Op 31 januari 1918 overleed in het Congolese Lisala
Minderhoutenaar Hector Jan Amatus Waterschoot. Hij was zonder enige twijfel de militair uit de Noorderkempen die het verst van zijn woonplaats het leven liet tijdens de Grote Oorlog... Hector Waterschoot had zich op 3
augustus 1914 als oorlogsvrijwilliger geëngageerd. Hij diende aanvankelijk als
soldaat in het 14e Linieregiment. Op 24 oktober 14 werd hij gewond
tijdens de IJzerslag en geëvacueerd naar een militair hospitaal in St. Malo. In
het begin van 15 muteerde hij naar het 3e Linieregiment. In
november 15 werd Waterschoot bevorderd tot korporaal, een paar maanden later
tot sergeant. Van 1 maart 16 tot 22 juli 16 volgde hij in Normandië een
opleiding tot adjudant. Op 27 juni 17 werd hij ter beschikking gesteld van de
Koloniale Troepen. Op 2 september 17 vertrok hij vanuit La Pallice naar Congo,
waar hij op 24 september aankwam in de haven van Boma. Waterschoot werd
aangesteld tot militair agent in dienst van de Force Publique maar amper drie maanden na zijn aankomst op het
Afrikaanse continent bezweek hij aan de
gevolgen van een evcHector Waterschjoottropische
ziekte, vermoedelijk malaria. Hij werd begraven op het Belgische militaire
ereperk van de begraafplaats vanLisala.
Hij was een ongehuwde zoon van Julius Waterschoot en
Constance Van Gehuchten en was bij het uitbreken van de oorlog gedomicilieerd
in Minderhout Dorp.
Het
gedicht Ostpreusischer Landsturm
verscheen voor het eerst op 3 augustus 1914 in de Täglichen Rundschau. Het was van de hand van de op 18 mei 1882 in
het Oostpruische Köningsberg (nu Kallinigrad) geboren Walter Heymann. Deze Duits-Joodse
jurist, schrijver en dichter sneuvelde op 9 januari 1915 bij Soissons. Zijn
debuut Springbrunnen werd in 1906
gepubliceerd. Na zijn sneuvelen verschenen verschillende postume proza- en
poëziebundels. In 1928 publiceerde Ernst Jünger zijn werk in de door hem samengestelde
bloemlezing Die Unvergessenen.
Drie dagen voor zijn 30e verjaardag, verongelukte op 6
januari 1918, in
Elverdinge wachtmeester Hector François. Voor de oorlog was hij rijkswachter
in de Brigade Meerle geweest en gehuwd met Maria Irma Roels. Hij werd al op 1 augustus 1914 gedetacheerd naar de 1e
compagnie van de Rijkswacht in Antwerpen die bij het uitbreken van de oorlog werd geïntegreerd in het veldleger. Hij
maakte de terugtocht mee naar de Westhoek en vanaf 17 oktober 14 werd hij
belast met politionele taken in Londen. In juli 17 keerde Hector François
terug naar het vasteland en werd hij ingedeeld bij de Belgische basis in Calais
en deed hij korte tijd dienst in het Belgisch Groot Hoofdkwartier. In het begin
van 18 werd hij ingedeeld bij het provoostschap bij het IIe Britse Legerkorps.
Hij verongelukte op 6 januari in bevolen
dienst toen hij kort na 17.00 u.tijdens
een patrouille in de sector Ieper met zijn - onverlichte - fiets op de spekgladde
baan slipte en overreden werd door een Britse vrachtwagen. De zwaargewonde
rijkswachter werd naar de hoeve Metsus gebracht waar hij in aanwezigheid van de
opgeroepen dokter Louf een uur later aan zijn verwondingen bezweek. De Engelse
chauffeurs, private T.E. Foster en D.M. Graham verklaarden aan de Belgische
legertolk Henri Eltjens dat ze de rijkswachter pas hadden opgemerkt toen hij
tegen de vrachtwagen werd geslingerd.
De
onfortuinlijke rijkswachter werd oorspronkelijk door de Britten begraven op Poperinge Old Military Cemetery, de
geïmproviseerde begraafplaats bij het Kasteel DHondt in Poperinge, maar na de
oorlog werd hij bijgezet op de BMB Westvleteren in graf 1043.
Maarten van Alstein, onderzoeker bij het Vlaams
Vredesinstituut, gaf in het novembernummer 2013 van Ons Erfdeel met zijn artikel Tijden
van herinnering een mooie voorzet voor een debat over herinneringscultuur
en de Grote Oorlog. Een fragment dat, naar mijn bescheiden mening, alvast aanzet tot reflectie: Een tijd waarin het verleden een probleem
wordt. Het zou een beschrijving kunnen zijn van de moderniteit. Een
beschrijving bovendien die suggereert dat de huidige herdenkingshausse begrepen
moet worden als de uiting van een breder fenomeen: hoe in de moderniteit
betekenis wordt gegeven aan het verleden.De erfgoed- en herinneringshausse, die sterk op gang is gekomen in de
late jaren 70, kan inderdaad in verband gebracht worden met eerdere periodes
van koortsachtige investeringen in geschiedenis en herinnering. Een eerste
periode zou de lange negentiende eeuw kunnen zijn: van de Franse Revolutie tot
de Belle Epoque. Geschiedenis en herinnering figureerden prominent in politiek,
wetenschappen en cultuur. Pleinen en straten werden gevuld met standbeelden en
gedenktekens die de daden van nationale helden militairen, die het politici
en kunstenaars vereeuwigden; historici bliezen de natie levenin; schrijvers als Stendhal en Proust
reconstrueerden consciëntieus hun persoonlijke herinneringswereld. Het verleden
werd op heel diverse manieren een probleem. Voor progressieven stond het
verleden de toekomst in de weg; er moest genadeloos mee gebroken worden om een
nieuwe wereld mogelijk te maken. Voor nationalisten moest in het verleden de
glorierijke geschiedenis van de natie gezocht worden zodat, over de breuk heen
die door de revolutie geslagen was, continuïteit gevonden kon worden tussen
verleden, heden en toekomst. Voor romantici was het verleden een voorgoed
verloren tijd, waar men door de revolutie onherroepelijk van losgeslagen was.
Gestrand in het heden, kon men er alleen met nostalgie en heimwee naar terugkijken.
Voor conservatieven en reactionairen was de breuk met het verleden
onaanvaardbaar: zij trachtten krampachtig bruggen te slaan: terug naar het
verleden.
De periode van de wereldoorlogen luidde een tweede periode in van modern
engagement met geschiedenis en herinnering. De ervaring van het oorlogsgeweld
en de massale verliezen die de oorlogen met zich mee brachten, maakten
herinneringsarbeid en herdenkingsactiviteit op grote schaal nodig, zowel in
intiem-familiale als in de publiek-politieke sfeer. De oorlogen, die het
destructieve potentieel van de moderniteit toonden, gaven bovendien de aanzet
tot vertogen over het verdwijnen van Grote Verhalen over vooruitgang, natie en
klasse. Deze trends droegen bij aan de huidige herinneringshausse. Hoe kunnen
we de huidige focus op het verleden, erfgoed en herinnering begrijpen ? Volgens
de Franse historicus François Hartog moeten we kijken naar hoe het heden zich
vandaag verhoudt tot de toekomst en het verleden. Door de catastrofale
geschiedenis van de twintigste eeuw heeft ons geloof in utopieën en vooruitgang
een fatale slag gekregen. Dit doet ons naar het verleden kijken: waar de
toekomst ineenstort, wordt het verleden weer belangrijk. Maar dat verleden
vertoont zich in een problematische gedaante, gekenmerkt door tegenstrijdige
elementen. Door de continue breuken en de voortdurende versnelling van de
geschiedenis die de moderniteit blijft voortbrengen, voelen we ons in
toenemende mate afgesneden van het verleden, dat ons niet vertrouwd, maar
vreemd voorkomt. Dit doet ons voortdurend terugkijken naar het verleden. Of,
zoals Pierre Nora heeft opgemerkt: we praten zoveel over herinnering omdat er
zo weinig van overblijft. Anderzijds contradictie ? blijft de gewelddadige
geschiedenis van de twintigste eeuw ons achtervolgen: in ons heden blijft het
traumatische oorlogsverleden rondspoken. De moderenen zijn blijkbaar nog niet
klaar met hun hun pijnlijke geschiedenis en met het geweld dat de moderniteit
heeft voortgebracht. Al deze paradoxale elementen samen verklaren waarom we zo
intensief bezig zijn met herinnering en erfgoed, en met de oorlogsgeschiedenis
in het bijzonder. We zoeken in het verleden naar bakens die ons kunnen gidsen
in een onzekere wereld. We zoeken er ook naar bouwstenen om onze identiteit(en)
vorm te geven. En omdat we niet goed meer weten waar de toekomst ons naartoe
zal leiden, proberen we zoveel mogelijk erfgoed van het verleden te
beschermen en te conserveren. Wie weet waar het nog nuttig voor kan zijn
Opnieuw even uw aandacht voor een gesneuvelde kind-soldaat.
Joseph Harrington uit Battersea was amper zeventien toen hij om het leven kwam.
Hij diende bij het uitbreken van de oorlog als beroepsvrijwilliger in het 1e
Bataljon van de Rifle Brigade. Een eenheid, die op dat ogenblik in garnizoen
lag in Colchester. Rifleman Harrington landde op 23 augustus 14 met zijn Bataljon
in Le Havre en nam deel aan alle gevechten waar deze eenheid in de eerste oorlogsmaanden
bij betrokken was: Mons, Le Cateau, Aisne en de Marne. Begin november 14 was
hij in de natte, modderige loopgrachten bij het Bos van Ploegsteert beland waar
de Britten kost wat kost probeerden de sector ten zuiden van Ieper te
consolideren. Amper een paar dagen na zijn aankomst, op 5 november 14 om
precies te zijn, kwam een einde aan zijn jonge leven. Hij kreeg een laatste
rustplaats op Le Touquet Railway Crossing
Cemetery in Waasten. Zijn zerk kreeg op verzoek van zijn ouders het grafschrift
He did his duty. Onder de 74 gesneuvelden
die op deze site worden herdacht waren er 28 die in het 1e Bataljon
van de Rifle Brigade hadden gediend.
U zal het al gemerkt hebben waarde lezer, dat de activiteit op deze blog de laatste dagen is afgenomen. Dat heeft veel, om niet te zeggen alles te maken met onze nakende verhuis naar verre oorden. Morgen komt men de zeecontainer lossen voor de verhuis en ook de volgende dagen en weken beloven nog hectisch te worden als gevolg van de bijna onvermijdelijke administratieve rompslomp die het gevolg is van een beslissing om aan het andere eind van de wereld te gaan leven. Hopelijk kan u er enig begrip voor opbrengen dat deze blog - tijdelijk - op een lager pitje draait...
Op mijn blog van 15 september 2017 stond ik even stil bij de - bijna - verdwenen Duitse begraafplaats van Lens Salaumines. Intensive beschietingen hadden bijna het einde ingeluid van deze begraafplaats waar bijna 16.000 gesneuvelde Duitsers een laatste rustplaats kregen. In het raam van een boek dat ik momenteel schrijf over het 'vergeten front', zijnde de Grote Oorlog in Frans-Vlaanderen ben ik begin van de herfst langs deze site gepasseerd. Het is ongelofelijk hoe rustig en - vooral - stil het op deze begraafplaats, die nochtans midden in dit drukke stadje ligt, kan zijn. Alleen een grasmaaier van het personeel dat de begraafplaats onderhoudt werkte even als een stoorzender voor een verder perfect plaatje van rust en bezinning. En voor de mycologen onder ons: Deze plaats biedt in de herfst een ongeziene staalkaart aan lekkers... Graag deel ik met u een paar sfeerbeelden van deze bijzondere plek.
Twee weken geleden stond ik al even stil bij
de in 1918 gesneuvelde Britse War Poet
Isaac Rosenberg. Vandaag zijn gedicht Dawn:
O tender first cold flush of rose,
O budded dawn, wake dreamily ;
Your dim lips as your lids unclose
Murmur your own sad threnody.
0 as the soft and frail lights break
Upon your eyelids, and your eyes
Wider and wider grow and wake,
The old pale glory dies.
And
then, as sleep lies down to sleep
And all her dreams lie somewhere dead,
The iron shepherd leads his sheep
To pastures parched whose green is shed.
Still, 0 frail dawn, still in your hair
And your cold eyes and sad sweet lips,
The ghosts of all the dreams are them,
To fade like passing ships.
1918 was een bijzonder jaar want niet alleen het jaar waarin de verschrikkelijke Grote Oorlog eindigde, maar waarin ook de as begon te smeulen die 21 jaar later opnieuw de wereld deed ontbranden. In deze - net geen 15 minuten lange - documentaire van Epic History TV uit 2016, krijgt u een goed beeld van het historisch belang van dit bijzondere jaar. Met veel aandacht voor zowel de Grote - denk maar aan de impact van de Amerikaanse oorlogsdeelname of het verdrag van Versailles - als de Kleine - bv. het sneuvelen van Manfred von Richthofen - Geschiedenis. Wat mij betreft: het kijken meer dan waard :
Een snijdende wind, de hemel die bij bakken huilt boven het getormenteerde landschap van de Westhoek. O wat hou ik van ons oerdegelijke Vlaamse weer.... Grootebeek Military Cemetery in de Poperingse deelgemeente Reningelst is al jaren één van mijn meest favoriete want zo sfeervolle militaire begraafplaatsen in het Ieperse. Ongeacht het seizoen, een bezoek aan Grootebeek heeft altijd 'iets'...Zelfs tijdens een geselende voorjaarsstorm...
In de herfst van 2015 nam Legion Magazine een bijzondere versie van John McRaes In Flanders Fields-gedicht op,
gereciteerd door de onlangs overleden Canadese singer/songwriter Leonard Cohen. Luister en geniet
Vandaag graag even uw aandacht voor het mooie maar weinig
bezochte Gorre British and Indian Cemetery
aan de Rue du Festubert in Beuvry. Hier kan men, zoals de benaming reeds laat
uitschijnen, een aantal Indiase graven terugvinden, 80 om precies te zijn. Deze
sfeerrijke begraafplaats werd in de herfst van 14 opgestart in de
zuid-oostelijke hoek van het kasteelpark. De eerste militair die hier een
laatste rustplaats kreeg was de 34-jarige Samuel Charles Woolfries (graf I E
4), een soldaat in het 1e Bataljon van het Dorsetshire Regiment die
op 13 oktober 14 was omgekomen. De bijzettingen op het Indiase gedeelte werden
stopgezet in oktober 15 toen het gros van de troepen van het Indian Army naar
het front in Midden-Oosten vertrok maar derest van deze site bleef in gebruik tot april 18. In totaal liggen op
deze plek 898 gesneuvelden uit het Britse Gemenebest en 6 Duitsers begraven.
Op deze site ligt Walter Mills VC begraven. Deze
23-jarige soldaat in 1/10 Bataljon vanhet Manchester Regiment offerde zich in de nacht van 10 op 11 december
17 bij Givenchy op voor zijn kameraden. Na een zware gasaanval probeerden
Duitse stoottroepen door te dringen in de stellingen van de Manchesters. Mills,
die zelf was aangetast door het gas, wist eigenhandig de oprukkende Duitsers op
afstand te houden tot er versterkingen kwamen opdagen. Een paar uur later overleed
hij aan de opgelopen gasvergiftiging. Hij
ligt begraven in graf V C 2. Op verzoek van zijn weduwe werd volgend
grafschrift in zijn zerk gebeiteld: Death
does not part the love tat formed the link between us.
Korporaal
Thomas Johnson, 422e Field Company Royal
Engineers was killed in Action op 9 april 1918. Hij was
één van vier broers die dienst hadden genomen. Hij wordt herdacht op special
memorial 3 omdat zijn graf op deze site verloren ging. Zijn broer Deny
sneuvelde ook en werd begraven in St. Pierre Cemetery in Amiens.
Soldaat Arthur Hinckley Turner (III D 8) die op 28
november 16 in een loopgraaf bij Bethune sneuvelde, werd begraven door zn
broer die als tweede luitenant in hetzelfde bataljon diende. Hij schreef aan zijn vader: You
have a terrible task before you to break the news to poor mother: Leslie is
dead. I can hardly write it He was shot trough the head by a sniper this
morning at 11 oclock. He must have felt no pain.He remained alive for one a a quarter hour,
but was never conscious, so far as I can tell. I was with him from within a
quarter of an hour. He will have a military funeral tomorrow and will be buried
among his comrades whi have gone before him.
Sapper Obadiah Rowley, 176e Tunneling
Company -die in het burgerleven mijnwerker was geweest- kwam op 4 januari 16
om bij het aanleggen van een ondergrondse mijngang in de sector Givenchy. Zijn
lichaam kon door zijn makkers geborgen worden en hij ligt nubegraven in I H 7. In graf V D 13 ligt Thomas
Hopkins, een 26-jarige soldaat in het 1/8 Bataljon Lancashire Fusiliers. Hij
werd op 13 februari 18 standrechtelijk terechtgesteld.
1918 was een jaar waarin
sommige van de grootste War Poets,
denken we maar aan Wilfred Owen of Isaac Rosenberg, het leven lieten. Vandaag
breng ik in Zondag Frontpoëziedag
Rosenbergs beklijvende Dead Mans Dump.
The plunging limbers over the shattered track
Racketed with their rusty freight,
Stuck out like many crowns of thorns,
And the rusty stakes like sceptres old
To stay the flood of brutish men
Upon our brothers dear.
The wheels lurched over sprawled dead
But pained them not, though their bones crunched,
Their shut mouths made no moan.
They lie there huddled, friend
and foeman,
Man born of man, and born of
woman,
And shells go crying over them
From night till night and now.
Earth has waited for them,
All the time of their growth
Fretting for their decay:
Now she has them at last!
In the strength of their strength
Suspended--stopped and held.
What fierce imaginings their dark souls lit?
Earth! have they gone into you!
Somewhere they must have gone,
And flung on your hard back
Is their soul's sack
Emptied of God-ancestralled
essences.
Who hurled them out? Who hurled?
None saw their spirits' shadow
shake the grass,
Or stood aside for the half used
life to pass
Out of those doomed nostrils and
the doomed mouth,
When the swift iron burning bee
Drained the wild honey of their
youth.
What of us who, flung on the
shrieking pyre,
Walk, our usual thoughts
untouched,
Our lucky limbs as on ichor fed,
Immortal seeming ever?
Perhaps when the flames beat
loud on us,
A fear may choke in our veins
And the startled blood may stop.
The air is loud with death,
The dark air spurts with fire,
The explosions ceaseless are.
Timelessly now, some minutes
past,
Those dead strode time with
vigorous life,
Till the shrapnel called `An
end!'
But not to all. In bleeding
pangs
Some borne on stretchers dreamed
of home,
Dear things, war-blotted from
their hearts.
Maniac Earth! howling and flying, your bowel
Seared by the jagged fire, the
iron love,
The impetuous storm of savage
love.
Dark Earth! dark Heavens!
swinging in chemic smoke,
What dead are born when you kiss each
soundless soul
With lightning and thunder from your mined
heart,
Which man's self dug, and his
blind fingers loosed?
A man's brains splattered on
A stretcher-bearer's face;
His shook shoulders slipped
their load,
But when they bent to look again
The drowning soul was sunk too
deep
For human tenderness.
They left this dead with the older dead,
Stretched at the cross roads.
Burnt black by strange decay
Their sinister faces lie,
The lid over each eye,
The grass and coloured clay
More motion have than they,
Joined to the great sunk
silences.
Here is one not long dead;
His dark hearing caught our far
wheels,
And the choked soul stretched
weak hands
To reach the living word the far
wheels said,
The blood-dazed intelligence
beating for light,
Crying through the suspense of
the far torturing wheels
Swift for the end to break
Or the wheels to break,
Cried as the tide of the world
broke over his sight.
THEY SHALL GROW NOT OLD - CHRISTOPHER MANTEL WREN (17)
Ook in 2018 zal ik aandacht blijven besteden aan de
kind-soldaten, de 15-, 16- en 17-jarigen die ondanks de wettelijke restricties
toch naar de slachtvelden van de Grote Oorlog werden gestuurd en er veel te
jong om het leven kwamen. Ik heb intussen een kleine 300 van hun graven
gesitueerd in de Ieperse Salient en Frans-Vlaanderen en zal hun schrijnende verhalen op deze
blog blijven brengen.
Gunners Farm Cemetery is één van die CWGC-begraafplaatsendie niet al te vaak worden bezocht. De site nodigt ook niet echt uit tot een bezoek.
Deze begraafplaats ligt ietwat afgelegen, naast een drukke weg in Komen/Waasten en er is
nauwelijks parkeerplaats. Gunners Farm werd in juni 15 aangelegd
door de begraafploegen van het 9e Bataljon van het Essex Regiment en
het 7e Bataljon van het Suffolk Regiment. Eén van de eerste
gesneuvelden die hier een laatste rustplaats kreeg was Christopher Mantel Wren.
Deze militair uit Lowestoft was amper 17 jaar oud toenhij op 2 augustus 1915 viel.Christopher Wren had zich in augustus 14 als
oorlogsvrijwilliger gemeld en kwam terecht bij het 7e bataljon van
het Suffolk Regiment, een van de eenheden van Kitcheners New Army. Dit Bataljon werd in de zomer van 14 geformeerd in
Bury St. Emonds en werd als een onderdeel van de 12e Eastern
Division opgeleid. Nadat zijn training was afgerond, kwam Christopher Wren op
30 mei 15 aan in de haven van Boulogne en nog geen week later zat hij al in de
loopgrachten in Noord-Frankrijk. Op 23 juni verkaste hij met zijn
compagnienaar de sector van
Ploegsteert. Amper een maand later werd hij in het Bos van Ploegsteert gedood. Deze
kind-soldaat werd vooraan de site begraven in graf A 5 onder een zerk met het
epitaaf Who dies if England wins. Het was een troostende gedachte dat iemand, niet lang voor we in de nazomer van 2016 zijn graf bezochten, een ruiker op zijn graf had achtergelaten.
Op Gunners Farm
ligt overigens nog een 17-jarige begraven. Stephen William Thompson was een
soldaat bij de Schotse Highland Infantry toen hij op 30 april 16 sneuvelde.
Hij ligt begraven in Q 10.
Gekruide kamperfoeliegeur/ een stokroos in zijn volle fleur / Een late
vlinder bij het perk/ een buurman op
zn veld aan t werk /
Een kater die zich zalig zont / Een smaak van honing in de mond /
Een maaltijdrijk en naar den aard / waarbij geen knoflook werd gespaard / Een kleine
kring van vriendendie / verslingerd
zijn aan poëzie / Dat alles, met een
goed glas wijn / behoort ons daaglijks nieuws te zijn Jan Greshoff (1888-1974)
Vandaag past in deze rubriek een nieuwjaarsgedicht.
De Duitse dichter, schrijver en kunstschilder Max Dauthendy (1867-1918) was een
bekende figuur in Berlijnse kunstkringen waar hij onder meer bevriend was
met figuren als Edvard Munch, Sefan George, Hugo von Hofmannstahl en August Strindberg.
Dauthendy was net begonnen aan een tweede wereldreis toen de Eerste Wereldoorlog
uitbrak. Hij had pech want hij bevond zich net in Nederlands Indië waar hij
prompt op bevel van de overheid, samen met enkele duizenden andere Duitsers en
Oostenrijkers, werd geïnterneerd voor de rest van de oorlog.
Hij schreef dit nieuwjaarsgedicht op 31 december 14
in een interneringskamp aan het Toba-Meer op Sumatra. Hij bezweek op 29
augustus 18, 51 jaar oud, aan malaria in het Javaanse Malang. In 1930 werden zijn
stoffelijke resten overgebracht naar zijn geboortestad Würzburg waar ze werden
bijgezet in de tuin van het Fränkischen
Luitpoldmuseums. Zijn graf werd op 16 maart 45 zwaar beschadigd door een
geallieerde luchtaanval. Zijn weduwe, Annie zu Ende stierf overigens ook door
oorlogsgeweld. Zij kwam, samen met tienduizenden anderen, om in de nacht van 13
op 14 februari 45 bij de vuurstorm die was veroorzaakt door het bombardement
op Dresden.
EVEN STILSTAAN BIJ... DE LAATSTE DODENDRAADSLACHTOFFERS VAN '17
Op deze blog sta ik geregeld stil bij het - te lang vergeten - verhaal van de slachtoffers van de Dodendraad, de onder stroom staande draadversperring aan de Belgisch / Nederlandse grens . 1917 Was een bijzonder bloedig jaar met minstens 14 dodelijke slachtoffers in de Noorderkempen. De man op deze ietwat wazige en langzaam door de tand van de tijd vervangende foto uit de Collectie van het Turnhoutse Stadsarchief lijkt vredig te slapen maar in realiteit werd hij geëlektrocuteerd. Hij stierf een vreselijke dood op een godvergeten plek in een uithoek van ons land. Hij was één van de twee laatste slachtoffers die in 1917 in onze regio omkwamen. In de vroege ochtend van 1 september '17 probeerden twee uit Duitsland ontsnapte Britse krijgsgevangenen in Weelde-Station de grens over te steken. Ze raakten beiden op een of andere manier de Dodendraad en werden op slag gedood. Hun stoffelijke overschotten werden naar het mortuarium van het Gasthuis in Turnhout gebracht war ze werden opgebaard. Wellicht werden er foto's van beide lijken gemaakt, maar er resteert er slechts één. Twee dagen later werden Edward Johnson (PO/744(S) en James J. Kilcloyne (PLY 15994), die beiden gediend hadden bij de Royal Marine Light Infantry van de Royal Naval Division (RND) begraven op de oude stedelijke begraafplaats in de Kwakkelstraat. Vreemd genoeg werden hun twee eenzame graven later niet geïntegreerd in het CWGC-perk dat een paar meter verder, kort na de Tweede Wereldoorlog voor de gesneuvelden uit het Bitse Gemenebest werd aangelegd. Ik heb, jammer genoeg, tot nu toe nog niet kunnen achterhalen of deze twee onfortuinlijke Britten werden gevangen gemaakt in oktober '14 toen de RND nog op het laatste ogenblik en vruchteloos werd ingezet bij de verdediging van Antwerpen, dan wel later aan het Westelijke front waar de RND zich onder meer aan de Somme en in het Ieperse had onderscheiden...
Eigenlijk feitelijk is het nog wat te vroeg voor vuurwerk maar vandaag mag het volgens mij. Vandaag werd immers weer een 'historische mijlpaal' op deze blog bereikt. De kaap van 200.000 'hits' werd overschreden... Daarvoor kan ik alleen maar mijn nog steeds aangroeiende schare lezers meer dan dankbaar zijn. Ik kan ze alvast gerust stellen: Ik ga nu niet op mijn lauweren rusten... Ook in 2018 zal deze blog zoveel mogelijk mijn hoogstpersoonlijke kijk op de Grote Oorlog en alles wat hieraan gerelateerd is blijven brengen.
Op deze kerstdag lijkt deze tekening van Joe English (1882-1918)
gepast. Hij tekende zijn sobere maar krachtige Kerstnachtvisioen als een
illustratie voor het door Cyriel Verschaeve samengestelde Gebedenboek voor de Vlaamsche Soldaat. Dit gebedenboek verscheen
precies een eeuw geleden, in 1917 bij uitgeverij Paul Brand in Bussum en kende
een ruime verspreiding aan het IJzerfront. De tekening sloeg meteen aan en werd later
door het Secretariaat der Katholieke Vlaamsche Hoogstudenten aan den IJzer
(SKVH) massaal als postkaart verspreid.