Na de IJzerslag van oktober 1914, was een
deel van de linkeroever van de IJzer en enkele eilandjes in het overstroomde
gebied in handen gebleven van de Duitsers. Eén van deze sites werd gevormd door
twee uitgebrande Petroleumtanks ten noorden van kilometerpaal 16 op de
linkeroever. Ze stonden nog gedeeltelijk overeind in hun stevige betonnen
bedding en boden een uitstekend zicht op de omringende vlakte. De Duitsers hadden
deze brandstofreservoirs met bijhorende loods en conciërgebouw dan ook meteen
als observatiepost ingericht. Van hieruit konden hun artilleriewaarnemers alle
activiteiten in de Belgische stellingen voor Diksmuide immers nauwkeurig volgen.
De Petroleumtanks vormden vanzelfsprekend een grote bron van ergernis voor de
Belgische soldaten en herhaaldelijk hebben ze in niet altijd even goed
voorbereide en ondersteunde aanvallen geprobeerd ze te vernietigen. Voor de Belgische
soldaat waren de Petroleumtanks het symbool van de vijandelijke aanwezigheid op
de linkeroever van de IJzer. Pas op het einde van de oorlog werden de intussen
tot een hoop schroot gereduceerde tanks door de Duitsers opgegeven. In 2014
werd op initiatief van het stadsbestuur van Diksmuide op deze site een
evocerende constructie geplaatst die de herinnering aan deze plaats van
verschrikking levendig dient te houden.
IN MEMORIAM - FRANS LODEWIJK CNAEPKENS (1892-1916)
De zomer van 1916 verliep relatief rustig aan het
IJzerfront en dat weerspiegelde zich ook in de verliescijfers. In deze periode
sneuvelde slechts één militair uit het kanton Hoogstraten. Op 30 juni 1916 werd
Frans Lodewijk Cnaepkens uit Rijkevorsel in Elverdinge bij Ieper dodelijk
gewond door granaatscherven. Hij was op 4 april 1915 vrijwillig in dienst
gegaan. Nadat hij in het Camp dInstruction nr. 6 in het Franse Valognes een
opleiding had gekregen werd hij als pionier met het stamnummer 177/13 ingedeeld
bij de genietroepen te velde, meer bepaald in de 2e compagnie van
het Geniebataljon van de Ve Legerdivisie.
Frans Lodewijk Cnaepkens was op 4 december 1892 in
Borgerhout geboren. Hij was het 7e kind van Cornelius Cnaepkens (° 1854
Vlimmeren) en Angelina Doms (° 1858 Rijkevorsel). Dit kroostrijke gezin dat 11
kinderen zou tellen had zich tussen 1889 en 1895 in Borgerhout gevestigd maar
verhuisde nadien naar Rijkevorsel waar Frans Lodewijk het grootste deel van
zijn jeugdjaren doorbracht. Hij werd op 2 juli 1916 op de militaire
begraafplaats van Westvleteren begraven maar op 19 september 1922 werden zijn
stoffelijke resten naar Rijkevorsel overgebracht waar hij zoals de meeste van
zijn gesneuvelde dorpsgenoten - werd bijgezet bij het oorlogsmonument.
Fritz Francken - pseudoniem van Frederik
Clijmans (1893-1969) behoorde tot het handvol Vlaamse frontdichters die
verteerbare oorlogspoëzie produceerden (zie ook mijn blog van 11.01.2015).
Vandaag breng ik u een sterk fragment uit zijn gedicht November dat in het
voorjaar van 1918 verscheen in zijn bundel Het
Heilige Schrijn:
VERDWENEN DUITSE MILITAIRE BEGRAAFPLAATSEN - DINANT
Al een paar dagen na de Duitse inval, op 6 augustus 14 om
precies te zijn, werden er Duitse verkenners opgemerkt die langs de Maas in de
richting van Anseremme en Dinant reden. Op 15 augustus naderden echter 2 Duitse
cavaleriedivisies Dinant. Er werd tot in de stad strijd geleverd tussen de
Duitsers en Franse troepen. Een aantal van de gesneuvelden - al naargelang de bron - 47, 55 of 58 Fransen en 12, 20 of 21 Duitsers werden, zoals dat wel
vaker in de eerste oorlogsmaanden gebeurde, verbrand en in een gezamenlijk massagraf
in de citadel van Dinant begraven. Op de
eerste foto, die wellicht in de herfst van 14 werd gemaakt is dit
oorspronkelijke massagraf te zien. De Duitsers plaatsten bovenop de terp een eenvoudig
houten grafkruis met volgende tekst; Hier
rühen 12 Deutsche und 55 Franzosische Soldaten die am 15 Aug. 1914 den Heldentod
für ihr Vaterland starben. In 1915 werd dit grafkruis vervangen door een,
nog steeds bestaand hardstenen monument, getopt met een eeuwige vlam, (zie tweede foto ) dat opnieuw zowel de
Duitse als de Franse gesneuvelden huldigde. Dit is dus strikt genomen geen verdwenen
Duitse militaire begraafplaats, maar een die een grondige herinrichting
doorstond.
Vandaag op de Nationale Feestdag nog een laatste
oprisping en dan verdwijnen de tricolore vaandels hopelijk weer voor lange tijd
in de kasten. 100 Jaar geleden schreef René De Clercq een gedicht dat, naar
mijn aanvoelen, méér dan passend is op 21 juli .
DRIEWERF HOERA: SOPHIE DE SCHAEPDRIJVER BARONES !!!
Op 31 december 2014 schreef ik op deze
blogstek Een kritische terugblik op 2014.
Ik had het hierin onder meer over de politiek-correcte recuperatie van de
Grote Oorlog. In deze context schreef ik En
dan zwijg ik nog zedig over de historica Sophie De Schaepdrijver die haar hand-
en spandiensten aan dergelijke vorm van historisch revisionisme in 2014 beloond
zag met het lintje van Commandeur in de Kroonorde, wellicht in afwachting van
een adelbrief als barones... Gisteren raakte bekend dat het de
vorst behaagd heeft om Sophie De Schaepdrijver als barones op te nemen in de
adelstand Henri Pirenne zal zich wellicht van afgunst in zijn graf omdraaien... Nu is het enkel nog wachten op een straatnaam, een standbeeld en mogelijk een zalig- of heiligverklaring... Om aan te tonen hoe welverdiend deze titel is geef ik u graag, ter lering en vermaak, twee citaten van de kersverse barones mee:
Al te vaak werd
er gedaan alsof de Eerste Wereldoorlog het echte startpunt is geweest van de
Vlaamse beweging ( ) De Vlaamse beweging bestond niet. Uit een interview met Michiel Leen in Knack (07.11.2013)
"Natuurlijk
was het Frans dominant, maar de verhalen over systematische kwaadwilligheid tegenover
het Nederlands moeten zwaar genuanceerd worden. Men deed eerder systematische
inspanningen om er iets aan te verhelpen. S. De Schaepdrijver over de
taaltoestanden tijdens WO I in 5 Vlaamse mythen in hun blootje in De Morgen door Bert Bultinck en Jeroen
Verelst (11.07.2008)
Vandaag - in het raam van 100 Jaar Somme - een mooie vertolking van Wilfred Owens' bekendste gedicht 'Dulce et Decorum est' met aangepaste beelden van het Somme-front in de zomer en herfst van 1916. Voor meer info over Owen verwijs ik u graag naar mijn blog van 21.02.1916.
Karel August Peers was de tweede gesneuvelde Grobbendonkenaar
metdeze familienaam die op zijn graf
een heldenhuldezerk kreeg (zie mijn blog van 22.06.2016). Hij werd op 20 juli
1893 geboren in het gezin van Karel Peers en Julia Van den Schoor en kende
wellicht een jeugd zoals de meeste van zijn Kempische leeftijdgenoten; school
lopen op de lagere school, eerste en plechtige communie en daarna aan de slag.
In zijn geval werd hij zoals vele dorpsgenoten diamantslijper, een beroep dat
sinds de eeuwwisseling steil in de lift zat in de Zuiderkempen. In 1913 werd
Karel Peers opgeroepen voor de militaire dienst wat dus concreet betekende dat
hij op het ogenblik van de Duitse inval nog onder de wapens was. Volgens zijn stamboekdossier was hij slank gebouwd, blond en met zijn 1m. 66 lengte ook niet al te groot...
Als
voorbereiding op de grote Duitse Lenteoffensieven begon de Duitse artillerie
vanaf begin april 18 met systematische beschietingen van het IJzerfront. In de
nacht van 9 op 10 april 18 werd dit fataal voor Karel Peers, kanonnier in de
97e Batterij , 2e Groepering van het 6e
Regiment Artillerie. Hij werd getroffen door granaatscherven. Kort nadat hij in
het operatiekwartier van het militair hospitaal LOcéan in De Panne werd
binnengebracht bezweek hij er om 00.30 u. Hij was een van de eerste
gesneuvelden die werden begraven op de pas geopende BMB Duinenhoek in De Panne.
De soldaten van het kanton Herentals, verenigd in Herentalse Heldenhulde, dat,
tussen haakjes was opgericht door brancardier John Leysen - in het burgerleven
onderwijzer in het naburige Vorselaar - legden samen voor de aankoop van een
Heldenhuldezerk. Deze zerk werd in 1925 van deze begraafplaats verwijderd en
vernietigd dood de Dienst der Militaire Grafsteden. Karel Peers rust er nu in graf
D 101 onder een Belgische arduinen standaardzerk.
Het leek me vandaag op 11 juli 2016 wel aangewezen om even uit te pakken met een gedicht van de Antwerpse stadsklerk, worstelaar, cocaïnesnuiver, essayist, dichter én activist Paul Van Ostaijen
GULDEN SPOREN NEGENTIENHONDERD ZESTIEN
In dertienhonderd en twee
beken naar de stroom, stromen naar de zee,
zó de verdedigers van het vlaamse-gemeente-sisteem, sterk in de
strijd,
wal, tegen de aanval van de franse leenroerigheid;
zee-wal, pal, als de Rode Zee ten tijde van de Eksode
was, tocht van godsvolk naar Kanaäan, tocht der Joden.
Maar negentienhonderd zestien
zal, zij aan zij,
pal, rij op rij,
het aktieve leger groeien zien,
tot een wil en tot een daad,
gekromd de rug en vuist gebald, die de vijand slaat
Een interessante, bijzonder goed onderbouwde documentaire over de dichters van de Somme. Zonder hun verschrikkelijke ervaringen in 1916 zou het poëtische en literaire werk van Siegried Sassoon, Wilfred Owen, J.R. Tolkien, Robert Graves of Ernst Jünger wellicht helemaal anders zijn geweest. 'War of Words - Poets of the Somme' werd in 2014 geproduceerd door de BBC. Vertellers van dienst zijn Michael Sheen en Peter Barton. Kwaliteit verzekerd dus :
Aansluitend op mijn vorige blogbericht een paar sfeerbeelden
van het indrukwekkende Canadese monument op Hill 62 bij Sanctuary Woood in Zillebeke. Het is
één van drie sites in Vlaanderens velden waar specifiek de offers van de Canadezen
worden herdacht. Wanneer je de met Canadese esdoorns beplante Canadalaan doorrijdt
kom je uit bij de top van Hill 62 waar de opvallend grootschalige
herdenkingssite wordt gedomineerd door een uit vier niveaus bestaand en uit
breuksteen en graniet opgebouwd trappenterras dat toegang geeft tot een
cirkelvormig terras met het monument: een bijna manshoge witgranieten monoliet die hulde brengt
aan de Canadezen die hier tussen april en augustus 16 werden ingezet. De
locatie voor dit monument was natuurlijk geen toevallige keuze want deze
hoogtelijn vormde de inzet van verbitterde gevechten in juni 16. Je kan hier - net als de Duitsers in juni '16 - met eigen ogen vaststellen hoe dichtbij en toch zo ongrijpbaar Ieper ligt...
De grootschaligheid van dit complex heeft volgens mij alles
te maken met het feit dat het ontwerp dat Walter Altwards had gemaakt voor het
imposante Canadian National Memorail voor Vimy oorspronkelijk op dezeplaats zou ingeplant worden
De laatste dagen focust iedereen zich niet meer dan
logisch overigens op het herdenken van de Grote Slachting die de Slag bij de
Somme was. Velen vergeten echter dat er in de weken voorafgaand aan de Somme,
in Vlaanderens velden een local and small action had plaatsgevonden die qua
intensiteit met gemak de vergelijking met de Somme kon doorstaan.
Op 2 juni 1916 begon de Duitse artillerie met een felle
beschieting van de Canadese lijnen ten westen van Ieper. In een mum van tijd
werden de loopgraven aan gort geschoten en vielen er veel slachtoffers. De
communicatie met de voorste lijnen viel compleet weg. Om 13.00 u. brachten de Duitsers een aantal
ondergrondse mijnen onder de stellingen van het 4th Canadian Mounted Rifles tot
ontploffing en bestormden de mannen van de XXVIeen XXVIIe Infanterie
Division de Canadese lijnen die over een
lengte van meer dan een kilometer werden doorbroken; De strategisch belangrijke
hoogtelijn tussen Tor Top (Hill 62) en
Mount Sorrel, ten oosten van Zillebeke, viel in Duitse handen en de Duitse
stoottroepen slaagden er in nog ruim een halve kilometer verder op te rukken
naar Ieper en Observatory Ridge in te nemen. Op 3 juni voerden de Ie
en IIIe Canadese Divisies een felle tegenaanval uit maar slaagden er
niet in de Duitsers terug te drijven. Alleen bij Sanctuary Wood werd een kleine
terreinwinst geboekt. De tegenaanval werd een compleet en vooral bloederig
fiasco: Hij werd overhaast gepland, niet coherent en met
onvoldoende artilleriesteun en uiterst gebrekkige communicatie uitgevoerd . Het was een harde les die de Canadezen niet snel zouden vergeten.
Drie dagen later gooiden Duitse aanvalstroepen de Canadezen
uit hun stellingen bij het Hooge aan de Menenseweg. Het met zoveel moeite en zo
hoge verliezen door de geallieerden in 1915 behouden terrein ging in een paar
uur tijd volledig verloren
Pas op 13 juni waren de geallieerden sterk genoeg om Tor
Top en Mount Sorrel opnieuw in te nemen. Het terrein rond het Hooge bleef echter
nog tot augustus 17 in Duitse handen. De
Canadese verliezen waren enorm: Ze verloren ruim 8.500 man aan gesneuvelden,
gewonden en vermisten. Daaronder waren twee generaals en 6
bataljons-commandanten. In deze twee weken bloederige strijd noteerden de
Canadezen de helft van de totale verliezen die ze gedurende heel de oorlog in het
Ieperse zouden lijden
De bijgaande unieke foto van Doppelhöhe 60 (klik voor een vergroting) dateert van 10 juni
1916 en werd wellicht vanuit een laag overvliegend Duits toestel gemaakt bij de
holle weg die bij de Britten bekend stond als Observatory Road. Ze geeft een
goed beeld van de enorme schaal van verwoesting die deze sector in juni 16 had
getroffen.
WAKE IN THIEPVAL T.G.V. 100 JAAR SLAG AAN DE SOMME
Vandaag is het precies 100 jaar geleden dat de Slag aan de Somme begon. In veel naslagwerken staat deze dag geboekstaafd als 'Zwartste dag uit de geschiedenis van het Britse leger' en daar valt veel voor te zeggen. Op een paar uur tijd verloren de Britten 60.000 manschappen, waarvan 20.000 gesneuvelden. Deze enorme verliezen veroorzaakten een trauma dat tot op de dag van vandaag doorwerkt. Gisteren namen duizenden Britten op tal van plaatsen deel aan wakes die door heet het land én in Thiepval aan de Somme werden georganiseerd om de slachtoffers van 1 juli 1916 te herdenken. Hier vindt u alvast een paar sfeerbeelden van de wake die gisterenavond bij het Vermistenmonument van Thiepval plaatsvond.
Tussen alle Brexit- EK- en Wimbledongekte heeft de Britse staatsomroep toch nog een gaatje gevonden waarin de nodige aandacht wordt geschonken aan de infame Slag van de Somme, die morgen precies honderd jaar geleden in al zijn gruwel losbarstte. Vanavond kan u op BBC 2 van 20.30 u. tot 22.30 u. terecht voor een herdenkingsprogramme en morgenmiddag kan u op hetzelfde kanaal een overzicht krijgen van de verschillende plechtigheden die gepland zijn.
Een behoorlijk onthutsende reportage van Pierre Belet en Romain Fleury over het besmettingsgevaar door chemische stoffen en zware metalen van tijdens de Grote Oorlog in Noord- Frankrijk achtergelaten munitie:
In deze RTB-reportage uit 1964 vertelt een veteraan van
het Franse 276ième Régiment dInfanterie hoe zijn compagnie op 5 september 1914
bij de stormaanval op Monthyon in een half uur tijd drie van haar vier
officieren verloor. Eén van deze gesneuvelden was de Franse schrijver, dichter
en essayist Charles Péguy (1873-1914). Péguy die ideologisch een merkwaardige
evolutie van anti-klerikale socialist en pacifist tot karholieke nationalist had
gemaakt stierf aan het hoofd van zijn pelotin terwijl hij zijn mannen bezwoer
geen meter Franse grond af te staan. Dat deze fascinerende figuur - gelukkig maar
- nog niet vergeten is, werd gisteren nog in Chartres geïllustreerd. Met de
steun van het departementsbestuur van Eure et Loir weer er een wandelpad Charles
Péguy onthuld en ingewandeld.
Bij archeologische opgravingen in de verkaveling Tuinwijk
in Diksmuide werden twee weken geleden de stoffelijke resten van vier gesneuvelde
militairen gevonden: 3 Belgen en 1 Franse/Bretoense Marinefuselier. Bij de
lichaamsresten werden een aantal artefacten gevonden, waaronder de zakrevolver
op de foto. Afgaande op de gevonden uniformknopen behoorden de gesneuvelde
Belgen tot het 12e Linieregiment. Een eenheid waarin, tussen
haakjes, heel wat mannen uit de Noorderkempen hadden gediend. Het 12e
Linie had zich, mede door de ondersteuning die het kreeg van de Brigade
Marinefuseliers van Ronarch, onderscheiden bij de verdediging van het bruggenhoofd
van Diksmuide tussen 19 oktober en 10 november 1914. Indien hun stoffelijke
resten zouden kunnen worden geïdentificeerd worden ze wellicht herbegraven op
de BMB Duinenhoek in De Panne en anders worden ze wellicht bijgezet in de pas
in gebruik genomen crypte op de BMB van Houthulst.
Op 17 maart 1918 werd soldaat Jozef Peers dodelijk
gewond door een granaatinslag bij het steunpunt De Groene Hoeve in Merkem. Hij bezweek ter plaatse aan de opgelopen verwondingen. Peers was op
14 april 1894 in Grobbendonk geboren in het gezin van Joannes Franciscus Peers
en Maria Vandenbroeck.. Bij het uitbreken van de oorlog was hij ongehuwd en net
als zijn vader landbouwer. Hij behoorde tot de militieklas van 1914 en werd op 21
september 1914 met het stamnummer 109/60422 ingelijfd in het 9e
Linieregiment. Op 19 maart 1918 werd hij begraven op de BMB van Westvleteren
waar hij tot op de dag van vandaag rust in graf nr. 374.
Zijn streekgenoten uit het kanton Herentals zamelden
onder impuls van brancardier John Leysen het benodigde geld in voor de aankoop
van een heldenhuldezerk die in de nazomer van 18 op zijn graf werd geplaatst.
Deze zerk werd in 1925 door de Dienst der Militaire grafsteden van zijn graf
verwijderd en wellicht vernietigd.
Duizenden jongemannen - volgens sommige bronnen in augustus
1914 alleen al 20.000 - meldden zich als vrijwilligers voor het leger bij het
uitbreken van de vijandelijkheden. Naar schatting en afgaande op officiële
bronnen zouden meer dan 200 mannen uit het kanton Hoogstraten vrijwillig dienst
hebben genomen in de loop van de 4 jaren oorlog. Sommige van hen waren bij de
jongste oorlogsvrijwilligers van het land. Hoogstratenaar Jan Van Ginniken was
15 jaar en 1 maand oud toen hij het leger vervoegde. Hubert Van Tongerloo uit
Meerle 15 jaar en 10 maanden. Beiden logen in het aanwervingsbureau over hun
echte leeftijd om toch maar in dienst te kunnen. Alhoewel voor heel wat van
deze piepjonge rekruten een oogje werd dichtgeknepen, glipten ze toch niet
allemaal door de mazen van het net. Jef Pots Mariën, wiens familie in oktober
'14 uit Hoogstraten naar Nederland was gevlucht, meldde zich tevergeefs als
prille 15-jarige op het Belgische consulaat in Breda. Na een gesprek met
Charles Van Pelt, de Belgische zaakgelastigde, werd hij - tot zijn grote
frustratie - precies wegens zijn jonge leeftijd teruggestuurd.
Hoogstraten leverde overigens
niet alleen een paar van de de jongste maar ook één van de oudste
oorlogsvrijwilligers. E.H. Eugène Charles
Faes, een 73-jarige priester, die bij het uitbreken van de oorlog aalmoezenier
was van Merksplas-Kolonie en op het kasteel van Hoogstraten, meldde zich op 28
augustus 14 vrijwillig als militair aalmoezenier in het fort van Oude-God/Mortsel.
Twee dagen later werd hij echter, op eigen aanvraag, wegens zijn hoge ouderdom
eervol uit de dienst ontslagen.
Een wel
heel aparte groep van vrijwilligers uit het Hoogstraatse, waren de
voormalige kostgangers uit de landloperskolonie/gevangenis op het Gelmelslot
en deze uit Wortel- en Merksplas-Kolonie. Een gedeelte van hen kreeg de
vrijheid in ruil voor het vrijwillig aantrekken van een soldatenpak,
terwijl de meerderheid onder hen de verwarring die in de augustdagen van '14
heerste, had aangegrepen om het hazenpad te kiezen. Logischerwijze werd de
blijde intrede van deze Hoogstraatse vrijwilligers niet overal op gejuich
onthaald. Een citaat uit het werkje Berchem
en de oorlog '14-'18: "...
Die staat van zaken kon een gevaarlijke wending nemen, daar de Antwerpsche
agglomeratie als overstroomd was door ontvluchte kostgasten uit de coloniën van
Hoogstraeten en Merxplas. In Berchem werden niet minder dan 112 dier wegloopers
aangehouden en in de celgevangenis van Antwerpen onder dak gebracht."
Was het
aantal vertrekkende vrijwilligers tot aan de Duitse bezetting van onze regio
niet echt groot te noemen, dan veranderde dit drastisch nadat de
bezettingstroepen zich definitief hadden geïnstalleerd. Uit verzet tegen
allerlei Duitse dwangmaatregelen, en uit schrik voor een eventuele opeising
door de bezetter voor verplichte tewerkstelling, besloten heel wat jongemannen,
de gevaarlijke sprong over de grens te wagen. Alhoewel ook soms héél
persoonlijke motieven bepaalden of men vrijwillig dienst nam. Zo gaf op een
morgen in februari '15 koperslager Jules Huybrechts, zijn voorschoot aan zijn
patron Karel Verstraelen, met de woorden: "Charel, 'k kom niet meer werken. We hebben bericht gekregen dat onze
Louis gesneuveld is, en ik ga de grens over, zijn plaats inpakken." Jules
was daadwerkelijk drie dagen later in Hoogstraten verdwenen.
In april
1918 zou een anoniem gebleven soldaat/vrijwilliger uit de Noorderkempen in
het frontblaadje Het Heidebloemken het verhaal vertellen van zijn vlucht
over de Nederlandse grens. Omdat het exemplarisch is voor tientallen van dergelijke
passages, hieronder het verhaal van Marckzoon:
"Het uur van 't vertrekken was
geslagen, ouders, broers en zusters een laatste zoen gedrukt, het kruiske door
vaders hand op 't voorhoofd ontvangen en... "vaarwel" , "niet
vaarwel maar tot weerziens, tot welhaast " riepen de stemmen me toe. 'k
Durf niet meer omzien, hun bedroefde wezens en hun tranen zouden mijn stalen
hart hebben doen breken. Met opgeheven hoofd en vasten tred volgde ik de
kleine wegelkens door onze vroegere zoo schoone heide. Die heide waarin ik
meermalen dwaalde en met open longen haar aangenamen geur inademde, waar ik met
mijn trouwen hond zoo dikwijls jacht maakte op haas of konijn, of luisterde
naar het gegons der naarstige bieën of 't morgengezang van den leeuwerik. En
ik doorliep dit alles als een banneling, met een hart vol weemoed en de sombere
gedachten of ik dit ooit nog zou wederzien.
In K.
zou ik mijn leidsman opzoeken en mij van 't noodige voorzien om de gevaarlijke
reis aan te steken. Geen levend wezen had ik ontmoet, en als ik mijn hoofd
tegen den zandigen grond legde, hoorde ik niets dan 't geroep van een koekoek,
of 't geblaf van een schepershond in de verte. Geen Duitsche schildwacht noch
veiligheidspatrouille was te vreezen, de jonge moffen waren afgelost op 't dorp
en omliggende en door oudere moffen vervangen, die 't donzig burgersbed en 't
fleschje snik verkozen liever dan te patrouilleren in de verlaten heide.
't Was
8 uur als ik bij mijn leidsman aanklopte, alles was tot nog toe als een
spinnewiel afgeloopen: hij was van mijne komst verwittigd; na vrouw en kind
vaarwel te hebben gezegd en den mispelen gaanstok van uit 't hoeksken tusschen
klokkas en witgekalkten muur te hebben gehaald, was hij reisvaardig. Welke
verwondering en welk vertrouwen tevens bezoemde mij die man in, nooit zag ik
hem zoo heldhaftig: Een echte Kempenzoon van middelbaren leeftijd,
sterkgespierd, zwart van oogen en knevels, den zwarten vilten hoed op 't hoofd.
Dat alles deed mij eerder op een wildstrooper en moordenaar denken dan op een
man die ongeweten, ongekend een grooten plicht en nog grooter dienst bewijst
aan 't vaderland.
De
laatste Belgische haardstee van onze schoone Kempen was ik uitgetreden en met
kloppend harte maar vol moed, volgde ik mijn gids en wee den lafaard die ons
den weg zou versperren, duur zou het den onvoorzichtigen kosten. En voort
stapten we als twee zwarte schimmen in 't holle van den nacht; alles was
doodsch, de natuur scheen in een eeuwigen slaap gedompeld: voor ons donkerde
het groote dennenbosch: daar was de verzamelplaats der helden van dezen nacht.
Rondom
hielden mannen de wacht die het sein zouden geven als er verraad mocht opdagen.
Men wachtte reeds op onze komst. Het waren al jongelingen die het juk van hun
schouders wilden werpen en naar vrijheidslucht snakten, liever hun bloed gaven
voor hun land, dan als slaven te worden ontvoerd en behandeld. Hier onder de
flauwe schemering der maan werd het verbond gesloten; niemand mocht afdwalen,
niemand mocht terugtrekken als het van noode was zich te verdedigen,
onbeweeglijk moest men staan als een vijandelijk zoeklicht de heide zou verlichten.
We
waren een twintigtal als we het groote dennenbosch verlieten, een echte
karavaan in de wildernis: voorop stapten de leidsmannen gewapend met den groven
goedendag en deden ons telkens teeken als er iets schuilde in de duisternis, we
voelden ons thans sterk onder den indruk der woorden die ons bij het vertrek
waren toegestuurd, we waanden ons de helden van 183O die Consience zoo schoon
afschilderde in zijn "Boerenkrijg".
Voort stapten we met kloppend harte en schuchteren blik,
het was of 't heidezand onder onze voeten wegschoof, het akelig verschijnsel
van een mastenboom, afgezonderd op de groote heide als een onbeweeglijke waker
op 't wijde veld trof onze aandacht. Welhaast zouden wij de kleine rivier
bereiken die we moesten overtrekken. Voor ons rees het kleine dennenbosch dat
ons een schuilplaats zou verleenen, nog eenige oogenblikken en... we zouden ons
in 's vijands handen, ofwel op een gastvrijen bodem bevinden.
Door de kleine wegelkens half ineen gebogen, voorzichtig
gleden we door twee boschperkskens heen: aan den zoom bleven we onbeweeglijk
liggen en gluurden met schuchteren blik in 't ronde... honderden meters rechts
van ons aan den hoek van 't sparrenbosch stond het strooien wachthuisje, en we
ontwaarden in 't sparrenbosch den in 't wit gedoffelden pinhelm die met zijn
zwarentred heen en weer
zijn tegenwoordigheid kenbaar maakte, een vijftigtal meters verder stond zijn
makker en scheen meer acht te geven op zijn omgeving, want hij en verroerde
zich niet... Met kloppend harte volgden wij elk hunner bewegingen, en we
wachten met ongeduld tot ze zouden afgelost worden.
Een kleine mistregen begon te vallen en zwarte wolken
bedekten de lucht, een akelige donkerte omringde ons, 't was of de hemel onze
vlucht wilde vergemakkelijken. Angstig was het wachten, mijne gedachten keerden
nogmaals tot hen die ik kwam te verlaten, naar al wat me duurbaar was, en die
ik mischien nooit meer zou wederzien.
Mijn oor werd getroffen door haastige voetstappen, de
wachten werden afgelost en door anderen vervangen, 't oogenblik was daar...
voor ons verborgen in 't hooge riet, lag de kleine voetbrug waaronder 't
kabbelende beekje zijn waters voortduwde. De eerste gidsen waren er reeds over
gekropen, om te zien of er aan den overkant geen verraad schuilde, ongemerkt
had ik ze reeds opgevolgd, 't was te benauwd in mijn schuilplaats en zonder
gerucht had ik ze reeds vervoegd... de laatsten waren over, nog een vijfhonderd
meters en al het uitgestane leed was vergeten, eens rond gezien of geen vijandelijke
stappen ons volgden en voorwaarts, over 't opene heideveld.
Welke
vreugde! Daar rees voor ons uit den dorren grond de driekleurige paal...
gelukkige stond, met den eenen arm omklemden we den verlossingspaal en met den
anderen wierpen we een laatste vaarwel tot hen die daar bleven en tot...onze
schoone Kempen."
Vrijwel
onmiddellijk nadat midden oktober 14 de Duitse bezetting van Hoogstraten een
feit was, vertrokken er uit Hoogstraten alleen niet minder dan 16 vrijwilligers
op amper drie weken tijd. Hun belangrijkste motief, om nét nu de grens over te
steken, was het feit dat de Duitsers begonnen met wekelijkse controles van de
eventueel voor dienstplicht in aanmerking komende jongemannen. In de eerste
week van januari '15 alleen al waagden 5 jonge Hoogstratenaren de sprong.
Onder hen Arnold Laurijssen. Met zijn vier kameraden sloop hij in de nacht van 5
op 6 januari, de Duitse schildwachten verschalkend, door de bossen in Meerle
over de grens naar Strijbeek. In één stuk marcheerden ze van hieruit naar
Baarle-Nassau, waar ze een trein konden nemen naar Vlissingen. Vanuit
Vlissingen belandden ze uiteindelijk in Rotterdam, waar ze moesten wachtten tot
er zich 5000 vrijwilligers hadden gemeld, om een troepentransport, richting
Engeland te kunnen samenstellen. Na tien dagen oponthoud was het zover en een
dag later kwamen ze in Folkestone aan. Na te zijn goedgekeurd voor militaire
dienst werd hij vervolgens naar Cherbourg verscheept waar hij een
basisopleiding als infanterist zou krijgen. Eind september '15 kwam Arnold Laurijssen
aan het front in de sector Nieuwpoort.
Omstreeks
dezelfde tijd als Arnold Laurijssen vertrok ook Frans Paepen. Hij beleefde
echter nog een hachelijk avontuur voor hij dienst kon nemen. Frans, die nog
bij zijn ouders in Beerse woonde, besloot vrijwel onmiddellijk na de Duitse
bezetting, de benen te nemen. Via Zondereigen zou hij de sprong wagen. Hij bereikte
echter niet het Nederlandse grondgebied, maar een cel in de Turnhoutse gevangenis,
waar hij vier dagen lang mocht nadenken hoe hij bij een volgende poging het
beste uit de handen van de Duitse grenswachten kon blijven. Het waren, cynisch
genoeg, de Duitsers zélf die hem een kans op ontsnappen boden. Medio december
'14, waren ze immers volop bezig met het aanleggen van de eerste prikkeldraadversperringen
aan de grens. Ze deden hiervoor een beroep op Belgische vrijwillige werklui.
Frans bood zich aan, en bij de eerste de beste gelegenheid, vluchtte hij bij
Castelré de grens over. Dit zou zijn familie zuur opbreken, want gedurende
weken werd zijn ouderlijke woning geregeld overhoop gehaald door een Duitse
arrestatieploeg, die hem zocht. Op 6 februari 15 meldde Frans zich in Calais,
waar hij bij het 13e linieregiment werd ingelijfd. Na een basisopleiding in
Auvours kreeg hij eind juni 15 zijn vuurdoop in Ramskapelle.
Hoogstratenaar
Frans Schrijvers behoorde tot de militieklas van 1914, maar om één of andere
reden was hij niet opgeroepen. Begin 1915 trok ook hij de grens over om
dienst te nemen. In Breda verwees men hem door naar Vlissingen, om uiteindelijk
in Londen te belandden. De eerste weken verbleef hij er bij zijn broer Louis,
die al een paar jaar in de Engelse hoofdstad woonde. Nadat hij zich had
aangemeld voor de dienst moest hij zich in een Londens hospitaal aanbieden
voor een medische controle. Tot zijn grote verbazing was de hem onderzoekende
militaire geneesheer, zijn oud-dorpsgenoot Dr. Hendrik Versmissen. Deze was
blijkbaar meer geïnteresseerd in de laatste nieuwtjes uit Hoogstraten, dan in
de fysieke conditie van de rekruut Nadat hij voor de dienst was goedgekeurd
belandde Frans via Calais in Honfleur voor zijn basisopleiding. Omstreeks
september '15 kwam hij in de loopgraven voor Diksmuide terecht.
Indien u
nog over verhalen, fotos of andere documenten m.b.t. Hoogstraatse
oorlogsvrijwilligersbeschikt wil ik dit
graag van u horen. Aarzel niet om mij te contacteren
De Turnhoutse oorlogsvrijwilliger Ward Hermans
(1897-1992), soldaat in het 6e Linieregiment, schreef in de
soldatenkrant Ons Vaderland en was
nauw betrokken bij de Frontbeweging. In juli 1918 werd hij aangehouden door de
Sûreté Militaire en zonder enige vorm van proces naar een strafpeloton
houthakkers in het Orne-departement gestuurd waar hij tot midden maart 19
dwangarbeid moest verrichten.In zijn
in 1922 verschenen dichtbundel Gedichten
van liefde en strijdstond onderstaand
gedicht dat hij schreef naar aanleiding van het schenden van tientallen heldenhuldezerken
door onbekenden op de BMB van Oeren
in de nacht van 9 op 10 februari 18.