VERDWENEN DUITSE BEGRAAFPLAATSEN - EHRENFRIEDHOF 103 & 65
In mijn blogs van respectievelijk 13.12.2014 en 03.01.2015 bracht ik fotomateriaal van de verdwenen Duitse begraafplaatsen nr. 65 (Wervik) en 103 (kruispunt Broodseinde). Iemand die mijn fotoarchieven blijkbaar beter kent dan ikzelf, vestigde vorige week mijn aandacht op het feit dat ik nog over ander fotomateriaal met betrekking tot deze verdwenen Duitse militaire begraafplaatsen beschik. Bij deze is dit dus rechtgezet. De graven van de op 10 september 1915 gesneuvelde ersatz reservist Alwin Schäfer en reservist Otto Schulze, beiden vooraan op de foto van Ehrenfriedhof Broodseinde, kan u vandaag terugvinden op de Duitse militaire begraafplaats van Langemark, Blok B, graf 14549 en graf 14624. Let ook nog op de mooie staaltjes van huisvlijt waarmee de Landser te werk gingen om de graven van hun gesneuvelde kameraden op te smukken, zoals het gebruik van uitgebroken vloertegels en dakpannen...
Opnieuw een aantal mooie opnames, gemaakt in januari '15 door een onbekend gebleven onderofficier van het RIR nr. 204. Let vooral op de laatste foto die een uniek inzicht geeft in de beruchte 'Minoterie', de bloemmolens met de al even beruchte 'Kückstellung'.
Vandaag aandacht voor een totaal vergeten Vlaamse frontdichter, namelijk brancardier Jozef De Clerck. Jef De Clerck, geboren en getogen in Wortel, was bij het uitbreken van de Grote Oorlog net afgestudeerd aan het Klein-Seminarie van Hoogstraten en vast van plan in te treden bij de Scheutisten. Maar daar stak de oorlog een stokje voor. In afwachting van zijn noviciaat verving hij in Wortel de gemobiliseerde dorpsonderwijzer maar in de herfst van '14 vertrok hij met de andere kandidaat- Scheutisten via Nederland naar Engeland om daar met zijn voorbereidende priesteropleiding te beginnen. Na 9 maanden studie werd hij op 30 juli '15 opgeroepen om zijn militaire dienstplicht te vervullen. Na een opleiding tot brancardier in het kamp van Auvours kwam hij in april '16 aan het IJzerfront terecht in de Colonne d'Ambulance van de IVe Legerdivisie. In deze periode verbleef hij veel in Alveringem en het Veurnese en kwam hij onder meer in contact met Cyriel Verschaeve, de kapelaan van Alveringem. Deze stimuleerde hem niet alleen om gedichten te schrijven maar ook om te helpen bij de uitbouw van de studiekringen aan het front. Via de studiekringen en zijn vriendschap met Renaat De Rudder belandde De Clerck - die in maart '17 was gemuteerd naar het 4e Regiment Artillerie - in de rangen van de - illegale - Frontbeweging. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat hij na de Wapenstilstand actief betrokken was bij de uitbouw van de radicaal Vlaamsgezinde oudstrijdersorganisatie VOS in de Noorderkempen. Op 28 september 1920 werd oud-brancardier De Clerck tot priester gewijd. Bijna een jaar later, op 29 augustus 1921 vertrok hij vanuit Marseille naar zijn nieuwe missioneringsgebied in het door oorlog verscheurde China. Via Tientsin kwam hij in het woeste hooggebergte van Mongolië terecht. Aanvankelijk in een missiepost van Scheut in Kaokiangtze, later in zijn definitieve post in Nanhaots'ien. Hier bezweek hij op 11 juni 1929 aan vlektyfus. Over zijn korte maar avontuurlijke leven publiceerde jaren later zijn dorpsgenoot R.F. Schellekens, O. Praem, zijn boek 'Een Vlaams apostel: Pater Jozef De Clerck'. De Clerck kreeg overigens ook een straatnaam in zijn geboortedorp.
Tijdens zijn verblijf aan het front schreef hij een kleine 200 gedichten, waarvan er enkele in frontblaadjes terechtkwamen en sommige zelfs de pagina's van 'Ons Vaderland' of 'Vrij België' haalden. Het waren lang niet allemaal poëtische hoogvliegers, mar sommige van zijn gedichten blijven zelfs tot op de dag van vandaag best te genieten. Vandaag breng ik u, naar mijn persoonlijk aanvoelen, een van zijn beste:
Een paar weken geleden ben ik er nog gaan wandelen, in het weidse polderlandschap tussen Stuivekenskerke en de IJzerbocht van Tervate. In het voetspoor van de troepen die in de vroege ochtend van 22 oktober '14 precies hetzelfde traject hadden afgelegd in een heroïsche maar nutteloze poging om de Duitsers die bij Tervate de IJzer waren overgestoken een halt toe te roepen. Zonder een degelijke voorbereidende artilleriebeschieting, laat staan beschuttingsvuur en bovendien zonder noemenswaardige kennis van het gevechtsterrein gingen ze met de moed van de wanhoop in de aanval in het door diepe sloten doorsneden landschap. Een landschap, dat bovendien zo vlak was als het gladste biljartlaken, zonder enige dekking. Het duurde dan ook niet lang voor de goedgetrainde Duitse machinegeweerschutters dood en vernieling zaaiden in de rangen van de aanvallers die ze al van zo ver hadden zien opdagen... Onder de gesneuvelden was ook mijn stadsgenoot Jan Bruurs, die u hier op de foto links aan het werk ziet als klompenmaker, toen nog een veelbeoefend ambacht in het Hoogstraatse. Hij was een zoon van Cornelis Bruurs en Joanna Bax - die op het ogenblik van zijn geboorte beiden nog de Nederlandse nationaliteit bezaten - en woonde tot begin 1914 in de ouderlijke woonst annex winkel aan de Vrijheid. In februari 1914 vertrok hij echter naar het Waalse garnizoenstadje Mariembourg omdat hij als beroepsvrijwilliger in het leger was gegaan. Op het ogenblik dat de Grote Oorlog uitbrak volgde hij als korporaal de cursussen aan de school voor onderofficieren van het 8e Linieregiment. Jan Bruurs nam in de rangen van de 11e cie , 3/3 van dit regiment deel aan de verdediging van Namen en de afweergevechten rond het 'Nationale Bolwerk' Antwerpen. Na de stormaanval bij Tervate werd Jan Bruurs in de stamboeken van het regiment als 'vermist in de omgeving van de hoeve Vasseur 'geregistreerd. Vermoedelijk werd hij na de wapenstilstand als onbekende begraven op de BMB van Keiem.
Niets is meer passend in deze kille winterdagen, dan winterse sfeerbeelden. Deze foto's zijn afkomstig uit het album van een gewezen onderofficier van het Duitse Reserve Infanterie Regiment nr. 204. Deze eenheid had bij de gevechten rond Diksmuide tussen 21 oktober '14 en 3 november '14 zware verliezen geleden. In januari '15, toen RIR nr. 204 in stelling lag voor Lombardsijde, keerde hij terug naar Diksmuide om er een hele reeks interessante opnames te maken. In deze eerste reeks breng ik u foto's uit he stadscentrum dat in die periode vrijwel dagelijks onder het artillerievuur van de geallieerde troepen lag. U ziet onder meer de kapotgeschoten St. Nikolaaskerk en de Handzamevaart.
De IJzerslag anno 1914: Door het Koninklijk Belgisch Filmarchief gerestaureerde authentieke filmopnames. Mooi origineel materiaal uit o.a. Veurne, De Panne, Nieuwpoort en Pervijze. De ietwat gezwollen, patriottische retoriek van de tussenteksten moeten we er als tijdsdocument maar bijnemen. Al bij al een mooi initiatief van CINEMATEK :
Honderd jaar geleden stonden de Bretoense marine-fuseliers van admiraal Ronarc'h kniediep in het ijzige water van de loopgrachten bij het aan flarden geschoten Sint Joris aan de IJzer. Eerder hadden ze bij Melle (9-11 oktober '14) en vooral bij Diksmuide (14 oktober tot 16 november) bewezen dat de 'démoiselles au pompon rouges' wat meer in hun mars hadden dan de Parijzenaars dachten. Alleen al bij hun hardnekkige verdediging van het bruggenhoofd Diksmuide verloor de Brigade Ronarc'h 75 % van haar officieren en de helft van haar effectieven, trouw aan het 'Dalc'homp, Bretoned, dalc'homp mat ! Arsav na truez ! Gwad oc'h gwad !' Jean Christophe Rouxel bracht een mooie hulde aan de velen die een stukje Vlaams poldergrond voor eeuwig Bretoens maakten...
Vandaag, dag op dag precies 100 jaar geleden, werd Emiel Van Roey dodelijk gewond door granaatscherven. Deze 28-jarige Rijkevorselse oorlogsvrijwilliger was als hulpgeneesheer toegevoegd aan de Troupes Auxilliaires du Servive d'Instructuin (TASI) en ingedeeld bij de Volonne d'Ambulance van de Ie Legerdivise. Op het ogenblik dat de Grote Oorlog losbarstte was Miel Van Roey net afgestudeerd als arts aan de universiteit van Leuven en volgde hij een werkstage bij zijn oom die geneesheer was in buurdorp Sint Lenaarts. Tegen de zin van zijn familie was hij, net voor de Duitse bezetting van de Noorderkempen, ergens in de derde week van oktober '14, de rijksgrens overgestoken. Via Breda, Vlissingen en Folkestone belandde hij nog geen maand later in Dieppe waar hij zich als vrijwilliger met het stamnummer 197/20818 aanmeldde. Kort daarop moet hij in Veurne eerste minister de Broqueville tegen het lijf zijn gelopen. Nadat hij zich had voorgesteld als een zoon van de Rijkevorselse eerste schepen Jan Van Roey, vroeg hij om een aanstelling aan het front. Lang zou hij daar echter niet vertoeven want een paar weken later lag hij al dood en begraven in massagraf nr. F op de stedelijke begraafplaats van Veurne... Over zijn sneuvelen verscheen later in
HetHeidebloemken, soldatenblad van de Noorderkempen volgend
relaas:'Wie heeft hem beter gekend dan ik ? Van kindsbeen af ben ik met hem in betrekking geweest: we waren echte boezemvrienden. samen gingen we naar de school, zaten in dezelfde klas en dag in dag uit speelden we met elkander. Zalige tijd van onbekommerd leven ! Gelukkige jeugd! Wat al zoete herinneringen brengt ge ons te
binnen. De
tijd kwam dat we op onze toekomst moesten denken. Emiel zou zijne studiën
voortzetten. Spijts deze scheiding bleven we stevige vrienden en wisten we
elkander op tijd en stond weer te vinden. Den
15 december '14 deden we samen de reis van Holland naar Engeland en Frankrijk.
Ik ging mijn leger vervoegen, want ik was soldaat; mijn kompagnie was in
Holland geïnterneerd en ik had mij bij middel van een burgerkostuum kunnen
redden. Mijn vriend Emiel had de dwingelandij van den vijand niet meer kunnen
verkroppen. Hij ook ging zijn lieve Kempen verdedigen, en had vaarwel gezegd
aan familie en geboortedorp om zich ten dienste te stellen van het vaderland. Zoo
waren we weer bij elkander. 't Was een innig gesprek; 't geheele schoolleven
werd nog eens bovengehaald; 't rolle-bollen van den Molenberg, Muskensvijver,
jacht en vischvangst, ja soldaatje spelen ook, edoch nu waren we wezenlijk
soldaat, het gold de verdediging van den vadergrond. Den
20 januari '15, om 7u. 's morgens onderstond Veurne weer een hevig
bombardement. Onze vriend Emielwas officier geneesheer bij de
1e L.A. Hij had een schuilplaats gevonden in eenen kelder en stond met den
laatsten gekwetste zijner ambulantie op den keldertrap, toen beiden eensklaps
doodelijk getroffen werden door een obusscherf. Helaas! Onze vriend Emiel was
niet meer. Edel was zijn daad en schoon zijn dood. Hij werd te Veurne begraven.
Den 18 juni '15 kreeg ik toelating om zijn lijk in een zinken kist over te
brengen. Rust
zacht, vriend Emiel; wij vereeren u als een held en gedenken u in onze
gebeden.L.D."
De waarheid over zijn sneuvelen was
echter iets minder heroïsch, maar even tragisch. In werkelijkheid werd Emiel
Van Roeij het slachtoffer van zijn hoffelijkheid. Naarmate het bombardement van
die ochtend op Veurne intensiever werd, besloot hij om samen met een bij hem
ingekwartierde legerarts dekking te zoeken in de kelder van hun logementshuis aan de Zuidstraat.
Uit beleefdheid liet hij zijn collega op de trap voorgaan, en amper een paar
seconden later werd hij in het portaal geraakt door granaatscherven en
bedolven onder het neerstortende puin van de traphal... Van Roey's naam werd na de oorlog zowel
vermeld op de herdenkingsplaat in de parochiekerk van Rijkevorsel als in deze
van Sint-Lenaarts. Helemaal uitzonderlijk is het feit dat op 21.09.1930 zijn naam verereeuwigd werd in een straatnaam in zijn
geboorteplaats. Hij was de enige van de 32 gesneuvelden van Rijkevorsel voor wie deze eer was weggelegd...
Bruggeling Patrick Lagrou, die we kennen van het vlotlezende jeugdboek 'Milans Groote Oorlog', publiceerde vorig jaar bij 'De Lantaarn' het boek 'Het IJzerfront 1914-1918: Van Diksmuide tot Nieuwpoort, vroeger en nu'. In feite doet hij dunnetjes over wat John Giles in 1970 al deed met zijn magistrale 'Flanders Then and Now (After the battle)' Lagrou beschrijft dertien locaties langs het gewezen IJzerfront en situeert ze in het raam van wat er zich afspeelde in de cruciale oktober - en novembermaanden van 1914 en de daarop volgende - bijna uitzichtloze - stellingenoorlog. Een ruim 40 km. lang traject voert ons via de Dodengang over de Vicogne en Schoorbakke, met de fiets of de wagen, van Diksmuide naar Nieuwpoort. Aan de hand van originele foto's en postkaarten wordt door middel van eigentijds fotomateriaal een brug geslagen tussen heden en verleden. De duiding via summiere teksten en de handige plattegronden stellen de lezer in staat om voor zichzelf een behoorlijk accuraat beeld te schetsen van 'hoe het moet zijn geweest'. Veel van de liitekens die de Groote Oorlog een eeuw geleden in het polderlandschap van de IJzer sloeg, zijn intussen voorgoed verdwenen en hiermee dreigt ook de herinnering verloren te gaan. Een boek als dit kan niet alleen bijdragen tot een beter inzicht, maar houdt ook de herinnering levendig en dat kunnen we alleen maar toejuichen. Persoonlijk hoop ik trouwens dat er nog een tweede deel zal komen, met aandacht voor de rest van het IJzerfront van Diksmuide tot Steenstrate/Boezinge. Alhoewel hier minder tastbare relicten zijn overgebleven is er naar mijn bescheiden mening nog materiaal genoeg te vinden om een vervolg aan dit boek te breien... Lagrou's 'IJzerfront' raad ik u alvast van harte aan. Toch wil ik met een paar puntjes van - opbouwende - kritiek eindigen: Het grote formaat van het boek maakt het niet echt tot wat ik een 'handige' gids zou noemen. Kon men nu écht geen kleiner, gebruiksvriendelijker formaat op de markt brengen ? Want het is en blijft toch op de eerste plaats een reisgids en geen salontafelboek... En dan nog wat details: op de postkaart onderaan op pagina 9 zijn niet Belgische troepen te zien die zich ingegraven hebben aan de IJzer, maar wel mannen van het 7e Linieregiment die begin oktober '14 stelling namen aan de Nete bij Lier. En verder heb ik ook mijn twijfels of de snorrenmans die op pag. 34 wordt afgebeeld majoor Henri d'Oultremont de 'Held' van Tervate is...
'Het IJzerfront 1914-1918: Van Diksmuide tot Nieuwpoort, vroeger en nu' is een uitgave van 'De Lantaarn', Ede
Bij een bezoek aan een militaire begraafplaats wordt de strakke en koele uniformiteit van de site soms gebroken door een persoonlijk accent aan een graf. Ondanks het feit dat de militaire beheerders van de begraafplaatsen dit uitdrukkelijk verboden, werd er vaak door de nabestaanden een gedenkplaatje of foto achtergelaten. Deze vaak kitscherige maar daarom des te meer ontroerende memorabilia geven een eeuw later nog een gezicht aan de, voor de bezoekers, onbekende gesneuvelde. Ik ben al jarenlang gefascineerd door deze bijzondere vorm van herdenking en zal vanaf nu geregeld wat bijkomende informatie geven bij deze 'sprekende gezichten', zodat hun verhaal niet verloren gaat.
Op de grote militaire begraafplaats 'Duinenhoek' in De Panne staat in blok D een sterk verweerde heldenhuldezerk met daarop een witmarmeren gedenkplaat en portretfoto van Michiel August Vermeulen. Hij werd op 13.10.1893 in Ingelmunster geboren en diende tijdens de Eerste Wereldoorlog als soldaat / brancardier in de 5e compagnie 2/1 van het 5e Linieregiment. Deze sterk Vlaamsgezinde oud-student van de Universiteit van Leuven was actief betrokken bij de werking van de studiekringen aan het front en het door Frans Daels en Hilaire Gravez opgerichte Secretariaat der Katholieke Vlaamse Hoogstudenten (SKVH). Hij overleed op 16.05.1918 in het militair hospitaal ''l Océan' in De Panne aan verwondingen 'opgelopen in bevolen dienst' in de sector van Ramskapelle. Op 01.08.1918 verscheen in de soldatenkrant 'Ons Vaderland' een 'In Memoriam' voor Michiel Vermeulen, Frans Anthonis en Lodewijk Heremans die door dezelfde granaat werden gedood. Ik geef een fragment: 't Is nu reeds twee maanden geleden. De vijand beschoot 't dorp R. In de lijn die er voor ligt keken we naar 't kanongeweld. De granaten kraakten ruw-geweldig den grond uit, zweepten balken en steenen de lucht in en sloegen stukken muren omver. Tusschen de zwarte rook der helsche monsters bleven toch nog puinen recht als daagde zij den vijand uit: Sla omver ! Gij die macht boven recht hebt geplaatst. Sla omver als wat nog overblijft van dit dorp, dat stervende is.... Plots vielen er twee granaten in onze lijn en klonk het 'brancardiers ! Gekwetsten !' We liepen er heen en dar lag Michielken, dodelijk gewond in den ingang der schuilplaats. Buiten lagen Frans en Lodewijk, beiden op slag gedood door de granaatscherven. 'Ik lijd zoveel', zei Michielken, toen we hem wegdroegen . Hij werd berecht in den hulppost. 'k Zag het rijtuig wegstuiven en verdwijnen aan den omdraai, den auto waarin Michiel lijdende lag. Hij was weggerukt uit ons midden en stierf in 't hospitaal. Wij kenden hem als een toonbeeld van deugd, met een rechtschapen gemoed hart en vroom gemoed, eenvoudig in taal en zeden. Als student en ziekenverpleger der kompanie hielp hij steeds de jongens met raad en daad'....
Vandaag nog een gedicht van Fritz Francken - zie mijn blog van 11.01.2015. Het was wellicht het bekendste oorlogsgedicht van deze Antwerpse journalist dat als titel 'O doode broeders' droeg:
Wij waren broeders in den kogelregen En sneden stuiten van hetzelfde brood. Wij hielden samen met een propje lood Den uitval van eenzelfden vijand tegen.
Wij hebben saam op 't zelfde stroo gelegen. Ik stond naast u toen men uwe oogen sloot, En van uw bloed waren mijn handen rood. Uw tragisch hoofd was op mijn hart gezegen...
Dit vroeg verscheiden heeft mijn laatre nachten Met 't vaag tumult van uw verstorven klachten En met den wenk van uwen blik gevuld.
O broeders, laat mijn zwakke stem U wekken, En weert de zoden die uw lichaam dekken En weze 't zoendag voor ons aller schuld...
Omstreeks 1900 telde Beselare - nu een deelgemeente van Zonnebeke - niet minder dan 8 windmolens. De grootste was zonder twijfel de 'Stenen Molen' van molenaar Rodolf Demyttenaere op 'Den Berg'. Al in 1720 was er sprake van een houten oliemolen op deze site, maar deze werd in maart 1826 door een storm vernield en kort daarna vervangen door een monumentale stenen graan- en olieslagmolen. Op de zgn. 'Schuwe Maandag' (19 oktober 1914), toen de naderende Duitsers voor massahysterie zorgden in Zuidwest- Vlaanderen, sloeg ook de molenaarsfamilie op de vlucht. De volgende dagen en weken lag de molen midden in het gevechtsterrein en wellicht werd hij op 1 november '14 gedynamiteerd door Duitse genietroepen. In ieder geval restte er medio november '14 enkel een metershoge puinhoop waarboven de staande assen met de gigantische molenstenen van 2,30 m. diameter, een wiek en de kapspanten uitstaken. Na de onophoudelijke beschietingen tijdens de Derde Slag om Ieper in de zomer en herfst van '17 werd ook deze puinhoop van de aarde geveegd en bleven enkel de bijna 3 ton zware molenstenen over als getuigen van deze ooit zo grootse molen....
Op 21 maart 1918 werd bij een beschieting van een voorpost bij Sint Jacobs Kapelle, adjudant Ludovicus 'Louis' Huybrechts op slag gedood door granaatscherven. Deze Kempische oorlogsvrijwilliger was op 19 augustus 1882 in Turnhout geboren. Op 4 augustus '14 was hij één van de allereerste oorlogsvrijwilligers uit de Speelkaartenstad. Op het ogenblik dat hij sneuvelde was hij adjudant in de 9e cie. 3/1 van het 3e Linieregiment en net voorgedragen om in Frankrijk een opleiding tot officier te gaan volgen. In oktober '17 was hij al, omwille van zijn betoonde moed op het slagveld, onderscheiden met het Oorlogskruis. Louis Huybrechts werd op 23 maart '18 begraven op de Belgische militaire begraafplaats van Hoogstade in graf nr. 619. Een paar weken na de begrafenis werd op zijn graf een heldenhuldezerk geplaatst. Deze zerk werd in 1925 door de Dienst der Militaire Grafsteden van deze site verwijderd en vervangen door een arduinen Belgische militaire standaardzerk.
Het wordt nogal vaak vergeten dat de Grote Oorlog in de maanden september en oktober '14 ook een spoor van vernieling door de provincie Antwerpen trok. Duizenden woningen werden vernield, een veelvoud daarvan beschadigd. Veel getroffen bewoners konden noodgedwongen tijdelijk (en dit vaak voor jaren ) alleen in noodwoningen terecht. Vanaf 12 januari tot 1 februari kan u op de Grote Markt in Herentals terecht om een modelnoodwoning te bekijken die aan de hand van de originele plannen tot in de details werd gereconstrueerd door de leerlingen van het Vrij Technisch Instituut van Lier. Dagelijks te bezoeken van 09.00u. tot 17.00 u. Inkom: vrij
De feiten die in september 2014 in Rabosée werden gepleegd - zie mijn blog van gisteren - zijn geen alleenstaand incident. Zo werden in de laatste week van de meimaand van vorig jaar op de begraafplaats van Vilvoorde en op de BMB te Mechelen van respectievelijk 83 en 69 militaire grafzerken de bronzen naamplaten gestolen. Toen er naar aanleiding van de diefstal in Rabosée concrete vragen in het Parlement werden gesteld in de commissie Landsverdediging naar de manier waarop dergelijke laag bij de grondse diefstallen kunnen vermeden worden was het antwoord van de minister Steven Vandeput (N-VA) heel wat minder concreet. De brave man kwam niet verder dan het formuleren van een aantal algemeenheden die er op neerkwamen dat 'defensie alles in het werk stelt om deze sites te onderhouden'.... Uitgerekend nu kunnen de BMB - in het raam van 100 jaar Grote Oorlog - eindelijk opnieuw weer rekenen op toenemende belangstelling en uitgerekend nu slaan alsmaar driester optredende koperdieven toe.... Ik weet dat het aantal mogelijkheden beperkt is maar kunnen er nu echt geen initiatieven genomen worden, bv. op basis van concrete afspraken met de betrokken gemeentebesturen over een adequate plaatselijke toezichtregeling zodat de kans op een herhaling weliswaar niet kan vermeden, maar wel beperkt wordt.?
En dan nog dit: toen ik vorig jaar op 10 november een bezoek bracht aan de BMB Duinenhoek in De Panne, trof ik daar op de rechtervleugel van de begraafplaats een tiental grafzerken zonder naamplaat aan (zie foto). Werden deze ook gestolen ? Ik kan mij in ieder geval geen persbericht hierover herinneren... Weet iemand precies wat hier gebeurd is ?
Naar aanleiding van 100 Grote Oorlog schreef ik een paar maanden geleden volgend artikel voor het Vlaams-nationale tijdschrift 'Revolte', volgens mij sluit het mooi aan bij mijn blog van 10 januari:
EEN
WAPPERING VAN IETS GROOTS : HET ACTIVISTISCHE EXPERIMENT
Nasionalisme, beredeneerd en geen
sentimenteel geklets is het uitgangspunt van onze generasie Paul Van Ostaijen
in het artikel Nasionalisme en het
nieuwe geslacht in het juni-nummer 1916 van De Goedendag
Onmiddellijk na de Duitse inval in de zomer van 1914
overheerste de neiging om zolang het land in gevaar verkeerde - de godsvrede in acht te nemen en niet alleen
de politieke geschillen maar ook de Vlaamse kwestie te laten rusten. De
koninklijke oproep aan de Vlamingen om de Slag der Gulden Sporen te herdenken
oogstte dan ook heel wat bijval in kringen waar men voor de oorlog heel wat
kritischer had gestaan t.o.v. de Belgische instellingen. Een aantal anti-Vlaamse persartikels en de lange tenen van
een aantal flaminganten zouden er echter voor zorgen dat de godsvrede al snel
in het gedrang kwam. Zo verscheen er al in de eerste oorlogsmaand in het
katholieke Antwerpse dagblad La Métropole een reeks artikels waarin de
Antwerpenaren en in het bijzonder de flaminganten verweten werd dat ze voor de
oorlog met de Duitsers en pangermanisten hadden verbroederd.Na de val van Antwerpen in oktober 14
volgden er meer aanvallen in door Franstaligen geredigeerde vluchtelingenkranten.
Op 21 december 14 verscheen in het in Parijs uitgegeven Le Petit Journal een artikel van de liberale Waal Gérard Harry
LUnion morale et verbale des races
waarin deze beweerde dat Vlamingen en Walen voortaan zonder onderscheid verbonden
zouden zijn in het anti-Germaanse verbond van de Franse taal Een bewering die op de zenuwen werkte van alle
flaminganten die neutraal wensten te blijven.Als reactie publiceerde de Antwerpse Atheneumleraar August Borms op 23
januari 15 in het Handelsblad zijn
artikel Vlamingen waakt ! waarin
werd opgeroepen waakzaam te zijn tegen dergelijke aantijgingen en trouw te
blijven aan het motto Noch Duits, Noch
Frans, maar Vlaams..!
Naast deze anti-Vlaamse oprispingen waren er nog twee
belangrijke factoren die vele Vlaamsgezinden tijdens de Grote Oorlog tot een
stellingname hebben gedwongen. In de eerste plaats waren er de alarmerende berichten
over de discriminerende taaltoestanden in het Belgische leger, die leidden tot
een verscherping van deze reeds voor de oorlog bestaande problematiek.En ten tweede was er de door de Duitsers
aangeboden steun, die de Vlamingen voor zich trachtten te winnen en die
daarvoor dankbaar gebruik maakten van de Vlaamse kwestie. Dit was op zich overigens
niet zo verwonderlijk want in het Oosten maakten de Duitsers ook bewust gebruik
van een identitair parcours om zieltjes te winnen en hun eigen politieke agenda
af te werken. Van Polen over Oekraïne tot de moslimwereld gebruikten ze het
Völkisches empfinden om te ageren tegen de gevestigde orde. Dus waarom zouden
ze ook niet proberen de unitaire Belgische staat te destabiliseren ?
In het kader van deze doelbewuste toenadering werd in januari
15 al een Commissie voor Vlaamse aangelegenheden opgericht. Een maand later
werd deze commissie toegevoegd aan de net bij het bezettingsbestuur
geïnstalleerde Politische Abteilung, die specifiek belast werd met het
uitstippelen en implementeren van de zgn. Flamenpolitik. Nog diezelfde
februarimaand zag men al de Flamenpolitik in actie toen in Duitse
krijgsgevangenkampen Vlamingen en Walen van elkaar gescheiden werden. In de
volgende maanden zocht de Politische Abteilung contact met verschillende
Vlaamsgezinde voormannen en organisaties. De meest spectaculaire zet van de
Duitsers was wellicht het besluit waarin gouverneur-generaal von Bissing op 2
december 15 aankondigde dat de Gentse Rijksuniversiteit zou heropenen als een
Nederlandstalige instelling. Besluit, dat in oktober 16 zou gerealiseerd
worden De Flamenpolitik was echter niet gebaseerd op een homogeen programma,
zoals de Duitse historicus en kenner van het activisme Dr. Winfried Dolderer
stelt, maar een mengelmoes van tegenstrijdige belangen en bedoelingen aan
Duitse kant. Dit gebrek aan cohesie zou de verwarring in het Vlaamsgezinde
kamp alleen maar groter maken.
De anti-Vlaamse houding van de Belgische overheid bracht heel
wat flaminganten in een dwangpositie. Een eenzijdig en kost wat kost in acht
nemen van de godsvrede werd door velen op den duur als funest voor de Vlaamse
zaak bekeken. Maar een openlijke voortzetting van de vooroorlogse strijd zou het
aan de andere kant onvermijdelijk tot een breuk met de Belgische regering in
ballingschap leiden en een aanvaarden van Duitse steun in de hand kunnen
werken. Vrij snel na het begin van de Duitse bezetting begon de splitsing in de
Vlaamsgezinde gelederen zich al af te tekenen. Op 24 oktober 14 werd in Gent
de groep Jong Vlaanderen opgericht waarvan een deel onder leiding van de
germanofiele Friese dominee Jan Derk Domela Nieuwenhuis Nyegaard en met de
actieve steun van de militaire overheid in het Etappegebied gewoon de annexatie
van Vlaanderen door Duitsland voorstond. Aan de ander kant van het spectrum besloot
op 16 november 14 een groep Vlaamsgezinden na heftige discussies in het Vlaams
Huis in Brussel, over te gaan tot een passieve houding tijdens de bezetting.
In de zomer en het najaar van 15 kwam in ieder geval een
einde aan de onzekerheid over de officiële houding van de Belgische regering in
Le Havre. Hiermee werd ook de meerderheid van de Vlaamsgezindenvoor de keuze gesteld tussen passivisme of activisme.
De aanleiding was een telegram dat een aantal Vlamingen die actief waren in het
in Nederland verschijnende dagblad De Vlaamsche Stem op 11 juli 15 vanop een
Guldensporenfeest in Bussum naar koning Albert hadden gestuurd en waarin ze hun
hoop uitspraken in diens haute sagesse
pour garantir la Flandre autonome dans la Belgique indépendante. Het
antwoord was een koude douche: un
pressant appel à tous les Belges pour que, evant lennemi, ils naient d autre
souci que la libération du territoire. Twee van de opstellers, Antoon Jacob en René De Clercq gingen verder
met het ontwikkelen van de zelfbestuur-gedachte en een officiële reactie bleef
dan ook niet lang uit: bij K.B. van 5 oktober 1915 werd De Clercq als leraar
ontslagen en Jacob geschrapt van de lijst van kandidaten voor een benoeming tot
leraar. Deze maatregel zette kwaad bloed bij heel wat Vlaamsgezinden in het
bezette gebied die tot dusver gezwegen hadden. De kloof was hiermee definitief geworden en
ook de gematigde activisten werden nu afgedaan als landverraders wier
loyauteit publiek in twijfel werd getrokken en die, ondanks de gevaren die ze
daar zelf in zagen, in de richting van nauwere samenwerking met de Duitse
bezetter werden gedreven.
Het gros van de activisten streefde er aanvankelijk naar,
gebruikmakend van de Duitse aanwezigheid, de vooroorlogse aanspraken van de
Vlaamse beweging te verwezenlijken. Of zoals Dr. Maarten Rudelsheim het verwoordde:
Wat met de Belgische wet in de hand
verdedigbaar was, mocht en moest de bezetter verwezenlijken. Na de heftige
reacties van de Belgische regering in ballingschap op de opening van de
vernederlandste rijksuniversiteit in Gent evolueerde het activisme echter in
meer radicale zin en koos het voor politieke autonomie; voor een Vlaanderen in een federaal Belgisch
verband of zelfs los van België.
Op 4 februari 17 werd, tijdens een landdag waar
verschillende activistische groeperingen vertegenwoordigd waren, besloten tot
de oprichting van een Raad van Vlaanderen, die de Vlaamse eisen kenbaar moest
maken en ze zoveel mogelijk moest realiseren. Vooral dan met het oog op de
destijds spoedig verwachte vredesonderhandelingen. De meerderheid in deze raad
werd gevormd door de radicale separatistische groeperingen Jong Vlaanderen en
het katholieke Vrij Vlaanderen. De kleine fractie van unionisten die een
federaal staatsmodel voorstonden telde wel een aantal leden die tot de
belangrijkste voormannen van het activisme zouden uitgroeien zoals August
Borms, Antoon Jacob, Maarten Rudelsheim en Herman Vos. Een van de eerste en
meest omstreden - daden van de Raad was het sturen van een delegatie van 7
leden naar Berlijn, waar de Rijkskanselier hen op 3 maart 17 beloofde dat de
bestuurlijke scheiding van België doorgevoerd zou worden en dat er bij
mogelijke vredesonderhandelingen rekening zou worden gehouden met de Vlaamse
eisen. Vanuit politiek oogpunt was dergelijke
missie misschien verdedigbaar, maar propagandistisch was het een miskleun van
jewelste want door de grote ruchtbaarheid die eraan werd gegeven heeft ze de
kloof tussen de activisten en de meerderheid van de bevolking sterk heeft
verbreed.
Nadat op 25 oktober 16 door de Duitsers, bij wijze van voorproefje
het ministerie van Wetenschappen en Kunsten in een Vlaamse en Waalse afdeling
was gesplitst, volgde op 21 maart 1917 de officiële aankondiging van de
bestuurlijke scheiding die geleidelijk op alle departementen zou worden
doorgevoerd. Als reactie vaardigde de Belgische regering in april twee
besluitwetten uit tegen hoogverraad en medewerking aan iedere vervorming van de
wettelijke instellingen door de bezetter.De oorspronkelijke opzet van de Raad om tot een vertegenwoordigendlichaam met wetgevende bevoegdheid uit te
groeienis nooit gerealiseerd.
Verschillende factoren verhinderden dat de machtspositie van de Raad hiervoor
sterk genoeg werd. Om te beginnen vertegenwoordigde de Raad slechts een
minuscuul deel van de bevolking. De activisten waren teveel officieren zonder soldaten zoals Paul
van Ostaijen het verwoordde. Ze realiseerden zich niet dat een revolutionaire
minderheid geen kans op slagen heeft wanneer de massa niet bereid is ze te
volgen. Het bondgenootschap met de Duitse bezetter was voor het grootste deel
van de bevolking onaanvaardbaar. Ten tweede was er een manifest gebrek aan
politiek geschoold kader en - nog belangrijker - aan eenheid onder de
activisten. Zo slaagde de Raad van Vlaanderen er in 17 niet in het eens te
worden over een grondwetsontwerp, op basis waarvan, na de bestuurlijke, ook de
politieke scheiding tot stand kon worden gebracht.De belangrijkste rem op de verdere
ontwikkeling van het activisme was echter wel het feit dat de bezettende overheid waarmee
de Raad meer en meer botste steeds minder vertrouwen in de activisten stelde.
De Duitsers, die om de handen vrij te houden bij eventuele vredesonderhandelingen,
uiteindelijk de voorkeur gaven aan een federalistisch België, stonden
voortdurend op de rem. Ze lieten - tot groeiende frustratie van velen -niet toe
dat de Raad met zijn radicale, separatistische meerderheid, meer dan een louter
adviserend orgaan werd. Een aantal activistische kopstukken hadden door dat ze gemanipuleerd
werden maar kon tegelijkertijd moeilijk in de hand bijten die hen voedde. Om
zich uit deze positie te redden riep een nagenoeg unanieme Raad op 22 december
17 zonder voorkennis van de Duitsers de politieke zelfstandigheid van
Vlaanderen uit. De misnoegde Duitsers eisten daarop dat de Raad van Vlaanderen
zich zou ontbinden en een nieuw samen te stellen Raad zichzelf zou legitimeren
door het organiseren van een volksraadpleging. Deze verkiezingen werden
echter op heel wat plaatsen onmogelijk gemaakt door felle tegenmanifestaties.
Hierdoor zag de bezetter zich verplicht op 3 maart 18 de volksraadplegingen op
te schorten. De Duitsers beschouwden de
verkiezingen als mislukt en grepen dit aan om de door de Raad uitgeroepen
zelfstandigheid van Vlaanderen niet te erkennen. Toch werd er een nieuwe Raad
van Vlaanderen bijeengeroepen, maar deze kwam vrijwel onmiddellijk na de
installatie opnieuw in botsing met de bezetter. De volgende maanden werden
gekenmerkt door gehakketak met de Duitse overheid -die uiteindelijk op 25 juli 18 de Raad zelfs
formeel verbood nog te vergaderen - en interne geschillen. Door de snelle
ineenstorting van Duitsland als gevolg van het geallieerde eindoffensief bleek
heel het activistische avontuur met een sisser af te lopen. De activistenjacht
en repressie maakten een abrupt einde aan de ooit gekoesterde hoop. De
gedesillusioneerde jonge Antwerpse activist Floris Couteele liet in november
18 verstaan dat de wil echter niet gebroken was : In idealen geloven we niet meer. Alle idealen liggen geblutst langs de
bloedige aftochtwegen van dezen oorlog. Lege conservenblikjes. Wij geloven in
den idealistischen geest. Het activisme heeft ons, knus-burgerlijke non-combattanten
in de schaduw van een geweldig-lelijke tijd een wappering van iets groots doen
voelen. Daar zijn we het activisme dankbaar voor .
Na bijna een eeuw terugblikkend op het activistische
experiment kan men niet anders dan vaststellen dat het een niet te
veronachtzamen invloed uitgeoefend op de publieke opinie in Vlaanderen. Het polariseerde
en stimuleerde de politieke bewustwording tijdens de bezetting en vormde een
belangrijke fase in het organische groeiproces van de anti-Belgische vleugel in
de Vlaamse beweging. Het wist bovendien op korte tijd een aantal belangrijke
zaken te verwezenlijken: een volledig vernederlandste universiteit in Gent, een
federalistische staatshervorming en de daadwerkelijke vervlaamsing van het
openbare leven. Na de Grote Oorlog was
er meer dan een halve eeuw nodig om
hetzelfde programma grotendeels opnieuw te realiseren
Besluitend kan ik stellen dat de Vlaams-nationale politicus
en historicus Hendrik Elias in 1969 de
nagel op de kop sloeg toen hij stelde: Dit
was geen beweging die door de Duitsers in het leven werd geroepen. Het was, in
een crisisperiode die door velen werd aangezien als de dageraad van een nieuwe
tijd, de logische uitvloei van het nationalisme dat steeds in de beweging
verscholen lag en juist op de vooravond van de oorlog zijn doorbraak vond van
het culturele naar het politieke. Tegelijkertijd kan men niet naast het
feit dat het activisme enkel kon manoeuvreren binnen de krijtlijnen van de door
eigenbelang gedirigeerde Duitse politiek. De Flamenpolitiek was dan ook
grotendeels bepalend voor de oriëntering van het activisme. Wat echter niet
zoals sommigen tot op de dag van vandaag beweren meteen ook betekende dat
alle activisten Duitse agenten of platte opportunisten zouden zijn geweest.
Daarom eindig ik graag met een conclusie van Hendrik Elias: Afscheid nemen van het activisme kunnen we echter niet zonder aan de
geschiedenis ervan een laatste woord toe te voegen: het was geen onderneming
van avonturiers, politieke gelukzoekers, baantjesjagers. De overgrote
meerderheid van de activisten waren idealisten die niet aan zichzelf, niet aan
Duitsland, maar alleen aan Vlaanderen hebben gedacht
GEEN KOPEREN NAAMPLAATJES MEER OP OORLOGSKERKHOVEN
Vandaag gelezen in 'De Standaard': 'Koperdieven sloegen onlangs hun slag op een militaire begraafplaats in Rabosée in de buurt van Namen. De buit ? Zo'n 160 naamplaatjes van graven van gesneuvelde soldaten uit de Eerste Wereldoorlog. Defensie overweegtr nu om op verschillende oorlogskerkhoven in ons land de bronzen naamplaatjes te vervangen door exemplaren uit plexiglas. Het leger beseft dat het zeer moeilijk is alle militaire begraafplaatsen te beschermen tegen respectloze metaaldiefstallen. Op de oorlogsbegraafplaats van Rabosée worden de koperen naamplaatjes daarom nu al vervangen door kunststofplaatjes, die weliswaar ietwat het uitzicht van de ontvreemde bronzen naamplaatjes krijgen. 'Wat Vlaanderen betreft, zijn er wel gesprekken nodig met de dienst Monumenten, omdat Vlaanderen deze begraafplaatsen als erfgoed heeft erkend' zegt Didier Pontzeele van de Dienst Oorlogsgraven van het Instituut voor Veteranen. 'En dus zijn er strengere regels over wat er wel en niet mag worden gewijkzigd, inclusief de naamplaatjes op de grafzerken'. De originele naamplaatjes van Rabosée zullen intussen niet vernietigd worden. 'We hebben verschillende musea gecontacteerd', zegt Pontzeele. 'Het Memorial Museum Passchendaele 1917 in het West-Vlaamse Zonnebeke en ook het Fort van Loncin zijn heel erg geïnteresseerd om een aantal naamplaatjes afkomstig van de begraafplaats in Rabosée op te nemen'. (wer)
Fritz Francken was het pseudoniem van Frederik Edward Clijmans (1893-1969). Deze Antwerpse journalist kwam in april '15 als soldaat in het 8e Linieregiment aan het front terecht. Tijdens de oorlog publiceerde hij twee dichtbundels 'Het Heilige Schrijn' en 'De vijf glorierijke wonden'. Aan het front raakte hij bevriend met de dichter August Van Cauwelaert, die als onderluitenant in ht 13e Linieregiment diende. De Vlaamsvoelende Francken publiceerde zowel in de patiottische 'Legerbode' als in het aan de Frontbeweging gelinkte dagblad 'Ons Vaderland'. Ook na de oorlog zou hij nog heel wat, aan de Grote Oorlog gerelateerd werk publiceren. Vandaag breng ik u het gedicht 'Voorposten' uit de bundel 'Het Heilige Schrijn'. Deze dichtbundel werd in het voorjaar van 1918 in De Panne uitgegeven door Juul Filliaert, een in de Pannre gestrande Nieuwpoortenaar die er in '16 'De Belgische Boekhandel' had geopend en die redactiesecretaris was van het gematigd Vlaamsgezinde dagblad 'De Belgische Standaard'.
'Eilanden in den watervloed / zoo liggen daar verspreid de posten / die hoeveel zweet en hoeveel bloed / en hoeveel pijn de jongens kostten ?
Zes, zeven zakjes, klam gescheurd / wat prikkeldraad er rond gespannen / een schietkanteel er op gesleurd / bewaakt door een handvol mannen
Dag in dag uit bezet. Geen stond / mag waak nog aandacht falen./ En is er een gedood, gewond ;/Geen brankardier om hem te halen...'