In de draaikolk (A.M. de Jong) 1928
[in: A.M. de Jong, Merijntje Gijzens Jeugd en Jonge Jaren. Nederlandse Boekenclub, Den Haag-Antwerpen, z.j., pp. 401-538]
Het vierde deel van de Merijntje Gijzen-cyclus. Het gezin van Merijntje verhuist naar Rotterdam waar de vader en de oudste broer in een fabriek kunnen gaan werken. Merijntje maakt kennis met de Rotterdamse stadsjeugd, vindt een kortstondige kameraad in Willem van Duin (tot die hem een keer bedriegt) en papt dan aan met een joods jongetje (David) wiens oudere zusje Esther Merijntjes eerste meisje wordt. Een sympathieke rol is ook weggelegd voor benedenbuurman en havenarbeider Jan van Tol en zijn vrouw. Merijntje doet zijn Eerste Communie en trekt voor een paar weken op vakantie bij grootmoeder in het dorp van herkomst. Dan gaat de fabriek van vader en broer failliet en de familie Gijzen beleeft een winter van schrijnende armoede: Merijntje wordt als leerling geweigerd op zijn katholieke school omdat het schoolgeld niet meer kan betaald worden. Af en toe komt er wat geld binnen via sneeuwruimen en via een (voor de vader veel te zware) job in de haven. De katholieke liefdadigheidsinstellingen blijken niet te zijn wat ervan verwacht mag worden, een kind wordt geboren in het gezin Gijzen maar sterft kort daarna. De familie vindt dan financieel soelaas via het maken van bosjes hout voor de kachel en ten slotte neemt iemand de failliete fabriek over: vader, oudere broer Arjaan en Merijntje kunnen er gaan werken. Merijntjes jeugd is voorbij. Op pagina 516 leren we dat dit verhaal zich afspeelt rond 1900.
De Jong blijft een gezapige verteller met veel inlevingsvermogen en oog voor sfeerschepping, al wordt het niveau van de eerste roman uit de cyclus toch niet meer bereikt. Meer en meer komen in dit vierde deel de linkse (socialistische) opvattingen van de auteur om de hoek kijken, met als resultaat dat het geloof in de katholieke waarheden bij het gezin Gijzen, in de eerste plaats bij de ouders, begint af te brokkelen.
Quotering: ***
[explicit 27 juni 2017]
|