De Goede Dood (A.M. de Jong) 1936
[in: A.M. de Jong, Merijntje Gijzens Jeugd en Jonge Jaren. Nederlandse Boekenclub, Den Haag-Antwerpen, z.j., pp. 697-856]
Het zesde deel van de Merijntje Gijzen-cyclus. Merijntje (ondertussen 19 jaar) en Flierefluiter logeren nog steeds bij pastoor Ramakers en zijn meid Nele. Het is kermis in het dorp en tijdens die kermis leert Merijntje Marjan kennen. Met haar beleeft hij zijn eerste grote gelukzalige liefde die hem de traumatische ervaring met Bets volkomen doet vergeten. Helaas is Marjan in het dorp een omstreden vrouw: haar man heeft haar laten zitten en volgens de kwatongen in het dorp houdt Marjan het met allerlei mannen. Wat niet helemaal onwaar blijkt, al zijn er verzachtende omstandigheden: het was een gedwongen huwelijk, er was veel ruzie, en toen haar echtgenoot weg was, liepen vele mannen achter haar aan als reuen achter een teef en zij heeft daar een (korte) tijd aan toegegeven. Met Merijntje is het echter helemaal anders. Nochtans, wanneer Merijntje met Toon Meesters, de zoon van de boer bij wie hij en Marjan werken en die ook een oogje heeft op Marjan, gevochten heeft (Merijntje slaat de jonge boer ko), hebben Merijntje en Marjan nog één liefdesnacht en dan nemen zij, door stil toedoen van Marjan, afscheid.
Merijntje begint dan opnieuw met Flierefluiter rond te trekken. Ze komen terecht bij de gekke Dokter Presco, een mensenhater pur sang. Merijntje wijst de hoerige dochter van Prescos huismeid af. Ze trekken verder. Merijntje heeft een one-night-stand met een herbergmeid, Anneke, maar heeft daar achteraf spijt van. Ze trekken weer verder en vinden werk bij een boer. Daar doet Flierefluiter een longontsteking op. Hij ligt een tijd zwaar ziek te bed bij een knecht van de boer en sterft uiteindelijk.
De Jong blijft een boeiende verteller pur sang, al vallen de monologues intérieurs van Merijntje en zijn gesprekken over God, liefde en geluk met Flierefluiter af en toe wat te lang uit. Deze roman bevat ook minstens twee ontroerende passages: de zalige geluksbeleving met Marjan en de dood van Flierefluiter. Meestal schrijft De Jong een direct en helder proza zonder tierelantijnen. Minstens één keer laat hij toch de schoonschrijver in hem los: op pagina 821, wanneer hij de nazomer vergelijkt met een volle, rijpe vrouw. De hoogte van de eerste roman, Het verraad, met zijn hechte en dwingende structuur bereikt hij echter niet meer.
Quotering: ***
[explicit 10 juli 2017]
|