Duizenden jongemannen - volgens sommige bronnen in augustus
1914 alleen al 20.000 - meldden zich als vrijwilligers voor het leger bij het
uitbreken van de vijandelijkheden. Naar schatting en afgaande op officiële
bronnen zouden meer dan 200 mannen uit het kanton Hoogstraten vrijwillig dienst
hebben genomen in de loop van de 4 jaren oorlog. Sommige van hen waren bij de
jongste oorlogsvrijwilligers van het land. Hoogstratenaar Jan Van Ginniken was
15 jaar en 1 maand oud toen hij het leger vervoegde. Hubert Van Tongerloo uit
Meerle 15 jaar en 10 maanden. Beiden logen in het aanwervingsbureau over hun
echte leeftijd om toch maar in dienst te kunnen. Alhoewel voor heel wat van
deze piepjonge rekruten een oogje werd dichtgeknepen, glipten ze toch niet
allemaal door de mazen van het net. Jef Pots Mariën, wiens familie in oktober
'14 uit Hoogstraten naar Nederland was gevlucht, meldde zich tevergeefs als
prille 15-jarige op het Belgische consulaat in Breda. Na een gesprek met
Charles Van Pelt, de Belgische zaakgelastigde, werd hij - tot zijn grote
frustratie - precies wegens zijn jonge leeftijd teruggestuurd.
Hoogstraten leverde overigens
niet alleen een paar van de de jongste maar ook één van de oudste
oorlogsvrijwilligers. E.H. Eugène Charles
Faes, een 73-jarige priester, die bij het uitbreken van de oorlog aalmoezenier
was van Merksplas-Kolonie en op het kasteel van Hoogstraten, meldde zich op 28
augustus 14 vrijwillig als militair aalmoezenier in het fort van Oude-God/Mortsel.
Twee dagen later werd hij echter, op eigen aanvraag, wegens zijn hoge ouderdom
eervol uit de dienst ontslagen.
Een wel
heel aparte groep van vrijwilligers uit het Hoogstraatse, waren de
voormalige kostgangers uit de landloperskolonie/gevangenis op het Gelmelslot
en deze uit Wortel- en Merksplas-Kolonie. Een gedeelte van hen kreeg de
vrijheid in ruil voor het vrijwillig aantrekken van een soldatenpak,
terwijl de meerderheid onder hen de verwarring die in de augustdagen van '14
heerste, had aangegrepen om het hazenpad te kiezen. Logischerwijze werd de
blijde intrede van deze Hoogstraatse vrijwilligers niet overal op gejuich
onthaald. Een citaat uit het werkje Berchem
en de oorlog '14-'18: "...
Die staat van zaken kon een gevaarlijke wending nemen, daar de Antwerpsche
agglomeratie als overstroomd was door ontvluchte kostgasten uit de coloniën van
Hoogstraeten en Merxplas. In Berchem werden niet minder dan 112 dier wegloopers
aangehouden en in de celgevangenis van Antwerpen onder dak gebracht."
Was het
aantal vertrekkende vrijwilligers tot aan de Duitse bezetting van onze regio
niet echt groot te noemen, dan veranderde dit drastisch nadat de
bezettingstroepen zich definitief hadden geïnstalleerd. Uit verzet tegen
allerlei Duitse dwangmaatregelen, en uit schrik voor een eventuele opeising
door de bezetter voor verplichte tewerkstelling, besloten heel wat jongemannen,
de gevaarlijke sprong over de grens te wagen. Alhoewel ook soms héél
persoonlijke motieven bepaalden of men vrijwillig dienst nam. Zo gaf op een
morgen in februari '15 koperslager Jules Huybrechts, zijn voorschoot aan zijn
patron Karel Verstraelen, met de woorden: "Charel, 'k kom niet meer werken. We hebben bericht gekregen dat onze
Louis gesneuveld is, en ik ga de grens over, zijn plaats inpakken." Jules
was daadwerkelijk drie dagen later in Hoogstraten verdwenen.
In april
1918 zou een anoniem gebleven soldaat/vrijwilliger uit de Noorderkempen in
het frontblaadje Het Heidebloemken het verhaal vertellen van zijn vlucht
over de Nederlandse grens. Omdat het exemplarisch is voor tientallen van dergelijke
passages, hieronder het verhaal van Marckzoon:
"Het uur van 't vertrekken was
geslagen, ouders, broers en zusters een laatste zoen gedrukt, het kruiske door
vaders hand op 't voorhoofd ontvangen en... "vaarwel" , "niet
vaarwel maar tot weerziens, tot welhaast " riepen de stemmen me toe. 'k
Durf niet meer omzien, hun bedroefde wezens en hun tranen zouden mijn stalen
hart hebben doen breken. Met opgeheven hoofd en vasten tred volgde ik de
kleine wegelkens door onze vroegere zoo schoone heide. Die heide waarin ik
meermalen dwaalde en met open longen haar aangenamen geur inademde, waar ik met
mijn trouwen hond zoo dikwijls jacht maakte op haas of konijn, of luisterde
naar het gegons der naarstige bieën of 't morgengezang van den leeuwerik. En
ik doorliep dit alles als een banneling, met een hart vol weemoed en de sombere
gedachten of ik dit ooit nog zou wederzien.
In K.
zou ik mijn leidsman opzoeken en mij van 't noodige voorzien om de gevaarlijke
reis aan te steken. Geen levend wezen had ik ontmoet, en als ik mijn hoofd
tegen den zandigen grond legde, hoorde ik niets dan 't geroep van een koekoek,
of 't geblaf van een schepershond in de verte. Geen Duitsche schildwacht noch
veiligheidspatrouille was te vreezen, de jonge moffen waren afgelost op 't dorp
en omliggende en door oudere moffen vervangen, die 't donzig burgersbed en 't
fleschje snik verkozen liever dan te patrouilleren in de verlaten heide.
't Was
8 uur als ik bij mijn leidsman aanklopte, alles was tot nog toe als een
spinnewiel afgeloopen: hij was van mijne komst verwittigd; na vrouw en kind
vaarwel te hebben gezegd en den mispelen gaanstok van uit 't hoeksken tusschen
klokkas en witgekalkten muur te hebben gehaald, was hij reisvaardig. Welke
verwondering en welk vertrouwen tevens bezoemde mij die man in, nooit zag ik
hem zoo heldhaftig: Een echte Kempenzoon van middelbaren leeftijd,
sterkgespierd, zwart van oogen en knevels, den zwarten vilten hoed op 't hoofd.
Dat alles deed mij eerder op een wildstrooper en moordenaar denken dan op een
man die ongeweten, ongekend een grooten plicht en nog grooter dienst bewijst
aan 't vaderland.
De
laatste Belgische haardstee van onze schoone Kempen was ik uitgetreden en met
kloppend harte maar vol moed, volgde ik mijn gids en wee den lafaard die ons
den weg zou versperren, duur zou het den onvoorzichtigen kosten. En voort
stapten we als twee zwarte schimmen in 't holle van den nacht; alles was
doodsch, de natuur scheen in een eeuwigen slaap gedompeld: voor ons donkerde
het groote dennenbosch: daar was de verzamelplaats der helden van dezen nacht.
Rondom
hielden mannen de wacht die het sein zouden geven als er verraad mocht opdagen.
Men wachtte reeds op onze komst. Het waren al jongelingen die het juk van hun
schouders wilden werpen en naar vrijheidslucht snakten, liever hun bloed gaven
voor hun land, dan als slaven te worden ontvoerd en behandeld. Hier onder de
flauwe schemering der maan werd het verbond gesloten; niemand mocht afdwalen,
niemand mocht terugtrekken als het van noode was zich te verdedigen,
onbeweeglijk moest men staan als een vijandelijk zoeklicht de heide zou verlichten.
We
waren een twintigtal als we het groote dennenbosch verlieten, een echte
karavaan in de wildernis: voorop stapten de leidsmannen gewapend met den groven
goedendag en deden ons telkens teeken als er iets schuilde in de duisternis, we
voelden ons thans sterk onder den indruk der woorden die ons bij het vertrek
waren toegestuurd, we waanden ons de helden van 183O die Consience zoo schoon
afschilderde in zijn "Boerenkrijg".
Voort stapten we met kloppend harte en schuchteren blik,
het was of 't heidezand onder onze voeten wegschoof, het akelig verschijnsel
van een mastenboom, afgezonderd op de groote heide als een onbeweeglijke waker
op 't wijde veld trof onze aandacht. Welhaast zouden wij de kleine rivier
bereiken die we moesten overtrekken. Voor ons rees het kleine dennenbosch dat
ons een schuilplaats zou verleenen, nog eenige oogenblikken en... we zouden ons
in 's vijands handen, ofwel op een gastvrijen bodem bevinden.
Door de kleine wegelkens half ineen gebogen, voorzichtig
gleden we door twee boschperkskens heen: aan den zoom bleven we onbeweeglijk
liggen en gluurden met schuchteren blik in 't ronde... honderden meters rechts
van ons aan den hoek van 't sparrenbosch stond het strooien wachthuisje, en we
ontwaarden in 't sparrenbosch den in 't wit gedoffelden pinhelm die met zijn
zwarentred heen en weer
zijn tegenwoordigheid kenbaar maakte, een vijftigtal meters verder stond zijn
makker en scheen meer acht te geven op zijn omgeving, want hij en verroerde
zich niet... Met kloppend harte volgden wij elk hunner bewegingen, en we
wachten met ongeduld tot ze zouden afgelost worden.
Een kleine mistregen begon te vallen en zwarte wolken
bedekten de lucht, een akelige donkerte omringde ons, 't was of de hemel onze
vlucht wilde vergemakkelijken. Angstig was het wachten, mijne gedachten keerden
nogmaals tot hen die ik kwam te verlaten, naar al wat me duurbaar was, en die
ik mischien nooit meer zou wederzien.
Mijn oor werd getroffen door haastige voetstappen, de
wachten werden afgelost en door anderen vervangen, 't oogenblik was daar...
voor ons verborgen in 't hooge riet, lag de kleine voetbrug waaronder 't
kabbelende beekje zijn waters voortduwde. De eerste gidsen waren er reeds over
gekropen, om te zien of er aan den overkant geen verraad schuilde, ongemerkt
had ik ze reeds opgevolgd, 't was te benauwd in mijn schuilplaats en zonder
gerucht had ik ze reeds vervoegd... de laatsten waren over, nog een vijfhonderd
meters en al het uitgestane leed was vergeten, eens rond gezien of geen vijandelijke
stappen ons volgden en voorwaarts, over 't opene heideveld.
Welke
vreugde! Daar rees voor ons uit den dorren grond de driekleurige paal...
gelukkige stond, met den eenen arm omklemden we den verlossingspaal en met den
anderen wierpen we een laatste vaarwel tot hen die daar bleven en tot...onze
schoone Kempen."
Vrijwel
onmiddellijk nadat midden oktober 14 de Duitse bezetting van Hoogstraten een
feit was, vertrokken er uit Hoogstraten alleen niet minder dan 16 vrijwilligers
op amper drie weken tijd. Hun belangrijkste motief, om nét nu de grens over te
steken, was het feit dat de Duitsers begonnen met wekelijkse controles van de
eventueel voor dienstplicht in aanmerking komende jongemannen. In de eerste
week van januari '15 alleen al waagden 5 jonge Hoogstratenaren de sprong.
Onder hen Arnold Laurijssen. Met zijn vier kameraden sloop hij in de nacht van 5
op 6 januari, de Duitse schildwachten verschalkend, door de bossen in Meerle
over de grens naar Strijbeek. In één stuk marcheerden ze van hieruit naar
Baarle-Nassau, waar ze een trein konden nemen naar Vlissingen. Vanuit
Vlissingen belandden ze uiteindelijk in Rotterdam, waar ze moesten wachtten tot
er zich 5000 vrijwilligers hadden gemeld, om een troepentransport, richting
Engeland te kunnen samenstellen. Na tien dagen oponthoud was het zover en een
dag later kwamen ze in Folkestone aan. Na te zijn goedgekeurd voor militaire
dienst werd hij vervolgens naar Cherbourg verscheept waar hij een
basisopleiding als infanterist zou krijgen. Eind september '15 kwam Arnold Laurijssen
aan het front in de sector Nieuwpoort.
Omstreeks
dezelfde tijd als Arnold Laurijssen vertrok ook Frans Paepen. Hij beleefde
echter nog een hachelijk avontuur voor hij dienst kon nemen. Frans, die nog
bij zijn ouders in Beerse woonde, besloot vrijwel onmiddellijk na de Duitse
bezetting, de benen te nemen. Via Zondereigen zou hij de sprong wagen. Hij bereikte
echter niet het Nederlandse grondgebied, maar een cel in de Turnhoutse gevangenis,
waar hij vier dagen lang mocht nadenken hoe hij bij een volgende poging het
beste uit de handen van de Duitse grenswachten kon blijven. Het waren, cynisch
genoeg, de Duitsers zélf die hem een kans op ontsnappen boden. Medio december
'14, waren ze immers volop bezig met het aanleggen van de eerste prikkeldraadversperringen
aan de grens. Ze deden hiervoor een beroep op Belgische vrijwillige werklui.
Frans bood zich aan, en bij de eerste de beste gelegenheid, vluchtte hij bij
Castelré de grens over. Dit zou zijn familie zuur opbreken, want gedurende
weken werd zijn ouderlijke woning geregeld overhoop gehaald door een Duitse
arrestatieploeg, die hem zocht. Op 6 februari 15 meldde Frans zich in Calais,
waar hij bij het 13e linieregiment werd ingelijfd. Na een basisopleiding in
Auvours kreeg hij eind juni 15 zijn vuurdoop in Ramskapelle.
Hoogstratenaar
Frans Schrijvers behoorde tot de militieklas van 1914, maar om één of andere
reden was hij niet opgeroepen. Begin 1915 trok ook hij de grens over om
dienst te nemen. In Breda verwees men hem door naar Vlissingen, om uiteindelijk
in Londen te belandden. De eerste weken verbleef hij er bij zijn broer Louis,
die al een paar jaar in de Engelse hoofdstad woonde. Nadat hij zich had
aangemeld voor de dienst moest hij zich in een Londens hospitaal aanbieden
voor een medische controle. Tot zijn grote verbazing was de hem onderzoekende
militaire geneesheer, zijn oud-dorpsgenoot Dr. Hendrik Versmissen. Deze was
blijkbaar meer geïnteresseerd in de laatste nieuwtjes uit Hoogstraten, dan in
de fysieke conditie van de rekruut Nadat hij voor de dienst was goedgekeurd
belandde Frans via Calais in Honfleur voor zijn basisopleiding. Omstreeks
september '15 kwam hij in de loopgraven voor Diksmuide terecht.
Indien u
nog over verhalen, fotos of andere documenten m.b.t. Hoogstraatse
oorlogsvrijwilligersbeschikt wil ik dit
graag van u horen. Aarzel niet om mij te contacteren
De Turnhoutse oorlogsvrijwilliger Ward Hermans
(1897-1992), soldaat in het 6e Linieregiment, schreef in de
soldatenkrant Ons Vaderland en was
nauw betrokken bij de Frontbeweging. In juli 1918 werd hij aangehouden door de
Sûreté Militaire en zonder enige vorm van proces naar een strafpeloton
houthakkers in het Orne-departement gestuurd waar hij tot midden maart 19
dwangarbeid moest verrichten.In zijn
in 1922 verschenen dichtbundel Gedichten
van liefde en strijdstond onderstaand
gedicht dat hij schreef naar aanleiding van het schenden van tientallen heldenhuldezerken
door onbekenden op de BMB van Oeren
in de nacht van 9 op 10 februari 18.
Binnen twee weken zal het precies 100 jaar geleden zijn dat de Slag om de Somme begon. 1 Juli 1916 Staat sindsdien in de militair-historische standaardwerken geboekstaafd als de 'donkerste dag in de geschiedenis van het Britse leger'. Ik kom de volgende weken zeker nog een paar terug op deze gevechten die zich afspeelden op de uiterste zuidgrens van de aloude Nederlanden. Ter voorbereiding geef ik alvast deze bijzonder goede NDR-BBC-documentaire van Detlef Siebert uit 2006: 'The Somme from defeat tot victory'.
VERDWENEN DUITSE BEGRAAFPLAATSEN - KWATRECHT / MELLE
Ik heb op deze blogstek al geregeld stilgestaan bij de
inzet van de, overwegend uit Bretoenen bestaande, Brigade Marine-fuseliers
o.l.v. admiraal Ronarch. Hun eerste gevecht op Vlaamse bodem vond plaats op 9en 10 oktober 1914 bij Kwatrecht en Melle, waar ze door het gevoeligvertragen van de Duitse opmars kostbare uren
wonnen voor de troepen die vanuit Antwerpen op Gent terugtrokken. Vooral de
Franse machinegeweren bij de spoorwegovergang in Kwatrecht zouden dood en
vernieling zaaien onder de Duitse troepen die vanuit Aalst waren opgetrokken
met de bedoeling Gent in te nemen. De marine-fuseliers telden na de strijd 9
doden en 36 gesneuvelden. De Duitsers hadden een veelvoud aan slachtoffers: Iets
minder dan200 gesneuvelden en een
honderdtal gewonden, waarvan er een aantal later nog bezweken aan hun
verwondingen. De veldgraven van de gesneuvelde Duitsers werden nog voor het
einde van november 14 geruimd en de stoffelijke resten werden vlakbij het
felomstreden talud van de spoorweg herbegraven op het Ehrenfriedhof Melle nr.
233aan de Brusselse Steenweg ter hoogte
van kilometerpaal 44 in Kwatrecht Melle. Toen deze site op 22 december 1914
in aanwezigheid van von Bissing werd ingehuldigd lagen volgens een getuigenis van het aanwezige Reichstaglid
Friedrich Hubrich hier 90 gesneuvelden begraven. In twee massagraven voorzien
van individuele kruizen lagen respectievelijk 41 doden van Ersatz Regiment
nr, 1 en 43 doden van Ersatz Regiment nr. 2. Eén leutnant, 4
Feldwebel-Leutnants en 1 feldwebel lagen in individuele graven. Centraal op de
begraafplaats stond een zandstenen afgetopte monoliet met lauwerkransen in
bas-reliëf en de volgende tekst:
Zum Gedächtnis ihrer Toten
im Weltkriege 1914.
Die 1. Res. Inf. Brigade Errichtet
auf dem Boden Ihres ersten Gefechtes von Kwatrecht-Melle. Am 9 und 10. Oktober 1914
Op deze zeldzame foto uit 1916 (Klik voor een vergroting ) ziet u voor een legerbarak een
aantal kransen die klaarliggen voor een rouwhulde. Zonder uitzondering dragen
ze allemaal het ééntalig Franse opschrift Le
7e Rgt. de Ligne à nos braves tombés glorieusement pour la Patrie.
In het midden van 1916 gingen er onder de Vlaamsgezinden aan het IJzerfront
meer en meer stemmen op tegen de officiële Belgische en dus verfranste militaire
begrafeniscultuur. Op 31 augustus 1915 had het oorlogskabinet een
omstreden besluit uitgevaardigd: In een streven naar meer eenvormigheid en
natuurlijk ook om de identificatie van de graven te bevorderen werd bepaald hoe
voortaan de graven van gesneuvelde Belgische militairen moesten gemarkeerd
worden. Op alle graven diende een kruis geplaatst te worden. Het hiervoor benodigde hout werd
aangeleverd door de Genie. De militaire werklieden zorgden voor het schilderwerk.
Ieder zwart geverfd kruis moest in witte letters de volgende, enkel in het
Frans vermelde gegevens bevatten : Nom et prénoms, .é régiment de ., l'armée belge, Né à . le ., Décéde (of,
al naargelang het geval) Mort pour la
Patrie, à. le . Het uitsluitend
in het Frans markeren van de graven van gesneuvelde Belgische militairen was
niet alleen flagrant in strijd met de geest van de wet op het gebruik van de
talen in het leger van 1913 maar stootte
vooral de Vlaamsgezinden die in de loopgrachten stonden fel tegen de borst. Heel
wat van hen waren bij het uitbreken van de oorlog vrijwillig onder de wapens gegaan.
Uit loyauteit aan België hadden ze de Franstalige bevelvoering, het onbegrip,
de arrogantie en de vernederingen geslikt. Maar de Franse opschriften op hun
graven was een brug te ver In hun ogen bleef het tot in de dood pour les flamins la même chose Oud-strijder
Hendrik Demoen omschreef in zijn toespraak tijdens de IJzerbedevaart van 26
augustus 1923 in Alveringem - Oeren hoe zij het Mort pour la patrie indertijd hadden ervaren: Twee jaar reeds stonden wij, Vlaamsche
IJzerjongens in de slijk- en bloedgrachten van Veurne-Ambacht; twee jaar reeds
lagen de lijken van onze gesneuvelde broeders in de verlaten velden van t
front en op onze stille kerkhoven te rusten. Noch de legeroverheid, noch het
officiële België had er om gedacht op de graven onzer makkers iets te plaatsen
dat aan Vlaanderen denken deed; wél stonden er de duizenden eentonig - zwarte
kruisen met fransch opschrift en akelig rammelende blikken platen met de lelijk
- schreeuwende driekleur.
Velen van hen voelden zich
machteloos bij zoveel onbegrip. De Limburgse legeraalmoezenier Paul
Vandermeulen was de eerste die de kat de bel aanbond door in het voorjaar van 1916 in het door
hem uitgegeven Limburgsch
Studentenblaadje voor Oorlogstijd een oproep te lanceren om tot een eigen,
Vlaamse hulde aan de gesneuvelden te komen. Hij stond niet alleen. Zijn collega
aalmoezenier Flor Fierens schreef in zijn testament veiligheidshalve dat men op
zijn graf een Nederlandstalige zerk moest plaatsen omdat hij niet wilde
meewerken aan: de akelige verfransing
van onze dodenakkers. Moest ik met een Frans uithangbord bij Sint Pieter
aankomen dan vloog ik zeker als verrader van mijn volk aan de deur . Oorlogsvrijwilliger
Renaat De Rudder schreef op 29 september
16 aan zijn
vriend Henri Van Laerehet volgende: Het is droevig te zien en te hooren het
schreeuwend onrecht dat ons wordt aangedaan. Tot op ons zwart soldatenkruis,
belijdenis van ons offer, staat alles in t Frans. En mijn hart bloedt bij het
horen van de ergerende woorden, die onze oversten uitspreken als hun verachting
in onbewaakte ogenblikken naar boven welt: Sales Flamands! Vandermeulens oproep viel dus niet in dovenmansoren.
Uitgerekend in deze periode zochten en kregen meer en meer Vlaamsgezinde
intellectuelen aan het front - onder meer in de Studiekringen en het
Secretariaat der Katholieke Vlaamsche Hoogstudenten (S.K.V.H.) - contact met
elkaar. Uit hun
gesprekken zou in de zomer van 1916 Heldenhulde geboren worden dat een duurzame
en passende grafzerk op de graven van Vlaamse gesneuvelden zou gaan plaatsen
Deze opname (klik voor een vergroting ) werd wellicht in het voorjaar van '16 door een Duitse militair gemaakt in een gehucht 'ergens aan het IJzerfront'... Iemand enig idee waar deze foto precies werd gemaakt ?
Een korte biografie van admiraal Pierre Alexis Ronarch
(°Kemper, 22.11.1865 + Paris, 01.04.1940).
De Bretoense keikop en energieke officier die met zijn brigade marinefuseliers
een sleutelrol speelde bij de verdediging van het bruggenhoofd Diksmuide
tijdens de IJzerslag in 1914.
Deze militaire
begraafplaats aan de St. Maartensstraat ontstond kort na de IJzerslag toen
Franse troepen in Westvleteren hun gesneuvelden uit de sector Bikschote /
Langemark net achter het front begonnen te groeperen. Op het kerkhof, achter de
kerk van Westvleteren bevindt zich trouwens nog steeds een Frans militair
ereperk dat aan deze periode herinnert. In het begin van 1915 richtte de
Belgische militaire geneeskundige diensten in de meisjesschool van Westvleteren
een medische post in die instond voor de opvang van gewonden uit de sector Fort
Knokke / Driegrachten. De meeste
Belgische militairen die tussen 1915 en 1918 in deze sector sneuvelden kregen
een laatste rustplaats op deze site. Een groot aantal van de gesneuvelden die
hier werden begraven behoorden tot de Ve en VIeLegerdivisies. Maar ook heel wat militairen
van de III eLegerdivisie die
in april 18 bij de zware afweergevechten in en rond Merkem sneuvelden kan men
op deze site terugvinden. In 1923 werd het terrein officieel aangekocht door de
Belgische staat. Vandaag liggen hier 1.208 gesneuvelden begraven, waaronder 33
onbekenden. Hier stonden ooit minstens 127 heldenhuldezerken. Nu resteren er
nog 14 Net zoals in Adinkerke werden in het voorjaar van 1925 voor het
verharden van de toegangsweg naar de BMB in Westvleteren, van deze site
verwijderde heldenhuldezerken verbrijzeld en vermengdmet steenpuin.
Het calvariekruis dat
links op deze site staat is afkomstig van de gewezen BMB te Reninge. Toen deze
begraafplaats werd gesloten, werd de helft van de gesneuvelden die daar lagen
herbegraven op de BMB van Westvleteren en ook het kruis naar hier overgebracht.Oorspronkelijk lagen
op deze site de later als 'IJzersymbolen' bekend geworden gebroeders Frans en Edward Van Raemdonck en de samen met hen gesneuvelde Amé
Fiévez begraven. Ook oorlogsvrijwilliger Renaat De Rudder lag hier begraven voor zijn stoffelijke
resten in 1932 naar de crypte van de IJzertoren werden overgebracht. Op 27
augustus 1922 vond aan zijn graf in Westvleteren de IIIe
IJzerbedevaart plaats.
Het Hoogstraatse enigma - zie mijn vorige blogbericht
- rond het herbegraven van de
gesneuvelde Jan Frans Peeters op het kerkhof van Wortel is inmiddels dankzij
de, zoals steeds, vakkundige hulp van Annemie Polé van het Hoogstraatse
stadsarchief opgelost. Het gezin Peeters- Zegers is in april 1921 vanuit St.
Pieters Woluwe naar Wortel verhuisd en vestigde zich op het Poeleinde. Daarom
werden de stoffelijke resten van hun zoon en broer door de Dienst der Militaire
Grafsteden naar Wortel overgebracht. Het is echter vreemd dat er in het lokale
weekblad De Gazet van Hoogstraten geen verslag van deze herbegraving is terug
te vinden, want in de regel gebeurde dit voor elke gesneuvelde die werd teruggebracht.
Of was dit omdat Peeters geen geboren en getogen zoon van de Noorderkempen
was..? Zijn naam komt ook niet voor op het monument van de Wortelse
gesneuvelden en zijn graf is inmiddels ook verdwenen
Vader Petrus Peeters overleed op 25 oktober 1929 in
Wortel. Omstreeks 1932 verhuisde zijn weduwe naar Turnhout en ook zijn twee
broers en twee zusters waren inmiddels verhuisd. Ik ben inmiddels op zoek naar
een foto van zijn grafkruis en naar de oorspronkelijke militaire begraafplaats
waar hij eerst was begraven want dit is niet meer te achterhalen op zijn
bewaard gebleven fiche van de Dienst Oorlogsgraven Iemand enig idee ?
Deze jongeman is Jan Frans Peeters. Hij werd op 3
oktober 1894 in Grimbergen geboren in het gezin van Petrus Peeters en Maria
Louisa Zegers. Jan Frans Peeters groeide op in Grimbergen en Zaventem en was in
1914, bij het uitbreken van de Grote Oorlog in St. Pieters Woluwe
gedomicilieerd. Op 18 januari 1915 meldde hij zich aan als oorlogsvrijwilliger. Na een basisopleiding als infanterist belandde hij met het stamnummer
118/230 aan het IJzerfront in rangen van de 1e cie, 1e Bn. van het 18e
Linieregiment. Hij werd tijdens het Eindoffensief, op 17 oktober 18 in Torhout
dodelijk in zijn hoofd getroffen door granaatscherven en kreeg een veldgraf in
de buurt van kilometerpaal 1 langs de baan Torhout-Roeselare. Is er iemand die
meer gegevens heeft over deze gesneuvelde militair en vooral waarom zijn
stoffelijke resten uiteindelijk na de oorlog werden begraven op het kerkhof van Wortel, nu
een deelgemeente van Hoogstraten ? Waarom werd deze soldaat uit Vlaams-Brabant
helemaal in het uiterste noorden van de Kempen begraven ? Had hij er soms familie ? En wanneer
gebeurde deze herbegraving ?
In mijn blogberichten van de laatste weken ben ik
geregeld teruggekomen op de Dodendraad en de slachtoffers die er een eeuw geleden
vielen. Toeval of niet maar een paar dagen geleden kon ik deze mooie fotokaart op de kop
tikken op een bekende internationale veilingsite. Deze foto dateert uit mei
1918 en werd gemaakt aan de rijksgrens in Minderhout, nu een deelgemeente van Hoogstraten. Naar
alle waarschijnlijkheid is dit een wachtpeloton dat ergens in de beemden van de
Mark poseert met de zugführer. Uiterst links kan je, als je goed kijkt, (KLIK OP DE FOTO) naast
de enige jonge snaak uit het gezelschap nog een stukje van het patrouillepad en
één mast van de hoogspanningslijn zien.
Opvallend aan deze opname is dat de meeste van de
poserende Landstürmmannen er allesbehalve kwiek uitzien. Het Duitse keizerrijk
gebruikte in de lente van 18 haar laatste reserves voor de grootschalige
voorjaarsoffensieven in het Westen, waardoor oude knarren uit de Lanwehr naar
de grenzen werden gestuurd om er bewakingsopdrachten te vervullen. Uit de
gegevens die in het Hoogstraatse stadsarchief bewaard bleven m.b.t. deze
troepen blijkt dat een aantal van de in het laatste oorlogsjaar in onze regio
ingezette militairen, vijftigplussers waren
Gisteren heb ik met stijgende verbazing en later zelfs met plaatsvervangende
schaamte naar de groots opgezette Franse herdenking van 100 Jaar Slag bij Verdun gekeken.. De
sowieso al weinig geloofwaardige Duitse bondskanselier Angela Merkel en de nog
veel minder geloofwaardige Franse president François Hollande waren er de slecht
gecoreografeerde hoofdrolspelers in een bijzonder steriel en, weinig zeggend
schouwspel dat zich voltrok binnen het indrukwekkende kader van de militaire begraafplaats en knekelhuis van Douaumont. Wat had kunnen uitgroeien tot een mooie verzoeningsplechtigheid verwaterde tot een vis noch vlees-spektakel dat vooral politiek correct diende te zijn... De lezers
van mijn blog weten dat ik een boontje heb voor Ernst Junger. Hoe anders was
het toen deze vergrijsde schrijver en hoog onderscheiden veteraan in september
1984, in aanwezigheid van François Mitterand en Helmut Kohl in Verdun de doden
kwam eren. Het gebeuren groeide uit tot
een historische Franco-Duitse verzoening. Jünger was trouwens niet aan zijn
proefstuk toe want op 24 juni 1979 had hij op uitnodiging van René Vigneron, de
toenmalige burgemeester van Verdunen
Henrim Amblard, de voorzitter van de Société des Aveugles de Guerre Français
voor Ceux de Verdun een opgemerkte lezing gehouden. Gewoon om het contrast te
illustreren tussen het niveau van de officiële toespraken van gisteren en Jüngers
lezing, breng ik de integrale tekst van Jünger uit 79 in een Franse vertaling door
François Poncet.
Je mincline devant ceux qui sont
tombés.
Chers amis de toutes nations,
chers camarades et anciens combattants : Linvitation de lancienne et célèbre ville de Verdun à présider, en compagnie du
cher Henri Amblard, les cérémonies du souvenir de la Grande Bataille livrée en
ces lieux ma profondément ému. Je vous remercie de lhonneur que vous mavez
fait par ce geste, à moi et à mes compatriotes. Je compte cette invitation au
nombre des présages favorables, car Monsieur le Maire la accompagnée de ces
mots : « Il faut que lanniversaire de la bataille de Verdun cesse dêtre
une manifestation à caractère seulement nationaliste pour evenir un appel
à la paix entre les nations. »
À ce genre dappel, on se plaît à répondre. Et je suis
convaincu quil ne sagit pas seulement dun geste de bonne volonté mutuelle,
mais que sannonce par là un tournant historique une embellie de toute
latmosphère. Monsieur le Maire nourrit le vu que Verdun devienne la Capitale
de la Paix. Le lieu me semble y avoir vocation, dautant quil a inauguré, en
843, avec le traité de partition de lempire franc, la séparation de nos deux
peuples.
Nous ne voyons plus aujourdhui la bataille de Verdun du
même il quen 1916, et il se peut que dans une centaine dannées, on porte
encore un autre jugement. Les idées changent avec les générations ; lorsquon
regarde en arrière, les faits acquièrent un aspect nouveau, qui bien souvent
stupéfie. Dès cette époque, à lévidence, lâge des guerres nationales tirait à
sa fin. Ce qui explique lacharnement des combats, leur durée quasiment sans
fin, leur lente extinction sans résultat stratégique. Douaumont est plutôt un
symbole de souffrance, plutôt un Chemin de Croix que le lieu dun événement
décisif, comme le sont Austerlitz ou Sedan.
Rétrospectivement, les fronts se confondent : les
adversaires semblent cernés par des périls qui leur sont communs, plus forts
que la volonté des grands chefs et le courage des individus : le matériel
acquiert une puissance écrasante, la terre une énergie volcanique, et le feu ne
menace plus danéantir lun ou lautre, mais les deux camps sans distinction. À
lépoque, entassés dans les entonnoirs, on simaginait encore que lhomme était
plus fort que le matériel. Nous étions dans lerreur, on le voit bien
aujourdhui. Lhomme est la mesure des choses, et non linverse
Au quotidien, le progrès se fait lentement, par érosion pour ainsi dire. Et
puis il y a des effondrements, comme si une voûte sécroulait. Nous sommes
perdus, à moins que nous ne changions de système. Je me souviens surtout de
deux attentats de ce genre contre mon équilibre intérieur. Le premier effroi
ma frappé comme une multitude de gens : il sempara de moi lorsque jappris,
en été 1945, la nouvelle dHiroshima ; je lai perçue tout dabord comme une
rumeur montée des enfers.
Ce signe de feu titanesque marqua la fin dune ère ancienne,
le début dune ère nouvelle. Lhistoire semblait perdre son sens : dans
lanéantissement de cette ville lointaine se reflétait également la fin des
guerres classiques et de leur gloire, dAchille à Alexandre, de César au Grand
Frédéric et à Napoléon. Même terreur sourde lorsque jappris
voici peu que des cervelles techniciennes étaient parvenues à élaborer des
automates pour jeu déchecs devant qui, à brève échéance, le plus fort des
joueurs ne pourra plus que sincliner.
Chaque jour ou peu sen faut, nous apprenons un progrès dans
le chiffrage du monde : un trait de plus dans le tableau dune agression qui
menace de nous mettre tous échecs et mat. Il sagit là du royaume des
jeux et de la liberté spirituelle, au premier chef celle de lartiste et sa
force de création. Le problème nous fut posé, sans que nous
nous en rendions compte, dès cette époque-là, devant Verdun et sur la Somme, et
en termes matériels. Entre-temps nous en avons pris conscience, il nous incombe
à présent de le résoudre en son fond, en remettant en honneur cette vérité que
lhomme est la mesure des choses, et non linverse.
La puissance croissante des automates et de lautomatisme
intellectuel, le chiffrage de la vie qui menace tout individu, le rend
manipulable, nous ont dès cette époque fait sentir que nous sommes sur une voie
où lenjeu, si haut quil puisse être, se consume lui-même.
Cest une vaste question. Plutôt que de my plonger et my
perdre, je préférerais aborder les souvenirs qui me lient personnellement à la
ville de Verdun ; ils sont au nombre de trois.
La première fois que jai mis les pieds à la citadelle de
Verdun, cétait en 1913, lorsquaprès mêtre sauvé de lécole je me suis engagé
pour servir dans la Légion étrangère. Bien que mon père mait promptement fait
revenir de Sidi Bel Abbès, je puis dire que jai porté aussi luniforme
français, même si ce ne fut que pour peu de temps.
Nous marchions pleins de courage Et je naurai garde domettre de faire mention de lhonnête sergent de
ville que je priai de mindiquer le bureau de recrutement. Le brave homme me regarda atterré, avant de me dire : « Jeune
homme, mon pauvre ami, faites nimporte quoi, mais pas ça. »
Je le remercie encore, après tout ce temps. Dans la paix, dans la guerre,
jai souvent rencontré des amis inconnus qui voulaient me venir en aide, sans
les savoir toujours écoutés.
La deuxième fois, jai marché sur la ville sans parvenir
jusquà elle cétait au printemps 1915, aux Éparges. À lépoque, on appelait
cela le « baptême du feu » ; nous marchions pleins de courage,
lenthousiasme était grand. Tout était encore comme nous lavions entendu de la
bouche de nos grands-pères, puis à lécole. Dès le début je fus touché et me
retrouvai à lhôpital. Certes, contrairement à mon très honoré coprésident,
blessé devant Verdun à pareille époque, je me rétablis très vite. Mais mon
régiment, les fusiliers hanovriens à linsigne de Gibraltar, ne fut plus jamais
engagé dans cette grande bataille, et combattit sur la Somme.
Cest aujourdhui la troisième fois que jentre en contact
avec votre ville, et cest la plus réjouissante : la forteresse ouvre ses
portes à un ami. Permettez-moi de faire un bilan : lépoque
de linimitié entre nos deux peuples, dune inimitié à quoi lon nous formait
dès le plus jeune âge, est révolue. Je ne lai jamais acceptée. Assurément
lindividu ne saurait se soustraire aux grands conflits, il va de soi quil les
dispute avec les siens, auprès des siens. Entretenir la sympathie, comme le
firent Frédéric et Voltaire, est toujours possible, même si cest moins aisé
aujourdhui quà lâge baroque. Adversaire, lorsque les circonstances le réclament, mais non ennemi. Agon, et non polemos. Lhomme napprend pas grand-chose de lhistoire :
sinon, la Seconde Guerre mondiale nous eût été épargnée, comme bien dautres
désagréments. Toutefois, dans notre cas précis, il semble que nous soyons
parvenus à donner lexemple. Lorsque nous songeons aux
conflits qui aujourdhui nous affligent, une question se pose : ne
devrions-nous pas, à léchelle planétaire qui est la nôtre, commencer tout de
suite au point même où tant de détours, tant de sacrifices nous ont conduits ?
KIJKTIP : 14-18 DAGBOEKEN UIT DE EERSTE WERELDOORLOG DL.1
In 2014 zond de NTR-VPRO het bijzonder interessante docudrama '14-18: Dagboeken uit de Eerste Wereldoorlog' uit. Aan de hand van een aantal originele dagboekfragmenten, reconstructies en authentiek beeldmateriaal werd de dramatische Grote Oorlog vanuit deze persoonlijke getuigenissen gereconstrueerd. Voor het scenario tekenden Yuri Winterberg en Jan Peter.
OPNIEUW EEN VERONGELUKTE DUITSER AAN DE DODENDRAAD
Een dag nadat twee ontsnapte Russische krijgsgevangenen waren geëlektrocuteerd in Weelde - Statie eiste de Dodendraad er al een nieuw slachtoffer. Landsturmman Peter Offer werd vandaag, precies een eeuw geleden, dood gevonden achter de woning van de familie Van den Eynde in Weelde - Statie. Volgens een bericht in 'De Tilburgsche Courant' van 31 mei '16 was hij op het patrouillepad langs de Dodendraad een brief van het thuisfront aan het lezen tot een windvlaag de brief uit zijn handen rukte en deze tussen de draden van de onder hoogspanning staande grensafsluiting dwarrelde. Offer probeerde de brief met een stuk prikkeldraad naar zich toe te trekken, maar raakte per ongeluk een van de hoogspanningskabels en werd doodgebliksemd. Volgens hetzelfde krantenbericht was hij normaal gezien 's anderendaags met verlof naar huis kunnen keren... Peter Josef Offer was op 5 juli 1877 in Grevenbroich / Kreis Bergheim geboren in het gezin van Christian Offer en Margarita Wacher. Hij was in 1905 gehuwd met Barbara Maaser. Op het ogenblik dat hij verongelukte diende hij als soldaat in de 1e compagnie van het Mobiles Infanterie-Landsturm-Bataillon Neuss. Hij werd oorspronkelijk begraven op de begraafplaats van Merksplas. Tijdens het interbellum werden zijn stoffelijke resten overgebracht naar de Duitse militaire begraafplaats bij het Kamp van Beverlo. Na de Tweede wereldoorlog werd deze site geruimd en werd Offer herbegraven in graf van blok 31 op de Duitse militaire begraafplaats van Lommel.
Vandaag precies honderd jaar geleden vielen er in de Noorderkempen opnieuw slachtoffers te betreuren aan de beruchte Dodendraad, de onder hoogspanning staande grensafsluiting. Zes ontsnapte Russische krijgsgevangen die ingezet waren bij onderhoudwerken aan het spoorwegnet in het Luikerland, probeerden bij Weelde-Station naar het neutrale Nederland te vluchtten. Ze waren maar liefst drie weken op de vlucht geweest en trokken, om de Duitsers te ontwijken, 's nachts door het land op weg naar de rijksgrens. Twee van hen werden geëlektrocuteerd en stierven ter plaatse. Drie Russen werden aangehouden door de gealarmeerde Duitse grenstroepen van het Mobiles Infanterie Landsturm Bataillon Neuss. Slechts één van de onfortuinlijke Russen wist de grens over te steken en bereikte uitgeput Baarle-Hertog.
IN MEMORIAM FIRMIN DEPREZ - HET EERSTE 'IJZERSYMBOOL'
In de zomer van 2016 zal het precies honderd jaar geleden
zijn dat Heldenhulde werd gesticht als een reactie op het ééntalig Frans
markeren van de Belgische militaire graven. De heldenhuldezerken waren
geïnspireerd op het ontwerp dat Joe English had getekend voor de grafzerk van
Firmin Deprez. Deze oorlogsvrijwilliger uit Kortemark, adjudant in het 6e
Linieregiment, werd in de vroege ochtenduren van 21 mei 1916 op slag gedood
door een kogel. Hij leidde die nacht zijn peloton bij het uitbreiden van een nieuwe
verbindingsloopgraaf bij Noordschote.De
Turnhoutse oorlogsvrijwilliger Ward Hermans was ooggetuige van zijn dood: Gij Firmin, gij stond naast ons, die werkten
en vulden de zakskes met de klammige aarde en, of daar iets beklemmends in U
drukte, gij zegdet ons: Mannen, n beetje moed, wat spoed erbij en ge zijt het
gevaar uit. Doch gij Firmin, gij bleeft daar rechtop staan in t open veld, t
gelaat gekeerd naar de vijandelijke lijn. Soms suisde een kogel door t vlakke
land, doch gij, om de jongens moed te geven, gij roerde niet en stond daar zoo
kalm in dien heimnisvollen nacht in het oog zelve van den zoekenden dood en
plots o dat was zo ijzend vreeselijk n schot n schreeuw en dodelijk
gewond vielt gij met d armen wijd open ten gronde ( ) en of de vijand wist
welk een heerlijke prooi daar ten offer viel: hij schoot nog een drietal kogels
die razend zweepten door de klagende lucht boven uw rillend lichaam. En toen o
gruwel, terwijl onze weenende harten uw doodsreutel opvingen, toen heeft een
onmensch geroepen: omdat er wordt doodgeschoten, schijnt gij niet meer weg te
kunnen. Vult maar rap de zakskes ! De lange, verstijvende gestalte werd dan
neergelegd op het bloedbruine zeil van den brancard. Langs den kiezelweg,
rechts van de verbrande, verpuinde hofstee stonden we thans in t gelid tot men
Firmin voorbijbracht. De laatste groet was een Fransch bevel: Présentez armes
! Kille handen klappen op den stalen loop der geweren. Nooit hadden ze voor
parades zoon groet gebracht. Dan trok de nare stoet weg in den nacht, onder
dien hemel vol trillende sterren
De vooroorlogse studentenleider Firmin Deprez was een van
de eersten die pogingen deed om de Vlaamsgezinde intellectuelen aan het
IJzerfront bijeen te brengen en hun engagement in goede banen te leiden. Hij
behoorde dan ook tot de initiatiefnemers van het SKVH en van de studiekringen
aan het front. Zijn stoffelijke resten werden in 1932, tijdens de XIIIe IJzerbedevaart
bijgezet in de crypte van de IJzertoren in Kaaskerke. Hij wordt er vandaag om
16.00 u. herdacht
Ik besef maar al te goed dat het zoeken is naar de
spreekwoordelijke naald in de al even spreekwoordelijke hooiberg maar ik ben op
zoek naar een foto van het Duitse militaire ereperk op de begraafplaats van
Schaffen. Op deze site stond een arduinen monoliet met volgende
tekst: Hier ruhen; Oberleutnant Sturm,
unteroffizier Kannenberg, Musketiere Belz, Jagla, Friedrich, Klem, Manke und
Knuth vom Westpreussisches Infanterie-Regiment nr. 149 und unbekanter Deutsche
Krieger gefallen am 18 August 1914 bei Schaffen. Iemand enig idee of hier
een foto van bestaat ?
VERDWENEN DUITSE BEGRAAFPLAATSEN - ORSMAAL GUSSENHOVEN
Op 10 augustus 1914 werd er slag geleverd in het Vlaams-Brabantse Orsmaal
Gussenhoven. Hier ziet u een foto die wellicht na 1916 werd genomen van het gemengde
Belgische / Duitse militaire ereperk op het kerkhof van Orsmaal Gussenhoven. Op
deze site lagen oorspronkelijk 23 Belgische gesneuvelden - meestal van het 3e
Regiment Lansiers - begraven in een massagraf. In mei 1916 kregen deze
militairen door de zorgen van de Tiense Rode Kruisafdeling individuele graven.
Een tiental Duitse gesneuvelden kregen naast hen een laatste rustplaats. Tijdens het interbellum werden ze vermoedelijk
herbegraven op de Duitse militaire begraafplaats van Vladslo.
Momenteel rusten hier nog 18 Belgische gesneuvelden.
Vandaag in Zondag
Frontpoëziedag nog eens een goeie ouwe pacifistische klassieker, met name De Oorlogsidioot van de Nederlandse
dichter en schrijver Martien Beversluis (1894-1966). In 1930 publiceerde hij
bij Johan Mulders uitgeversmaatschappij in Gouda zijn virulent anti-militaristische
bundel Aanklacht. Beversluis was
vanuit ideologisch standpunt gezien, één van de meest intrigerende dichters van
zijn generatie. Hij evolueerde van marxist tot sociaal democraat, stapte over
naar de jong-protestantse beweging om uiteindelijk onder invloed van Alfred
Haighton in fascistisch vaarwater terecht te komen. In 1940 werd hij lid van Musserts
Nationaal Socialistische Beweging (NSB).
Een engagement dat hem drie jaar internring en tien jaar schrijfverbod
opleverde
De Oorlogsidioot
(Shellshock)
Aan 't hooge huis, aan het trottoir,
wat afwaarts van den boulevard;
op 't zelfde plekje neergekromd,
daar, waar de zon maar zelden komt,
zit d'oorlogsidioot op wacht
en lacht, omdat men om hem lacht.
Zijn handen dwalen door de lucht,
als één die tast, wanneer hij vlucht.
Zijn oogen kijken als een kind,
dat ziet en nog geen namen vindt.
Hij grinnikt over alles wee.
De kindren om hem lachen mee.
Men wandelt langs hem als langs steen.
De wielen razen langs hem heen.
De stemmen van het leven gaan
hem al voorbij en niet meer aan.
Hem is geen vreugd meer en geen pijn.
Hij slaapt en hij moet wakker zijn.
Men ziet er naar, men hoort zijn stem.
Men kijkt verbaasd en vlucht van hem.
Hij heft den vinger en hij wijst.
Hij grijnst stompzinnig en hij krijscht.
De mist verhult hem grauw en grijs.
Hij wordt sliknat... hij is niet wijs.
II
Alleen een wrak van denken bleef
waar al het andre overdreef.
Alleen draait in zijn arme geest
de indruk nog die is geweest,
gelijk een oud versleten plaat,
die afknapt en weer zingen gaat.
Zijn vinger heft zich krank en... zie
hij hoort... hij hoort een melodie.
Hij hoort rumoer, gekreun, een schot!
Het breekt weer af, het loopt maar tot...
En dan weer gaat d'herinnering door.
Hij steekt den krommen vinger... hoor!
Daar, waar de plaat gebroken is,
valt weer het floers der duisternis.
De wind waait om, hij hoort geen lied.
De regen valt, hij merkt het niet.
De avond zakt, het licht gaat aan.
Hij weet niet dat hij is gegaan.
Hij wuift aan ieder zijn vaarwel.
Wie is hem dan tot metgezel?
Alleen het herfstblad, dat, als hij,
verslingerd werd in het getij.
En dansend, lachend in zijn dood,
hem stervend afzinkt in den schoot.
III
Dit is het levend monument
van den soldaat, die is bekend.
Dit is de grafsteen, die verschanst,
waarop de vlam van 't leven danst.
Dit zijn de bloemen die verbleeken
Dit zijn de letters die nog spreken.
In dezen afgetobden geest
klinkt nóg de angst, die is geweest.
Hier giert de jammer, die verging,
nog levend in d'herinnering.
In hem kreunt al het leed wat voor
en na hem smeekt om uitkomst... hoor!
Het maant! het eischt! het schreit! en vloekt!
het wordt geprofeteerd! geboekt!
Het ritselt in den wind alom...
Men vraagt, men bidt, men schreeuwt er om!
Ik zelf zing het U bevend voor:
Sta stil bij dezen mensch en hoor!
Maakt hierom, vorstlijke Genaden,
uw trotsch saluut en uw paraden.
Dit is het in memoriam.
Dit is het arm verdoolde lam.
O volk, dat komt uw kind begroeten
bij tomben, die verpulv'ren moeten,
knielt hier - en weent aan déze voeten.
KEMPISCHE HELDENHULDE - EMIEL VAN DYCK (1886-1916)
Vandaag precies een
eeuw geleden sloeg een granaat in op een
schuilplaats bij de Dodengang in Kaaskerke en doodde er twee brancardiers die
in de 3e compagnie, 1e Bn. van het 9e
Linieregiment dienden:. De 29-jarige Emiel Van Dijck en de 22-jarige René
Antoine Moreau. Beiden waren in het burgerleven onderwijzer geweest. Moreau in
Verviers en Van Dyck in de dorpsschool van zijn geboorteplaats Zondereigen, een
gehucht van Baarle-Hertog. Een groot deel van Van Dycks leven stond in het teken
van het onderwijs. Jaak Van Dyck, zijn vader, was hem voorgegaan in het schooltje
van Zondereigen en zijn moeder Louise Verschueren gaf handwerkles in de meisjesschool. In 1912 huwde
Emiel Van Dyck met Marie Vermeiren, een onderwijzeres uit Borgerhout. Het paar
kreeg twee dochters, Maria en Louise,
maar Emiel zou zijn twee kind nooit zien want hij werd in augustus 1914
gemobiliseerd toen zijn vrouw drie maanden zwanger was.
Over de
omstandigheden waarin hij sneuvelde, volgende getuigenis: Sedert mei hebben wij een nieuwe secteur
overgenomen, den Dodengang in Diksmuide. De Duitschen die slechts eenige meters
van ons lagen, beschieten onze loopgrachten met bommen wier moorddadige werking
verschrikkelijk is Den twaalfden mei, rond half vijf s morgens, vliegt een
eerste bom de lucht in en met een helsch gekraak ontploft hij op eenige meters
van onze loopgracht. Wemaken ons gereed
om wat achteruit te trekken buiten bereik der bommen. Maar helaas ! Een tweede
bom valt juist voor onzen abri. Een plank wordt afgerukt en honderden scherven
vliegen binnen. Emiel werd getroffen in het hart, viel ten gronde en ademde
spraakloos nog eenige seconden: intusschentijd ontving hij de absolutie van
E.H. Stassin alsook het H. Oliëlsel. De dood had haar werk verricht Wij lagen
met zeven man in het abri. Drie ervan werden getroffen
Zijn
collega-brancardier Theo Strauven beklemtoonde in zijn lijkrede tijdens de
begrafenis op de militaire begraafplaats van Adinkerke hoe geliefd Emiel Van Dyck
was geweest: Hij stierf als martelaar in
de beoefening zijner taak van liefde en opoffering, in volle borst door een
bomscherf getroffen vóór Dixmuiden, het land der dood. Nog verhelderde na zijn
verscheiden een glimlach zijn gelaat als ware hij heengegaan met de visie der
onsterfelijkheid voor de oogen... Groot was de verslagenheid in de compagnie,
waarin hij slechts vrienden telde en ontelbaar zijn de bewijzen van genegenheid
die mij voor hem zijn aangeboden.
Kort na zijn
begrafenis werd op zijn graf een fraai granieten kruis geplaatst dat was
betaald door de gemobiliseerde onderwijzers uit het kanton Hoogstraten. Emiel
Van Dyck was immers voor de oorlog secretaris geweest van de Noordkempische
onderwijzerskring Onder Ons. Mogelijk
nog voor de Wapenstilstand, maar in ieder geval voor 1920 werd deze zerk, mede
op verzoek van de familie vervangen door een heldenhuldezerk. Deze laatste zerk
werd - net als 95 % van alle heldenhuldezerken op deze site - in het voorjaar
van 1925 door werklui van de Dienst der Militaire Grafsteden van de
begraafplaats verwijderd en later kapotgeslagen om met het puin de toegangsweg naar
de BMB van Adinkerke te verharden Een toegangsweg die later, niet zonder
gevoel voor ironie, de benaming van Heldenhuldeweg zou krijgen . De weduwe
van Emiel Van Dyck had bij de Dienst der Militaire Grafsteden nog verzet
aangetekend tegen een mogelijke verwijdering van deze heldenhuldezerk maar dat
mocht niet baten. Vandaag rust deze geëngageerde onderwijzer in graf 1372 onder
een arduinen Belgische militaire standaardzerk.
Omstreeks 1924 werd rechts naast de kerk van Zondereigen door de lokale
afdeling van VOS een monument opgericht voor de drie gesneuvelden: Lodewijk Van
Den Heuvel (soldaat 11e Linieregiment), Emiel Van Dijck en Frans
Jespers (korporaal , 2e Regiment Grenadiers). Dit monument bestaat
uit een platte hardstenen dekplaat met leeuw en een heldenhuldezerk met de
namen van de gesneuvelden en de tekst: Geen
groter liefde bestaat er dan zijn leven te geven voor zijne vrienden