Mijn nieuwste boek (Uit het schuim van de zee, 2011) behandelt de hele Griekse mythologie in 136 verhalen (408 pag.) en 18 originele tekeningen. Het is nu reeds aan zijn derde druk toe. Het boek is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Betaling na ontvangst (18,95 euro). Bij bestellingen vóór 1 mei dienen geen verzendkosten betaald te worden.
FLAUW EN PUBERAAL, MAAR GOED BEDOELD: dit soort verhaaltjes vindt u bij de vleet ('n 200-tal) op www.bloggen.be/kris .......... PICTAIKU'S (de allernieuwste kunstvorm) vindt u op www.bloggen.be/pictaiku
11-09-2021
Acumen
Mijn autobiografie "O jerum jerum jerum" (2006) is voor een groot deel gewijd aan mijn studentenjaren . Op pagina 184:
De frituur Njora aan de Sint-Kwintensberg. Njora was een blonde Oekraïense. Met haar achternaam heette ze Nikiforova en ze was afkomstig uit Apostolona,
een dorp op zon honderd kilometer van Dnjepropetrovsk. Ze heeft mij enkele woordjes Russisch geleerd en ze had de beste frieten met stoverij van het heelal. Tot diep in de nacht bleef ik er plakken: we speelden er kaart,
of dammen of schaken, of we filosofeerden over het leven. Ik heb er waarschijnlijk meer uren gesleten dan op de banken van de auditoria.
Hoeveel uren heb ik toen niet verdaan aan het edele schaakspel en het niet minder edele damspel, onder het genot van menige pint gerstenat en een dampende studentenpijp! Uren
die ik zoveel nuttiger had kunnen besteden... Nu de studies al ettelijke decennia achter de rug zijn en het werk om den brode mij ook al geruime tijd niet meer in beslag neemt, heb ik mijn oud schaakspel uit de kast gehaald:
eenvoudige degelijke schaakstukken in ongeschonden toestand, in een houten bakje, gekocht in Oostende in 't jaar 1957 - na drie ellendige kostschooljaren -, prijs vijfenzeventig francs.
Wie wil het tegen mij opnemen? Wees maar niet beducht voor een nederlaag: ik was vroeger al geen crack en ik kan mij moeilijk voorstellen dat ik op mijn tweeëntachtigste,
na bijna zestig jaar inactiviteit, de pannen van het dak zal schaken. In feite heb ik altijd meer gehouden van het damspel, omdat ik denk dat het laatste beter bij mij past. Ik ben er namelijk van overtuigd dat mijn acumen
- zoek maar op wat dat betekent, ik heb het ook moeten doen - zo niet superieur, dan toch behoorlijk groter is dan mijn aandacht.
In de inleiding tot De moorden in de rue Morgue spreekt Edgar Alan Poe zich blijkbaar uit in het voordeel van de damsport (de vertaling is van Paal Syrier):
Hogere vermogens van het reflecterende intellect worden door het onopvallende damspel gewisser en rustiger aangesproken dan door de verfijnde frivoliteit van het schaken.
Bij dit laatste spel, waar de stukken op verschillende en bizarre wijze kunnen worden verzet en verschillende en variabele waarden hebben, wordt datgene wat uitsluitend gecompliceerd is abusievelijk (een niet ongebruikelijke
dwaling) aangezien voor wat diepzinnig is. Er wordt in dit geval een krachtig beroep op aandacht gedaan. Als die het maar even laat afweten ziet men een manoeuvre over het hoofd en is het resultaat een tegenslag of de nederlaag.
Aangezien de mogelijke zetten niet alleen veelvuldig zijn maar ook nog gecompliceerd, worden de kansen op dergelijke omissies groter, en in negen van de tien gevallen zal eerder de geconcentreerde dan de alerte speler winnen.
Bij het damspel daarentegen, waar de zetten uniek zijn en slechts weinig variatie kennen, is de mogelijkheid van achteloosheid minder groot, en omdat de zuivere aandacht verhoudingsgewijs minder wordt aangesproken, zijn de
voordelen die door een van beide partijen worden behaald het resultaat van een superieur acumen.
Verlang jij ernaar te weten hoe het gesteld is met jouw acumen, beste lezer? Dan heb ik een vraag die ons heel wat kan leren...
Jij speelt met wit en de opstelling van je stukken is als volgt: Ka5, pc5, Pg8.
Je tegenspeler, met zwart, staat op: Kh8, pb5, pd7, pg7, ph7.
Jij bent aan zet.
Verloren! denk je.
En toch...
Als je denkt dat het je kan lukken je te ontworstelen uit deze netelige positie, laat het mij weten en je krijgt een eervolle vermelding op deze blog en wat meer is: je bent uit het goede hout gesneden om op te klimmen tot de club van schaakgrootmeesters. Lukt het je niet, dan ben je wellicht niet pienter genoeg om een topschaker te worden.
Maar misschien beschik jij desondanks wel over een superieur acumen en ligt er in de damsport nog een mooie carrière op jou te wachten...
Ik was veertien jaar toen mijn ouders mij op kostschool deden in een tamelijk grote provinciestad. Ik kwam uit een klein en rustig Scheldedorp van amper iets meer dan duizend
inwoners en daarmee werd ik wel eens uitgelachen: een boerke van den buiten. Ik verdedigde mij dan door te verwijzen naar luitenant-generaal geneesheer Auguste Thooft, geboren en getogen in Elsegem en er ook overleden en begraven
in 1928, in een gemeenschappelijk graf met zijn broer Frans, die jaren lang gemeentesecretaris is geweest in het dorp. Beiden zijn ongehuwd gebleven, al doet dat hier misschien niet ter zake...
Luitenant-generaal is de hoogste rang in ons leger, een rang die maar door weinigen kan bereikt worden en op heden zelfs helemaal niet meer door een geneesheer.
Geneesheren kunnen al sinds vele decennia niet hoger meer klimmen dan tot generaal-majoor, wat één trap lager is. Wie mij niet geloofde kon zijn graf komen bewonderen op het kerkhof van Elsegem, aan de zuidkant
van de kerk. En ... dat kan hij nu nóg, maar hij zal zich moeten haasten, want op de achterkant prijkt een fatale witte vlek en dat betekent dat het graf binnenkort zal verdwijnen: ten dode opgeschreven! De gemeente
wenst de kosten die het graf en een aantal andere graven met zich meebrengen, niet langer op zich te nemen.
Het graf van luitenant-generaal geneesheer Auguste Thooft
De achterkant van het graf met de fatale witte vlek
Geboren te Elsegem op 17 november 1856 en aldaar overleden op 10 november 1928.
Luitenant-Generaal Geneesheer.
Ere Inspecteur-Generaal van de Gezondheidsdienst van het Leger.
Directeur van de Gezondheidsdienst van de militaire basis te Calais, 1916-1918.
Commandant van de Gezondheidsdienst van het Hoofdkwartier van het Leger, 1915-1916.
Groot Officier Kroonorde, Commandeur Leopoldsorde met Palm, Oorlogskruis 1914-1918 met Palm, Herinneringsmedaille van de Veldtocht 1914-1918, Overwinningsmedaille, Militair
Kruis 1ste Klasse, Burgerlijk Kruis 2de Klasse, Regeringsmedaille van Koning Leopold II.
Grootkruis St. Stanislas Orde Rusland.
Acht Frontstrepen.
Acht frontstrepen!!! Verdiend in de oorlog. En te bedenken dat daar weldra niets tastbaars meer van over zal zijn. Het is mijn buurman-met-Limburgse-roots die er mij op attent maakt dat men in Hasselt meer eerbied betoont voor zijn oorlogshelden. Hij toont mij een artikel uit Het Belang van Limburg van vrijdag 27 augustus met als titel Hasseltse oorlogsveteranen krijgen allemaal beschermde rustplaats. Het is van de hand van Dirk Jacobs. Ik lees:
In Hasselt is het al een tijdlang zo dat de graven van oud-strijders en politieke gevangenen van beide wereldoorlogen die op het ereperk liggen automatisch bescherming en onderhoud genieten van en door het stadsbestuur. Maar een aantal oudstrijders liggen niet op een ereperk begraven. Ook hun betekenisvolle graven kunnen we niet laten verdwijnen. Een permanente bescherming is een kleine kost in vergelijking met de ultieme opoffering die sommige Hasselaren gebracht hebben.
Er staat een foto bij van het graf van zijn grootvader Oscar.
Ik weet het wel: voor onze kleine gemeente zijn de onderhoudskosten van de oudstrijders niet te dragen, maar voor dat ene graf, dat van Auguste Thooft, moet er toch genoeg vaderlandsliefde op te brengen zijn. En voor het geval het alsnog op de centen aankomt: dat men op zoek ga naar een vaderlandslievende mecenas. Een tip? In de dorpskom, op een boogscheut van het graf en een dubbele hinkstapsprong van het huis van de burgemeester, aan een groot prestigieus herenhuis, wellicht bewoond door één van de notabelen van het dorp, hangt om de haverklap - niet enkel dus op de nationale feestdag of op hemelvaartsdag - een grote splinternieuwe driekleur te wapperen. Elsegem is dus ongetwijfeld ten minste één patriot rijk, één die misschien wel bereid kan gevonden worden het graf van Auguste Thooft vrij te kopen en zodoende te bewaren voor het nageslacht.
- Iemand heeft een half uur geleden gebeld, zei mijn vrouw toen ik zondagmiddag thuiskwam van de wekelijkse training van Loopclub Grijsloke. Ene Lodewijk Thuysbaert. Hij wilde
jou tamelijk dringend spreken. Waarover, heeft hij niet gezegd. Ik heb gezegd dat je zou terugbellen van zodra je terug zou zijn van de training.
Voor een goed begrip... Lopen doe ik niet meer (op mijn leeftijd!) en zelfs aan wandelen met de club kom ik nog zelden toe. Mijn training beperkt zich tot het drinken van een
paar pinten en een deugddoende babbel met gelijkgestemde clubleden. En die Lodewijk Thuysbaert? Zijn naam deed direct een belletje rinkelen. Hoe goed heb ik hem gekend, een jaar of zestig geleden! We waren allebei
student in Gent, aan de universiteit: ik zat in ´t voorlaatste jaar geneeskunde, hij in ´t eerste jaar economie. Ik was toen preses van de regionale studentenclub van de Vlaamse Ardennen. Hij was schacht, een zeer
beloftevolle schacht, een sympatieke kerel, die het ver had kunnen brengen in het studentenleven, ware het niet dat hij geen studiehoofd had en de universiteit al na dat eerste jaar vaarwel zegde. Vier jaar later zag ik hem
voor ´t eerst terug, tijdens een lustrumviering van de studentenclub: ondanks zijn korte studentencarrière beschouwde hij zich als een volwaardig oud-lid van de club. Hij was na dat jaar in Gent in zaken
gegaan, hij was getrouwd, met de dochter van een rijke vader en hij reed met een splinternieuwe Jaguar. Het ging hem financieel blijkbaar erg goed voor de wind, terwijl ík met mijn doctorsdiploma en mijn titel
van wetenschappelijk hoofdassistent op de afdeling keel-neus-oorheelkunde van de universiteit van Rotterdam moeite had om de eindjes aan elkaar te knopen. We hebben die dag lang en veel gepraat. Hij was nog steeds die aangename
jonge kerel van toen hij nog schacht was en hij vond dat wij een gelijkaardige roeping hadden in het leven: ik maakte mensen gelukkig door ze te genezen, hij maakte het vee gelukkig met zijn lekker voeder, de veevoeders Thuysbaert. Hij vertelde mij dat hij geen spijt had van dat jaar economie aan de universiteit. Als hij er één ding geleerd had, dan was het wel hét economisch principe, t.t.z. een zo groot mogelijk resultaat met een zo klein mogelijke inspanning. En de sleutel tot financieel succes in zaken? Zo goedkoop mogelijk inkopen,
zo duur mogelijk vérkopen. En dan zijn er de dingen die kunnen helpen: rijk trouwen, erven, de beurs, optimalisatie, relaties en een portie geluk...
Ik heb Lodewijk daarna nog herhaalde malen teruggezien, namelijk om de vijf jaar bij iedere lustrumviering van de club, maar nooit hebben we nog zulk diepzinnig gesprek gehad
als die eerste keer. Ondertussen is veevoeders Thuysbaert uitgegroeid tot een wereldconcern. Het laatste lustrum, vorig jaar, is niet doorgegaan vanwege
het corona-virus, zodat het nu al meer dan zes jaar geleden is dat ik iets van hem gehoord heb. En vandaag belt hij mij dus op, omdat hij mij dringend wil spreken.
Het is een langdurig gesprek geworden. Ondanks zijn vijfenzeventig jaar klinkt hij nog bijzonder fris. Terwijl ik al zestien jaar met pensioen ben, staat hij nog steeds aan de
leiding van zijn bedrijf. Meer nog: hij heeft een groots plan en ik kan hem daarin bijstaan met raad en daad! Luister maar...
Lodewijk is eigenaar van een kasteel in de buurt van Mont-saint-Michel. Het kasteel heeft vele kamers. Vijf ervan heeft hij zodanig laten inrichten dat ze geschikt zijn om te
verhuren als B&B. En hij wil het domein in het teken stellen van de wielersport, meer bepaald de Tour de France. In zijn prille jeugdjaren is hijzelf geen onverdienstelijk nieuweling geweest,
zoals men toen de jongste wielrennerscategorie noemde. Hij is zijn hele leven een vurig liefhebber geweest van de sport en ´t zou mij allerminst verbazen als hij er nog steeds in stilte van droomt ploegleider of hoofdsponsor
te zijn van een wielerploeg. Een dure hobby? Wellicht niet voor Lodewijk Thuysbaert... Hij wil nu alvast zijn hotelkamers een vleugje Tour de France meegeven en omdat hij weet dat ik in die tijd een encyclopedische
kennis had - zijn woorden zijn het! - van de Grande Boucle, wil hij gaarne mijn advies inwinnen. Of ik een goed idee heb...
Ik voel me gevleid. Ik zal erover nadenken en ik zal hem terugbellen.
blogimages.seniorennet.be/tisallemaiet/attach/16888.pdf is een site van zeer recente makelij (10.8.2021). Zoek dat maar even op, beste lezer, en u krijgt een zéér interessant betoog van Jan Bauwens voorgeschoteld: twintig paginas over moderne
kunst en witwasserij. De titel is Een beknopte beschouwing over hedendaagse kunst en het is twintig bladzijden lang. Het werd reeds in 2009 geschreven en de inhoud kwam mij zó bekend voor dat hij ongetwijfeld
al eerder via andere kanalen tot mij moet zijn doorgedrongen. De reden waarom ik u, beste lezer, wil aanzetten om dit zinnig stuk literatuur ook eens door te nemen is drieërlei. Ten eerste, ik vind het nog steeds brandend
actueel. Ten tweede, ik heb aan Germaine beloofd mij niet meer in te laten met moraalfilosofie. En ten derde, ik heb gisteren nogmaals oog in oog gestaan met een monumentaal modern beeldhouwwerk op de markt van een naburige
stad. De populaire naam van het kunstwerk is de snottebelle ofschoon het op het stadhuis ongetwijfeld bekend zal staan onder een deftigere naam, die zo goed als niemand kent. Het beeld staat er al minstens een paar decennia
en minstens één kunstcriticus had voorspeld dat de mensen het in de loop der jaren zouden leren waarderen. Misschien zijn er nog niet genoeg jaren overheen gegaan, een medemens die mij in vertrouwen zegt dat
hij het mooi vindt, heb ik tot op heden niet ontmoet. Het wordt enkel mooi gevonden in officiële gesprekken of geschriften: de mensen zijn bang voor cultuurbarbaren aanzien te worden.
Ik heb zelf weinig of geen hedendaagse kunstenaars persoonlijk gekend. Er is alleen Jezus Engels, die ik een beetje heb gekend. Misschien wel de enige in de katholieke
Westerse wereld (Spanje niet te na gesproken) die genoemd is naar de mensgeworden zoon van God - vergelijk dat maar eens met de populariteit van de profeet Mohammed in de wereld van de islam! Jezus kunst
heb ik nooit bewonderd, tweemaal heeft hij niettemin grote indruk op mij gemaakt. De eerste keer was op een rommelmarkt in Gent: hij stelde er zijn moderne kunst tentoon. Iemand bleek geïnteresseerd in één
van zijn moderne beelden in aardewerk en vroeg de prijs. Achthonderd frank, zei Jezus. De toenmalige vice-premier Willy Declercq, een notoir bezoeker van de rommelmarkt, kwam er voorbij en wilde afdingen op de prijs. Geen
sprake van, zei Jezus, want voor u is de prijs achtdúizend frank, mijnheer de minister. De tweede keer was tijdens een soort kunstmarkt in een park: verscheidene kunstenaars boden er hun werk te koop. Een vrouw vroeg
naar de kostprijs van één van Engels´ moderne gedrochten. Zeshonderdduizend frank! Ze dacht dat de kunstenaar een grapje maakte: zeshonderdduizend frank voor een beeld dat wel álles
kon voorstellen en waaraan hij ongetwijfeld niet langer dan één dag kon gewerkt hebben! Wat zegt u, mevrouw? Eén dag aan gewerkt? Mijn hele leven heb ik er aan gewerkt? En ge wilt het niet kopen? Zeshonderd
duizend luttele frankskes is teveel voor een werk waar ik heel mijn leven in gelegd heb? Als het zo zit: daar zie! En hij gooide het beeld aan gruizelementen op de grond. Hedendaagse kunstenaars zijn vaak mensen met pit...
Wie ook een mens met pit was: Jan Hoet, de modernekunstpaus van Gent. Hem heb ik nooit gekend, maar ik heb wel aan zijn graf gestaan: Campo Santo, Sint-Amandsberg, februari 2018.
Op het graf geen modern kunstwerk, enkel een marmeren steen met als opschrift UNTER DER ERDE. Tenzij dát het kunstwerk is natuurlijk. Een foto van het graf staat op www.bloggen.be/pierpont/archief.php?ID=3055802.
Net als Jezus Engels was Jan Hoet een beetje speciaal. Als stichter van het Stedelijk Museum voor Actuele Kunst had hij ongetwijfeld enig gezag in kunstmiddens. Mij is een verhaal ter ore gekomen van een bezoek
van Jan Hoet aan een lagere school in het Gentse. In een klas hadden de kinderen net een tekenopdracht vervuld: een paard aftekenen van het bord en daarna kleuren met kleurpotlood. Jan Hoet die zijn bezoek aan de school een
beetje zag als een zoektocht naar jong kunstenaarstalent, koos er de tekening uit die naar zijn oordeel de eerste prijs verdiende: een paard dat meer op een hond leek, en schromelijk buiten de lijntjes gekleurd. Dat laatste
vond onze kunstpaus zo bijzonder en hij vroeg aan het jongetje of hij de tekening mocht meenemen voor het museum. Het jongetje was ervan overtuigd dat men hem en zijn tekening te schande wilde zetten in het museum en hij herhaalde
voortdurend de tekening is nog niet af, ze is nog niet af... en hij weende bitter.
Om van moderne kunst te genieten moet men de goede ingesteldheid hebben, moet men ervoor open staan, met de ogen en met het hart. Als u een museum voor moderne kunst bezoekt, ga er liever alléén naartoe, of neem een gelijkgestemde mee, die er voor openstaat, met de ogen en
met het hart. Lees in dit verband een oud verhaal op deze blog (www.bloggen.be/pierpont/archief.php?ID=306336). Het dateert van 5 mei 2009. Als u er ook maar het kleinste vleugje ironie meent in te ontwaren, raad ik u evenwel
een bezoek aan het museum Dhondt-Dhaenens ten stelligste af.
Gisteren was ´t een zonnige dag. In ´t park de Ghellinck liep ik zowaar Germaine tegen het lijf. Tegen het lijf, in figuurlijke zin. We hebben nog samen
op school gezeten, in de Rijksmiddelbare School in Waregem, zo´n zeventig jaar geleden! Ik had Germaine voor ´t laatst gezien tijdens de begrafenis van haar zuster - ook weeral een jaar of vijf terug
- en toen hebben we geen woorden gewisseld, tenzij mijn deelneming en dank u. Gisteren deden we allebei alsof we bijzonder blij waren elkander weer eens te ontmoeten, en althans van mijn kant was
dat ook wel zo. We gingen zitten op een bank die daar - o gelukkig toeval - als het ware voor ons was neergezet. We praatten wat over het mooie weer dat zo zeldzaam was de laatste dagen, en dat we er maar best zoveel mogelijk
moesten van profiteren. Op onze leeftijd...
- Ik lees nog steeds zeer getrouw de verhaaltjes op je blog, zei ze.
- Heb je mijn laatste verhaaltje gelezen?
- Dat met die Franse titel?
- Precies.
- Het was nog maar pas verschenen of een lezer had het al een nul-op-vijf gegeven. Zeg nu zelf, Germaine, nul op vijf, dat heb ik toch niet verdiend.
- Daar ben ik het met je eens. Dat heb je niet verdiend. Maar, zeg nu zelf, minder kon die lezer toch niet geven!...
Ik schrok. Meende ze dat nu écht? Ze glimlachte:
- Ik maak maar een grapje, zei ze. En ik weet exact wat je bedoelt: de uitspraak van die olympisch kampioen doet de homozaak geen goed. Die nul op vijf kan komen van een fundamentalistische
homoverdediger die dat niet goed begrepen heeft. Het zou nochtans evenzeer kunnen komen van een fanatieke hetero: schrijf jij immers niet dat geen enkele hetero fier hoort te zijn op het feit dat hij hetero is? Ruk die zin
uit zijn verband en je hebt nóg een verklaring voor de nul op vijf.
- Denk je niet dat het beter zou zijn dat ik mij niet meer waag op het gebied van de moraal-filosofie.
- Dat dénk ik. Laat het over aan echte filosofen, mensen die ervoor gestudeerd hebben, mensen met een diploma.
- Zal ik mij dan maar liever beperken tot het schrijven over onnozele alledaagse dingen en gebeurtenissen?
- Die conclusie heb je goed getrokken. Schrijf bijvoorbeeld iets over mij. Geeft niet wát. Ik zal niet klagen. Als het maar goed geschreven is. Reken alvast maar op een
vijf-op-vijf van mijnentwege.
Ik kon het weer niet laten mijn mening te uiten op deze blog, twee dagen geleden, betreffende de uitspraak van een olympisch kampioen: dat hij fier is homo te zijn. Gepest te
worden omdat men homo is, ik huiver als ik er aan denk. Op deze blog (www.bloggen.be/kris/archief.php?ID=123515) heb ik het verhaal gedaan van mijn drie jaar ellende in de kostschool van Oostende: ik werd er gepest zowel door
de opvoeders als door de mede-geïnterneerden en - ik heb het er toen niet bij verteld - dat was wellicht voor een deel te wijten aan het feit dat ik sympathie toonde voor een medeleerling van
wie beweerd werd dat hij homofiel was.
Dat ik geen begrip kan opbrengen voor een homo die beweert fier te zijn op zijn seksuele geaardheid had ik beter niet gedaan, want in de ogen van sommigen - en niet altijd van
de minsten, zoals zal blijken - is dit verkeerd overgekomen, als zijnde ingegeven door... homohaat. En toch... Ik heb ermee willen aantonen dat uitspraken als van die olympisch kampioen van aard kunnen zijn om weerstand op
te wekken bij de andersgeaarden. Zou datzelfde niet het geval zijn als een olympisch kampioen op het ereschavot zou beweren fier te zijn dat hij hetero is? Mijn statement was dus goed bedoeld, maar
wellicht onhandig geformuleerd? En daardoor misschien door sommigen verkeerd begrepen. Zie maar...
Doe mij nu een plezier beste lezer en surf naar www.bloggen.be/tisallemaiet. Daar schrijft de bekende Vlaamse filosoof Jan Bauwens, op datum van eergisteren, enkele uren na het verschijnen van mijn verhaaltje over de homofiele
medaillewinnaar, en onder de titel Het ereschavot als tribunaal, dat de kritiek van sommigen op de fiere olympiër ingegeven is door... racisme (sic!). Als die bewering niet van Bauwens kwam
zou ik ze weglachen. Nu echter maak ik mij de bedenking of niet tout homme biencomportant est un raciste qui signore. Beangstigend.
Een Britse simultaanduiker die een gouden medaille heeft behaald verklaarde tijdens een persconferentie dat hij fier is met zijn medaille en ook met het feit dat hij homo is.
Ikzelf ben hetero en als ik een olympische medaille zou behalen zou ik ook fier zijn maar geen haar op mijn hoofd dat eraan zou denken te verklaren dat ik fier ben hetero te zijn. Men kan toch nooit een reden hebben om fier
te zijn op het feit dat men hetero is (en geen homo), of dat men een man is (en geen vrouw) of blank (en geen kleurling) of rechtshandig (en niet linkshandig), enzovoort? En al zou men dat tóch zijn, men hoede zich
best voor discriminerende en daarenboven niets-ter-zake-doende uitspraken.
... om een boek te schrijven over het studentenleven van Ernest Claes en mezelf. Het boek is klaar om uitgegeven te worden, maar de uitgever op wie ik mijn hoop had gesteld, heeft
mij, na een drie maanden durende beoordeling van het werk, met mijn beide voeten op de grond geplaatst en mijn hoop de kop ingedrukt. In dezer voege... Dat er nog mensen zijn die geïnteresseerd zijn in het studentenleven van Ernest Claes is aannemelijk en dat er zelfs zijn die in úw studentenleven geïnteresseerd zijn is evenmin onmogelijk. Maar
in uw beider memoires tegelijk??? Ik kon de zaak maar beter vergeten oftewel mij wenden tot een print-on-demand uitgeverij. Dat laatste vind ik prima want met die vorm van
boekdrukkunst ben ik vertrouwd. Een aanrader: voor een paar tientallen euros krijgt u uw boek kant-en-klaar, een boek voor uzelf en voor het nageslacht, of één dat u als origineel geschenk in de maag kunt
splitsen van een goede vriend of dito vriendin bij wie u uitgenodigd bent voor een drink of een etentje of een partijtje schaak. Wees er maar zeker van dat de print-on-demand boekdrukkerijen over vijftig jaar de klassieke
uitgeverijen van de kaart zullen geveegd hebben.
Het boek zal dus weldra verschijnen. Wanneer precies? Ik laat het u weten via deze weg. In extremis heb ik er nog een epiloog aan toegevoegd: een brief aan Ernest Claes...
Ernest,
Mijn boek over ons studentenleven is bijna klaar. Nu nog een uitgever vinden...
Er zijn zes hoofdstukken. Zopas heb ik een inleiding geschreven bij het laatste hoofdstuk, dat handelt over onze studentenliefjes. Voor wat die van u betreft heb ik uit geen andere
bron geput dan uw autobiografische boeken die uitgegeven zijn bij het Davidsfonds (DF) en de Standaard Boekhandel (SB). En laat die twee nu gefusioneerd zijn!...
Mijn boek, dat ik de titel commillitones meegeef, zal evenwel niet bij DF/SB uitgegeven worden - ´t zou te mooi geweest zijn! - want ik ben Jeroen Meus niet,
en ook Eddy Merckx niet of Johan Brusselmans, ik heb geen náám en ben daarenboven véél te oud. DF/SB laat daarom mijn mails onbeantwoord en omdat een onbenullig schrijvertje ook zijn fierheid heeft,
laat ik hun weten dat het niet meer hoeft. Het wordt dus een andere uitgever of maar weer een print-on-demand uitgever zoals bij de meeste van mijn vorige boeken. Maar dat is per slot van rekening bijzaak, want er is hoe dan
ook een grote toekomst weggelegd voor het boek.
Kris.
P.S. In uw boek Ik was student schrijft ge dat het meisje van uw geboortedorp Zichem, dat uw hart gebroken heeft, het jaar vóór ge student zijt geworden
in Leuven, de eerste was waarvan gij echt gehouden hebt. Zijt gij dan Gabrielle Verbeek uit Studentenkosthuis bij Fien Janssens vergeten? In Leuven zijt ge verliefd geworden op Vierske uit café Den Engel.
Het meisje uit Zichem en Vierske zijn allebei gestorven in de maand februari van het jaar 1951. Verwondert het u dat ik dat weet? Een beetje deductieve geest die uw boek Leuven, o dagen schone dagen aandachtig
leest kan het feilloos afleiden. Het hoofdstukje, dat nu volgt, over ons beider liefdesleven is eveneens geschreven in de maand februari, precies zeventig jaar later. In 1951 waart gij zesenzestig, zo oud als ik was in 2006
toen ik mijn O jerum jerum jerum... schreef, waarin al mijn jeugdliefdes figureren. Een half dozijn zijn het er geweest, een eerste platonische kinderliefde niet meegerekend. Allemaal vluchtige relaties: één
dag, een paar dagen, een paar weken, één keer een paar maanden. Alle hebben ze in mijn hart littekens nagelaten. En dat zal bij u niet anders geweest zijn. Ik citeer uit uw boek Ik was student:
...in die jaren kan de liefde in het gemoed van een gevoelig jong mens verwoestingen aanrichten waarvan een leven lang de sporen bijblijven. En ik vraag mij nu af of het bijzonder is dat wij beiden amper gewag maken van die allermooiste liefde, die ene liefde die met ons een leven lang lief en leed heeft gedeeld en ons gelukkig heeft gemaakt. Over
honderd of tweehonderd jaar zullen we ons dié alleszins nog herinneren en er een teder verhaal over schrijven.
Of ik misschien denk dat er leven is na de dood? Bijlange niet! De brief is bedoeld voor hen die Claes gekend hebben en voor iedereen die zich nog iets van zijn werk herinnert, in wie de
geest van Claes nog leeft.
Mijn nieuwste boek (Uit het schuim van de zee, 2011) behandelt de hele Griekse mythologie in 136 verhalen (408 pag.) en 18 originele tekeningen. Het is nu reeds aan zijn derde druk toe. Het boek is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Betaling na ontvangst (18,95 euro). Bij bestellingen vóór 1 mei dienen geen verzendkosten betaald te worden.