zien dat ze wel degelijk enig schrijftalent bezit. Getuige daarvan de volgende voorbeeldjes…

    • ‘De rest van haar lichaam kronkelde in de lege ruimte, haar benen schopten in de lucht en haar geslacht krulde als een blad bij iedere liefkozing’ (p. 35). Dat als een blad krullende geslacht is goed gevonden.

    • ‘Terwijl zij hem met haar mond liefkoosde, opende haar geslacht zich als een bloem en hij zocht naar de stamper’ (p. 90). Een vagina vergelijken met een bloem is natuurlijk weinig origineel, maar dat zoeken naar die stamper geeft een nieuw cachet aan het beeld.

    • ‘Dan weer verminderde dat gevoel, ze werd zichzelf – zee en zand en vocht, en geen omhelzing leek haar dan wild, ruw en beestachtig genoeg’ (p. 143). Dat zee, zand en vocht doen het hem.

    • ‘’s Nachts was haar vlees zo mals alsof het de hele dag langzaam op een zacht vuurtje had gesudderd’ (p. 173).

    Passages als deze komen echter veel te weinig voor om goed te zijn, en het blijft een feit dat al deze verhalen gestructureerd zijn als los zand en dus een totaal gebrek aan spanningskracht vertonen. Slechts in twee van de vijftien verhalen komt een passage voor die een zekere literaire meerwaarde heeft, ook al blijft het verhaal in zijn geheel knudde. Het gaat daarbij meer bepaald om het verhaal Elena, waarin op een niet onaardige wijze een lesbisch trio wordt beschreven (pp. 150-153), en om het begin van het verhaal De Bask en Bijou, dat de ervaringen van een oudere hoer met de fallus weergeeft (pp. 169-170). We weten ondertussen wat Gerard Reve zou gezegd hebben: het is niet veel, maar het is nog altijd beter dan niets.

    Om af te ronden: in het boekje Vieze oude mannen van Hans Derks (Soesterberg, 2002, p. 521) lazen wij ooit het volgende: ‘Hadden we het al over Anaïs Nin? Ik houd niet van die troela, van wie nu ook vaststaat dat ze van haar vriendschap met Henry Miller een volkomen vervalst beeld heeft gegeven dat haarzelf in een interessanter daglicht stelde. Een kind kon dat trouwens doorzien, maar geen recensent was ertoe in staat. Het mens heeft echt geprofiteerd van de feministische mode, waarin men haar eigenlijk nog interessanter dan Henry Miller wilde gaan vinden. Het spijt mij dat ik haar woorden niet onbevooroordeeld kan lezen. Ik ga namelijk steigeren van dat mens, dat alles van anderen stal en zelf niets voorstelde. Alle goede passages in Venus Erotica zullen wel van Henry Miller zijn, als het hele boek al niet een bedrog is en door Anaïs achteraf zo’n beetje in elkaar geknutseld met zinnen die ze van Henry Miller hoorde of bij hem las. Ik vertrouw dat wijf voor geen haar. Vergeef me mijn agressiviteit’.

    Quotering: ** [explicit 7 mei 2017]

    08-05-2017 om 02:12 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    18-04-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Het smelt (Lize Spit) 2016

    Het smelt (Lize Spit) 2016

    [Das Mag Uitgeverij, s.l., 2016, 478 blz.]

    Eindelijk hebben we hem dan ook gelezen, de debuutroman van de Vlaamse schrijfster Lize Spit (°1988). Toegegeven: vrij laat, gezien de hype die er rond het boek ontstond. Volgens sommigen was het de beste Vlaamse roman van 2016, volgens anderen leek het nergens naar. En wat dacht u? Inderdaad: de waarheid ligt zoals zo vaak in het midden.

    Laten we meteen signaleren dat Lize Spit ontegensprekelijk schrijftalent bezit. Ze kan heel goed een sfeer oproepen, ze weet de lezer mee te trekken in haar verhaal, de titel van de roman is prima en er vloeien regelmatig (misschien toch iets minder vaak dan we zouden mogen verwachten) speciale zinnen met een onmiskenbare literaire meerwaarde uit haar pen. Als wij proeflezer zouden zijn bij een uitgeverij, dan zouden we ook aanraden om dit boek uit te geven. We kunnen ons er niet van weerhouden van die ‘speciale’ zinnen en formuleringen enkele voorbeelden te geven.

    - De hoofdpersoon, het tienermeisje Eva, wordt gefascineerd door een iets oudere vriendin, Elisa: ‘Haar onafgebroken blik gaf me een warme blos: ik bestond voor een meisje uit Hoogstraten’ [p. 96]. Zou in een gedicht niet misstaan, dat laatste zinnetje…

    - Eva en Elisa kleden zich om in het ‘familiehok’ van het zwembad: ‘De naakte, kleine kinderen waren niet kieskeurig of streng voor andere lichamen. Ze klampten zich enkel vast aan de billen van de hulpmoeders: ongeschoren met stompe hoeken. Bij aanvang van de zwemles kropen die als een kudde nijlpaarden tegen elkaar aan in het ondiepe water, om met hun ogen net boven water de eerste voorzichtige schoolslagen en salto’s van hun kinderen te kunnen volgen’ [p. 97]. Wat zou een slechte schrijver van zulk een passage gemaakt hebben?

    - Nog over Eva die Elisa bewondert: ‘Voor het eerst wist ik wat het geheim was om goed op te schieten met een meisje: je mag het niet te hard willen’ [p. 99].

    - Eva over zichzelf: ‘Ik was de korst op de wonde, die moest loskomen zonder dat eraan gekrabd mocht worden’ [p. 109].

    - Over Eva’s autistische jongere zusje: ‘We weten het allemaal, Tesje heeft haar lichaam tot secretaresse van haar eigen gemoed gemaakt – hoe slechter ze zich voelt, hoe meer overuren ze klopt’ [p. 202].

    Het is slechts een kleine greep, doch quod erat demonstrandum: Lize Spit heeft schrijftalent.

    Een roman is natuurlijk iets anders dan een gedicht. Een goede roman moet niet alleen fraai geformuleerde zinnen en geslaagde sfeerschepping bevatten maar ook een goed opgebouwde structuur vertonen die rond een boeiende pitch (modewoord!) draait en bestaat uit verschillende motieven die naar het einde toe op harmonische wijze samenvloeien. Met die ‘pitch’ zit het op het eerste gezicht wel snor in Het smelt. Het centrale verhaal speelt in het Vlaamse gehucht Bovenmeer in 2002 en draait rond drie veertienjarigen, Eva en haar vriendjes Pim en Laurens. Om de grote vakantie wat spannender te maken hebben Pim en Laurens een spelletje verzonnen. Zij nodigen een paar maal achter elkaar een meisje van hun leeftijd uit bij hen thuis, en leggen dat meisje dan een raadsel voor dat bedacht is door Eva: een man hangt in een strop in een kamer met enkel een plas water aan zijn voeten, hoe is die man daar zo terechtgekomen? Natuurlijk heeft elke lezer na twee seconden nadenken door dat die man op een blok ijs is gaan staan en heeft gewacht tot dat blok begon te smelten, tot hij zichzelf verhing. Dat geen enkele van die meisjes het antwoord raadt, is een eerste (weliswaar lichte) smet op de plot van deze roman. Dat wordt gedeeltelijk goedgemaakt door het erotische sfeertje dat rond dit spelletje gecreëerd wordt: de meisjes mogen acht vragen stellen om tot het antwoord te komen, maar bij elke vraag moeten ze een kledingstuk uittrekken. Stel dat hier een volwassene bij betrokken zou zijn, dan zouden vele lezers het wat moeilijk hebben, maar het gaat hier om jonge tieners onder elkaar, dus Spit komt er glansrijk mee weg, hoe kinky de hele zaak ook mag klinken.

    Aanvankelijk bestaat de inzet van het spel erin dat de meisjes 200 euro kunnen winnen, als ze het antwoord raden. Doen ze dat niet, dan moeten ze uitvoeren whatever Pim, Laurens en Eva hen vragen. Later (als Eva de 200 euro zomaar heeft weggegeven aan één van de meisjes) mogen de meisjes, als ze winnen, aan Pim, Laurens en Eva een opdracht geven die ze niet kunnen weigeren. Het laatste meisje in de reeks is Elisa, het knapste meisje van het dorp, aan wie Eva een hele tijd daarvoor de oplossing van het raadsel verklapt heeft. Elisa speelt het spelletje een tijdje mee tot ze bijna in haar blootje staat, maar geeft dan het juiste antwoord. Zij eist vervolgens dat Pim, Laurens en Eva zich uitkleden en dat Pim en Laurens Eva doen klaarkomen. De kinky pitch van het verhaal bereikt hier bijna zijn hoogtepunt, maar krijgt dan een rare, onverwachte wending die menig lezer de wenkbrouwen zal hebben doen fronsen: Laurens houdt Eva in bedwang, en Pim begint met een gatenboorder (een gatenboorder!) haar vagina te penetreren, waarbij ook nog behangsellijm uit een emmer naar binnen gewerkt wordt, en dat houdt pas op als er bloed begint te vloeien. We mogen dus rustig stellen dat Eva hier op een vrij perverse manier verkracht wordt. Als zij weer rechtstaat, slaat ze met een spade Laurens een flinke jaap in zijn hoofd en vlucht weg. Het hele geval blijft (toch ook een beetje ongeloofwaardig) onder de radar, alleen Laurens moeder (een slagerin) blijkt er later lucht van te hebben gekregen.

    De roman Het smelt bevat drie soorten hoofdstukken. De hoofdstukken waarin het bovenstaande verhaal wordt verteld, hebben als titel telkens een datum (4 juli 2002 enzovoort). Dan zijn er hoofdstukken met een ‘gewone’ titel (Vier schaduwen, enzovoort) waarin we informatie krijgen over de jaren die voorafgingen aan 2002. En in de hoofdstukken met als titel telkens een uur (9.00 uur, enzovoort) vernemen we hoe, jaren later, de volwassen Eva met de auto van Brussel (waar zij woont) naar Bovenmeer rijdt, met een grote blok ijs in de koffer. Op weg naar de boerderij van Pims ouders waar een herdenking zal doorgaan van de dood van Jan, de oudere broer van Pim die ooit zelfmoord pleegde door zich in een beerput te laten vallen. Gaandeweg wordt het de lezer duidelijk dat Eva, die zich niet onder de andere gasten mengt maar zich terugtrekt in een schuur om daar op het blok ijs te gaan staan met een strop rond haar nek, zelfmoord wil plegen. Blijkbaar om zich na al die jaren te wreken. En dat gebeurt dan ook, die avond. Nadat zij eerst nog een lading mest over het vlees in de slagerij van Laurens moeder is gaan kappen.

    Dat is dus waar in twee zinnen de roman Het smelt in essentie om draait: meisje van 14 verkracht door haar vriendjes – neemt jaren later wraak door zelfmoord te plegen. Wat aanvankelijk niet meer dan een nogal pervers erotisch spelletje van tieners leek te zijn, eindigt dus op een bijzonder wrange wijze. Dat is op zichzelf niet slecht, de (aanvankelijk wellicht meegeilende) lezer(es) mag gerust op een kaakslag getrakteerd worden, maar het probleem is dat die uiteindelijke afloop niet helemaal overtuigt. De grootste oorzaak daarvan lijkt ons te liggen in het feit dat we over de jaren tussen 2002 (de verkrachting) en het nu-moment (de zelfmoord) bijzonder weinig te weten komen. Terwijl we over de jaren vóór 2002 via die flashbackhoofdstukken net heel veel te weten komen (de gezinnen van Pim, Laurens en Eva, Eva’s losgeslagen ouders, haar autistische jongere zusje, Eva’s bewondering voor Elisa en verliefdheid op Jan, en daarnaast nog veel meer dingen, zoals onder meer de lesbische schooljuffrouw). De sfeerschepping (van een bekrompen dorpssfeer, van een stuurloos gezin, van een jong tienermeisje dat de seksualiteit ontdekt) is in die flashbackhoofdstukken danig okay, maar het zorgt ervoor dat er een heleboel narratologische draden blijven loshangen op het einde, ook en vooral doordat het onduidelijk blijft wat er met de hoofdpersonen nà 2002 gebeurd is. Dat wordt allemaal nogal snel en daardoor niet echt overtuigend afgehaspeld in de hoofdstukjes-met-uren die het nu-moment behandelen (een winterdag in januari).

    Wij hebben deze roman natuurlijk maar één keer gelezen en misschien zou bij een tweede, aandachtige lezing blijken dat er wel degelijk heel wat draadjes toch vastgeknoopt worden. Onder voorbehoud dus: Het smelt is een merkwaardige roman die getuigt van heel wat schrijftalent, maar toch een aantal mankementen vertoont, te veel om van een onvervalst meesterwerk te kunnen spreken. Maar ja, Lize Spit is nog jong (geboren in 1988, net als het hoofdpersonage Eva overigens), dus uitkijken naar haar volgende roman doen wij zeker!

    Quotering: ***1/2 [explicit 17 april 2017]

    18-04-2017 om 18:50 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-04-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Jeder für sich und Gott gegen allen (Werner Herzog) (BRD, 1975)

    JEDER FÜR SICH UND GOTT GEGEN ALLEN (Werner Herzog) (West-Duitsland, 1975)

    De oude fiche (daterend van 1975-1980) meldt het volgende: ‘Het geval Kaspar Hauser: deze man stond op 26 mei 1828 op de markt in Nürenberg met een brief in de hand. Hij kon nauwelijks spreken. Nadien bleek dat hij altijd in een krocht was opgesloten geweest en nagenoeg geen levende wezens had gezien. De stadsmagistraat sloot Hauser op in een toren en later stelde men hem tentoon opdat hij zijn onderhoudsgeld zelf zou verdienen. Een zekere professor Daumer ontfermde zich ten slotte over hem. Onder diens hoede leerde Kaspar zo goed mogelijk lezen, schrijven en zelfs piano spelen. Hauser werd het slachtoffer van verscheidene aanslagen. Eén ervan zou fataal eindigen maar er bestaan ook vermoedens dat Kaspar zelfmoord heeft gepleegd.

    Herzog was blijkbaar vooral geïnteresseerd in de wijze waarop een vreemd wezen als Hauser door de maatschappij ontvangen werd. Hij spuit daarbij heel wat sociale kritiek op de politie- en andere ambtenaren, de geleerden en de priesters die de arme Hauser als een curiosum en als een soort proefkonijn behandelen. Die kritiek doet echter soms wat naïef aan en komt dan niet helemaal meer over (zoals in het geval van de stadsgriffier, een grotesk ventje dat het steeds maar heeft over “schöne Protokollen” – en dan die voortdurende herhaling van de dingen die gezegd worden en die hij hoort te noteren!). Bovendien lijkt het hele geval door Herzog nogal rommelig gemonteerd en het is uiteindelijk het ronduit schitterende optreden van Bruno S. (een licht gehandicapte Berlijnse fabrieksarbeider die een groot deel van zijn leven doorbracht in psychiatrische inrichtingen) als Kaspar Hauser dat de film redt. Hausers manier van praten en handelen, zijn eigenaardige maar soms erg rake visie op de dingen, de wijze waarop hij de arrogante logica-professor die hem komt testen met één zinnetje klem redeneert: het is allemaal grappig, ad rem en ten zeerste boeiend. Een best bekijkenswaardige film dus, maar zeker niet de beste die Herzog gedraaid heeft. Quotering: 3.’

    Na al die jaren ben ik het hier nog altijd opvallend mee eens!

    Quotering: *** (30 maart 2017 – Cinema Zuid)

    03-04-2017 om 19:54 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    07-12-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: The Naked City (Jules Dassin) (USA, 1948)
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    THE NAKED CITY (Jules Dassin) (USA, 1948)

    (96’)

    Volledig op locatie in New York en begeleid door een offscreenverteller, die een bescheiden-moraliserend toontje hanteert (de ware aard van de grootstad wordt ontbloot via één van de talrijke louche verhalen die zij herbergt, zie ook de titel en de laatste zin van de film) en soms geestig uit de hoek komt, wordt het verhaal verteld van de moord op het knappe model Jean Dexter. De kleine maar (ook al) geestige politieluitenant Muldoon en zijn jonge assistent lossen samen de moord op. Jean en haar vriendje Frank blijken gestolen juwelen geheeld te hebben en maakten daarbij gebruik van een dokter (en zijn rijke relaties) die verliefd was op Jean. Toen de dokter doorhad dat hij misbruikt werd, liet hij twee huurmoordenaars Jean doden. De ene huurmoordenaar vermoordt de andere, probeert later ook nog Frank te vermoorden en wordt uiteindelijk, nadat Frank en de dokter alles bekend hebben, gevat en neergeschoten door de politie.

    Dat resulteert op het einde in een achtervolging die een beetje spannend is, maar een meesterlijke prent hebben we op dat moment niet gezien. Het scenario is niet de sterkste kant van deze film, maar de lichtvoetige teneur en de beelden van New York maken toch dat het niet echt een kwelling is om deze oude film noir uit te zitten. Hem onmiddellijk terug gaan bekijken willen we zeker ook niet.

    Quotering: **1/2 [6 december 2016 – Cinema Zuid, Antwerpen]

    07-12-2016 om 22:06 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 23/11-29/11 2020
  • 20/04-26/04 2020
  • 13/04-19/04 2020
  • 10/02-16/02 2020
  • 20/01-26/01 2020
  • 28/10-03/11 2019
  • 02/09-08/09 2019
  • 26/08-01/09 2019
  • 19/08-25/08 2019
  • 12/08-18/08 2019
  • 05/08-11/08 2019
  • 22/07-28/07 2019
  • 15/07-21/07 2019
  • 27/05-02/06 2019
  • 14/08-20/08 2017
  • 26/06-02/07 2017
  • 12/06-18/06 2017
  • 05/06-11/06 2017
  • 29/05-04/06 2017
  • 08/05-14/05 2017
  • 17/04-23/04 2017
  • 03/04-09/04 2017
  • 05/12-11/12 2016
  • 28/11-04/12 2016
  • 21/11-27/11 2016
  • 14/11-20/11 2016
  • 07/11-13/11 2016
  • 31/10-06/11 2016
  • 17/10-23/10 2016
  • 10/10-16/10 2016
  • 03/10-09/10 2016
  • 26/09-02/10 2016
  • 29/08-04/09 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 27/06-03/07 2016
  • 20/06-26/06 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 28/03-03/04 2016
  • 01/02-07/02 2016
  • 18/01-24/01 2016
  • 11/01-17/01 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 21/12-27/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 16/11-22/11 2015
  • 26/10-01/11 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 17/08-23/08 2015
  • 10/08-16/08 2015
  • 03/08-09/08 2015
  • 27/07-02/08 2015
  • 20/07-26/07 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 06/07-12/07 2015
  • 29/06-05/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 25/05-31/05 2015
  • 18/05-24/05 2015
  • 11/05-17/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 29/12-04/01 2015
  • 22/12-28/12 2014
  • 15/12-21/12 2014
  • 08/12-14/12 2014
  • 01/12-07/12 2014
  • 24/11-30/11 2014
  • 17/11-23/11 2014
  • 10/11-16/11 2014
  • 27/10-02/11 2014
  • 13/10-19/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 25/08-31/08 2014
  • 18/08-24/08 2014
  • 11/08-17/08 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 21/07-27/07 2014
  • 14/07-20/07 2014
  • 07/07-13/07 2014
  • 30/06-06/07 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 02/06-08/06 2014
  • 26/05-01/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 28/04-04/05 2014
  • 21/04-27/04 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 27/01-02/02 2014
  • 30/12-05/01 2014
  • 23/12-29/12 2013
  • 16/12-22/12 2013
  • 09/12-15/12 2013
  • 02/12-08/12 2013
  • 25/11-01/12 2013
  • 18/11-24/11 2013
  • 11/11-17/11 2013
  • 04/11-10/11 2013
  • 28/10-03/11 2013
  • 21/10-27/10 2013
  • 14/10-20/10 2013
  • 30/09-06/10 2013
  • 23/09-29/09 2013
  • 09/09-15/09 2013
  • 02/09-08/09 2013
  • 26/08-01/09 2013
  • 19/08-25/08 2013
  • 12/08-18/08 2013
  • 05/08-11/08 2013
  • 29/07-04/08 2013
  • 22/07-28/07 2013
  • 15/07-21/07 2013
  • 08/07-14/07 2013
  • 01/07-07/07 2013
  • 24/06-30/06 2013
  • 17/06-23/06 2013
  • 10/06-16/06 2013
  • 27/05-02/06 2013
  • 20/05-26/05 2013
  • 13/05-19/05 2013
  • 06/05-12/05 2013
  • 29/04-05/05 2013
  • 22/04-28/04 2013
  • 15/04-21/04 2013
  • 08/04-14/04 2013
  • 01/04-07/04 2013
  • 18/03-24/03 2013
  • 04/03-10/03 2013
  • 11/02-17/02 2013
  • 04/02-10/02 2013
  • 28/01-03/02 2013
  • 21/01-27/01 2013
  • 14/01-20/01 2013
  • 07/01-13/01 2013
  • 31/12-06/01 2013
  • 24/12-30/12 2012
  • 17/12-23/12 2012
  • 10/12-16/12 2012
  • 26/11-02/12 2012
  • 12/11-18/11 2012
  • 05/11-11/11 2012
  • 29/10-04/11 2012
  • 01/10-07/10 2012
  • 24/09-30/09 2012
  • 17/09-23/09 2012
  • 27/08-02/09 2012
  • 20/08-26/08 2012
  • 13/08-19/08 2012
  • 06/08-12/08 2012
  • 30/07-05/08 2012
  • 23/07-29/07 2012
  • 16/07-22/07 2012
  • 09/07-15/07 2012
  • 02/07-08/07 2012
  • 25/06-01/07 2012
  • 18/06-24/06 2012
  • 04/06-10/06 2012
  • 28/05-03/06 2012
  • 21/05-27/05 2012
  • 14/05-20/05 2012
  • 07/05-13/05 2012
  • 23/04-29/04 2012
  • 16/04-22/04 2012
  • 09/04-15/04 2012
  • 02/04-08/04 2012
  • 19/03-25/03 2012
  • 12/03-18/03 2012
  • 05/03-11/03 2012
  • 20/02-26/02 2012
  • 13/02-19/02 2012
  • 06/02-12/02 2012
  • 30/01-05/02 2012
  • 23/01-29/01 2012
  • 09/01-15/01 2012
  • 02/01-08/01 2012
  • 24/12-30/12 2012
  • 19/12-25/12 2011
  • 12/12-18/12 2011
  • 05/12-11/12 2011
  • 28/11-04/12 2011
  • 21/11-27/11 2011
  • 14/11-20/11 2011
  • 07/11-13/11 2011
  • 31/10-06/11 2011
  • 17/10-23/10 2011
  • 10/10-16/10 2011
  • 03/10-09/10 2011
  • 26/09-02/10 2011
  • 19/09-25/09 2011
  • 05/09-11/09 2011
  • 29/08-04/09 2011
  • 22/08-28/08 2011
  • 15/08-21/08 2011
  • 08/08-14/08 2011
  • 01/08-07/08 2011
  • 25/07-31/07 2011
  • 18/07-24/07 2011
  • 11/07-17/07 2011
  • 04/07-10/07 2011
  • 27/06-03/07 2011
  • 20/06-26/06 2011
  • 13/06-19/06 2011
  • 06/06-12/06 2011
  • 30/05-05/06 2011
  • 23/05-29/05 2011
  • 16/05-22/05 2011
  • 09/05-15/05 2011
  • 02/05-08/05 2011
  • 25/04-01/05 2011
  • 18/04-24/04 2011
  • 11/04-17/04 2011
  • 28/03-03/04 2011
  • 21/03-27/03 2011
  • 07/03-13/03 2011
  • 28/02-06/03 2011
  • 21/02-27/02 2011
  • 14/02-20/02 2011
  • 07/02-13/02 2011
  • 31/01-06/02 2011
  • 24/01-30/01 2011
  • 17/01-23/01 2011
  • 10/01-16/01 2011
  • 03/01-09/01 2011
  • 26/12-01/01 2012
  • 20/12-26/12 2010
  • 13/12-19/12 2010
  • 06/12-12/12 2010
  • 29/11-05/12 2010
  • 22/11-28/11 2010
  • 15/11-21/11 2010
  • 08/11-14/11 2010

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs