Het leek me vandaag op 11 juli 2016 wel aangewezen om even uit te pakken met een gedicht van de Antwerpse stadsklerk, worstelaar, cocaïnesnuiver, essayist, dichter én activist Paul Van Ostaijen
GULDEN SPOREN NEGENTIENHONDERD ZESTIEN
In dertienhonderd en twee
beken naar de stroom, stromen naar de zee,
zó de verdedigers van het vlaamse-gemeente-sisteem, sterk in de
strijd,
wal, tegen de aanval van de franse leenroerigheid;
zee-wal, pal, als de Rode Zee ten tijde van de Eksode
was, tocht van godsvolk naar Kanaäan, tocht der Joden.
Maar negentienhonderd zestien
zal, zij aan zij,
pal, rij op rij,
het aktieve leger groeien zien,
tot een wil en tot een daad,
gekromd de rug en vuist gebald, die de vijand slaat
Een interessante, bijzonder goed onderbouwde documentaire over de dichters van de Somme. Zonder hun verschrikkelijke ervaringen in 1916 zou het poëtische en literaire werk van Siegried Sassoon, Wilfred Owen, J.R. Tolkien, Robert Graves of Ernst Jünger wellicht helemaal anders zijn geweest. 'War of Words - Poets of the Somme' werd in 2014 geproduceerd door de BBC. Vertellers van dienst zijn Michael Sheen en Peter Barton. Kwaliteit verzekerd dus :
Aansluitend op mijn vorige blogbericht een paar sfeerbeelden
van het indrukwekkende Canadese monument op Hill 62 bij Sanctuary Woood in Zillebeke. Het is
één van drie sites in Vlaanderens velden waar specifiek de offers van de Canadezen
worden herdacht. Wanneer je de met Canadese esdoorns beplante Canadalaan doorrijdt
kom je uit bij de top van Hill 62 waar de opvallend grootschalige
herdenkingssite wordt gedomineerd door een uit vier niveaus bestaand en uit
breuksteen en graniet opgebouwd trappenterras dat toegang geeft tot een
cirkelvormig terras met het monument: een bijna manshoge witgranieten monoliet die hulde brengt
aan de Canadezen die hier tussen april en augustus 16 werden ingezet. De
locatie voor dit monument was natuurlijk geen toevallige keuze want deze
hoogtelijn vormde de inzet van verbitterde gevechten in juni 16. Je kan hier - net als de Duitsers in juni '16 - met eigen ogen vaststellen hoe dichtbij en toch zo ongrijpbaar Ieper ligt...
De grootschaligheid van dit complex heeft volgens mij alles
te maken met het feit dat het ontwerp dat Walter Altwards had gemaakt voor het
imposante Canadian National Memorail voor Vimy oorspronkelijk op dezeplaats zou ingeplant worden
De laatste dagen focust iedereen zich niet meer dan
logisch overigens op het herdenken van de Grote Slachting die de Slag bij de
Somme was. Velen vergeten echter dat er in de weken voorafgaand aan de Somme,
in Vlaanderens velden een local and small action had plaatsgevonden die qua
intensiteit met gemak de vergelijking met de Somme kon doorstaan.
Op 2 juni 1916 begon de Duitse artillerie met een felle
beschieting van de Canadese lijnen ten westen van Ieper. In een mum van tijd
werden de loopgraven aan gort geschoten en vielen er veel slachtoffers. De
communicatie met de voorste lijnen viel compleet weg. Om 13.00 u. brachten de Duitsers een aantal
ondergrondse mijnen onder de stellingen van het 4th Canadian Mounted Rifles tot
ontploffing en bestormden de mannen van de XXVIeen XXVIIe Infanterie
Division de Canadese lijnen die over een
lengte van meer dan een kilometer werden doorbroken; De strategisch belangrijke
hoogtelijn tussen Tor Top (Hill 62) en
Mount Sorrel, ten oosten van Zillebeke, viel in Duitse handen en de Duitse
stoottroepen slaagden er in nog ruim een halve kilometer verder op te rukken
naar Ieper en Observatory Ridge in te nemen. Op 3 juni voerden de Ie
en IIIe Canadese Divisies een felle tegenaanval uit maar slaagden er
niet in de Duitsers terug te drijven. Alleen bij Sanctuary Wood werd een kleine
terreinwinst geboekt. De tegenaanval werd een compleet en vooral bloederig
fiasco: Hij werd overhaast gepland, niet coherent en met
onvoldoende artilleriesteun en uiterst gebrekkige communicatie uitgevoerd . Het was een harde les die de Canadezen niet snel zouden vergeten.
Drie dagen later gooiden Duitse aanvalstroepen de Canadezen
uit hun stellingen bij het Hooge aan de Menenseweg. Het met zoveel moeite en zo
hoge verliezen door de geallieerden in 1915 behouden terrein ging in een paar
uur tijd volledig verloren
Pas op 13 juni waren de geallieerden sterk genoeg om Tor
Top en Mount Sorrel opnieuw in te nemen. Het terrein rond het Hooge bleef echter
nog tot augustus 17 in Duitse handen. De
Canadese verliezen waren enorm: Ze verloren ruim 8.500 man aan gesneuvelden,
gewonden en vermisten. Daaronder waren twee generaals en 6
bataljons-commandanten. In deze twee weken bloederige strijd noteerden de
Canadezen de helft van de totale verliezen die ze gedurende heel de oorlog in het
Ieperse zouden lijden
De bijgaande unieke foto van Doppelhöhe 60 (klik voor een vergroting) dateert van 10 juni
1916 en werd wellicht vanuit een laag overvliegend Duits toestel gemaakt bij de
holle weg die bij de Britten bekend stond als Observatory Road. Ze geeft een
goed beeld van de enorme schaal van verwoesting die deze sector in juni 16 had
getroffen.
WAKE IN THIEPVAL T.G.V. 100 JAAR SLAG AAN DE SOMME
Vandaag is het precies 100 jaar geleden dat de Slag aan de Somme begon. In veel naslagwerken staat deze dag geboekstaafd als 'Zwartste dag uit de geschiedenis van het Britse leger' en daar valt veel voor te zeggen. Op een paar uur tijd verloren de Britten 60.000 manschappen, waarvan 20.000 gesneuvelden. Deze enorme verliezen veroorzaakten een trauma dat tot op de dag van vandaag doorwerkt. Gisteren namen duizenden Britten op tal van plaatsen deel aan wakes die door heet het land én in Thiepval aan de Somme werden georganiseerd om de slachtoffers van 1 juli 1916 te herdenken. Hier vindt u alvast een paar sfeerbeelden van de wake die gisterenavond bij het Vermistenmonument van Thiepval plaatsvond.
Tussen alle Brexit- EK- en Wimbledongekte heeft de Britse staatsomroep toch nog een gaatje gevonden waarin de nodige aandacht wordt geschonken aan de infame Slag van de Somme, die morgen precies honderd jaar geleden in al zijn gruwel losbarstte. Vanavond kan u op BBC 2 van 20.30 u. tot 22.30 u. terecht voor een herdenkingsprogramme en morgenmiddag kan u op hetzelfde kanaal een overzicht krijgen van de verschillende plechtigheden die gepland zijn.
Een behoorlijk onthutsende reportage van Pierre Belet en Romain Fleury over het besmettingsgevaar door chemische stoffen en zware metalen van tijdens de Grote Oorlog in Noord- Frankrijk achtergelaten munitie:
In deze RTB-reportage uit 1964 vertelt een veteraan van
het Franse 276ième Régiment dInfanterie hoe zijn compagnie op 5 september 1914
bij de stormaanval op Monthyon in een half uur tijd drie van haar vier
officieren verloor. Eén van deze gesneuvelden was de Franse schrijver, dichter
en essayist Charles Péguy (1873-1914). Péguy die ideologisch een merkwaardige
evolutie van anti-klerikale socialist en pacifist tot karholieke nationalist had
gemaakt stierf aan het hoofd van zijn pelotin terwijl hij zijn mannen bezwoer
geen meter Franse grond af te staan. Dat deze fascinerende figuur - gelukkig maar
- nog niet vergeten is, werd gisteren nog in Chartres geïllustreerd. Met de
steun van het departementsbestuur van Eure et Loir weer er een wandelpad Charles
Péguy onthuld en ingewandeld.
Bij archeologische opgravingen in de verkaveling Tuinwijk
in Diksmuide werden twee weken geleden de stoffelijke resten van vier gesneuvelde
militairen gevonden: 3 Belgen en 1 Franse/Bretoense Marinefuselier. Bij de
lichaamsresten werden een aantal artefacten gevonden, waaronder de zakrevolver
op de foto. Afgaande op de gevonden uniformknopen behoorden de gesneuvelde
Belgen tot het 12e Linieregiment. Een eenheid waarin, tussen
haakjes, heel wat mannen uit de Noorderkempen hadden gediend. Het 12e
Linie had zich, mede door de ondersteuning die het kreeg van de Brigade
Marinefuseliers van Ronarch, onderscheiden bij de verdediging van het bruggenhoofd
van Diksmuide tussen 19 oktober en 10 november 1914. Indien hun stoffelijke
resten zouden kunnen worden geïdentificeerd worden ze wellicht herbegraven op
de BMB Duinenhoek in De Panne en anders worden ze wellicht bijgezet in de pas
in gebruik genomen crypte op de BMB van Houthulst.
Op 17 maart 1918 werd soldaat Jozef Peers dodelijk
gewond door een granaatinslag bij het steunpunt De Groene Hoeve in Merkem. Hij bezweek ter plaatse aan de opgelopen verwondingen. Peers was op
14 april 1894 in Grobbendonk geboren in het gezin van Joannes Franciscus Peers
en Maria Vandenbroeck.. Bij het uitbreken van de oorlog was hij ongehuwd en net
als zijn vader landbouwer. Hij behoorde tot de militieklas van 1914 en werd op 21
september 1914 met het stamnummer 109/60422 ingelijfd in het 9e
Linieregiment. Op 19 maart 1918 werd hij begraven op de BMB van Westvleteren
waar hij tot op de dag van vandaag rust in graf nr. 374.
Zijn streekgenoten uit het kanton Herentals zamelden
onder impuls van brancardier John Leysen het benodigde geld in voor de aankoop
van een heldenhuldezerk die in de nazomer van 18 op zijn graf werd geplaatst.
Deze zerk werd in 1925 door de Dienst der Militaire grafsteden van zijn graf
verwijderd en wellicht vernietigd.
Duizenden jongemannen - volgens sommige bronnen in augustus
1914 alleen al 20.000 - meldden zich als vrijwilligers voor het leger bij het
uitbreken van de vijandelijkheden. Naar schatting en afgaande op officiële
bronnen zouden meer dan 200 mannen uit het kanton Hoogstraten vrijwillig dienst
hebben genomen in de loop van de 4 jaren oorlog. Sommige van hen waren bij de
jongste oorlogsvrijwilligers van het land. Hoogstratenaar Jan Van Ginniken was
15 jaar en 1 maand oud toen hij het leger vervoegde. Hubert Van Tongerloo uit
Meerle 15 jaar en 10 maanden. Beiden logen in het aanwervingsbureau over hun
echte leeftijd om toch maar in dienst te kunnen. Alhoewel voor heel wat van
deze piepjonge rekruten een oogje werd dichtgeknepen, glipten ze toch niet
allemaal door de mazen van het net. Jef Pots Mariën, wiens familie in oktober
'14 uit Hoogstraten naar Nederland was gevlucht, meldde zich tevergeefs als
prille 15-jarige op het Belgische consulaat in Breda. Na een gesprek met
Charles Van Pelt, de Belgische zaakgelastigde, werd hij - tot zijn grote
frustratie - precies wegens zijn jonge leeftijd teruggestuurd.
Hoogstraten leverde overigens
niet alleen een paar van de de jongste maar ook één van de oudste
oorlogsvrijwilligers. E.H. Eugène Charles
Faes, een 73-jarige priester, die bij het uitbreken van de oorlog aalmoezenier
was van Merksplas-Kolonie en op het kasteel van Hoogstraten, meldde zich op 28
augustus 14 vrijwillig als militair aalmoezenier in het fort van Oude-God/Mortsel.
Twee dagen later werd hij echter, op eigen aanvraag, wegens zijn hoge ouderdom
eervol uit de dienst ontslagen.
Een wel
heel aparte groep van vrijwilligers uit het Hoogstraatse, waren de
voormalige kostgangers uit de landloperskolonie/gevangenis op het Gelmelslot
en deze uit Wortel- en Merksplas-Kolonie. Een gedeelte van hen kreeg de
vrijheid in ruil voor het vrijwillig aantrekken van een soldatenpak,
terwijl de meerderheid onder hen de verwarring die in de augustdagen van '14
heerste, had aangegrepen om het hazenpad te kiezen. Logischerwijze werd de
blijde intrede van deze Hoogstraatse vrijwilligers niet overal op gejuich
onthaald. Een citaat uit het werkje Berchem
en de oorlog '14-'18: "...
Die staat van zaken kon een gevaarlijke wending nemen, daar de Antwerpsche
agglomeratie als overstroomd was door ontvluchte kostgasten uit de coloniën van
Hoogstraeten en Merxplas. In Berchem werden niet minder dan 112 dier wegloopers
aangehouden en in de celgevangenis van Antwerpen onder dak gebracht."
Was het
aantal vertrekkende vrijwilligers tot aan de Duitse bezetting van onze regio
niet echt groot te noemen, dan veranderde dit drastisch nadat de
bezettingstroepen zich definitief hadden geïnstalleerd. Uit verzet tegen
allerlei Duitse dwangmaatregelen, en uit schrik voor een eventuele opeising
door de bezetter voor verplichte tewerkstelling, besloten heel wat jongemannen,
de gevaarlijke sprong over de grens te wagen. Alhoewel ook soms héél
persoonlijke motieven bepaalden of men vrijwillig dienst nam. Zo gaf op een
morgen in februari '15 koperslager Jules Huybrechts, zijn voorschoot aan zijn
patron Karel Verstraelen, met de woorden: "Charel, 'k kom niet meer werken. We hebben bericht gekregen dat onze
Louis gesneuveld is, en ik ga de grens over, zijn plaats inpakken." Jules
was daadwerkelijk drie dagen later in Hoogstraten verdwenen.
In april
1918 zou een anoniem gebleven soldaat/vrijwilliger uit de Noorderkempen in
het frontblaadje Het Heidebloemken het verhaal vertellen van zijn vlucht
over de Nederlandse grens. Omdat het exemplarisch is voor tientallen van dergelijke
passages, hieronder het verhaal van Marckzoon:
"Het uur van 't vertrekken was
geslagen, ouders, broers en zusters een laatste zoen gedrukt, het kruiske door
vaders hand op 't voorhoofd ontvangen en... "vaarwel" , "niet
vaarwel maar tot weerziens, tot welhaast " riepen de stemmen me toe. 'k
Durf niet meer omzien, hun bedroefde wezens en hun tranen zouden mijn stalen
hart hebben doen breken. Met opgeheven hoofd en vasten tred volgde ik de
kleine wegelkens door onze vroegere zoo schoone heide. Die heide waarin ik
meermalen dwaalde en met open longen haar aangenamen geur inademde, waar ik met
mijn trouwen hond zoo dikwijls jacht maakte op haas of konijn, of luisterde
naar het gegons der naarstige bieën of 't morgengezang van den leeuwerik. En
ik doorliep dit alles als een banneling, met een hart vol weemoed en de sombere
gedachten of ik dit ooit nog zou wederzien.
In K.
zou ik mijn leidsman opzoeken en mij van 't noodige voorzien om de gevaarlijke
reis aan te steken. Geen levend wezen had ik ontmoet, en als ik mijn hoofd
tegen den zandigen grond legde, hoorde ik niets dan 't geroep van een koekoek,
of 't geblaf van een schepershond in de verte. Geen Duitsche schildwacht noch
veiligheidspatrouille was te vreezen, de jonge moffen waren afgelost op 't dorp
en omliggende en door oudere moffen vervangen, die 't donzig burgersbed en 't
fleschje snik verkozen liever dan te patrouilleren in de verlaten heide.
't Was
8 uur als ik bij mijn leidsman aanklopte, alles was tot nog toe als een
spinnewiel afgeloopen: hij was van mijne komst verwittigd; na vrouw en kind
vaarwel te hebben gezegd en den mispelen gaanstok van uit 't hoeksken tusschen
klokkas en witgekalkten muur te hebben gehaald, was hij reisvaardig. Welke
verwondering en welk vertrouwen tevens bezoemde mij die man in, nooit zag ik
hem zoo heldhaftig: Een echte Kempenzoon van middelbaren leeftijd,
sterkgespierd, zwart van oogen en knevels, den zwarten vilten hoed op 't hoofd.
Dat alles deed mij eerder op een wildstrooper en moordenaar denken dan op een
man die ongeweten, ongekend een grooten plicht en nog grooter dienst bewijst
aan 't vaderland.
De
laatste Belgische haardstee van onze schoone Kempen was ik uitgetreden en met
kloppend harte maar vol moed, volgde ik mijn gids en wee den lafaard die ons
den weg zou versperren, duur zou het den onvoorzichtigen kosten. En voort
stapten we als twee zwarte schimmen in 't holle van den nacht; alles was
doodsch, de natuur scheen in een eeuwigen slaap gedompeld: voor ons donkerde
het groote dennenbosch: daar was de verzamelplaats der helden van dezen nacht.
Rondom
hielden mannen de wacht die het sein zouden geven als er verraad mocht opdagen.
Men wachtte reeds op onze komst. Het waren al jongelingen die het juk van hun
schouders wilden werpen en naar vrijheidslucht snakten, liever hun bloed gaven
voor hun land, dan als slaven te worden ontvoerd en behandeld. Hier onder de
flauwe schemering der maan werd het verbond gesloten; niemand mocht afdwalen,
niemand mocht terugtrekken als het van noode was zich te verdedigen,
onbeweeglijk moest men staan als een vijandelijk zoeklicht de heide zou verlichten.
We
waren een twintigtal als we het groote dennenbosch verlieten, een echte
karavaan in de wildernis: voorop stapten de leidsmannen gewapend met den groven
goedendag en deden ons telkens teeken als er iets schuilde in de duisternis, we
voelden ons thans sterk onder den indruk der woorden die ons bij het vertrek
waren toegestuurd, we waanden ons de helden van 183O die Consience zoo schoon
afschilderde in zijn "Boerenkrijg".
Voort stapten we met kloppend harte en schuchteren blik,
het was of 't heidezand onder onze voeten wegschoof, het akelig verschijnsel
van een mastenboom, afgezonderd op de groote heide als een onbeweeglijke waker
op 't wijde veld trof onze aandacht. Welhaast zouden wij de kleine rivier
bereiken die we moesten overtrekken. Voor ons rees het kleine dennenbosch dat
ons een schuilplaats zou verleenen, nog eenige oogenblikken en... we zouden ons
in 's vijands handen, ofwel op een gastvrijen bodem bevinden.
Door de kleine wegelkens half ineen gebogen, voorzichtig
gleden we door twee boschperkskens heen: aan den zoom bleven we onbeweeglijk
liggen en gluurden met schuchteren blik in 't ronde... honderden meters rechts
van ons aan den hoek van 't sparrenbosch stond het strooien wachthuisje, en we
ontwaarden in 't sparrenbosch den in 't wit gedoffelden pinhelm die met zijn
zwarentred heen en weer
zijn tegenwoordigheid kenbaar maakte, een vijftigtal meters verder stond zijn
makker en scheen meer acht te geven op zijn omgeving, want hij en verroerde
zich niet... Met kloppend harte volgden wij elk hunner bewegingen, en we
wachten met ongeduld tot ze zouden afgelost worden.
Een kleine mistregen begon te vallen en zwarte wolken
bedekten de lucht, een akelige donkerte omringde ons, 't was of de hemel onze
vlucht wilde vergemakkelijken. Angstig was het wachten, mijne gedachten keerden
nogmaals tot hen die ik kwam te verlaten, naar al wat me duurbaar was, en die
ik mischien nooit meer zou wederzien.
Mijn oor werd getroffen door haastige voetstappen, de
wachten werden afgelost en door anderen vervangen, 't oogenblik was daar...
voor ons verborgen in 't hooge riet, lag de kleine voetbrug waaronder 't
kabbelende beekje zijn waters voortduwde. De eerste gidsen waren er reeds over
gekropen, om te zien of er aan den overkant geen verraad schuilde, ongemerkt
had ik ze reeds opgevolgd, 't was te benauwd in mijn schuilplaats en zonder
gerucht had ik ze reeds vervoegd... de laatsten waren over, nog een vijfhonderd
meters en al het uitgestane leed was vergeten, eens rond gezien of geen vijandelijke
stappen ons volgden en voorwaarts, over 't opene heideveld.
Welke
vreugde! Daar rees voor ons uit den dorren grond de driekleurige paal...
gelukkige stond, met den eenen arm omklemden we den verlossingspaal en met den
anderen wierpen we een laatste vaarwel tot hen die daar bleven en tot...onze
schoone Kempen."
Vrijwel
onmiddellijk nadat midden oktober 14 de Duitse bezetting van Hoogstraten een
feit was, vertrokken er uit Hoogstraten alleen niet minder dan 16 vrijwilligers
op amper drie weken tijd. Hun belangrijkste motief, om nét nu de grens over te
steken, was het feit dat de Duitsers begonnen met wekelijkse controles van de
eventueel voor dienstplicht in aanmerking komende jongemannen. In de eerste
week van januari '15 alleen al waagden 5 jonge Hoogstratenaren de sprong.
Onder hen Arnold Laurijssen. Met zijn vier kameraden sloop hij in de nacht van 5
op 6 januari, de Duitse schildwachten verschalkend, door de bossen in Meerle
over de grens naar Strijbeek. In één stuk marcheerden ze van hieruit naar
Baarle-Nassau, waar ze een trein konden nemen naar Vlissingen. Vanuit
Vlissingen belandden ze uiteindelijk in Rotterdam, waar ze moesten wachtten tot
er zich 5000 vrijwilligers hadden gemeld, om een troepentransport, richting
Engeland te kunnen samenstellen. Na tien dagen oponthoud was het zover en een
dag later kwamen ze in Folkestone aan. Na te zijn goedgekeurd voor militaire
dienst werd hij vervolgens naar Cherbourg verscheept waar hij een
basisopleiding als infanterist zou krijgen. Eind september '15 kwam Arnold Laurijssen
aan het front in de sector Nieuwpoort.
Omstreeks
dezelfde tijd als Arnold Laurijssen vertrok ook Frans Paepen. Hij beleefde
echter nog een hachelijk avontuur voor hij dienst kon nemen. Frans, die nog
bij zijn ouders in Beerse woonde, besloot vrijwel onmiddellijk na de Duitse
bezetting, de benen te nemen. Via Zondereigen zou hij de sprong wagen. Hij bereikte
echter niet het Nederlandse grondgebied, maar een cel in de Turnhoutse gevangenis,
waar hij vier dagen lang mocht nadenken hoe hij bij een volgende poging het
beste uit de handen van de Duitse grenswachten kon blijven. Het waren, cynisch
genoeg, de Duitsers zélf die hem een kans op ontsnappen boden. Medio december
'14, waren ze immers volop bezig met het aanleggen van de eerste prikkeldraadversperringen
aan de grens. Ze deden hiervoor een beroep op Belgische vrijwillige werklui.
Frans bood zich aan, en bij de eerste de beste gelegenheid, vluchtte hij bij
Castelré de grens over. Dit zou zijn familie zuur opbreken, want gedurende
weken werd zijn ouderlijke woning geregeld overhoop gehaald door een Duitse
arrestatieploeg, die hem zocht. Op 6 februari 15 meldde Frans zich in Calais,
waar hij bij het 13e linieregiment werd ingelijfd. Na een basisopleiding in
Auvours kreeg hij eind juni 15 zijn vuurdoop in Ramskapelle.
Hoogstratenaar
Frans Schrijvers behoorde tot de militieklas van 1914, maar om één of andere
reden was hij niet opgeroepen. Begin 1915 trok ook hij de grens over om
dienst te nemen. In Breda verwees men hem door naar Vlissingen, om uiteindelijk
in Londen te belandden. De eerste weken verbleef hij er bij zijn broer Louis,
die al een paar jaar in de Engelse hoofdstad woonde. Nadat hij zich had
aangemeld voor de dienst moest hij zich in een Londens hospitaal aanbieden
voor een medische controle. Tot zijn grote verbazing was de hem onderzoekende
militaire geneesheer, zijn oud-dorpsgenoot Dr. Hendrik Versmissen. Deze was
blijkbaar meer geïnteresseerd in de laatste nieuwtjes uit Hoogstraten, dan in
de fysieke conditie van de rekruut Nadat hij voor de dienst was goedgekeurd
belandde Frans via Calais in Honfleur voor zijn basisopleiding. Omstreeks
september '15 kwam hij in de loopgraven voor Diksmuide terecht.
Indien u
nog over verhalen, fotos of andere documenten m.b.t. Hoogstraatse
oorlogsvrijwilligersbeschikt wil ik dit
graag van u horen. Aarzel niet om mij te contacteren
De Turnhoutse oorlogsvrijwilliger Ward Hermans
(1897-1992), soldaat in het 6e Linieregiment, schreef in de
soldatenkrant Ons Vaderland en was
nauw betrokken bij de Frontbeweging. In juli 1918 werd hij aangehouden door de
Sûreté Militaire en zonder enige vorm van proces naar een strafpeloton
houthakkers in het Orne-departement gestuurd waar hij tot midden maart 19
dwangarbeid moest verrichten.In zijn
in 1922 verschenen dichtbundel Gedichten
van liefde en strijdstond onderstaand
gedicht dat hij schreef naar aanleiding van het schenden van tientallen heldenhuldezerken
door onbekenden op de BMB van Oeren
in de nacht van 9 op 10 februari 18.
Binnen twee weken zal het precies 100 jaar geleden zijn dat de Slag om de Somme begon. 1 Juli 1916 Staat sindsdien in de militair-historische standaardwerken geboekstaafd als de 'donkerste dag in de geschiedenis van het Britse leger'. Ik kom de volgende weken zeker nog een paar terug op deze gevechten die zich afspeelden op de uiterste zuidgrens van de aloude Nederlanden. Ter voorbereiding geef ik alvast deze bijzonder goede NDR-BBC-documentaire van Detlef Siebert uit 2006: 'The Somme from defeat tot victory'.
VERDWENEN DUITSE BEGRAAFPLAATSEN - KWATRECHT / MELLE
Ik heb op deze blogstek al geregeld stilgestaan bij de
inzet van de, overwegend uit Bretoenen bestaande, Brigade Marine-fuseliers
o.l.v. admiraal Ronarch. Hun eerste gevecht op Vlaamse bodem vond plaats op 9en 10 oktober 1914 bij Kwatrecht en Melle, waar ze door het gevoeligvertragen van de Duitse opmars kostbare uren
wonnen voor de troepen die vanuit Antwerpen op Gent terugtrokken. Vooral de
Franse machinegeweren bij de spoorwegovergang in Kwatrecht zouden dood en
vernieling zaaien onder de Duitse troepen die vanuit Aalst waren opgetrokken
met de bedoeling Gent in te nemen. De marine-fuseliers telden na de strijd 9
doden en 36 gesneuvelden. De Duitsers hadden een veelvoud aan slachtoffers: Iets
minder dan200 gesneuvelden en een
honderdtal gewonden, waarvan er een aantal later nog bezweken aan hun
verwondingen. De veldgraven van de gesneuvelde Duitsers werden nog voor het
einde van november 14 geruimd en de stoffelijke resten werden vlakbij het
felomstreden talud van de spoorweg herbegraven op het Ehrenfriedhof Melle nr.
233aan de Brusselse Steenweg ter hoogte
van kilometerpaal 44 in Kwatrecht Melle. Toen deze site op 22 december 1914
in aanwezigheid van von Bissing werd ingehuldigd lagen volgens een getuigenis van het aanwezige Reichstaglid
Friedrich Hubrich hier 90 gesneuvelden begraven. In twee massagraven voorzien
van individuele kruizen lagen respectievelijk 41 doden van Ersatz Regiment
nr, 1 en 43 doden van Ersatz Regiment nr. 2. Eén leutnant, 4
Feldwebel-Leutnants en 1 feldwebel lagen in individuele graven. Centraal op de
begraafplaats stond een zandstenen afgetopte monoliet met lauwerkransen in
bas-reliëf en de volgende tekst:
Zum Gedächtnis ihrer Toten
im Weltkriege 1914.
Die 1. Res. Inf. Brigade Errichtet
auf dem Boden Ihres ersten Gefechtes von Kwatrecht-Melle. Am 9 und 10. Oktober 1914
Op deze zeldzame foto uit 1916 (Klik voor een vergroting ) ziet u voor een legerbarak een
aantal kransen die klaarliggen voor een rouwhulde. Zonder uitzondering dragen
ze allemaal het ééntalig Franse opschrift Le
7e Rgt. de Ligne à nos braves tombés glorieusement pour la Patrie.
In het midden van 1916 gingen er onder de Vlaamsgezinden aan het IJzerfront
meer en meer stemmen op tegen de officiële Belgische en dus verfranste militaire
begrafeniscultuur. Op 31 augustus 1915 had het oorlogskabinet een
omstreden besluit uitgevaardigd: In een streven naar meer eenvormigheid en
natuurlijk ook om de identificatie van de graven te bevorderen werd bepaald hoe
voortaan de graven van gesneuvelde Belgische militairen moesten gemarkeerd
worden. Op alle graven diende een kruis geplaatst te worden. Het hiervoor benodigde hout werd
aangeleverd door de Genie. De militaire werklieden zorgden voor het schilderwerk.
Ieder zwart geverfd kruis moest in witte letters de volgende, enkel in het
Frans vermelde gegevens bevatten : Nom et prénoms, .é régiment de ., l'armée belge, Né à . le ., Décéde (of,
al naargelang het geval) Mort pour la
Patrie, à. le . Het uitsluitend
in het Frans markeren van de graven van gesneuvelde Belgische militairen was
niet alleen flagrant in strijd met de geest van de wet op het gebruik van de
talen in het leger van 1913 maar stootte
vooral de Vlaamsgezinden die in de loopgrachten stonden fel tegen de borst. Heel
wat van hen waren bij het uitbreken van de oorlog vrijwillig onder de wapens gegaan.
Uit loyauteit aan België hadden ze de Franstalige bevelvoering, het onbegrip,
de arrogantie en de vernederingen geslikt. Maar de Franse opschriften op hun
graven was een brug te ver In hun ogen bleef het tot in de dood pour les flamins la même chose Oud-strijder
Hendrik Demoen omschreef in zijn toespraak tijdens de IJzerbedevaart van 26
augustus 1923 in Alveringem - Oeren hoe zij het Mort pour la patrie indertijd hadden ervaren: Twee jaar reeds stonden wij, Vlaamsche
IJzerjongens in de slijk- en bloedgrachten van Veurne-Ambacht; twee jaar reeds
lagen de lijken van onze gesneuvelde broeders in de verlaten velden van t
front en op onze stille kerkhoven te rusten. Noch de legeroverheid, noch het
officiële België had er om gedacht op de graven onzer makkers iets te plaatsen
dat aan Vlaanderen denken deed; wél stonden er de duizenden eentonig - zwarte
kruisen met fransch opschrift en akelig rammelende blikken platen met de lelijk
- schreeuwende driekleur.
Velen van hen voelden zich
machteloos bij zoveel onbegrip. De Limburgse legeraalmoezenier Paul
Vandermeulen was de eerste die de kat de bel aanbond door in het voorjaar van 1916 in het door
hem uitgegeven Limburgsch
Studentenblaadje voor Oorlogstijd een oproep te lanceren om tot een eigen,
Vlaamse hulde aan de gesneuvelden te komen. Hij stond niet alleen. Zijn collega
aalmoezenier Flor Fierens schreef in zijn testament veiligheidshalve dat men op
zijn graf een Nederlandstalige zerk moest plaatsen omdat hij niet wilde
meewerken aan: de akelige verfransing
van onze dodenakkers. Moest ik met een Frans uithangbord bij Sint Pieter
aankomen dan vloog ik zeker als verrader van mijn volk aan de deur . Oorlogsvrijwilliger
Renaat De Rudder schreef op 29 september
16 aan zijn
vriend Henri Van Laerehet volgende: Het is droevig te zien en te hooren het
schreeuwend onrecht dat ons wordt aangedaan. Tot op ons zwart soldatenkruis,
belijdenis van ons offer, staat alles in t Frans. En mijn hart bloedt bij het
horen van de ergerende woorden, die onze oversten uitspreken als hun verachting
in onbewaakte ogenblikken naar boven welt: Sales Flamands! Vandermeulens oproep viel dus niet in dovenmansoren.
Uitgerekend in deze periode zochten en kregen meer en meer Vlaamsgezinde
intellectuelen aan het front - onder meer in de Studiekringen en het
Secretariaat der Katholieke Vlaamsche Hoogstudenten (S.K.V.H.) - contact met
elkaar. Uit hun
gesprekken zou in de zomer van 1916 Heldenhulde geboren worden dat een duurzame
en passende grafzerk op de graven van Vlaamse gesneuvelden zou gaan plaatsen
Deze opname (klik voor een vergroting ) werd wellicht in het voorjaar van '16 door een Duitse militair gemaakt in een gehucht 'ergens aan het IJzerfront'... Iemand enig idee waar deze foto precies werd gemaakt ?
Een korte biografie van admiraal Pierre Alexis Ronarch
(°Kemper, 22.11.1865 + Paris, 01.04.1940).
De Bretoense keikop en energieke officier die met zijn brigade marinefuseliers
een sleutelrol speelde bij de verdediging van het bruggenhoofd Diksmuide
tijdens de IJzerslag in 1914.
Deze militaire
begraafplaats aan de St. Maartensstraat ontstond kort na de IJzerslag toen
Franse troepen in Westvleteren hun gesneuvelden uit de sector Bikschote /
Langemark net achter het front begonnen te groeperen. Op het kerkhof, achter de
kerk van Westvleteren bevindt zich trouwens nog steeds een Frans militair
ereperk dat aan deze periode herinnert. In het begin van 1915 richtte de
Belgische militaire geneeskundige diensten in de meisjesschool van Westvleteren
een medische post in die instond voor de opvang van gewonden uit de sector Fort
Knokke / Driegrachten. De meeste
Belgische militairen die tussen 1915 en 1918 in deze sector sneuvelden kregen
een laatste rustplaats op deze site. Een groot aantal van de gesneuvelden die
hier werden begraven behoorden tot de Ve en VIeLegerdivisies. Maar ook heel wat militairen
van de III eLegerdivisie die
in april 18 bij de zware afweergevechten in en rond Merkem sneuvelden kan men
op deze site terugvinden. In 1923 werd het terrein officieel aangekocht door de
Belgische staat. Vandaag liggen hier 1.208 gesneuvelden begraven, waaronder 33
onbekenden. Hier stonden ooit minstens 127 heldenhuldezerken. Nu resteren er
nog 14 Net zoals in Adinkerke werden in het voorjaar van 1925 voor het
verharden van de toegangsweg naar de BMB in Westvleteren, van deze site
verwijderde heldenhuldezerken verbrijzeld en vermengdmet steenpuin.
Het calvariekruis dat
links op deze site staat is afkomstig van de gewezen BMB te Reninge. Toen deze
begraafplaats werd gesloten, werd de helft van de gesneuvelden die daar lagen
herbegraven op de BMB van Westvleteren en ook het kruis naar hier overgebracht.Oorspronkelijk lagen
op deze site de later als 'IJzersymbolen' bekend geworden gebroeders Frans en Edward Van Raemdonck en de samen met hen gesneuvelde Amé
Fiévez begraven. Ook oorlogsvrijwilliger Renaat De Rudder lag hier begraven voor zijn stoffelijke
resten in 1932 naar de crypte van de IJzertoren werden overgebracht. Op 27
augustus 1922 vond aan zijn graf in Westvleteren de IIIe
IJzerbedevaart plaats.
Het Hoogstraatse enigma - zie mijn vorige blogbericht
- rond het herbegraven van de
gesneuvelde Jan Frans Peeters op het kerkhof van Wortel is inmiddels dankzij
de, zoals steeds, vakkundige hulp van Annemie Polé van het Hoogstraatse
stadsarchief opgelost. Het gezin Peeters- Zegers is in april 1921 vanuit St.
Pieters Woluwe naar Wortel verhuisd en vestigde zich op het Poeleinde. Daarom
werden de stoffelijke resten van hun zoon en broer door de Dienst der Militaire
Grafsteden naar Wortel overgebracht. Het is echter vreemd dat er in het lokale
weekblad De Gazet van Hoogstraten geen verslag van deze herbegraving is terug
te vinden, want in de regel gebeurde dit voor elke gesneuvelde die werd teruggebracht.
Of was dit omdat Peeters geen geboren en getogen zoon van de Noorderkempen
was..? Zijn naam komt ook niet voor op het monument van de Wortelse
gesneuvelden en zijn graf is inmiddels ook verdwenen
Vader Petrus Peeters overleed op 25 oktober 1929 in
Wortel. Omstreeks 1932 verhuisde zijn weduwe naar Turnhout en ook zijn twee
broers en twee zusters waren inmiddels verhuisd. Ik ben inmiddels op zoek naar
een foto van zijn grafkruis en naar de oorspronkelijke militaire begraafplaats
waar hij eerst was begraven want dit is niet meer te achterhalen op zijn
bewaard gebleven fiche van de Dienst Oorlogsgraven Iemand enig idee ?
Deze jongeman is Jan Frans Peeters. Hij werd op 3
oktober 1894 in Grimbergen geboren in het gezin van Petrus Peeters en Maria
Louisa Zegers. Jan Frans Peeters groeide op in Grimbergen en Zaventem en was in
1914, bij het uitbreken van de Grote Oorlog in St. Pieters Woluwe
gedomicilieerd. Op 18 januari 1915 meldde hij zich aan als oorlogsvrijwilliger. Na een basisopleiding als infanterist belandde hij met het stamnummer
118/230 aan het IJzerfront in rangen van de 1e cie, 1e Bn. van het 18e
Linieregiment. Hij werd tijdens het Eindoffensief, op 17 oktober 18 in Torhout
dodelijk in zijn hoofd getroffen door granaatscherven en kreeg een veldgraf in
de buurt van kilometerpaal 1 langs de baan Torhout-Roeselare. Is er iemand die
meer gegevens heeft over deze gesneuvelde militair en vooral waarom zijn
stoffelijke resten uiteindelijk na de oorlog werden begraven op het kerkhof van Wortel, nu
een deelgemeente van Hoogstraten ? Waarom werd deze soldaat uit Vlaams-Brabant
helemaal in het uiterste noorden van de Kempen begraven ? Had hij er soms familie ? En wanneer
gebeurde deze herbegraving ?